Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over gemeentelijke autonomie bij de aanwending van de middelen uit het noodfonds
Report
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, we hebben het hier al een paar keer gehad over de mogelijke zware negatieve impact van de coronacrisis op de lokale financiën en de begroting van onze steden en gemeenten. Op dat vlak was het voor hen vorige week een goede week, want vorige week maakte u bekend dat van de 300 miljoen euro uit het noodfonds er 87,3 miljoen euro naar onze steden en gemeenten gaat. Deze maandag kwam daar nog eens 30 miljoen euro bij voor de aanpak van de kansarmoede. Ik denk dat steden en gemeenten elke maandag gaan uitkijken naar wat er nu nog op hen afkomt.
Mijn vraag gaat hier natuurlijk over die 87 miljoen euro. Die is bedoeld om de cultuur-, sport- en jeugdverenigingen te ondersteunen. Zij hebben natuurlijk ook zware tijden achter de rug door corona en de lockdown. Heel veel evenementen en activiteiten zijn niet kunnen doorgaan, en nochtans hebben ze de inkomsten van die evenementen vaak nodig om hun kassa te spijzen. Doordat dat allemaal geannuleerd is moeten worden, zitten zij met de handen in het haar en weten ze niet hoe ze hun vereniging levend kunnen houden.
Daarom was het zeer goed van de Vlaamse Regering om toch een belangrijk aandeel van het noodfonds te reserveren voor de culturele, sport- en jeugdverenigingen. Men heeft ervoor gekozen om de verdeling van die middelen over te laten aan de lokale besturen – een zeer verstandige beslissing, denk ik. De 87,3 miljoen euro gaat naar de lokale besturen, de driehonderd steden en gemeenten in Vlaanderen. Ondertussen weet elke gemeente en stad wel hoeveel zij gaat krijgen.
Maar natuurlijk zijn er wel wat vragen rond die 87,3 miljoen euro en de verdeling daarvan. Ten eerste: hoe is de verdeling van die 87,3 miljoen euro juist gebeurd? Daar was wat onduidelijkheid over, of dat nu de criteria van het Gemeentefonds waren of niet. Misschien kunt u daar wat duidelijkheid over geven.
Een tweede belangrijke vraag: zijn die middelen effectief geoormerkt? Zijn lokale besturen verplicht om die te gebruiken voor hun sportverenigingen, hun jeugdverenigingen, hun cultuurverenigingen? Of mogen ze daar eigenlijk hun ‘goesting’ mee doen? Dat is een vraag die heel veel gemeenten zich stellen. Dat is ook een bekommernis van de sector zelf, voor alle duidelijkheid, omdat de cultuursector zwarte sneeuw gezien heeft en nog steeds ziet. Men heeft natuurlijk een beetje schrik dat de lokale besturen hun lokale autonomie, die ons allen dierbaar is, voor een stuk gaan gebruiken om die middelen aan andere dingen te geven. Daar moet voor gewaakt worden. Is er een oormerking, en hoe streng is die? Hoe streng zult u erop toezien of dit gebruikt wordt voor onze verenigingen?
Wanneer zullen de lokale besturen dat geld op hun rekening zien verschijnen?
In het verleden hebt u al heel veel maatregelen genomen om onze lokale besturen te helpen via allerhande best practices. Misschien is dit iets dat overwogen moet worden, omdat de verdeling van die middelen over verschillende verenigingen een delicate oefening is. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden. Hoeveel gaat naar elke vereniging? Ik denk dat onze driehonderd steden en gemeenten daarmee zullen worstelen. Om hen daarmee te helpen, kan het wel handig zijn om de best practices te delen met de steden en gemeenten, zodat ze wat houvast hebben als dat nodig is.
De heer Warnez heeft het woord.
Collega Ongena heeft de situatie goed geschetst. Ik zal het dus kort houden.
De verenigingen en hun vrijwilligers zijn de steunpilaren van ons maatschappelijk leven. Veel verenigingen hebben tijdens de coronacrisis hun werking moeten stilleggen en hun evenementen zijn afgelast. Dat betekent voor veel verenigingen een financiële aderlating.
Het is dan ook goed dat het Vlaamse noodfonds 87 miljoen euro voorziet voor alle sport-, jeugd- en cultuurverenigingen. Dat de middelen doorgestort worden naar de lokale besturen, is ook een goede zaak. Elke stad of gemeente weet perfect wat de noden precies zijn en kan zelf beslissen hoe ze de verenigingen ondersteunt. Minister, het is goed dat u beloofde dat ze de grootst mogelijke autonomie zullen krijgen en dat er zo weinig mogelijk planlast of administratieve verplichtingen zullen worden opgelegd.
Ik heb daarover twee vragen, de ene eerder bestuurlijk-administratief en de andere eerder inhoudelijk.
Zullen er – hoe minimaal ook – voorwaarden worden opgelegd aan de lokale besturen wat betreft de besteding van de Vlaamse middelen voor sport-, jeugd- en cultuurverenigingen? Ik denk aan specifieke rapporteringen, autonomie, de impact van het Cultuurpact, de rol van adviesraden.
Zult u de lokale besturen opnieuw good practices aanbieden? Ziet u nu al goede voorbeelden van hoe lokale besturen hun verenigingen kunnen ondersteunen?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor deze vraag. Zoals de heer Ongena zei, heeft de Vlaamse Regering beslist om 87,3 miljoen euro toe te kennen aan de lokale besturen met het doel daarmee de getroffen sport-, jeugd- en cultuurverenigingen te ondersteunen.
Die middelen worden verdeeld op basis van de verdeelsleutel voor de sectorale middelen in die drie sectoren. We geven een deel van dat geld, 3,1 miljoen euro, aan de Brusselse samenleving via de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Er gaat ook een relatief klein bedrag, 134.000 euro, naar vzw ‘de Rand’. De rest wordt verdeeld volgens die verdeelsleutel.
Die middelen zijn niet geoormerkt. We volgen daarbij de logica die we gehanteerd hebben bij de inkanteling van de sectorale subsidies. We hebben die toen ook in de algemene pot gestoken. We hebben namelijk gezegd: in plaats van afzonderlijke subsidiekanalen, waarbij lokale besturen plannen moeten opmaken die niemand leest maar wel opgestuurd moeten worden naar Brussel, en daarna verantwoordingsnota’s, dikke boeken, die ook niemand bekijkt, schaffen we al die administratieve overlast af. We hebben gezegd: we gooien dat in één pot, het Gemeentefonds, en we vertrouwen op de lokale besturen.
We hebben gezien dat de manier waarop de lokale besturen die middelen dan gebruiken, zeker niet in het nadeel was van de sectoren waarvoor de middelen oorspronkelijk waren bedoeld. Ik heb daar trouwens een paar maanden geleden een communicatie over gedaan. Wij stappen dus opnieuw in die logica. Wij geven dat aan de lokale besturen en vertrouwen erop dat zij daarin het best geplaatst zijn om die middelen op de juiste manier aan te wenden. Wij vragen hun ze aan te wenden voor verenigingen die in de problemen zitten. Het is trouwens de natuurlijke houding van lokale besturen om het lokale verenigingsleven, het kostbare sociale weefsel, te ondersteunen. Zij kunnen dus vrij beslissen. Wij moeten hun daarin geen richtlijnen proberen op te leggen omdat de situaties heel verschillend zijn. Neem een sportclub die van de gemeente een lokaal ter beschikking krijgt. Andere clubs moeten in de private sector een lokaal huren. Het lokaal bestuur zegt dat de clubs die het huisvest geen huur moeten betalen. De club die privaat huurt, moet dat wel doen. Dat is een enorm verschil. De ene club haalt haar inkomsten uit een groot etentje, drie dagen lang, in het voorjaar, vlak in de coronacrisis. Die club is al haar middelen kwijtgespeeld. De andere club, die dat etentje organiseert in het najaar, heeft nog al haar middelen. Enzovoort. De ene culturele vereniging kan nog optredens doen, de andere kan dat niet meer. De situaties zijn ongelooflijk verschillend. We hebben daar in de schoot van de regering lang over gepraat. We hebben nagedacht over mogelijke criteria. Maar we hebben moeten vaststellen dat de diversiteit zo groot is, dat de lokale besturen daar het beste zelf over kunnen oordelen. We laten hen in vertrouwen over die middelen beslissen.
Tussen haakjes, we hebben ook een beslissing genomen over de armoedemiddelen. Er gaat nog eens 30 miljoen euro naar de lokale besturen: twee enveloppes van 15 miljoen euro. Zo komen we op een totaal van 117,3 miljoen euro. De eerste 15 miljoen euro wordt ter beschikking gesteld van de lokale besturen zonder randvoorwaarden, de tweede 15 miljoen euro, inzetbaar voor een bon, maar ook met heel veel ruimte voor de lokale besturen om zelf te beslissen. Wil dat zeggen dat we dat helemaal niet opvolgen? Neen. We gaan dat monitoren. Op basis van de BBC-boekhouding (beleids- en beheerscyclus) zullen we bekijken wat er is gebeurd, voor Cultuur, voor Jeugd. We moeten bekijken hoe dat gebeurt, maar we zullen ons niet mengen in de beslissingen. Het is een soort van ex-postmonitoring door de Vlaamse overheid.
De vraag wanneer het wordt uitbetaald, is uiteraard belangrijk voor de lokale besturen. De beslissing van de Vlaamse Regering wordt nu vertaald in regelgeving. Daar wordt op dit moment, zoals altijd, hard aan gewerkt. Een amendement op de begrotingscontrole zal hiervoor wenselijk zijn. We mikken erop om die middelen effectief te kunnen uitbetalen in de zomer.
Wij moeten de best practices bij elkaar zoeken. We zullen dat doen op vlaanderenhelpt.be. Daar worden lokale relanceplannen in de kijker geplaatst. Waar nuttig, zullen we daar ook best practices delen die te maken hebben met hoe jeugd-, sport- en cultuurverenigingen worden ondersteund. We zijn op dit moment concrete voorbeelden aan het verzamelen bij gemeenten.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw duidelijke antwoord. Het is heel belangrijk dat steden en gemeenten vandaag heel duidelijk vernemen dat zij vrijheid krijgen, dat men principieel heeft gekozen voor lokale autonomie. Dat is natuurlijk geen grote verrassing, het ligt in het verlengde van de keuzes van de Vlaamse Regering in het algemeen.
U moet een moeilijk evenwicht zoeken. Omwille van de diversiteit moet je dit aan de autonomie laten. Maar langs de andere kant heb je die sector, die zwaar getroffen is en die vreest dat sommige steden en gemeenten het geld zullen gebruiken voor andere zaken. We rekenen daar op de druk die er ongetwijfeld ook van onderuit zal ontstaan in die steden en gemeenten, om daar mee over te waken.
U hebt wel aangegeven dat er een ex-postmonitoring komt via de BBC. Ik denk dat dat een goede zaak is, maar zal dat dan invloed hebben als blijkt dat uit die ex-postmonitoring te veel middelen voor andere zaken werden gebruikt? Is dat gewoon een vaststelling of heeft dat gevolgen? Het is een beetje zoeken naar een evenwicht. Ik denk dat dat gegeven belangrijk is. We moeten de lokale autonomie natuurlijk respecteren, maar de noodkreten uit de cultuursector waren dusdanig groot dat we toch moeten proberen om de druk op de steden en gemeenten hoog te houden om die middelen te gebruiken waarvoor ze dienen. Van onderuit zal die druk wel groot zijn, maar het kan geen kwaad indien dat van bovenuit ook gebeurt, zonder dat we vervallen in planlast. U hebt ernaar verwezen, het was een goede zaak dat de sectorale subsidies destijds zijn afgeschaft. Toch moet er een zekere druk blijven bestaan om die verenigingen enigszins gerust te stellen dat die middelen hun richting uit komen, want dat was de bedoeling van de beslissing door de Vlaamse Regering.
De heer Warnez heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Ik volg u en de heer Ongena dat het inderdaad wat balanceren is. We zijn voor lokale autonomie, maar we moeten natuurlijk de sport- en cultuurverenigingen steunen. Ik ben ook wel benieuwd hoe u gevolg zult geven aan die ex-postmonitoring. Heel concreet: hoe ziet u dat dan op de BBC-jaarrekening? Is dat een aparte post, rekening of veld waarin alle acties moeten worden opgesomd? Wat als daar een gat is? Hoe werkt dat dan precies?
U verwees naar de armoedemiddelen, waarbij twee keer 15 miljoen euro wordt voorzien. Het gaat daarbij eenmaal over 15 miljoen euro zonder randvoorwaarden, waarbij opnieuw die lokale autonomie een rol speelt en waarover dezelfde vragen als die we vandaag stellen naar boven zullen komen. Daarnaast kunnen we over de lokale voucherbonnen op de website van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) lezen dat er specifieke afspraken met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) zouden worden gemaakt over hoe we die zullen invullen. Zijn hierover al afspraken gemaakt? Hebt u een timing, want de lokale besturen willen toch graag weten hoe dit in zijn werk zal gaan? Hebt u hierover al een eerste visie? Moeten we aan de Mechelenbon denken die in Mechelen wordt uitgedeeld of zijn dat maaltijdcheques?
De heer Vandeput heeft het woord.
Ik wil de vraagstellers voor hun heel interessante vraag bedanken. Ook dank aan u, minister, voor uw antwoorden. Ik denk dat de Vlaamse Regering nogmaals aangeeft dat ze middelen geeft aan het niveau waar ze het beste kunnen worden aangewend. Dat is inderdaad het lokale niveau. Het is ook belangrijk dat we bereid zijn om de lokale autonomie, die wij binnen deze commissie samen met u zo vaak roemen, naar behoren in te vullen. Er wordt veel vertrouwen gegeven aan de gemeenten om die middelen aan te wenden op de manier die zij het beste kunnen beoordelen. Ik denk dat het ook heel goed is dat u zo snel mogelijk met een presentatie van best practices komt, want het is gemakkelijk gezegd dat de ene vereniging huur moet betalen en de andere niet. Je zit met nominale subsidiëringen, en die zijn nooit evident, niet qua toezicht, maar ook niet qua kader. Ik zou me wat hoeden om te zeggen dat we achteraf zullen optreden, want dan zijn de middelen niet langer vrij. Ik denk dat we in deze commissie vaak met grote woorden over de lokale democratie en dergelijke meer praten. Lokaal is er voor de besturen ten eerste een morele verantwoordelijkheid om de middelen aan te wenden waarvoor ze bedoeld zijn. Het gaat toch over een noodfonds.
Een noodfonds kan ook dienen om bepaalde zaken naar voren te trekken, om dingen die later gepresenteerd werden of misschien uit de meerjarenplanning gevallen waren, opnieuw boven te halen omdat daarmee bepaalde sectoren ondersteund zouden kunnen worden.
Anderzijds zitten wij allemaal – of toch de meesten van ons – ook met een oppositie. Binnen de gemeenteraad moet de oppositie ook zijn taak kunnen vervullen. Als we de democratie hoog in het vaandel dragen, moeten we ook respect hebben voor de gemeenteraad. De lokale besturen die de dienst uitmaken, in welke constellatie dan ook, moeten bereid zijn om aan de gemeenteraad over de aanwending van die middelen rapportage te doen. Er moet daarom niet gestemd worden, maar er zullen toch wijzigingen in de meerjarenplanning moeten komen; er zullen wel momenten genoeg zijn om daarover te discussiëren. Als we een lokale autonomie vertrouwen om de middelen aan te wenden, is het niet raadzaam om achteraf te zeggen: als u het niet goed gedaan hebt, gaan wij u bestraffen. Dat zou geen goed signaal zijn. Laat ons er wel bij zeggen dat het de bedoeling is dat ze aangewend worden als zijnde een noodfonds, om die sectoren te helpen die bepaald zijn door de Vlaamse Regering, en waarvan we allemaal weten dat die vandaag absoluut een steuntje in de rug kunnen gebruiken.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Dit is een interessante discussie. Ik denk dat er een heel brede consensus over is om niet te veel controles te doen, ik wil mij daar ook bij aansluiten. Ik ben ervan overtuigd dat heel wat lokale besturen dit als een stimulans zien om wellicht vanuit eigen middelen nog iets extra te doen voor die verenigingen en andere initiatieven. We moeten niet angstig zijn dat die Vlaamse middelen naar rioleringswerken gaan. Ik ben ervan overtuigd dat in elke gemeente deze middelen naar verenigingen gaan en wellicht nog aangevuld worden vanuit eigen middelen.
Minister, we zitten in veel lokale besturen ook aan wijzigingen van het Rechtspersonenregister (RPR) en ook in de onderhandelingen hoe die lokale stimuli vertaald kunnen worden naar extraatjes voor het personeel. Je hebt dan de ecocheques, de cultuurcheques, de lokale koopbon. U weet ook dat de fiscale vrijstelling daar wat scherp is: voor de lokale koopbon is dat 40 euro, voor de cultuurcheque 100 euro en voor de ecocheque 200 euro. In deze tijd waar iedereen zijn best doet om ook de lokale economie te ondersteunen, vraag ik mij af of we daar niet een zekere gelijktrekking moeten doen, zodat die fiscale vrijstelling van de lokale koopbon ter stimulering van de lokale economie verhoogd kan worden en op zijn minst gelijkgetrokken met de ecocheques.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik heb vorige week al gezegd dat het een goede zaak is dat deze keuze gemaakt wordt en dat er zo veel middelen vrijgemaakt worden voor het verenigingsleven. Ik was in het begin wat bezorgd of het duidelijk genoeg zou zijn voor wie deze middelen bedoeld zijn. Als mensen een beetje op de aardbol leven, hebben ze intussen wel gehoord dat dit echt wel bedoeld is voor het verenigingsleven. Ik maak me ook geen al te grote zorgen. In de meerderheid van de plaatsen zal er wel genoeg druk zijn van onderuit, van de verenigingen zelf, om die middelen op de juiste manier in te zetten, en zullen de lokale besturen in de overgrote meerderheid daar wel hun verantwoordelijkheid nemen. Ik maak me ook niet de illusie dat er toch een aantal grensgevallen gaan zijn, dat er wat debat is, maar dat zij dan zo in de democratie. We zullen daar dan te gepasten tijde wel de opvolgingsvragen over stellen.
Ik vind het goed dat er best practices aangereikt zullen worden. Ik heb een specifieke vraag over de verdelingscriteria van deze middelen. Er wordt voor gekozen om dat te doen op basis van de vroegere verdeling van de geoormerkte middelen voor Jeugd, Cultuur en Sport, net voor de inkanteling in het Gemeentefonds. Eigenlijk dateert die inkanteling van 2016. Ik denk dat die middelen in heel grote mate op een redelijk evenwichtige manier verdeeld zullen worden. Er zit natuurlijk wel een lange periode tussen 2016 en 2020. Het lokale beleid kan bijgestuurd zijn. De lokale realiteit kan veranderd zijn. Het is een beetje grappig dat een verdeling die we zelf niet meer opportuun achten en niet meer updaten, nu gehanteerd wordt om coronamiddelen te verdelen. Hoe kijkt u daarnaar? Komt er op termijn een andere maatstaf voor een legitieme verdeling van die middelen? Denkt u dat er problemen of malversaties kunnen zitten in de huidige verdeling? Ik heb begrepen dat er wel een antwoord is voor de faciliteitengemeenten. Ik schrok eerst wat van de middelen die zij krijgen, maar zij krijgen dat via vzw ‘de Rand’. Dat is dus wel een oplossing. Denkt u dat die verdeling op de best mogelijke manier gebeurd is? Voor alle duidelijkheid: dit is een oprechte vraag, geen suggestie dat dit niet het geval is.
Mijnheer Vaneeckhout, ik ga ervan uit dat alle vragen die in deze commissie gesteld worden, oprecht zijn.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik vind het ook een heel boeiende vraag van de twee collega’s. Ik wil ook mijn appreciatie uitdrukken, minister, over het feit dat die middelen ter beschikking worden gesteld van de lokale besturen. Ik heb het dan niet alleen over de middelen voor de cultuur-, sport- en jeugdverenigingen maar ook over de gisteren aangekondigde middelen voor onder andere armoedebestrijding. Ik vind het bijzonder positief dat dat gebeurt. Ik vind het ook wel belangrijk dat er op een indirecte manier richtlijnen ter beschikking gesteld worden van lokale besturen, aan de hand van best practices, om suggesties te doen voor de inschakeling van die middelen. Want niet alle lokale besturen hebben evenveel ervaring met bijvoorbeeld de afgelasting van bepaalde evenementen. Er werd daarnet ook gezegd dat elke situatie verschillend is. De ene vereniging huurt, de andere niet. Ik denk dat het ook niet de bedoeling kan en mag zijn om alles in regeltjes te gieten. Dat mag absoluut niet het geval zijn. Er moet vrijheid en mogelijkheid tot interpretatie zijn voor de lokale besturen. Er moet altijd respect zijn voor de lokale autonomie.
Ik sluit me aan bij het pleidooi van de collega’s Ongena en Warnez inzake de ex-postmonitoring. Er moet voor gezorgd worden dat die middelen terechtkomen op de plaats waarvoor ze bedoeld zijn.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de vele vragen, suggesties en beschouwingen. Laat me beginnen met te zeggen dat voor mij de keuze om te vertrouwen op de lokale besturen geen moeilijke afweging is. Voor mij is het evident dat ik daar vertrouwen in heb. Ik denk dat zij het dichtst bij de burger staan, dat zij een sterke bestuurslaag zijn en dat de mensen die daarin werken en die het dichtst bij de burger staan en het verenigingsleven het best kennen, trouwens het meest verantwoording moeten afleggen. Ik heb dus weinig of geen problemen om te zeggen: voor mij is het de evidentie zelf dat wij vertrouwen op onze lokale besturen.
Ik wil nog even schetsen hoe uiteenlopend de situaties kunnen zijn. In mijn stad zijn er theatergezelschappen die subsidies krijgen en gehuisvest worden door de stad. Die behouden hun subsidies en moeten geen huur meer betalen. Ik ken een amateurtoneelgezelschap – waar een Mechels schepen overigens deel van uitmaakt – dat privaat huurt en geen subsidies krijgt. Het gezelschap leeft eigenlijk van de inkomsten van de optredens en van de cafetaria, waar mensen zich verplicht voelen vele uren te blijven zitten en te consumeren, of de voorstelling nu goed of slecht was.
Die tweede vereniging zit in zware problemen. De eerste vereniging heeft geen problemen en blijft buiten schot. En zo kan ik honderden concrete voorbeelden aanhalen van waar de ene het moeilijk heeft en de andere niet. Iedereen die lokaal verankerd is, kent dat. Je kunt proberen regels te bedenken, maar je zult op het lokale niveau maatwerk moeten doen.
Ik heb niet alleen vertrouwen in de lokale autonomie, ik heb nog meer vertrouwen in de lokale democratie. Ik zit nu in de meerderheid, maar mocht ik oppositieraadslid zijn, wat ik ooit ben geweest, dan zou op dezelfde dag dat de Vlaamse overheid 87,3 miljoen euro aan lokale besturen geeft mijn mail vertrekken naar alle lokale verenigingen om te zeggen dat er goed nieuws is: ‘Ons stads- of gemeentebestuur krijgt zoveel euro van Vlaanderen om de verenigingen die het moeilijk hebben te ondersteunen. Laat mij alstublieft weten of u het moeilijk hebt, waarom en hoe moeilijk u het hebt, want ik ga uw dossier verdedigen in de gemeenteraad.’ En ik zou als actief oppositielid nog een stap verder gaan: ik zou die verenigingen bezoeken, want het zou voor mij een mogelijkheid zijn om eens niet met mijn verkiezingspropaganda aan de deur te komen, maar om als een betrokken lokaal gemeenteraadslid te gaan luisteren naar de noden van het lokale verenigingsleven. Ik zou dat lokale verenigingsleven in nood beter leren kennen, en ik zou met een onderbouwd dossier naar de pers en naar de gemeenteraad kunnen gaan, en naar het schepencollege. Zo zou ik dat proberen aan te pakken. Ik zou misschien met de andere partijen van de oppositie proberen een extra gemeenteraad bijeen te roepen. Voor mij zou dat in een constructieve, opbouwende sfeer gebeuren, om te zoeken naar oplossingen. Dat zou bijdragen aan de levendigheid van het lokale debat. Ik geloof dus in de lokale democratie. Mensen die op de meerderheidsbanken zitten, hebben het vandaag misschien moeilijker dan wie op de oppositiebanken zit. Want in de meerderheid moet men de keuzes maken en men zal sommigen gelukkig maken en anderen minder. Met de middelen die men krijgt, zullen niet alle noden kunnen worden gelenigd. Voor iemand in de oppositie is dat gemakkelijker, want hij moet die moeilijke keuzes niet maken. Hij moet alleen het probleem voldoende helder naar voren brengen. Geef mij maar de oppositie op lokaal niveau, zou ik bijna durven te zeggen.
Wij gaan monitoren. Wij moeten daar geen nieuwe regels voor maken. In de BBC zeggen de begrotingsartikels voldoende duidelijk wat naar Jeugd, Cultuur en Sport gaat. En wat gaat de vergelijkingsbasis zijn? Lokale besturen hebben een meerjarenplanning gemaakt. Ze hebben de bedragen die zij wensen te spenderen vastgelegd. Zij hebben die begroting gemaakt voor corona. Wel, wij zullen volgend jaar kunnen zien hoeveel zij nu meer hebben gegeven aan Sport, Jeugd en Cultuur dan in hun oorspronkelijke begroting was ingeschreven. En als ik een goed oppositieraadslid zou zijn, dan zou ik, mocht er niet meer zijn uitgegeven dan aanvankelijk begroot was, vragen waar dat geld van Vlaanderen naartoe is gegaan. ‘Show me the money!’ Dat is het debat dat moet worden gevoerd op lokaal vlak. Wij moeten ervoor zorgen dat die monitoring helder en overzichtelijk gebeurt. Wij moeten dat samenbrengen en – om het wat negatief te zeggen – ‘shamen’ en ‘blamen’. Maar nogmaals, ik heb er vertrouwen in dat het overgrote deel van de lokale besturen dat goed gaat doen. Wij gaan dus niet achteraf optreden en sanctioneren. Collega Vandeput heeft gelijk: dan is het geld al uitbesteed. Dat gaan we absoluut niet doen. Dat is ook niet de houding die ik als minister van Binnenlands Bestuur wens aan te nemen ten aanzien van de lokale besturen. Ik heb mijzelf de gouden regel gesteld dat ik geen keizer-koster wil zijn. Na twintig jaar burgemeesterschap weet ik hoe irritant dat is voor mensen die het op het lokale niveau vaak beter weten dan diegenen die soms in Brussel te veel in die ivoren toren zitten waar ik nu zelf in zit.
Mijnheer Van den Heuvel, ik kom tot uw vraag over de verschillende systemen waarbij men vouchers of andere dingen geeft aan lokale besturen, met verschillende aftrekposten. Dat is een federale aangelegenheid. Dat is deel van onze staatsstructuur, van onze constitutionele orde – sommige collega's zullen ‘wanorde’ zeggen, maar ik zeg ’orde’. Daar kunnen wij dus niet zelf over beslissen. Wel zijn we samen met de VVSG en het ABB aan het kijken hoe we voor de specifieke 15 miljoen euro om armoede en lokale middenstand bij elkaar te brengen, een zo eenvoudig mogelijk systeem kunnen maken, zo breed mogelijk, zodat we niet opnieuw het warm water moeten uitvinden en je geen twee verschillende systemen hebt in de gemeenten, maar je ze op elkaar kunt enten. Dat is het meest eenvoudige en het gemakkelijkste.
Collega Vaneeckhout, u zegt dat dat is verdeeld op basis van de vroegere verdeelsleutels die werden ingekanteld en nu weer worden gebruikt. U vraagt of dat wel een goed systeem is en of we niets anders moeten bedenken. Ten eerste: we gebruiken dat natuurlijk nog wel: elk jaar wordt een deel van de gelden van het Gemeentefonds verdeeld op basis van die verdeelsleutels. Die tellen mee, die worden nog gebruikt. Wij hanteren die verdeelsleutel nog altijd, ook vandaag.
Ten tweede: is er een betere denkbaar? Ongetwijfeld. Vanuit het perspectief van mijn stad Mechelen is er een veel betere denkbaar en vanuit het perspectief van uw gemeente is er ook een veel betere denkbaar. Ik zie collega D’Hose uit Gent. Mochten we mevrouw D’Hose uit Gent de volledige vrijheid geven om een ‘objectieve’ verdeelsleutel te maken, dan denk ik dat Gent daar heel goed uit zou komen, andere gemeenten misschien iets minder goed. U begrijpt waar ik naartoe wil. Als wij morgen een nieuwe, niet-bestaande verdeelsleutel moeten zoeken om 15 miljoen euro te verdelen, dan denk ik dat we al voorbij de nieuwe piek zullen zitten nog voor we het geld verdeeld hebben. Ik denk dat we er wijs aan heb gedaan, en u zou in onze plaats exact hetzelfde hebben gedaan.
Is er in de toekomst een nieuwe verdeelsleutel te bedenken? Moeten we het Gemeentefonds niet ooit eens herdenken? Moeten we die stromen ooit eens niet opnieuw bekijken? Ik ben er absoluut van overtuigd dat we naar een eenvoudiger en transparanter systeem moeten gaan, maar dat is een huzarenstuk waar alles aan alles gekoppeld is, waarbij je weet waaraan je begint maar niet waar je eindigt. Ik heb het al vaak meegemaakt. Toen ik burgemeester was, ben ik sommige verdeelsleutels tegengekomen die totaal onrechtvaardig waren, bijvoorbeeld voor de manier waarop de politie wordt gesubsidieerd in ons land. Dat is een verdeelsleutel uit de jaren 90, die op geen enkele manier nog verdedigbaar is als je er dieper over nadenkt. Maar een dergelijke verdeelsleutel veranderen, kun je alleen maar als je veel extra geld hebt, want niemand mag verliezen, er mogen alleen maar winnaars zijn. Dat is een boeiende discussie, maar die moeten we een andere keer eens veel grondiger en uitgebreider voeren.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, dank voor uw basiscursus – het was eigenlijk al een cursus voor gevorderden – lokale democratie en lokaal oppositie voeren. Daarmee hebt u al goed geantwoord en misschien al heel veel lokale meerderheden de daver op het lijf gejaagd omdat ze nu heel kritische oppositie verwachten. Ik zie de voorzitter al neen schudden. Ik ken natuurlijk de situatie in Dessel niet, maar op andere plekken zal de oppositie zeker zijn werk doen. Er is blijkbaar ook hoop voor de oppositie in Mechelen, want u hebt misschien zin om daar in de oppositie te gaan zitten. Wel, u kennende, denk ik dat dat valse hoop is. Ik denk dat ze daar niet te veel op moeten rekenen.
U geeft in ieder geval geen valse hoop aan onze lokale besturen met uw nieuwe geloofsbelijdenis in de lokale autonomie. Ik denk dat het ook een terecht keuze is, waar geen misverstanden over moeten bestaan, om de lokale autonomie ten volle te laten spelen en de lokale democratie haar werk te laten doen. Ik heb zelf ook al aangegeven dat de druk van onderuit zeer groot zal zijn om erover te waken dat die middelen bij de juiste mensen terechtkomen. Laat ons niet vergeten dat het een heel goede zaak is dat de Vlaamse overheid bijna een derde van het hele noodfonds geeft aan de verenigingen, aan onze culturele verenigingen, onze jeugdverenigingen en onze sportverenigingen. Zij hebben zwarte sneeuw gezien. Door nu daarvan bijna een derde te voorzien voor de lokale besturen, geven we dat kloppend hart van Vlaanderen – want dat zijn onze verenigingen toch – de kans om nog een jaar te blijven kloppen. Dank aan de Vlaamse Regering en aan u, minister, voor die extra middelen.
Minister, als ik u gerust mag stellen: bij ons heeft de meerderheid beslist om donderdag hierover een gemeenteraadscommissie samen te roepen en wij nodigen daar ook de oppositie op uit.
Dat is mooi, heel mooi.
Voorzitter, minister, collega's, het was een goed debat, waar we veel uit hebben geleerd. Ik heb ondertussen ook geleerd dat de minister niet alleen een goede minister kan zijn maar ook een goed oppositieraadslid zou zijn. Het enige wat ik nog niet helemaal weet, is hoe die lokale vouchers voor de kwetsbare gezinnen precies in elkaar zullen zitten, maar ik ga ervan uit, minister, dat daar nog gesprekken over moeten volgen met onder andere de VVSG.
Ik eindig met wie ik begonnen ben: de vrijwilligers en de verenigingen. Zij zijn onze steunpilaren. Het is goed dat we dat fundament nu versterken. Dank u wel.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.