Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over verwijzingen naar Leopold II in de publieke ruimte
Report
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Annouri heeft het woord.
Een vraag om uitleg is een ongelooflijk krachtig wapen in dit parlement. Je dient die vraag in en twee dagen later krijg je van de minister al antwoord. Ditmaal echter niet in de commissie, maar wel in de pers. Ik moet eerlijk zeggen dat mij dat als parlementslid irriteert, daar ben ik heel eerlijk over, maar als burger maakt mij dat niet uit. Dit is een belangrijk thema, er moet vooruitgang geboekt worden en er zijn al bepaalde stappen ondernomen. Dat hebben we dus in de pers kunnen vernemen.
Dat is goed, want dit gaat over een belangrijk thema en over een debat dat nu heel actueel is. In verschillende Vlaamse steden en ook in Brussel trekt zich al lange tijd een beweging op gang die zich de vraag stelt over wat we met het koloniale verleden van België moeten doen. Dat is al in heel veel documenten en reportages te zien geweest, soms in de geschiedenislessen. Dat koloniale verleden is vandaag ook heel zichtbaar. Er zijn mensen die vinden dat we dit meer moeten contextualiseren en dat er iets bij moet komen wat dit verleden meer duidt, andere mensen vinden dat je deze restanten moet verplaatsen naar een museum, omdat ze niet thuishoren in het straatbeeld. Dat debat is nu aan de gang.
Het is ook geen nieuw debat. In mijn straat in Antwerpen werd naar aanleiding van het boek ‘1942’ door rector Herman Van Goethem, waarin nieuwe informatie stond over de rol van de toenmalige oorlogsburgemeester Delwaide, door het Antwerpse stadsbestuur op ons voorstel heel snel beslist om het toenmalige Delwaidedok om te dopen tot het Bevrijdingsdok. Dat is een goede zaak. We blijven leren van de geschiedenis, we blijven de dingen contextualiseren en een plek geven. Dat debat moeten we blijven voeren.
Het koloniale verleden zorgt in heel wat landen nog voor scherpe en broodnodige maatschappelijke debatten. Ik las vandaag nog een artikel in De Morgen over wat de kolonisatie heeft veroorzaakt. Ik kan er niet meteen uit citeren, want ik heb het niet bij de hand.
Maar alleszins, er hoeft geen tekening bij gemaakt te worden dat dat gruwelijk was. De schatting van de overlijdens onder koning Leopold II in Congo liggen volgens de historici vandaag in De Morgen tussen 1 en 5 miljoen. Andere internationale experten spreken van 10 miljoen. Het probleem is dat het daar gebeurd is, en dat heeft een rechtstreekse impact op wie we zijn vandaag als samenleving. We moeten niet zo veel generaties teruggaan: het gaat over de kinderen en kleinkinderen van de huidige generaties in onze samenleving. Daar moet meer aandacht naartoe gaan.
Minister, we hebben in Brussel dezelfde lijn doorgezet. We zijn daar het debat begonnen, onder andere samen met uw partij. U hebt al op twee van mijn vragen geantwoord.
Bent u bereid om een werkgroep op te richten om een inventaris op te maken van alle openbare pleinen en straten die een verwijzing bevatten naar die Belgische koloniale geschiedenis? Dat is belangrijk omdat heel vaak gedacht wordt dat het alleen om Leopold II gaat, maar het gaat over meerdere zaken, mensen, over meerdere straatnamen en pleinen. Ik pleit er niet voor om die af te schaffen, maar het is wel goed om de inventaris te hebben, zodat mensen weten hoe onze publieke ruimte is ingenomen en welke plekken daarnaar verwijzen. Pas als men zulke dingen weet, kan men het debat starten.
Bent u bereid om een stuurgroep op te richten van deskundigen en experten die de discussie kunnen voeren: gaan we het contextualiseren of verplaatsen? Dat moeten voor mij experten zijn die de gemeenschappen vertegenwoordigen, historici. Het moet breed gaan: mensen die een volwassen debat daarover kunnen voeren. U hebt daarover al gecommuniceerd in de pers. Dat was trouwens heel interessant. Er was een radio-interview met een van die experten. Hij zei zelf dat hij een telefoontje had gekregen, hij las dat dan in de pers, maar wist nog niet wie de anderen zouden zijn. Ik hoop dat zij ondertussen ook geïnformeerd zijn.
Bent u van plan om, als die inventaris er is, overleg te plegen met lokale besturen uit onze Vlaamse steden en gemeenten om samen te onderzoeken hoe we daarmee omgaan? Het district Antwerpen bijvoorbeeld heeft vandaag al gecommuniceerd – we voeren het lokale bestuur in de stad Antwerpen samen met uw partij en de N-VA – om bepaalde beelden die verwijzen naar het koloniale verleden te contextualiseren, daar meer uitleg bij te geven en zo het debat op te starten met mensen uit de gemeenschap. Er beweegt van alles. Vlaanderen mag niet achterblijven. Er beweegt van alles van onderuit.
Minister, kunt u meer toelichting geven bij de stappen die u hebt aangekondigd in de pers? Kunt u met zo’n inventaris komen voor heel Vlaanderen?
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik zou u net als vorige week willen bedanken voor uw antwoord, dat we vorige vrijdag konden lezen in de pers. Het is een brandend actueel thema. Het protest tegen racisme in de Verenigde Staten doet bij ons de controverse rond de figuur van koning Leopold II weer oplaaien. Standbeelden worden beklad, er is vandalisme en er gaan petities rond.
De vraag komt opnieuw naar boven of die standbeelden en portretten van Leopold II hier nog wel hun plaats hebben. Zo besliste Vilvoorde eerder dit jaar om een schilderij van hem weg te halen uit de stadsfeestzaal. De Leopold II-laan in Kortrijk krijgt een andere naam. Aan het standbeeld in Ekeren is in 2018 een infobord geplaatst met duiding. Standbeelden van Leopold II zijn ook het mikpunt van vandalisme.
Dit jaar is het zestig jaar geleden dat Congo onafhankelijk werd. Samen met de wereldwijde protesten tegen racisme, volgend op de dood van de zwarte Amerikaan George Floyd, komen de standbeelden van Leopold II in ons land weer in het vizier. Er worden petities opgestart, in verschillende gemeenten is hij beklad met rode verf, er is vandalisme, er is een hand afgehakt.
De gemeenten vragen zich nu natuurlijk af wat ze met die standbeelden of schilderijen van Leopold II moeten doen. Daarover lopen de meningen uiteen. Uw partijgenoot en burgemeester van Oostende is alleszins niet van plan ze weg te halen, hij zou een ‘tegenbeeld’ plaatsen. Historicus Paul Van Damme stelde op Radio 1 dat de beelden niet weg hoeven. ‘Je helpt niemand door de geschiedenis te wissen’, zei hij. Wel vindt hij dat er bij de beelden duiding moet komen.
Ik heb hierover een aantal vragen, minister, waarvan een aantal vorige week al beantwoord werden in de pers.
Beschikt u over een inventaris van alle standbeelden, straatnamen en pleinen in Vlaanderen die naar koning Leopold II verwijzen? Zo niet, zal opdracht gegeven worden om zo’n inventaris op te maken?
Wat is uw standpunt met betrekking tot de standbeelden van koning Leopold II? Moeten ze verwijderd en naar een museum overgebracht worden, of vindt u dat er duiding moet komen bij deze beelden?
Hebt u over deze problematiek – want ik heb gemerkt dat die overmorgen ook aan bod komt in de commissie Onroerend Erfgoed – reeds overleg gepleegd met uw collega bevoegd voor het onroerend erfgoed?
Zult u een richtlijn uitvaardigen voor de lokale besturen met betrekking tot de verwijzingen? Of is het de bedoeling dat de stuurgroep richtlijnen uitvaardigt voor de lokale besturen met betrekking tot de verwijzingen naar Leopold II? Of bent u van oordeel dat het volledig de bevoegdheid is van de lokale besturen om hierover te beslissen?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor een heel actueel debat dat vandaag bestaat maar dat in het verleden ook al een paar keer is opgedoken naar aanleiding van andere elementen in de publieke ruimte die voor contestatie of voor heftige publieke debatten hebben gezorgd.
Ik denk dat wat er nu gebeurd is in de Verenigde Staten en wat ook in Europa gezorgd heeft voor heel veel protest, discussie en debat, en het feit dat we heel binnenkort de zestigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid herdenken, ervoor zorgt dat ook het debat rond de kolonisatie in beeld is gekomen.
Wat te doen met de plaatsnamen en artefacten die in de publieke ruimte aanwezig zijn en verwijzen naar die periode? Voor mij is dat op de allereerste plaats een lokale discussie, een discussie die lokale gemeenschappen moeten voeren. Ik wil daar ook de autonomie van lokale besturen ten volle in respecteren.
Ten tweede is het belangrijk dat dit debat gevoerd wordt. Het is een debat dat je niet uit de weg kunt gaan. Het is voor mij heel belangrijk dat mensen hierover praten en discussiëren, dat de gevoeligheden en emoties die men voelt bij zulke symbolen op tafel gelegd worden en dat dat ook op een gestructureerde manier kan gebeuren, onderbouwd met allerlei argumentatie. Ik denk dat dat een van de dingen is die we te weinig doen in onze samenleving: daarover ten gronde praten. Het gemakkelijkste is er een bordje bij zetten of in sommige gevallen iets verwijderen of van naam veranderen. Maar veel belangrijker is dat men daar maatschappelijk ten gronde over spreekt, dat daar ideeën over gevormd worden, dat mensen begrijpen wat de inzet is voor de ene en voor de andere om een bepaalde beslissing te nemen of niet te nemen.
Ten derde neem ik geen voorafname op wat het ideale of het beste is. Ik denk dat het heel erg afhangt van context tot context, soms van gemeente tot gemeente, wat men moet doen of niet moet doen. Er zijn mensen die zeggen: zet daar een bord bij en respecteer dat monument. Anderen zullen zeggen: zet een tegenmonument of verander een straatnaam. Er zijn heel veel verschillende manieren om daarmee om te gaan. Zelf wil ik gemeentebesturen daarbij ondersteunen door middel van wat we een ‘handreiking’ noemen, of een handleiding, die vooral de kans biedt aan lokale besturen die zich de vraag stellen hoe daar goed mee om te gaan, om hen op weg te helpen om dat op een goede manier te doen, zonder dat ik daar sturend wil optreden of bepaalde richtingen wil opleggen. Ik wil aan de hand van wat deskundigen ter zake kunnen vertellen, gemeentebesturen op een goede manier informeren.
Ik denk dat het slechtste wat men kan doen het vandaliseren is, het beschadigen van monumenten. Dat is totaal onaanvaardbaar en totaal verwerpelijk. Dat zijn misdrijven, dat kun je niet maken. Maar langs de andere kant is het gewoon negeren van de gevoeligheden die er bestaan, de protesten die er zijn en de vragen die komen vanuit de lokale gemeenschappen ook geen goede manier om om te gaan met de commotie die er is.
Een gemeentebestuur dat daar op een volwassen manier mee omgaat, informeert zich goed, documenteert zich, gaat het debat aan, structureert het debat, en komt dan, in overleg met de gemeenschap, tot de beslissing die men moet nemen.
Ikzelf heb daar een aantal mensen voor aangezocht om ons daarbij te helpen, om zo'n handleiding op relatief korte termijn op te stellen. Dat zijn mensen die ook wel vanuit een antropologisch oogpunt een meerwaarde kunnen betekenen. Er zit een moraalfilosoof bij, er zit iemand bij die gespecialiseerd is in migratiegeschiedenis, Sophie De Schaepdrijver, er is een filosofe, uiteraard zijn er ook mensen bij die tot de diaspora behoren. Er zitten ook mensen bij die iets weten te vertellen over monumentenzorg en daar deskundig in zijn, want sommige van de discussies hebben ook een monumentale dimensie. Op basis daarvan wens ik lokale besturen een steuntje in de rug te geven. Het debat moet lokaal gevoerd worden.
Wat ik niet ga doen, is een volledige inventaris maken. Ik vind dat het debat in dezen een lokaal debat is. Ik ga als minister van Binnenlands Bestuur niet zelf als een soort deus ex machina of als een soort van regelneef bepalen wat lokale besturen ter zake moeten doen. Dat doe ik op andere domeinen ook niet, dat ga ik hier ook niet doen.
Wat ik wel ga doen, is proberen om in die handleiding een aantal referenties en contactpersonen aan te reiken. Als het lokale debat meer informatie wenst, zich beter wil onderbouwen en meer ideeën aangereikt wil krijgen, kan men op basis van die referenties terecht bij mensen en bij documentatie die ter beschikking wordt gesteld. Ik denk dat mijn rol zich niet verder aftekent dan het goed onderbouwen en aanreiken van de mogelijkheden die men moet hebben om lokaal het debat op een zindelijke, correcte, objectieve en onderbouwde manier te voeren. Want het debat moet gevoerd worden op een goede manier. Wat het uiteindelijke resultaat zal zijn, zal vooral lokaal bestaan. Er zijn heel veel gemeentebesturen die al beslissingen genomen hebben. Vaak zijn het ook onze grotere steden. Maar er zijn ook een aantal gemeenten die mij al gecontacteerd hebben met de vraag om hen te helpen. Zij zoeken informatie, zij zoeken inzicht over hoe men daarmee omgaat, wat de mogelijkheden zijn, wat de verschillende opties zijn, hoe men daarnaar moet kijken. Die gemeentebesturen willen we helpen met een handleiding ter zake.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, zoals ik daarjuist zei, is de essentie vooral dat er stappen vooruit worden gezet. Dat gebeurt nu. En dat is een belangrijke zaak.
Ik heb nog enkele bemerkingen. Ik ben het met u eens dat de lokale besturen daar een belangrijke rol in te spelen hebben. Het gaat over hun straten en hun pleinen. Zij voelen het best de debatten aan die daar leven en hoe ze daarmee moeten omgaan. Ze vragen zelf wat ze ermee moeten doen. En dat is logisch, want zelfs experten zijn het niet eens. Er zijn experten die het nog niet zouden verwijderen uit het straatbeeld. Als je het in musea zet, moet je er wel voor zorgen dat genoeg mensen in die musea gaan kijken wat er is gebeurd, en weten waar ze dat soort standbeelden kunnen vinden. Andere mensen pleiten ervoor om het gewoon weg te halen. Anderen stellen voor om er een plakkaat bij te zetten. En wat dan met grote gebouwen of andere zaken? Het is niet aan ons in de politiek om onderling te beslissen wat daarmee moet gebeuren. Dat moeten experten zijn.
Wat moet er nog gebeuren? Er zijn mensen die heel vaak niet gehoord worden, namelijk mensen van de diaspora, de kleinkinderen van de diaspora, jongeren die op een andere manier ervaren wat er zich in ons straatbeeld afspeelt. Dat zijn niet u of ik of de mensen die hier zitten. Dat zijn andere mensen, die vaak amper zijn gehoord. Ook die moeten meegenomen worden in die discussie over hoe we daarmee moeten omgaan.
U hebt nu die experten samengezet. Tegen wanneer hoopt u te landen met een aanbeveling voor de lokale besturen? Is er een optie om het breder te trekken, zodat het niet enkel die groep experten is, maar misschien ook wel de betrokken diaspora zelf, die hier toch ook ruim vertegenwoordigd is in Vlaanderen? Kunt u die ook een plek geven, zodat zij ook hun stem duidelijk kunnen laten horen?
De heer De Loor heeft het woord.
Ik wil u in de eerste plaats bedanken voor uw antwoord. Ik vind het goed dat hier de lokale autonomie een rol speelt, dat u zegt dat de lokale besturen hiervoor bevoegd zijn en dat u hun de hand wilt reiken en ondersteunen in de discussie die ontstaan is. Voor alle duidelijkheid: ik deel volledig uw mening over het vandalisme op de standbeelden van Koning Leopold II of op andere standbeelden. Dat is echt geen goede manier om het protest te uiten.
Ik vind het belangrijk dat er een aanzet tot reflectie en discussie wordt gegeven over de kolonisatie, maar ook over racisme. Om racisme te bestrijden, moeten er maatregelen worden genomen zoals praktijktesten en de opname van kolonisering in het lessenpakket van de scholen. Het verwijderen van de standbeelden van Koning Leopold II zal dat probleem absoluut niet oplossen.
Ik heb nog een vraag over de handleiding die wordt uitgewerkt. Daarin zullen dus geen specifieke richtlijnen staan, maar ze reikt wel ideeën aan om die discussie te voeren. Zal die handleiding alleen over de standbeelden van Koning Leopold II gaan of zal ze ook te hanteren zijn bij andere figuren die tot controverse leiden, bijvoorbeeld in het kader van de collaboratie?
De heer Vandeput heeft het woord.
Zoals de heer De Loor net aanhaalde, denk ik dat het belangrijk is dat, als u nu met uw groep aan het werk zult gaan om de lokale overheden in dat debat te ondersteunen – want zij zijn eigenlijk de enigen die kunnen overgaan tot de verwijdering of aanpassing van wat dan ook –, u de vraagstelling breed genoeg moet zien. Nu gaat de vraag over Leopold II, maar er kunnen nog wel andere figuren bij komen. Als we kijken naar wat er in de Angelsaksische wereld gebeurt en naar de beeldenstorm die daar vandaag plaatsvindt, dan zou dat wat men nu met betrekking tot de standbeelden van Leopold II wenst, nog weleens verder kunnen gaan. Als u een aanzet geeft tot een debat over gecontesteerde historische figuren die men in het straatbeeld terugvindt, dan is het belangrijk om dat debat bredere handvatten te geven, als u het mij vraagt.
Ik ondersteun de heer De Loor in zijn vaststelling dat het debat over de kolonisatie in feite iets anders is dan het debat over racisme en discriminatie. Er zijn natuurlijk veel dingen die gelijklopen, maar het is absoluut niet hetzelfde debat. Het eerste debat gaat deels over een misschien onverwerkt verleden, het laatste over problemen die we vandaag hebben. In dat kader is het belangrijk om altijd alles goed in zijn context te plaatsen. In mijn stad staat ook een monument, niet ter ere van Leopold II, maar wel als gedenkteken voor de mensen die destijds in Congo geleefd en gewerkt hebben en gestorven zijn. Ook publieke monumenten of gebouwen zijn natuurlijk een herinnering aan Leopold II, denk maar aan het Centraal Station in Antwerpen en meerdere gebouwen in Oostende. Al die gebouwen houden rechtstreeks verband met de koning. We moeten daar heel voorzichtig in zijn. Ik denk eens te meer dat het daarom niet mogelijk is en ook niet wenselijk om te proberen de geschiedenis te herschrijven in functie van hoe we vandaag naar de wereld kijken en van de normen en waarden die we vandaag hanteren. We moeten wel heel goed duiden wat die geschiedenis juist geweest is, en daaruit moeten we lering trekken voor het heden en de toekomst.
En in dat kader, minister, is het heel belangrijk dat u in de werkgroep – u zou ook kunnen werken met het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB), maar goed, het wordt nu een werkgroep – een goed evenwicht vindt tussen al wie een bijdrage kan leveren. Het hoeft daarom vandaag niet, maar we zouden graag zicht krijgen op de samenstelling van die werkgroep. Op welke termijn gaat zij haar bevindingen afleveren?
De heer Warnez heeft het woord.
Het is iets wat in heel wat steden en gemeenten leeft. Ze vragen zich af welke figuren wel en welke niet een standbeeld of een straatnaam verdienen. Nu gaat het over Leopold II. De collega’s hebben al voldoende geschetst dat het een donkere periode is uit onze geschiedenis en dat we daar een debat over moeten voeren, in de expertengroep en op school. We verwelkomen de snelle actie, minister, uw handreiking en uw expertengroep. Ik zie dat er zelfs een dorpsgenoot van mij is toegevoegd, Mathieu Zana Etambala. Dat juich ik zeker toe. U acteert als kaderende en coachende Vlaamse overheid, dat is hoe we het moeten doen, met respect voor de autonomie.
Minister, wat is het tijdspad tussen de handreiking en de gesprekken met de expertengroep en eventueel breder?
Hoe groot is de scope van die handreiking? Het gaat waarschijnlijk niet alleen over Leopold II en racisme. Hoe breed gaat u dat invullen?
Ik heb een bemerking in aanvulling op de heer Vandeput. Dit is een heel belangrijk, maar ook een heel moeilijk debat. Het is door de voorgaande sprekers al aangehaald: we moeten de historische context steeds bekijken. U kent me, ik ben de laatste om de monumenten van Leopold II te verdedigen, maar zijn beleid was ook in zijn tijd al zeer controversieel. Er waren rapporten in de VS, in Engeland, die al heel kritisch waren. Dat is niet onbelangrijk.
Het werd terecht aangehaald: hoe ver gaan we daarin? De heer Vandeput heeft al een aantal gebouwen genoemd. Als ik Brussel binnenrijd: ik kom via de Jubelparktunnel, de Cinquantenaire, gebouwd met geld uit Congo in 1880. Die zaken doen mij ook denken aan het koloniale verleden doordat ik dat weet, doordat ik dat ken. Zo zullen er nog wel zijn. Als ik als Vlaming vanuit het parlement naar de benedenstad ga langs de Sint-Michiels- en Sint-Goedelekathedraal, passeer ik het standbeeld van een kardinaal. Hij zei – en dat is geen honderd jaar geleden – dat er een volk is om te dienen en een volk om te heersen. Die dienaars zijn wij. Dan keert mijn maag om.
Maar in ieder geval – en dat is een oproep: laat ons alstublieft niet zo ver gaan als in de Angelsaksische landen, waar zelfs de grootste bevechter van het fascisme, namelijk Churchill, nu bekritiseerd wordt als de grote racist. De historische context is steeds belangrijk.
Nog een bijkomende vraag: u gaf aan – dat hebt u ook al in andere domeinen gedaan – dat good practices aangereikt worden. U noemde het Agentschap Integratie en Inburgering, waarom hier ook niet het ABB? Het is maar een bijkomend klein detail.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u voor de interventies. Ik denk dat ik mag zeggen dat de toonzetting die u hebt gehanteerd, ieder binnen zijn ideologische kader, de juiste is. Dat is een genuanceerde toonzetting. U begrijpt de complexiteit van deze discussie. U begrijpt dat de discussie heel breed kan gaan. Elk symbool – dat is net de kracht van een symbool – enthousiasmeert de ene, en ‘froisseert’ – om het in het Nederlands van De Croo te zeggen – de andere. Hier moet op een goed beredeneerde en onderbouwde manier mee worden omgegaan.
Ik beschouw het niet mijn taak als minister, collega Vandeput, om het debat te leiden, zelfs niet om een aanzet te geven – want het debat is op dit moment volop aan de gang – maar om elementen aan te reiken die het participatieve karakter, de kwaliteit en het democratische gehalte van de besluitvorming en de onderbouw die nodig is om tot een goede beslissing te komen, mee te faciliteren. Mijn rol in dezen is dus geen zeer prominente rol, vind ik, maar vooral een coachende, begeleidende rol. Ik denk dat dat is wat een minister van lokale besturen moet doen ten aanzien van een per definitie heel lokaal debat. Collega Annouri heeft dat ook terecht gezegd: het is een debat dat op de eerste plaats lokaal gevoerd moet worden met de lokale gemeenschap.
Voor alle duidelijkheid, mijnheer Van Dijck: in die groep van experten waarmee we dialogeren en aan de slag gaan, zitten ook het ABB, het Agentschap Integratie en Inburgering en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), omdat dat zo’n belangrijke partners zijn in dat lokale debat. Bij die experten zoeken we ook heel bewust mensen die tot de diaspora behoren, mijnheer Annouri. Ik denk dat het belangrijk is dat die ook aanwezig zijn. Het is mijn overtuiging dat je dit debat moeilijk op een correcte manier kunt voeren zonder ook in dialoog te gaan met mensen uit de diaspora. Beeld u in dat wij een debat zouden voeren over de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog en over wat er gebeurd is in de concentratiekampen zonder daarbij ook mensen uit de Joodse gemeenschap te betrekken. Ik denk dat we dat niet zouden doen. Ik denk dat dat een debat zou zijn van een ondermaatse kwaliteit en met een gebrek aan het proberen inzicht te verwerven in wat het werkelijk betekend heeft wat daar gebeurd is. Ik denk dus dat daar ook mensen bij moeten zijn die daar hun wortels hebben en die vandaag ook Vlamingen zijn in onze samenleving. Ik denk dat dat belangrijk is. Ik denk dat dat de evidentie zelve is, omdat dat net de empathie en het inzicht mee kan versterken.
Vandaag gaat dit debat uiteraard over de kolonisatie, maar morgen zullen er andere debatten zijn. U hebt er al naar verwezen, mijnheer Van Dijck, dat er in mijn stad een Mercierplein is. ‘For the record’ en voor de geschiedkundige correctheid wil ik meegeven dat hij niet zei: ‘Er is een volk om te dienen en een volk om te heersen.’ Hij zei: ‘Er is een taal om te dienen en een taal om te heersen.’ Dat was een uitspraak van hem. Ik herinner me nog dat ook in mijn stad op een zeker moment mensen met een Vlaams-nationale overtuiging gepleit hebben om de naam Mercierplein te veranderen, omdat ze vonden dat het niet gepast was om in Vlaanderen een plein te vernoemen naar die historische figuur. Ik heb begrepen dat zelfs de collega’s van het Vlaams Belang gepleit hebben om het Mandelaplein opnieuw van naam te veranderen. Dus elke partij, van links tot rechts, heeft momenten waarbij ze zich stoort of ergert aan een bepaald monument.
Mijn oefening zal vertrekken vanuit de kolonisatie, maar ik wil breder gaan. Ik wil ook heel veel aandacht schenken aan de kwaliteit van het debat en de kwaliteit van het participatieve proces. Ik wil natuurlijk ook mensen en lokale besturen helpen wanneer ze op zoek zijn naar verenigingen waarmee ze een dialoog kunnen aangaan. Uiteraard zal dit geen sluitend verhaal zijn. Die handreiking zal niet zeggen: ‘dat moet je daarmee doen’ en ‘zo moet je de geschiedenis lezen’. Ik zou dat heel fout vinden. Ik denk dat er eerder aanzetten gegeven moeten worden en dat mensen wegwijs gemaakt moeten worden. Het zal ook geen doctoraatsthesis zijn die het ultieme proces zal schrijven van Leopold II, neen. Maar ik denk wel dat er elementen in moeten zitten die mensen die dat lokale debat voeren, zullen helpen om dat te doen. Dat is volgens mij de belangrijke insteek die we nastreven.
Er is mij gevraagd wanneer ik die handleiding graag klaar zou hebben. We willen die eind augustus klaar hebben. Ik denk namelijk dat in juli en augustus de gemeentebesturen stilliggen. Maar nu tegen de gemeentebesturen zeggen dat ze even moeten wachten met het debat tot volgend jaar omdat dan de handreiking klaar is: ik denk dat dat niet realistisch is en ook niet goed is. Vandaag leeft dat debat. Vandaag moet dat debat gevoerd worden en wordt dat ook gevoerd op vele plaatsen. Ik denk dus dat we snel moeten zijn met die handreiking, met die ondersteuning voor de lokale besturen.
Het gaat inderdaad niet alleen over Leopold II, als het over de diaspora gaat. In mijn stad is er ook een straat, de Van Kerckhovenstraat, die is genoemd naar iemand die zich daar als militair ook niet bepaald behoorlijk heeft gedragen – en dan druk ik mij heel voorzichtig en te ongenuanceerd uit: die heeft daar een trackrecord van moorden. Die straat is naar hem genoemd, dus ik kan mij voorstellen dat er ook voor zulke straatnamen op een zeker moment een debat zal ontstaan: wat doen we daarmee? Hoe staan wij daar nu tegenover? Moet die straatnaam veranderen? Moet daar een bord bij? Moeten we iets anders doen? Dat vind ik net de waarde ervan. Dat doen we te weinig in onze samenleving. Als er zulke problemen opduiken, reageren we soms heel emotioneel. Heel vaak zitten we in een zero-sumredenering. Als de ene zegt dat het weg moet, zegt de ander dat het iets is dat van ons wordt afgepakt. De kunst van een goed lokaal debat is net om te zoeken waar we elkaar vinden, hoe we elkaar beter begrijpen, waarom men daar zo kwaad voor is, wat daar eigenlijk gebeurd is. In plaats van dat het een voorbeeld van verdeeldheid wordt, kan een debat ook tot meer eenheid en meer diepgang leiden. En dan kun je soms een goede beslissing nemen, waar heel veel mensen zich in kunnen vinden.
Ik hoop dat dat vooral lokaal gebeurt, dat het debat op een zindelijke, onderbouwde en degelijke manier gebeurt, met een open geest en, zoals collega Annouri terecht zegt, met de inbreng van mensen uit de diaspora, die je daar mee als klankbord moet gebruiken, maar vooral zonder dat je op voorhand moet zeggen waar het moet eindigen. Want dat vind ik niet mijn taak als minister. Dat moet lokaal gebeuren. En als men lokaal het debat voert en ze hebben hulp nodig, dan kunnen ze die handreiking op een goede manier gebruiken.
De heer Annouri heeft het woord.
Er zijn geen pasklare antwoorden op heel wat van die vragen, dat klopt. Er zijn heel wat vragen gesteld door de collega’s: wat met het Centraal Station? Wat met de tunnel onder het Jubelpark en het Jubelpark zelf? Wat met heel veel boulevards in Brussel en Oostende? Dat is net het ding. Dat is een heel moeilijk debat, waar geen pasklare antwoorden op bestaan. Het punt is dat we dat debat eindelijk moeten beginnen te voeren, met de experten. En we mogen niet, omdat het een heel moeilijk debat is met heel veel aspecten, nu zeggen: laat het dan maar. Dat is een heel belangrijke les, want er zijn andere plekken op de wereld, die geconfronteerd zijn met gruweldaden uit de geschiedenis, die dat wel onder ogen hebben gezien, die daar wel heel wat onderzoek naar hebben gedaan en die dat een plek hebben proberen te geven in de maatschappij van vandaag. Als je dat niet doet, als je die gruwelijke hoofdstukken uit het verleden niet onder ogen ziet, dan heb je een probleem en dan ettert dat voort tot vandaag de dag.
Ik ben het niet eens met de collega's die hebben gezegd dat er geen link is tussen wat er in het verleden is gebeurd en vandaag de dag. Die is er uiteraard wel. Er is een link met de economische welvaart die we hier hebben, die mede is opgebouwd door de kolonisatie van Congo, door gastarbeiders, slaven enzovoort. Dat heeft er ook voor gezorgd dat de plekken die gekoloniseerd zijn, zijn achtergelaten zonder manieren om zichzelf te ontwikkelen. Dat werkt tot vandaag de dag door. Er is een invloed van hoe er toen werd gekeken naar het volk dat werd onderdrukt en gekoloniseerd. Die beelden van hoe men naar de mensen keek, sijpelen nog altijd door in hoe er vandaag wordt gekeken naar mensen in onze samenleving. Dat zeg ik niet, dat zeggen de experten en de historici die vandaag een open brief hebben geschreven in De Morgen. Zij zeggen dat die beelden die er toen waren, nog altijd doorsijpelen, omdat we dat nooit een plek hebben kunnen geven. Daarom is het debat ook belangrijk: omdat het vandaag een impact heeft.
Het is een breed debat, dat niet enkel gaat over binnenlands bestuur, over lokale besturen, steden en gemeenten. Het gaat bijvoorbeeld ook over onderwijs. Daarom hebben wij vanuit onze fractie een voorstel van resolutie ingediend, om ook het debat te gaan voeren in ons onderwijs. Het is belangrijk dat we op de schoolbanken een totaalbeeld meegeven van alles wat de kolonisatie was, wat de effecten waren en hoe dat vandaag de dag doorspeelt. Want het is pas als we dat onder ogen zien en aanpakken, dat we het een plek kunnen geven, dat we kunnen leren en stappen vooruit zetten. Het is tijd dat het debat gaat beginnen. En ik heb van jullie allemaal gehoord dat jullie heel graag het debat mee aangaan.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik wil enkel de minister bedanken voor het initiatief en de manier waarop dat momenteel wordt aangepakt. Dat zal ook meer diepgang brengen in het debat. Het is inderdaad belangrijk dat er overgegaan wordt tot meer reflectie, meer kennis en meer discussie, onder andere over de kolonisatie en racisme.
Bedankt, minister, om het op die manier aan te pakken.
Minister, toen ik ‘volk’ zei in plaats van ‘taal’ heb ik mij natuurlijk laten leiden door de slogan van Prudens Van Duyse: ‘De tael is gansch het volk.’ Daardoor zat ik op het verkeerde been.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.