Report meeting Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Vraag om uitleg over de voortgang van het screeningsmechanisme bij buitenlandse investeringen
Report
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister-president, we hebben het in het verleden vooral in de commissie Buitenland al een paar keer gehad over onze strategische aanpak op economisch gebied. Ik vind het belangrijk om dat verder op te volgen. Deze bevoegdheid is gedeeld tussen minister Crevits en uzelf. We hebben de afgelopen weken en maanden via een aantal schriftelijke vragen gepeild naar hoe Vlaanderen toeziet op overnames van onze bedrijven, vaak in strategische sectoren zoals onze havens, waar buitenlandse bedrijven een steeds grotere impact op krijgen.
Als we dergelijke vragen stellen is de vaststelling vaak dat structurele registratie van dergelijke investeringen niet gebeurt. We hebben daar eigenlijk heel weinig zicht op, laat staan dat er een screening zou zijn in de praktijk. We hebben een aantal wetgevende mogelijkheden maar die worden eigenlijk niet toegepast. Zeker proactief bestaat er geen enkel screeningsmechanisme.
Vanuit Europa zijn daar een aantal vragen over en is er een timing vooropgesteld om een dergelijke screening uit te werken. Federaal minister Muylle heeft recent in de Kamer verklaard dat zij werkt aan een dergelijk screeningsmechanisme. Ze doet dit als antwoord op een verordening die vraagt dat in de nationale mechanismen een aantal basisvereisten zoals non-discriminatie, transparantie en mogelijkheid tot beroep ingevoerd worden. Europa vindt het belangrijk dat hierover meer samenwerking en meer transparantie tussen de lidstaten en de Commissie komt.
Minister Muylle besloot haar antwoord in de Kamer met volgende woorden: "Kortom, dit is werk voor de komende weken. De regio's zullen daar heel formeel bij betrokken worden. Ik meen dat u inderdaad gelijk hebt wanneer u zegt dat een dergelijk instrument dringend noodzakelijk is. Wij zullen daar de komende weken werk van maken.”
In dit coronatijdperk zijn wij er meer dan ooit van overtuigd dat een dergelijke screening dringend nodig is. We moeten niet per se wachten op de timing van Europa om dit waar te maken.
Is het overleg met de Federale Regering hierover reeds opgestart? Welke prioriteiten schuift de Vlaamse Regering hierbij naar voren? Verschilt de Vlaamse houding fundamenteel van deze van de andere regio's en het federale niveau? Is hieromtrent een tijdspad afgesproken? Hoe kijkt u naar een doorgedreven Europese samenwerking op dit vlak?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik heb een gelijkaardige vraag, ook naar aanleiding van een krantenartikel dat nog is opgedoken nadat we enkele weken geleden in de plenaire vergadering de actuele vraag hebben gesteld en waarop u hebt geantwoord, minister-president. We weten allemaal dat Vlaanderen een open economie is, vooral gericht op export. Het is onder andere dankzij deze export van onze vele kmo’s, start- en scale-ups, dat Vlaanderen vandaag een welvarende regio is. Toch mogen we niet naïef zijn en niet blind voor de mogelijke gevaren die specifiek gepaard gaan met een open economie en vooral niet in de huidige context waar onze economische parels in financiële moeilijkheden zouden kunnen komen.
De Vlaamse Regering heeft al heel wat maatregelen genomen om de liquiditeit en solvabiliteit van onze ondernemingen te proberen veiligstellen, maar we mogen niet uitgaan van de veronderstelling dat alle ondernemingen zonder kleerscheuren uit deze crisis zullen komen. We moeten er daarom over blijven waken dat zij niet het doelwit worden van een buitenlandse, vijandige overname. Vooral als je er rekening mee houdt dat bij vele start-ups en scale-ups veel cash en liquiditeit nodig zijn, zou het kunnen gebeuren dat een onderfinanciering bij deze bedrijven het juist interessant maakt voor vele buitenlandse bedrijven die momenteel enorm veel geld toegestopt krijgen vanuit de overheid, om daar dan mee ‘op jacht’ te gaan, als ik het zo mag uitdrukken. Op vrijdag 12 juni verscheen er een artikel in De Standaard over het feit dat de invoering van dergelijk mechanisme in ons land vertraging zou oplopen, terwijl de coronacrisis de druk eigenlijk zou moeten opvoeren.
In de beleidsnota staat heel duidelijk waar we naartoe gaan. Ik ga het hier niet helemaal voorlezen. Er staat vooral: “We geven EWI en FIT de opdracht dit uit te werken om vervolgens, in een tweede fase, nader af te stemmen met de andere overheden in ons land.”
Het Vlaams Parlement keurde op woensdag 10 juni een voorstel van resolutie goed in het kader van de economische relance, waarbij we de regering gevraagd hebben een Vlaams initiatief te nemen om een screeningsmechanisme op te richten en af te stemmen met de andere overheden in België.
Hoever staan Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en Flanders Investment & Trade (FIT) met de uitwerking van het screenings- en blokkeringsmechanisme?
Wat is de timing voor de uitrol van het screenings- en blokkeringsmechanisme?
Welke principes en criteria zullen gehanteerd worden? Op welke manier zullen deze ervoor zorgen dat Vlaanderen de strategische sectoren, sleutelondernemingen en beloftevolle, maar kwetsbare start-ups en scale-ups beter kan beschermen?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijn kabinet trekt dit dossier, maar natuurlijk in nauw overleg met het kabinet van minister Crevits. Op het niveau van de administratie, zijn zowel de departementen EWI, Buitenlandse Zaken (BZ) als Kanselarij en Bestuur (KB) samen met FIT betrokken. Ik begrijp de oproep in de resolutie en de verhoogde waakzaamheid die we aan de dag moeten leggen in crisistijden. Tegelijkertijd mogen we niet over een nacht ijs gaan. Dit is een complex gegeven, niet alleen door de bevoegdheden die hierdoor geraakt worden. Er is eveneens de noodzaak om het bereik van een dergelijk mechanisme helder te formuleren, waarbij we de vraag stellen welke onze strategische sectoren zijn die via een screeningsmechanisme moeten worden behoed voor eventuele risico’s en, last but not least, hoe we het juiste evenwicht moeten zoeken tussen onze openheid en onze aantrekkingskracht voor buitenlandse investeerders en hoe we daarbij de specifieke actoren tegen ongewenst buitenlands zeggenschap kunnen beschermen en omkaderen. Ik gebruik het woord omkaderen omdat een screeningsmechanisme niet per se moet leiden tot een verbod, maar ook voorwaarden kan opleggen waaronder een investering eventueel wel kan plaatsvinden.
Mijn diensten voeren hierover momenteel intensieve besprekingen, zowel interfederaal als intern Vlaams. Het overleg daarover tussen de Federale Regering en de deelstaten loopt al enige tijd, alleszins al van voor de recentste parlementsverkiezingen en het aantreden van deze Vlaamse Regering.
Dan is er uw vraag over de timing. De timing hangt in feite af van de interfederale besprekingen en de voortgang binnen de Vlaamse overheid. Zoals steeds primeert de kwaliteit hier op de timing, maar het is ook mijn wens om hier snel mee vooruit te gaan. U weet echter dat we voor overheidsinstanties die onder artikel III.59 en III.60 van het Bestuursdecreet vallen al over een ex-postregeling beschikken. De Vlaamse Regering was de eerste om destijds in de nasleep van de Eandis-zaak het initiatief hieromtrent te nemen. Via deze regeling beschikken we al over een mogelijkheid om in te grijpen voor het merendeel van de strategische infrastructuren die in het regeerakkoord zijn vermeld. We blijven ook hier verder aan werken en bekijken de mogelijkheid om hier een ex-antesysteem van te maken, wat ook de rechtszekerheid voor de entiteiten en de buitenlandse investeerders ten goede moet komen.
Dan hebt u een vraag over de principes en prioriteiten. Een screeningsmechanisme dient te voldoen aan een aantal basisprincipes. Ten eerste is er het behoud van de openheid voor buitenlandse investeringen, inclusief een gelijk speelveld en een beperking van de administratieve lasten. Ten tweede is er het respect voor de intra-Belgische bevoegdheidsverdeling. Buitenlandse investeringen, economisch beleid, openbare orde en veiligheid zijn daarbij de toetsstenen. Ten derde is er het belang om meer inzicht te krijgen in mogelijke risico’s voor veiligheid en openbare orde, in het bijzonder voor de strategische infrastructuren. Ten vierde is er de focus op buitenlandse directe investeringen (BDI) in de vorm van fusies en overnames. Ten slotte moet de screeningsprocedure het laatste middel zijn. Hiermee wordt bedoeld dat als risico’s al worden afgedekt door een andere regelgeving of andere autoriteiten er geen screeningsbesluit hoeft te worden genomen, bijvoorbeeld in het geval van een exportcontrole.
De andere regio’s lijken de door Vlaanderen geformuleerde basisprincipes te onderschrijven. In het overleg lijkt het in die richting te tenderen.
Op EU-niveau trad op 10 april 2019 de Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van BDI in de Unie in werking.
Deze verordening creëert geen Europees screeningsmechanisme, noch introduceert ze een verplichting om een nationaal screeningsmechanisme te creëren. Ze bepaalt wel een kader voor de screening van buitenlandse investeringen op basis van openbare orde en veiligheid. Dat kader houdt twee elementen in. Een: het opleggen van basisvereisten waar operationele screeningsmechanismen van de lidstaten aan moeten voldoen. Ze moeten transparant zijn, dus met duidelijke regels en duidelijke procedures, niet discrimineren tussen derde landen, een beroepsmogelijkheid bieden, omzeiling voorkomen en termijnen hanteren die rekening houden met het samenwerkingsmechanisme van de verordening.
Twee: mechanismen creëren voor samenwerking en informatiedeling waarbij de lidstaten via de daartoe opgerichte contactpunten en de Commissie, informatie kunnen uitwisselen en bezorgdheden delen over specifieke buitenlandse investeringen, en de mogelijke gevolgen voor de veiligheid en de openbare orde. De ontvangende lidstaat kan hier ook zelf om vragen. De Commissie heeft hierbij een adviserende rol, maar de eindbeslissing blijft bij de lidstaat waar de investering zal gebeuren. De lidstaat behoudt ook de vrijheid om al dan niet een buitenlandse investering te screenen.
Wanneer het gaat om buitenlandse directe investeringen in projecten of programma's van EU-belang, is de adviserende rol van de Commissie wel sterker en moet de ontvangende lidstaat een argument formuleren als die dat advies niet volgt.
Vlaanderen aligneert zich natuurlijk op dit Europees kader. Het is echter van belang dat Vlaanderen als open en zeer internationaal georiënteerde economie voldoende aantrekkelijk blijft voor buitenlandse investeringen. Daarom is het noodzakelijk dat een systeem wordt uitgewerkt dat internationale bedrijven niet nodeloos onderwerpt aan allerlei bijkomende verplichtingen en administratieve procedures. We dienen erop toe te zien dat ons systeem zeker niet veeleisender of strenger wordt dan onze concurrenten. Dus: no gold-plating.
Ik wil nog een bijkomende beschouwing geven. Een screeningsmechanisme is geen mirakeloplossing om onze eigen kroonjuwelen te behouden, en zal ook geen mirakeloplossing creëren. Een screeningsmechanisme is een deel van een puzzel. Ik buig me samen met minister Crevits ook over de andere puzzelstukken, zoals het Vlaams industrieel innovatiebeleid, de beschikbaarheid van financieel kapitaal in Vlaanderen – de rol van de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) –, de modernisering van de Europese staatssteunregels, zodat ook steun aan hightech start-ups mogelijk wordt.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister-president, over twee zaken zijn we het helemaal eens. We moeten dit niet als de heilige graal beschouwen en als het enige instrument om deze problematiek aan te pakken. Het is inderdaad een zeer complexe materie en een uitdaging die een bredere strategie behoeft. U weet dat we een voorstel van resolutie hebben ingediend over dit thema, specifiek met het oog op China. Een aantal mechanismen kunnen natuurlijk ook breder gaan dan alleen de Chinese impact op onze economie en de geopolitieke belangen die China heeft ten aanzien van Europa en Vlaanderen. Daarvoor moeten we in deze tijden extra oplettend zijn.
Collega's, vergis u niet. We zijn inderdaad de meest open economie ter wereld. Onze vorige minister-president haalde dat vaak aan in zijn speeches. We moeten ons daar ten volle bewust van zijn. Ik zeg ook altijd, en dat is een even belangrijk statement: een open economie moet niet per se een naïeve economie zijn. Vlaanderen moet een zelfbewuste economische en geopolitieke strategie uitdragen. In tijden van economische crisis waarbij een groot deel van onze bedrijven op termijn misschien wel op zoek is naar vers kapitaal, is dit net een periode om heel nauwlettend en oplettend te zijn als het gaat over buitenlandse directe investeringen, die een directe impact hebben op onze economie en niet alleen op onze economie.
Minister-president, neem me niet kwalijk dat ik een paar voorbeelden aanhaal om te illustreren dat we in het verleden misschien al te vaak achter de feiten hebben aangehold. Onder andere mede door onze fractie, maar ook door andere collega's hier aanwezig, konden we enkele jaren geleden de overname van Eandis verhinderen. We hebben toen een post-factummechanisme ingevoerd, wat al een eerste stap, maar niet de ideale weg is. Het hele proces van de besluitvorming komt op gang en achteraf kan een overeenkomst in twijfel worden getrokken. Wij denken dat het veel beter is om dat proactief te doen.
Maar in de haven van Zeebrugge zien we dat 90 procent van de terminals voor de komende twintig jaar in handen zijn van een Chinees staatsbedrijf. U mag het weten, collega’s, dat ik me daar niet echt comfortabel bij voel, niet omdat ik een persoonlijk probleem heb met Chinezen, maar wel omdat ik het Chinese regime niet het meest betrouwbare regime vind en ik het niet interessant vind om zo’n groot deel van onze haveninfrastructuur in handen te geven van die actoren en zodoende aan handen en voeten gebonden te zijn, als zij morgen beslissen om de exploitatie een tijdje stil te leggen. Ik vraag mij af hoe wij daar als Vlaanderen dan op zullen reageren.
En ik ben niet de enige die daarvoor waarschuwt; enkele jaren geleden waarschuwde onderzoeksinstituut Clingendael al voor de gigantische impact. Ook specialisten zoals Jonathan Holslag hebben de afgelopen jaren en zelfs weken regelmatig voor deze dreiging gewaarschuwd. Ten slotte heeft de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) – een onverdachte bron als ik die aanhaal – in een advies van 7 mei aangedrongen om buitenlandse overnames in kritieke infrastructuur en technologie dringend te gaan screenen. De SERV wees erop dat de verordeningsmechanismen uitgewerkt moeten zijn tegen 10 oktober 2020. Dat wil niet zeggen dat er een nationaal screeningsmechanisme moet zijn, maar wel dat wij aan de Europese regelgeving moeten conformeren.
Ik maak mij wat zorgen. Het feit dat het overleg al loopt van voor de laatste verkiezingen, toont misschien aan dat het allemaal niet zo vlot verloopt, als hier nu geschetst wordt. Vandaar de vraag of we de timing gaan halen en of wij zullen conformeren aan de Europese regelgeving.
Vaak is er ook discussie over greenfieldinvesteringen, investeringen waarbij nieuwe bedrijven met buitenlands kapitaal worden opgestart in Vlaanderen. Zal dat screeningsmechanisme ook helpen bij dat soort van investeringen of gaan we ons beperken tot buitenlandse investeringen in bestaande bedrijven? Beide lijken mij problematisch, als er geen controle is, dus het lijkt mij wel goed om het screeningsmechanisme ook daarvoor open te stellen.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Dank u voor uw antwoord, minister-president. Ik vind wel meer punten in uw antwoord terug waarmee ik gelukkig ben dan mijn collega van Groen.
Ten eerste is screening inderdaad maar één stuk van de puzzel. Het ex-anteverhaal werd indertijd tijdens de bespreking in de plenaire vergadering ook als zeer belangrijk beschouwd. U hebt daar toen ook op ingezet. Het is belangrijk om op voorhand rechtszekerheid te kunnen geven aan een investeerder, niet zoals in het Eandis-verhaal, dat pas werd afgeblazen toen alles bijna rond was.
Wij benadrukken dat we blijven gaan voor een open economie en daarbij niet aan gold plating doen. Wat mij wel verwonderde, is dat de vraag van mijn collega van Groen schriftelijk aanleunt bij onze vraag, maar dat de mondelinge toelichting en vooral de tweede tussenkomst heel sterk neigen naar een nationale reflex, naar terugplooien op onszelf. Daar gaan wij niet in mee; wij gaan voor een open economie.
U haalt ook het voorbeeld van Zeebrugge aan, mijnheer Vaneeckhout, maar de haveninfrastructuur en de grond, die blijven wel degelijk in handen van Zeebrugge. Het gaat hem over de uitbating van een bedrijf dat zich vestigt binnen een haveninfrastructuur en dat is onderdeel van een vrije economie en is moeilijk tegen te houden. Ik kan evenveel voorbeelden geven van waar het wél goed gaat. Elia bijvoorbeeld, heeft in Duitsland ook het netwerk kunnen versterken dankzij Duitse en Belgische tussenkomsten. Het kan dus in beide richtingen werken. Ik heb toch de indruk dat u in uw tussenkomst wat probeert te pleiten om terug te plooien op onszelf in plaats van om naar een open economie te gaan.
Wat voor mij belangrijk is – en dat hebben we toen ook aangekaart in de plenaire vergadering –, is dat de regio’s het laatste woord zullen hebben, ook al passen we ons in in een interfederaal mechanisme, omdat we in Europees perspectief niet anders kunnen – Europa kijkt naar landen. Dat hebt u toen ook bevestigd, minister-president, maar mijn vraag is: zien de andere regio’s dat ook zo zitten, dat zij bij wijze van spreken het laatste woord hebben bij investeringen in beide richtingen? Dat is natuurlijk wel belangrijk, want als de drie regio’s op eenzelfde lijn zitten, dan moet het wel lukken om alles rond te krijgen via een interfederaal akkoord.
De heer Schiltz heeft het woord.
Ik ben zeer tevreden met de meeste – bijna alle – punten uit uw antwoord, minister-president. Ik denk dat we niet genoeg kunnen onderstrepen hoe belangrijk internationale investeringen zijn voor onze economie. Als we zien dat het gros van onze tewerkstelling komt van buitenlandse investeringen en bedrijven, dan is het een illusie om te denken dat we ons land kunnen afschermen. Ik weet wel dat niemand hier dat vraagt – u gaat niet zover als de PVDA, collega Vaneeckhout.
Nu, je moet wel opletten als je met zo’n screeningsmechanisme aan de slag gaat, want vroeg of laat kom je heel dicht daarbij. Een cruciaal punt dat ik graag wil aanhalen is het onderscheid tussen de strategische en de niet-strategische sectoren. Als we duidelijkheid hebben over hoe die afgebakend worden, vervalt die hele protectionistische discussie over driekwart of 90 procent van de economie, die daar sowieso niet onder valt, en waar bedrijven ook geen schrik moeten hebben dat ze in een bepaald systeem actief moeten zijn. Dat spreekt dus voor zich.
Ik denk ook dat er grote eensgezindheid is over de nood aan het mechanisme, ik denk dat dat niet ter discussie staat. Het gaat nu vooral om het balanceren van de criteria, van de manier waarop het ingevuld wordt. Mijnheer Gryffroy, uiteraard zal er nog een stevige noot gekraakt moeten worden als het gaat over de exacte bevoegdheidsverdeling.
Minister-president, u hebt aangehaald dat we uiteraard binnen een Europees kader functioneren, en dat daar onder andere veiligheid en openbare orde de grote krachtlijnen zijn op basis waarvan het mechanisme kan en moet worden ingesteld. En dan wordt het natuurlijk niet zo evident om in het intra-Belgische systeem uit te dokteren waar veiligheid en openbare orde precies valt. Er kan mogelijks een oplossing worden gevonden in subsectoren. Ik neem aan dat als er militaire investeringen gebeuren er dan vanzelfsprekend alarmbellen afgaan en iedereen zeer alert is en defensie daarbij wordt ingeschakeld.
Wat mij en mijn fractie betreft willen wij er vooral op focussen dat er een interfederale samenwerking kan ontstaan, zodat ook de informatievergaring vanuit het federale niveau snel tot bij de regio’s kan doordringen, en wij daar gepast acties in kunnen ondernemen.
Verder wil ik de collega’s ook attenderen op de beste verankering, zeker daar waar het over scale-ups en start-ups gaat. Het is niet per se omdat je een scale-up of een start-up bent, dat je meteen in een soort beschermde zone terecht moet komen. Ik denk dat daar opnieuw het onderscheid van sectoren belangrijk is, en minder de aard van de onderneming of het stadium van de groei. De beste verankering van een bedrijf is natuurlijk een gunstig socio-economisch klimaat, waarbij we er met de Vlaamse Regering alles aan doen om het aantrekkelijk te maken voor bedrijven.
Minister-president, ik dank u ook voor de opmerkingen die u hebt gemaakt: dat er niet alleen een screeningsmechanisme is om op te treden tegen malafide of staatsgerichte investeerders, maar dat het hele economisch-industrieel beleid van de Vlaamse Regering daarvoor wordt ingezet. Denk aan de PMV, de manier waarop subsidies worden gegeven, tot en met de vergunningen, mijnheer Vaneeckhout: het koppelen van voorwaarden aan vergunningen. Dat zijn belangrijke elementen die we in handen hebben.
Dus ja, mijn fractie ondersteunt volmondig de spoedige voortgang van dit mechanisme maar roept ook op tot behoedzaamheid om de strategische sectoren zo correct mogelijk af te bakenen. Ik dank u.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister-president, ik wil het debat wat opentrekken. Ik maak ook deel uit van de commissie Onderwijs. Een tijdje geleden peilde ik bij uw collega, minister Weyts, naar de oorsprong van buitenlandse financiering in ons hoger onderwijs. Blijkbaar bestaat er bij ons geen wet of decreet ter zake, waardoor de Vlaamse overheid geen zicht heeft op het aantal giften van buitenlandse partners aan Vlaamse universiteiten en hogescholen. De minister van Onderwijs liet ook weten dat hij geen plannen heeft in die zin.
Minister-president, in de Verenigde Staten moeten universiteiten tegenwoordig elke gift boven de 250.000 dollar aangeven. Het lijkt mij dus zeker geen overbodige luxe dat buitenlandse donaties uit risicolanden zoals China, Saudi-Arabië of Rusland ook bij ons zouden kunnen worden gescreend, in het kader van de staatsveiligheid en de bescherming van gevoelig intellectueel kapitaal. Het lijkt mij dus toch aangewezen dat de Vlaamse overheid hier ook zicht op zou hebben. Want men wil blijkbaar een screeningsmechanisme invoeren voor onze bedrijven maar niet voor de instellingen in het hoger onderwijs, waar nochtans ook wetenschappelijke en strategisch gevoelige kennis aanwezig is. Ons hoger onderwijs is ook een onderdeel, een belangrijk onderdeel zelfs, van onze economie.
Graag had ik vernomen wat de minister-president over deze discrepantie denkt. Is het volgens u aangewezen dat buitenlandse investeringen vanaf een bepaald bedrag in ons hoger onderwijs ook zouden worden gescreend? Ik dank u.
De heer Van Peteghem heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het zeer interessant te zien dat er effectief vooruitgang is. Ik wil niet alle discussies en opmerkingen herhalen, maar het is belangrijk dat er voor deze bedrijven een grote rechtszekerheid komt. Ik denk dat we daar de nadruk op moeten leggen. We moeten onze eigen strategische ondernemingen en sectoren beschermen, maar we moeten natuurlijk ook de openheid, die de kracht van onze Vlaamse economie is, ten volle blijven ondersteunen.
Om die reden ben ik heel tevreden dat u hebt aangehaald dat het screeningsmechanisme, waar effectief een grote nood aan is, geen mirakeloplossing is. We hebben een zeer brede set en een zeer breed kader van instrumenten, zoals vergunningen, subsidies en wat hier al is opgenoemd, waarop we een beroep kunnen doen om onze eigen bedrijven te ondersteunen. Ik ga ermee akkoord dat dit federaal moet worden opgesteld en dat de regio’s een belangrijke taak hebben in de uitvoering van de screening. Ik hoor hier echter dat sommigen het een probleem vinden dat dit vanuit de regio’s moet vertrekken. Vaak situeren dergelijke investeringen zich op het niveau van de federale overheid. Als er een mogelijke opportuniteit is voor de ondersteuning van een bepaald bedrijf vanuit het buitenland, moeten we er natuurlijk voor zorgen dat dit niet wordt afgestoten door federale problemen als de regio’s niet overeenkomen. We moeten ervoor zorgen dat die ondersteuning niet naar een ander land gaat.
Ik wil, tot slot, nog een korte vraag stellen. Zoals daarnet al is aangehaald, is het belangrijk dat de strategische sectoren worden gecontroleerd. Is er vandaag al zicht op wat de strategische sectoren en ondernemingen zijn? Is dat al definitief afgeklopt?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Vaneeckhout, het is de ambitie de timing voor oktober 2020 te halen. We opereren in een Europees kader en dat is onze uitdrukkelijke ambitie.
Dit geldt ook voor greenfieldinvesteringen, maar ik denk dat elementen als de bouwvergunningen en de investeringssteun elementen zijn om die zaken te bekijken. We houden hier zeker rekening mee. Ik herinner me uit een vorig leven dat een Chinees staatsbedrijf op een bepaald moment heel dicht bij de gebouwen van het Crisiscentrum van de FOD Binnenlandse Zaken en het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (OCAD) de vleugels wilde uitslaan. We hebben toen opgetreden. Dat was een greenfieldinvestering, maar het was van een andere orde dan de overname van een van onze bedrijven. Er gelden ook andere criteria.
Mijnheer Gryffroy, u hebt gevraagd of de andere regio’s op dezelfde golflengte zitten en ook of wij daar het laatste woord in moeten hebben. Ik denk dat er een correcte opmerking is gemaakt. Het hangt van de bevoegdheden af. Als het specifiek over defensiegerelateerde zaken gaat, zal de federale overheid het laatste woord hebben zolang defensie een federale bevoegdheid is, wat misschien nog enkele jaren het geval zal zijn. Zodra het tot onze bevoegdheden behoort of in onze economische expansie zit, zullen de regio’s het laatste woord hebben. Daar zijn alle deelstaten het over eens.
Mijnheer Schiltz, mijnheer Van Peteghem, jullie hebben het natuurlijk over de discussie over de afbakening van de strategische sectoren. Een aantal uitzonderingen niet te na gesproken, denk ik dat iedereen het ermee eens dat voor de strategische sectoren een dergelijk screeningsmechanisme wordt opgezet. Sommigen willen dat voor alle investeringen doen, maar daar gaan we natuurlijk niet in mee. De discussie gaat over de afbakening van wat we onder strategische sectoren verstaan. Iets in mij zegt me dat ten gevolge van de pandemie die we nu meemaken de geesten misschien evolueren om de strategische sectoren te definiëren. Ik denk niet dat we voor de pandemie het fabriceren van mondmaskers als een strategische sector of productiecapaciteit zouden hebben gedefinieerd. Die discussie is aan de gang. Het concrete antwoord is dan ook dat dat nog niet is afgerond. Die afbakening is ‘the heart of the matter’. Over al de rest zijn we het redelijk eens.
Mijnheer Slagmulder, ik ga natuurlijk geen ander standpunt innemen dan mijn zeer goede collega Ben Weyts. Het gaat hier ook meestal over giften aan instellingen en niet om investeringen en overnames van universiteiten en weet ik veel. Het heeft bij mijn weten nog nooit plaatsgehad met zitjes in de raad van bestuur van dergelijke instellingen en dergelijke. Ik denk dat dat van een heel andere orde is dan waarover wij hier aan het praten zijn.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister-president, dank u wel. Ik heb het gevoel dat deze commissie het urgentiegevoel wel deelt en dat we het belang inschatten van dergelijk screeningsmechanisme. Ik hoop dat we de timing halen, niet alleen omdat Europa die naar voren heeft geschoven maar vooral omdat het van belang is. U maakt een interessante opmerking rond strategische sectoren. We zijn het er waarschijnlijk allemaal over eens dat we dat niet voor alles moeten doen en zeker niet op dezelfde schaal, want ‘strategische sectoren’ is een begrip dat wat varieert en verschuift naarmate bepaalde ervaringen op onze radar komen. De afgelopen maanden zijn daarvoor zeer leerrijk geweest.
Ik wil gewoon afsluiten met een oproep over de strategische sectoren en de bevoegdheidsverdeling. Ik snap de gevoeligheden zeker. Mensen die mij kennen, weten dat ik ook vind dat Vlaanderen de bevoegdheid die het heeft ten volle moet kunnen uitoefenen, net zoals de federale overheid zijn bevoegdheden volop moet kunnen uitoefenen, maar laat het alstublieft geen reden worden om op het einde van de rit niet rond te geraken met een akkoord. We moeten echt het strategische, economische en geopolitieke belang van dit thema naar voren schuiven. Daarbij mogen we onze eigen kleine ergernissen en juridische zoektochten niet in de weg laten komen van een dergelijk screeningssysteem, dat uiteraard onze economie niet mag tegenwerken, in de zin dat wij niet willen evolueren naar een gesloten economie. Maar laat ons ook niet in een naïeve economie groot worden, mijnheer Gryffroy, want ik heb het gevoel dat u mijn tussenkomst daarnet een beetje moedwillig anders interpreteert dan wat ik eigenlijk aan het zeggen ben.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Zou ik durven? Maar neen. Ik heb trouwens gezegd in mijn inleiding dat we ervoor moeten opletten om niet naïef te zijn maar dat we altijd moeten blijven bij een open economie. Dat is belangrijk voor ons.
Als we het mogen samenvatten: ex-ante rechtszekerheid is zeer belangrijk en wordt meegenomen. Vandaag is nog niet beslist wat strategische sectoren juist zijn, maar de discussie ten gronde zal worden gevoerd. Dat dat evolueert met de tijd, is zeer belangrijk om op te volgen. Het voorbeeld van beschermingsmateriaal en dergelijke meer is daar een heel typisch voorbeeld van.
Wat ik belangrijk vind - en daarom stelde ik de vraag zo -, mijnheer Vaneeckhout, is dat als drie regio’s het eens zijn over het principe dat een regio het laatste woord heeft over zijn bevoegdheid, dan is dat oké, dan is dat zeer goed, dan zal dat geen discussiepunt zijn als we een screeningsmechanisme moeten opmaken. Daarom stelde ik die vraag. De minister-president heeft daar positief op geantwoord. Dat zal dus niet het discussiepunt zijn. Uiteraard binnen onze bevoegdheden vind ik dat de regio's het laatste woord moeten hebben. Bij deze is dat bevestigd voor zowel Brussel als Wallonië als Vlaanderen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.