Report meeting Commissie voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering
Report
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, u zult zich de discussies waarschijnlijk nog goed herinneren die we tijdens de vorige legislatuur gehad hebben over de opmaak van de resolutie inzake de bestrijding van gewelddadige radicalisering. Een van de thema’s die toen vaak aan bod zijn gekomen, was het belang van het opzetten van initiatieven ter bestrijding van online of offline extremistische propaganda. We zijn toen tot de conclusie gekomen dat we daar zeer sterk op moeten inzetten. Ik denk dat we op dat moment nog in het duister tastten over de precieze concretisering daarvan, maar in 2018 hebben we dan toch een elftal projecten kunnen selecteren om dat tegendiscours op te zetten. Het is nu twee jaar later en ik dacht dat het misschien wel interessant zou zijn om de evaluatie van die projecten te maken, omdat dat toch wel belangrijk is om het beleid op die punten dan bij te sturen.
Ten eerste, hebben de projecten de gewenste resultaten opgeleverd?
Ten tweede had ik uit een van de gedachtewisselingen begrepen dat er soort van taskforce zou worden opgestart binnen het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) om die projecten op te volgen. Graag zou ik de bevindingen van die taskforce krijgen.
Ten derde, hoe zal de expertise die die verschillende organisaties hebben opgebouwd, gebruikt worden in de toekomst?
Ten slotte zou ik graag van u horen of u plannen hebt om dergelijke projectoproepen te herhalen dan wel of u dat op een andere manier plant aan te pakken.
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Sminate, hartelijk dank voor uw vraag.
U zei dat ik me de discussies zeker nog zou herinneren en ik herinner me die ook als zeer constructieve en open gedachtewisselingen waar we allemaal, ikzelf incluis, zeer veel uit geleerd hebben. Dat was inderdaad in een periode waarin we over partijgrenzen heen moesten zoeken naar een antwoord op een nieuw fenomeen, namelijk gewelddadige radicalisering, en naar een manier om ermee om te gaan. U hebt heel terecht gezegd dat een van de elementen was om een ‘counter narrative’ en een deradicaliseringsaanpak op poten te zetten. Mijn voorganger en haar diensten hebben een elftal projecten geselecteerd, die van start gegaan zijn op 1 maart 2018 en maximaal 24 maanden konden lopen. Sommige van die projecten zijn vandaag al afgelopen, andere nog niet, maar wel zeer binnenkort. Wanneer de projecten zijn afgelopen, moeten ze een inhoudelijk eindverslag opmaken. Dat is in de procedure voorzien. Hiervoor hebben de projecten nog de tijd tot eind mei. Ik denk dus dat we daar nog even op moeten wachten.
Daarnaast werd voorzien in een begeleidingsopdracht. Die opdracht bestaat uit de begeleiding van de projecten, zowel individueel als in groep; een inventarisatie van knelpunten en successen; een analyse van de behaalde doelstellingen; en beleidsaanbevelingen. Die opdracht loopt nog tot eind april. Ook daar is de timing belangrijk.
Binnen deze opdracht wordt ook een toonmoment georganiseerd en wordt tevens een digitale publicatie opgemaakt. Het toonmoment vindt plaats op 23 maart in Bronks in Brussel. De publicatie zal in de weken nadien online staan. Op basis van al deze input van enerzijds de projecten zelf en anderzijds de begeleidingsopdracht, zal in kaart kunnen worden gebracht wat de resultaten hiervan zijn. Het is dus op dit moment nog iets te voorbarig om hier al uitspraken over te doen. Uit respect voor zowel de begeleiding als de eindrapporten zelf, wacht ik liever nog even af om een mening ten gronde te formuleren.
U verwees naar een expertengroep. Wij noemen het een stuurgroep. Het is een groep binnen het Agentschap Binnenlands Bestuur die opvolgt of de projecten werden uitgevoerd zoals initieel werd afgesproken. U vraagt mij of ik hierover al conclusies kan meedelen.
De stuurgroep werd opgericht met de bedoeling om via de projectbegeleider op de hoogte te worden gehouden van de uitvoering van de projecten en om de ontwikkelde materialen voor de verspreiding te kunnen valideren, zodat we geen foute dingen de wereld insturen of verder verspreiden. Zoals steeds het geval is bij experimentele projecten – we zaten werkelijk in een experimentele fase –, ondervonden een aantal initiatiefnemers onvoorziene obstakels in de uitvoering. Deze werden zowel besproken in de intervisie tussen de projecten als via de projectbegeleider voorgelegd aan de stuurgroep. Op die manier werden oplossingen gezocht. Uit de tussentijdse terugkoppelingsmomenten kon echter worden afgeleid dat de projecten grotendeels werden uitgevoerd zoals afgesproken. Voor de volledige en definitieve conclusies is het wachten tot al de projecten en de begeleidingsopdracht zijn afgelopen en alle vereiste rapportages zijn ingediend en geanalyseerd.
Welke initiatieven zouden duurzaam kunnen worden verankerd en hoe zou de opgebouwde expertise in de toekomst nuttig kunnen worden aangewend? Bij de projectoproep werd gevraagd om weer te geven hoe zou worden ingezet op verankering. Effectieve verankering kan pas worden nagegaan na het aflopen van het project. Ik kan toch al enkele positieve signalen geven. Het Centrum voor Expertise en Advies inzake Preventie en Interventie met betrekking tot Radicalisme en Extremisme (Ceapire) blijft actief inzetten op het gebruik van de filmpjes en gaat hierrond nog een toolbox ontwikkelen. De stad Roeselare bijvoorbeeld geeft aan ook na de projectperiode te blijven verdergaan met hun project ‘Helden en schurken’.
Wat de verdere aanwending van opgebouwde expertise betreft: een aantal projecten hebben concrete materialen ontwikkeld die vrij te consulteren en te gebruiken zijn. Samo Pravo heeft bijvoorbeeld een website met kortfilms met een draaiboek en lespakket. Ceapire heeft filmpjes gepubliceerd op de Facebookpagina en de KU Leuven heeft een website uitgewerkt. Om deze onder de aandacht te brengen, werden de projecten ook aangemoedigd en ondersteund in het opzetten van een verspreidingsstrategie en het opmaken van draaiboeken of handleidingen die door deskundigen en lokale besturen kunnen worden gebruikt. Ook vanuit de stuurgroep en de begeleidingsopdracht zal worden bijgedragen aan de verdere verspreiding. Dit gebeurt zowel via het geplande event als de voorziene publicatie. Een overzicht van de projecten zal worden opgenomen op de portaalwebsite van de Vlaamse overheid en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). Er zullen bijkomende communicatie-initiatieven worden genomen om dit onder de aandacht te brengen.
Dit is de stand van zaken. Ik denk dat we over twee of drie maanden een definitieve evaluatie kunnen geven van de verschillende projecten. We zullen dan ook een helderder beeld hebben van wat echt heeft gewerkt en wat zinvol is om verder te verankeren.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik begrijp dat ik te snel was. ‘The story of a high life’. (Gelach)
Als ik het goed begrijp, mogen we zowel de eindevaluatie als de evaluatie van de begeleidingsopdracht en van de stuurgroep over twee of drie maanden verwachten. Worden die automatisch aan ons bezorgd of moeten we ze via de voorzitter opvragen? Ik denk dat het belangrijk is om op dat moment een bredere gedachtewisseling te houden omdat het over aanzienlijke budgetten gaat. We moeten lessen trekken uit de keuzes die we in het verleden hebben gemaakt en we moeten ervoor zorgen dat in de toekomst ook de juiste projecten ondersteund blijven worden.
Ik hoor u zeggen dat Ceapire goed werk heeft geleverd. In de vorige legislatuur hebben we hen bezocht en we deelden deze indruk. Dus, ik zou daar graag in de toekomst op blijven doorgaan. Met goedvinden van de voorzitter zou ik dat in mei of juni weer op de agenda willen zetten.
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, we hebben in de vorige legislatuur met heel veel goede intenties gezocht naar manieren om Vlaanderen zo sterk mogelijk te maken om een tegengewicht te bieden aan vormen van radicalisering. Er is sindsdien heel wat nieuwe informatie verschenen. Er is ondertussen een wetenschappelijke evolutie geweest. Zo zijn er heel wat onderzoeken geweest die het nut van de counter narratives in vraag stellen. We moeten nu met open vizier de evaluatie doen. We zien wel dat dit heel populair is maar we kunnen op geen enkele manier hard maken – puur wetenschappelijk-academisch – dat het effectief impact heeft.
Ik ben het met u eens, mevrouw Sminate, en minister Somers, voormalig burgemeester van Mechelen, dat de mensen van Ceapire inderdaad heel knap werk leveren. Die expertise moeten we kunnen behouden. De vraag is: wat laten we hen doen en waarin ondersteunen we hen?
Ik vraag u om in de evaluatie in mei zeker ook het wetenschappelijk-academisch aspect mee te nemen om te zien, zonder enig taboe, waar we ons geld in steken. Heeft het ook de nodige effecten? We moeten niet enkel kijken naar de analyses van de organisaties zelf, maar ook naar de wetenschappelijk-academische analyse. Welke stappen moeten we zetten om deze strijd te voeren?
Ik wil uiteraard ingaan op de vraag van mevrouw Sminate, ondersteund door de heer Annouri, over de mensen die expertise hebben op het veld en het werk dat al geleverd is de voorbije maanden. De problematiek is natuurlijk niet nieuw. We hebben daar in de vorige legislatuur inderdaad al heel wat gedachtewisselingen aan besteed. De expertise en het veldwerk dat al gebeurd is, gaan we inderdaad in de mate van het mogelijke en met goedvinden van de betrokkenen hier in de commissie laten toelichten. We zullen daar kort na deze vraag even op doorgaan.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u voor de bijkomende vraagstelling en gedachtewisseling. Uiteraard ben ik bereid om, zodra de resultaten er zijn, ze ter beschikking te stellen. Dat is de logica zelve. Ik zal sowieso alle leden van de commissie uitnodigen op dat toonmoment in Brussel op 23 maart. Ik zal zorgen dat iedereen daar tijdig een uitnodiging voor heeft. De verschillende projecten worden daar getoond, men kan er dan kennis van nemen.
Ik ben inderdaad van mening dat we heel goed moeten evalueren. Dat is wat mevrouw Sminate en de heer Annouri vroegen. Wat werkt er? Wat werkt niet? Het kost allemaal geld en dat moet effectief en efficiënt gebruikt worden. We moeten opletten dat we het kind niet met het badwater weggooien. Ik zeg niet dat u dat doet, maar mijn beschouwing en aanvoelen is – en dat is slechts gebaseerd op praktijkervaring en dergelijke – dat een counter narrative in een vroege fase wel degelijk impact heeft, als er nog een cognitieve opening is, wanneer mensen op het verkeerde spoor geraken, als ze getriggerd worden. Een goede counter narrative, zoals Ceapire dat doet, kan op dat moment voorkomen dat mensen verder radicaliseren. We kunnen ons meer vragen stellen over het effect van counter narratives op iemand die werkelijk de brug over gegaan is en volledig dat extreme en gewelddadige radicalisme omarmd heeft en geïnterioriseerd heeft. Die heeft op dat moment niet veel cognitieve opening meer. Het is niet zo simpel om dan mensen te overtuigen op die manier. Voorkomen is beter dan genezen, en dat kan voor wie in een eerste fase zit. Ik ben daar zelf een sterk believer van.
Verder deel ik de twijfel die academisch wordt onderbouwd.
Nog een laatste beschouwing. We moeten kijken naar wat werkt en wat niet werkt. We hebben dat aangekaart bij de verschillende interessante gesprekken die we hier samen en met de deskundigen hebben gevoerd. We gaan moeten zien hoe we de technieken die we heel vaak hebben gebruikt tegen jihadistisch radicalisme – gewelddadig radicalisme dat een oorsprong vindt in de islam – in de toekomst kunnen inzetten tegen extreemrechts radicalisme. Wie vandaag de krant heeft gelezen, heeft gezien hoe de Duitse Bondsregering heel hard aan de alarmbel trekt en een heel actieplan vooropzet.
Ik wil ook verwijzen naar Paul Van Tichelt van het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging (OCAD). Hij zegt dat dit een nieuwe bedreiging is die zich aftekent in ons land, gelukkig niet zo gewelddadig op dit moment als in Duitsland.
De vraag is: zijn deze instrumenten ook bruikbaar voor andere soorten van radicalisme? Sommigen waarschuwen ervoor dat er ook een andere vorm van gewelddadig radicalisme zal aankomen dat met klimaat te maken heeft. Ook daar kun je in een soort van vernauwing terechtkomen zodat je denkt dat geweld gelegitimeerd is om je klimaatdoelstellingen te realiseren. Radicalisering kan zich op verschillende zaken enten. We moeten ervoor zorgen dat we daar tijdig en op een goeie manier klaar voor zijn.
Verschillende buurlanden hebben in het verleden accuraat gereageerd op het jihadistische radicalisme. Ook daarvoor moeten we waakzaam zijn en ons afvragen of we expertise hebben opgebouwd om ook op andere vormen van radicaliteit, neen, van gewelddadige radicaliteit – radicaliteit op zich is helemaal niet erg – te reageren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.