Report meeting Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Report
De heer Dochy heeft het woord.
Voorzitter, minister, dank om deze vraag vandaag nog te agenderen, na de begrotingsaanpassingsbespreking, want het is een aangelegenheid die vrij dringend is, gelet op de timing. Normaal gezien is het zo dat de gemeenten de opcentiemen op de onroerende voorheffing vaststellen tegen 31 januari, maar ingevolge het coronadecreet is er een termijnverlenging gegeven tot 20 mei, wat dus heel dichtbij is. Daarvan werden de gemeenten op 23 april op de hoogte gesteld, via een schrijven en publicatie op de website van de Vlaamse overheid. De bedoeling is dat de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) tegen 1 juli de kohiering opmaakt en de aanslagbiljetten later dan gewoonlijk verstuurt. Voor de rechtspersonen zou men tegen september starten met dat versturen. Dat lezen we ook op de website van de Vlaamse overheid. Voor de eenmanszaken is er voorzien in een soepel afbetalingsplan, indien dat nodig zou zijn. Een eventuele kwijtschelding van nalatigheidsintresten kan soepel worden aangevraagd.
Wat ook heel belangrijk is voor de gemeentebesturen – waarvoor dank, trouwens –, is dat de Vlaamse overheid zorgt voor een voorfinanciering met het oog op het gat dat wordt geslagen door de latere inning versus de doorstorting van die onroerende voorheffing naar de gemeenten.
Minister, ik heb twee vragen: een vraag van technische aard en een andere. De eerste betreft dat uitstel, van 31 januari tot 20 mei. Dat is pas op 23 april aan de gemeenten gecommuniceerd. Door die korte periode is differentiatie, gelet op de procedure die noodzakelijkerwijze moet worden gevolgd indien men een onderscheid wil maken in aanslagvoeten voor verschillende doelgroepen in een gemeente, eigenlijk zeer moeilijk. Er hoort immers ook een advies te worden gevraagd van de Vlaamse Belastingdienst, dat ook wel een tijdje op zich kan laten wachten, indien men die keuze maakt. De gemeenten hadden dus eigenlijk enkel de mogelijkheid om het globale tarief enigszins te verlagen, indien ze dat opportuun vonden. Minister, wat is de reden voor deze zeer korte deadline, van de beslissing van het decreet tot het moment dat ook de gemeenteraad zou moeten beslissen? Hoe is het overleg daarover met de lokale besturen gebeurd?
Minister Diependaele heeft het woord.
Laat mij beginnen met een uitsmijter. Het decreet waar u naar verwijst, het decreet tot tijdelijke afwijking van de Vlaamse Codex Fiscaliteit als gevolg van de coronacrisis, is op 15 april 2020 unaniem door het Vlaams Parlement goedgekeurd. Er waren toen geen opmerkingen, die nu wel naar boven komen.
Dit parlementair initiatief biedt aan de lokale besturen de mogelijkheid om nieuwe, aangepaste opcentiemen te bepalen voor de onroerende voorheffing en daarmee een bijdrage te leveren aan het matigen van de gevolgen van de coronacrisis. Voor het aanslagjaar 2020 waren de opcentiemen immers al vastgelegd eind januari toen nog niet duidelijk was wat ons te wachten stond.
Een nieuw gemeenteraadsbesluit dient uiterlijk op 20 mei 2020 genomen te worden en uiterlijk op 31 mei 2020 aan de Vlaamse Belastingdienst te worden bezorgd.
Ik kan er wel inkomen dat dit kort dag is, maar dit zijn ongeziene tijden waarin snel beslist en geschakeld moet worden, op alle overheidsniveaus, en we vragen dit inderdaad ook van de steden en gemeenten.
Het blijft wel belangrijk om het bredere plaatje te zien. Zo wil ik benadrukken dat het inkohieringsproces voor de onroerende voorheffing een zeer sterk geautomatiseerd proces is. Dat kan ook niet anders, want er worden elk jaar ongeveer 3 miljoen aanslagbiljetten verstuurd en die verschillen ook nog eens per gemeente. Daarin worden niet alleen de kadastrale gegevens, maar ook gegevens van bijvoorbeeld het Rijksregister of de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ) verwerkt, om een correcte belastingberekening te verzekeren. Hierbij moet er veel aandacht gaan naar kwaliteitscontrole. Elke dag telt in dit proces, dat maar van start kan gaan wanneer de opcentiemen definitief zijn vastgesteld.
Ik merk ook op dat ervoor gekozen is om de berekening en de uitbetaling van de voorschottenregeling normaal te laten verlopen.
Ondanks het feit dat aan de gemeenten gevraagd wordt om uiterlijk op 31 mei 2020 het geraamde bedrag van de jaarontvangsten inzake opcentiemen op de onroerende voorheffing mee te delen in het geval ze toch nog beslissen om hun opcentiemen te wijzigen, zal VLABEL alles in het werk stellen om de normale voorschottenregeling te behouden. De voorschotten zullen dus ook in 2020, zoals voorzien in artikel 3.1.0.0.4, § 5, 4°, uitbetaald worden vanaf juli. We laten de gemeenten dus toe om het te verlaten, maar vanuit VLABEL proberen we de voorschottenregeling voor de gemeenten te handhaven.
De datum om de opcentiemen vast te stellen nog verder uitstellen, zou echter onvermijdelijk betekenen dat de voorschottenregeling geïmpacteerd wordt en dat in juni de berekening van de te betalen voorschotten niet kan gebeuren. Wat zal er dan gebeuren? Gemeenten en steden willen dat geld zo snel mogelijk. Het lijkt mij dus niet het moment om de uitbetalingen van de voorschotten te verschuiven of te ramen op basis van onjuiste opcentiemen, met dan de nodige correcties tot gevolg, die enkel in het nadeel van de gemeente kunnen zijn. Met de deadline van 31 mei 2020 wordt het al een huzarenstukje om de voorschotten tijdig te ramen. Voor alle duidelijkheid: de snelheid die we aan de steden en gemeenten vragen, is ook in hun voordeel, zodat VLABEL zich eraan kan houden om de voorschottenregeling op tijd uit te voeren. Waarom zal een herraming altijd in het nadeel van de gemeenten uitvallen? Omdat we ervan uitgaan dat als de gemeenten ervoor kiezen om coronamaatregelen door te voeren, ze er waarschijnlijk niet voor kiezen om de onroerende voorheffing te verhogen.
Belangrijk is ook te beseffen dat na de beslissing van de gemeenteraad en de mededeling aan VLABEL, in casu uiterlijk 31 mei, nog een heel proces doorlopen dient te worden. Eerst en vooral is er nog de termijn van toezicht van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB), die dertig dagen bedraagt. Pas dan kan VLABEL de definitieve opcentiemen verwerken en het inkohieringsproces voorbereiden.
Het verzenden van de aanslagbiljetten is slechts de laatste stap in dat proces. De koppeling die u maakt tussen het later uitsturen van de aanslagbiljetten voor de rechtspersonen en het vaststellen van de opcentiemen, is op zich niet relevant. De verschuiving naar september gaat over het criterium van de verzending en geldt enkel voor rechtspersonen. Het inkohieringsproces zal ondertussen al volledig op gang getrokken zijn, de controles zullen gebeuren, ICT-matig zal nagegaan worden of alles klaar is voor de grote bulkverzendingen.
In een normaal aanslagjaar wordt omstreeks 15 mei begonnen met het versturen van aanslagbiljetten. Nu zal dit voor natuurlijke personen vanaf juli zijn en voor rechtspersonen begin september. Dat is een verschuiving van de verzendingstermijn van ongeveer anderhalve maand tot respectievelijk drie en een halve maand. Het opschuiven van de termijn voor rechtspersonen betekent onvermijdelijk ook een vertraging op de inkohiering voor natuurlijke personen. Dat sluit allemaal aan. We kunnen niet tijdelijk personeel aanwerven om dat allemaal in één keer te doen. Dat zal aansluitend gebeuren. Het ene duwt het andere achteruit.
De reden voor de korte deadline is dus ook dat het met deze deadline in principe toch nog haalbaar zal blijven om de verzendingen zo normaal mogelijk te laten verlopen en ook de verzenddata voor de komende aanslagjaren niet te impacteren. We willen immers ook vasthouden aan het engagement om minimaal zes maanden interval na te leven tussen de verzending van aanslagbiljetten voor opeenvolgende aanslagjaren.
Ik kan enerzijds begrijpen dat de gemeenten meer tijd zouden willen. Zoals ik daarnet zei, heb ik daar alle begrip voor, maar we moeten ons er anderzijds ook voor hoeden dat het middel erger wordt dan de kwaal. Al die technische uitwerkingen vragen veel meer tijd dan op het eerste zicht lijkt. Dit proces zomaar vertragen of opschuiven in de tijd is allesbehalve een evidentie.
Dit was nu eenmaal een moeilijke evenwichtsoefening, maar met deze regeling wordt er toch een mogelijkheid geboden aan de gemeenten, met de minst mogelijke impact voor de achterliggende processen.
Het zal van iedereen, zowel van de gemeenten als van VLABEL, veel en bijkomend werk vragen. Maar de mogelijkheid is er.
Het lijkt mij niet aan de Vlaamse Regering om hieromtrent nog een initiatief te nemen. Het was trouwens een decretaal initiatief vanuit het parlement. Mochten er nog wijzigingen mogelijk zijn, dan laat ik dat over aan jullie. Wij zijn daar, wat het tijdstip van die verzendingen betreft, absoluut geen vragende partij voor.
De heer Dochy heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp dat het uitstellen, of het later uitzenden van de aanslagbiljetten misschien een groter effect zal hebben dan de lokale besturen de mogelijkheid te geven om de tarieven aan te passen. Hebt u er zicht op hoeveel gemeenten er in voorkomend geval zouden hebben gebruikgemaakt van dit systeem? Waarschijnlijk zal dat aantal zeer beperkt zijn. Ik weet dat het in een aantal gemeenten tot pijnlijke discussies van opbod heeft geleid: ‘Snel, snel, u moet een gemeenteraadsbeslissing nemen om die tarieven te verlagen.’
Het uitstellen van het uitsturen van de aanslagbiljetten kan inderdaad een belangrijk effect hebben, ook in de relance. Minister, u zegt – en het is ook zo beschreven in het Coronadecreet – dat dat uitstel van uitsturen er alleen is voor de bedrijven, de rechtspersonen, en niet voor de eenmanszaken of voor de particulieren. Het is wellicht allemaal bekeken op budgettair vlak en het zou een nog grotere impact hebben mochten we het volledige volume later versturen, vooral omdat er ook een voorfinanciering is voor de voorschotten die aan de gemeenten worden betaald. Ik neem aan dat de maatregel die nu genomen is, namelijk het later versturen en dus ook het later innen van de gelden, geen effect zal hebben op de terugbetaling van de onroerende voorheffing aan de gemeenten, wanneer het tarief in de gemeente niet werd aangepast.
Minister Diependaele heeft het woord.
Eerst en vooral: neen, het zal geen effect hebben op de gelden die naar de gemeente gaan. Ook het tijdstip van betaling blijft hetzelfde. Die voorschotten zullen we dus nog altijd betalen. Twee, als de gemeente zelf de tarieven niet heeft aangepast, dan zal het ook geen effect hebben.
Voor alle duidelijkheid: het later versturen van die aanslagbiljetten heeft op zich geen budgettaire impact. Het moet nog altijd betaald worden, maar het mag wel later gebeuren. Op het budget, op de begroting van dit jaar, zal dat geen impact hebben. Normaal gezien wordt het verstuurd in mei en men heeft normaal gezien twee maanden als betalingstermijn. Het komt dus nog altijd dit jaar binnen. Daar heeft het dus niets mee te maken.
Het onderscheid tussen rechtspersonen en natuurlijke personen is natuurlijk wel belangrijk. Eerst en vooral werken natuurlijke personen vaak in hun eigen woning. Die onroerende voorheffing valt dus samen met die van de eventuele onderneming die ze ter plaatse hebben. Maar vooral is het voor natuurlijke personen sowieso iets moeilijker om die boekhouding bij te houden. Persoonlijk vind ik het uitstel van betalingen voor natuurlijke personen altijd een gevaar, want vroeg of laat komt die betaling er toch. Een ondernemer heeft daar met zijn boekhouding een veel beter zicht op. Die kan zich beter schikken. Natuurlijke personen lopen het risico om alles uit te stellen en later mogelijk in de problemen te geraken.
We proberen trouwens ook te onderzoeken of al die zaken niet eerder maandelijks dan jaarlijks kunnen worden betaald, en of de mensen eventueel de keuze zouden kunnen krijgen. Maar die mogelijkheid zal de komende jaren worden onderzocht. Volgens mij zou dat ook al een zeer nuttig instrument kunnen zijn voor natuurlijke personen. Zij werken met een maandelijks inkomen, dus lijkt het logisch om ook de kosten daarmee te laten samenvallen.
De heer Dochy heeft het woord.
Ik wil dat gewoon bevestigen. Uiteindelijk zal de betaling door de bedrijven dit jaar later gebeuren. Bij de maatregel die is genomen, is het belangrijk dat men die periode waarin er geen geld binnenkomt, niet ten laste van de gemeente zal leggen, en dat men op hetzelfde moment de gemeenten betaalt. Dat is een belangrijke maatregel, ook om de bedrijven wat uitstel van betaling te geven. Want daar komt het voor een stuk op neer. Dat is misschien interessanter dan de gemeenten de mogelijkheid te geven om de tarieven te verlagen. Ik zal een schriftelijke vraag stellen om te zien hoeveel gemeenten daarvan gebruik zullen hebben gemaakt. Maar het zullen er weinig zijn, denk ik.
Het is als gemeente niet evident om nu op dit moment reeds die beslissingen te nemen in het kader van de relance, dat is begrijpelijk. Ik denk dat de meeste ook wel wachten om te zien wat de beste maatregelen zijn die ze kunnen nemen, en voor welke doelgroepen ze het best een financiële inspanning als dusdanig kunnen doen. Ik dank u in elk geval voor uw antwoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.