Report meeting Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Vraag om uitleg over de ontharding van Vlaanderen en de sloop van ruimtelijk afval
Report
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dit is een andere zeer belangrijke problematiek. De Standaard publiceert al een tijd artikels over het behoud van de open ruimte. Twee weken geleden werd het thema van de vervallen gebouwen en constructies, verharde oppervlakten in de open ruimte, aangekaart. Ons landschap is bezaaid met leegstaande loodsen en bedrijfsgebouwen, fabrieken, kazernes enzovoort. Die dragen bij tot de verharding. We gebruiken die niet. De krant noemde dit ‘ruimtelijk afval’.
Studenten van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK) hebben een onderzoek, een ‘quick screening’, gedaan van de toestand en de oppervlakte van leegstaande bedrijvengebouwen. Ze concluderen dat er een aantal redenen zijn waarom die constructies blijven staan. Vaak hopen de eigenaars er op een dag nog iets mee te doen. Of de sloopkosten zijn te hoog. Soms raken panden niet af uit geldgebrek. Nieuwe eigenaars van vervallen zonevreemde gebouwen speculeren op herbestemming. Doorgaans is het onze ruimtelijke wetgeving die sloop in de weg staat. Immers, in Vlaanderen mag je zonevreemde constructies heropbouwen en uitbreiden tot 1000 kubieke meter. Functiewijzigingen in landbouwgebied worden gul toegestaan. Uitzonderingen zijn de regel geworden. Er worden daar een aantal problematieken aangekaart.
In het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) staat naast de bouwshift ook de doelstelling om tegen 2050 de verharding in de open ruimte met een vijfde te verminderen. Dat betekent dat we ruim 8000 hectare verharding moeten slopen, wat volgens het artikel overeenkomt met de oppervlakte van de stad Gent binnen de stadsring.
In uw beleidsnota hebt u de doelstellingen van het BRV onderschreven. In de vorige legislatuur, in 2018 en 2019, werden er proeftuinprojecten ontharding gelanceerd. Dit leverde 23 proeftuinen ontharding op in 2018 en 22 proeftuinen ontharding in 2019. Dat werd heel positief geëvalueerd.
Mijn vraag is dus ook: wat doen we in 2020? Om echt naar die 8000 hectare ontharding te gaan, moeten we toch een aantal hectaren per jaar ontharden. Is het uw intentie om die de onthardingsdoelstellingen uit het BRV te halen? Welke initiatieven plant u om die doelstellingen dan ook te halen? Zult u de proeftuin Ontharding in 2020 herhalen? Welke initiatieven wenst u te nemen om naar structurele ontharding te evolueren?
Het beleid focust nu voornamelijk op het zoeken naar nieuwe invullingen en functies van leegstaande gebouwen. Nabij dorpskernen vinden we dat een na te streven strategie. Dat past ook in de verdichting. Maar in de open ruimte kan het zoeken naar nieuwe functies voor leegstaande gebouwen, het herbestemmen, in strijd zijn met het herstellen van de open ruimte. Hoe zult u voorkomen dat tijdelijke functiewijzigingen voor bijvoorbeeld landbouwhoeves, die nu voorzien zijn in het Instrumentendecreet, de afbraak van slecht gelegen hoeves in de weg staat?
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Schauvliege heeft al een uitgebreide toelichting gegeven. Ik zal die niet samenvatten, maar mij daarbij aansluiten. We kennen de cijfers. 14 procent is momenteel verhard. We zouden graag tegen 2050 20 procent van de verharding in de open ruimte terugdringen. Mevrouw Schauvliege heeft dat uitgerekend, per jaar is dat een aantal honderden hectaren.
In de vorige legislatuur werden inderdaad voor 10 miljoen euro proefprojecten uitgevoerd rond ontharding. Die zijn altijd heel succesvol verlopen en hebben heel veel kandidaten en ideeën naar boven gebracht. Er is in Vlaanderen dus zeker een wil om te ontharden. Dat blijkt uit die twee proefprojecten rond ontharding.
Zoals mevrouw Schauvliege zegt, is er de situatie die ook in de krant duidelijk werd aangehaald, namelijk dat er heel wat leegstaande of ongebruikte gebouwen en sites zijn. Soms staan die er gedurende jaren verwaarloosd bij. We zijn koploper in het beheren van afvalstromen, maar ruimtelijk afval – om dat zo kort door de bocht te zeggen – kan misschien wat efficiënter worden aangepakt. Daarom is er een coherent geheel van maatregelen, stimuli en eerder decretale instrumenten nodig.
Minister, hoe evalueert u de situatie? Welke financiële en decretale hefbomen plant u om vervallen gebouwen te slopen en de ontharding van ongebruikte percelen in open ruimten op grote schaal te stimuleren?
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, wellicht hebben we allemaal dat bewuste artikel in De Standaard met de nodige aandacht gelezen. Ik wil daarin een aantal dingen corrigeren. Want het lijkt alsof al die leegstaande gebouwen en terreinen in de open ruimte liggen. Maar heel wat van die sites liggen in stedelijk weefsel en in onze kernen en kunnen daar prachtige plekken vormen voor kwalitatieve inbreidingsprojecten, met ruimte voor gemengd en meervoudig ruimtegebruik, hoger rendement en groenblauwe dooradering. Zo komen er ook groene plekken in de stad en in onze kernen. Dat is ook een extra argument om binnen het beleidsdomein Omgeving verder te zoeken naar synergiën. Het zijn quick wins, om in de geest van de bouwshift de open ruimte te herstellen.
Het is inderdaad zo dat vandaag in Vlaanderen heel wat gronden verhard zijn. De cijfers zijn hier genoemd: 14 procent van Vlaanderen is verhard of bebouwd.
Collega Van den Heuvel, u vraagt welk aandeel van de verhardingsgraad vandaag wordt ingenomen door de leegstaande gebouwen en in onbruik geraakte oppervlakten. Specifieke cijfers over het aandeel van de verharding dat in open ruimte wordt ingenomen door leegstaande gebouwen en in onbruik geraakte oppervlakten, zijn er niet. In het Ruimterapport Vlaanderen 2018 werden aan de hand van gegevens uit een eerdere studie uit 2017 wel analyses gemaakt op basis van de leegstandsregisters van woningen en bedrijfsruimten en een databank van leegstaande handelspanden naar de ligging ten opzichte van kernen en linten. Daaruit kan men niet afleiden wat de totale leegstaande oppervlakte aan verharding is in de open ruimte. Bovendien is het een dynamisch gegeven.
Ik kan u wel andere cijfergegevens bezorgen. Het gemiddelde van 14 procent verharding kan opgesplitst worden naar vier types van bestemming. Uiteraard is de verharding binnen de harde bestemmingen – wonen, bedrijvigheid en recreatie – het hoogst: bijna 40 procent. Binnen de bestemmingen natuur en bos is er sprake van 1,8 procent verharding. Binnen landbouwgebied is dat 5,3 procent. Binnen andere openruimtebestemmingen gaat het om circa 5,6 procent.
Ik verwijs ook naar de cijfers in het eindrapport van de studie ‘Evaluatie van de effectiviteit van het beleidsinstrumentarium inzake leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten’. Het gaat hier om een deel van de problematiek, aangezien gemeenten niet alle leegstaande bedrijfsruimten op de inventarislijst plaatsen. Maar het kan toch een beeld geven. In die studie heeft men een verdeling gemaakt van de 1700 bedrijfsruimten naar hun ligging in stedelijk gebied versus buitengebied. En wat blijkt? Ongeveer 65 procent van de geïnventariseerde bedrijfsruimten liggen in het buitengebied, 35 procent in stedelijke gebieden. Als we dat vertalen naar bestemmingen, ligt 26 procent van de leegstaande bedrijfsruimten in het agrarisch gebied. De rest ligt in industriegebied, 21 procent, of woongebied, 48 procent.
Ik kan wel nog meegeven dat in de strategische visie van het BRV aangegeven is dat Vlaanderen in de toekomst heel wat cijfergegevens op een structurele manier zal monitoren. Dat is ook nodig, als we de evolutie van verharding en ruimtebeslag goed willen opvolgen. In de toekomst is het dus wel de bedoeling om daar cijfergegevens van bij te houden.
Het regeerakkoord onderschrijft natuurlijk de doelstellingen van de strategische visie van het BRV, waaronder een daling van de verhardingsgraad met 20 procent in de openruimtebestemmingen. Ik ben mij ervan bewust dat dat een heel ambitieuze doelstelling is, maar ik wil daar zeker voor gaan. We moeten dat doen. Die doelstelling is ook alleen maar haalbaar door een combinatie van maatregelen en door de inzet van verschillende actoren op het veld. Een dergelijke ambitie vraagt om een fundamentele omslag, zowel in de open ruimte als in het bestaande ruimtebeslag. De proeftuinen voor ontharding gaan vandaag weliswaar slechts over een bescheiden oppervlakte, maar ze geven wel heel belangrijke leerpunten voor die omslag. Die leerpunten geven aanknopingspunten om operationeel beleid rond ontharding te formuleren. We zullen dat doen in de zogenaamde beleidskaders van het BRV.
Ontharding grijpt bij voorkeur kantelmomenten aan, bijvoorbeeld bij stopzetting van een landbouwbedrijf, een vergunningsaanvraag voor een zonevreemde functiewijziging of de herinrichting van een weg. Zoals in mijn beleidsnota aangeven is en ook in de strategische visie BRV staat, zal Vlaanderen niet alleen monitoren, maar ook regelgevende initiatieven nemen om de bouwshift in realiteit om te zetten.
De administratie werkt momenteel verder aan de beleidskaders om de strategische visie te operationaliseren. De beleidskaders moeten concrete actieprogramma's bevatten en gepaard gaan met een slimme aanpassing van de regelgeving. In de vorige commissie heb ik verwezen naar twee studies uit 2017 die beleidsaanbevelingen doen om de strategische visie van het BRV in de praktijk om te zetten: de studie ‘Vergunningenbeleid in Vlaanderen’ en de studie ‘Uitwerken van beleidsinstrumenten voor het verminderen van het ruimtebeslag in de open ruimte’.
Naast aanpassing van de regelgeving en de concrete beleidskaders waarmee overheid en partners in open ruimte aan de slag kunnen gaan, blijven we ook inzetten op een uitvoeringsgericht instrumentarium.
Ik verwees al naar de subsidieregeling voor sloop in het decreet leegstaande bedrijfsruimten en uiteraard ook naar de onthardingssubsidies. In het ontwerp instrumentendecreet is trouwens een kader opgenomen om de subsidies in het kader van het decreet leegstaande bedrijfsruimten te herwerken in de lijn van het BRV, met focus op groenblauwe dooradering en ontharding.
Een onthardingsbeleid moet selectief zijn. Leegstaande gebouwen in onze stadscentra en kernen kunnen perfect een nieuwe invulling krijgen, maar vandaag de dag laat de regelgeving dat niet altijd toe. Ik hoor dat er wel een vraag is van mensen die willen investeren in leegstaande gebouwen en daar iets willen van maken, maar dan krijgen ze een njet van lokale besturen omdat dat niet gaat en op een andere manier is ingekleurd. Dat moeten we dan grondig herbekijken, want dan kunnen we ook het verhaal van de bouwshift, de kernverdichting realiseren. Daar moeten drempels weg.
Ook in de open ruimte kunnen bepaalde gebouwen een nieuwe laagdynamische invulling krijgen. Daar is niks mis mee. Maar in overstromingsgevoelige gebieden, strategische landbouwgebieden of natuurkerngebieden moeten we goed opletten. Het ontwerp voor de waterbeleidsnota 2020 maakt een speerpunt van ontharding in overstromingsgevoelige gebieden. Ontharding draagt ook bij aan een betere groenblauwe dooradering in de bebouwing als middel om hittestress te milderen en een betere gezondheid en leefomgevingskwaliteit te bereiken. Dat zullen wij allemaal in de beleidskaders verder uitwerken.
Net zoals ik heb gezegd in mijn beleidsnota Omgeving, wil ik de juiste instrumentenmix inzetten om de toename van verharding in de open ruimte om te buigen. Een gecombineerde inzet van bijsturen van de regelgeving en het vergunningenbeleid, sensibilisering, subsidies en andere instrumenten is hiervoor aan de orde.
Op die onthardingsopgave wil ik nog wat dieper ingaan. Het voorbije anderhalf jaar werd hier reeds actief op ingespeeld met het traject proeftuinen ontharding. Enkele beloftevolle projecten worden nu intensief begeleid op het vlak van ontwerp, financiële en juridische vraagstukken, communicatie en participatie. Dit traject focust niet enkel op het realiseren van ontharding op het terrein, maar ook op kennisopbouw rond hoe we dit gaan doen in de toekomst, en hoe we bestaande drempels kunnen overkomen die onthardingsprojecten nog tegenhouden of bemoeilijken.
Het is zeer interessant wat we daaruit leren, ook als insteek naar een brede en meer structurele aanpak. In het kader van het oprichten van een BRV-fonds gaan we de bestaande steunmaatregelen en subsidies evalueren en deze verder in lijn brengen met de omgevingsprioriteiten en die van het BRV. Ook de oproep proeftuinen ontharding wordt meegenomen in de evaluatie.
Het departement Omgeving is binnen het Open Ruimte Platform (ORP), samen met andere Vlaamse partners, gestart met de uitwerking van een onthardingsprogramma dat ontharding op een structurelere manier wenst aan te pakken. Daarbij verkennen we hoe en waar we samen verharding kunnen terugdringen om meer klimaatadaptief te zijn, en dit zowel aan de hand van fysieke ingrepen als door een mentale shift teweeg te brengen.
Binnen de huidige proeftuinen ontharding zijn er ook twee systemischere projecten die op meer strategisch niveau werken aan de structurele ontharding, te weten een in landbouwgebied en een andere in functie van het ontharden van de weginfrastructuur. Ik zal hiervan de resultaten afwachten en dan eventuele toekomstige financiële hefbomen uitwerken. Dat loopt.
Mevrouw Schauvliege, in uw vraag wijst u terecht op het feit dat de herbestemming van leegstaande gebouwen nabij kernen een goede strategie is. Daar heb ik daarstraks ook naar verwezen. Ik denk echt dat we op die kernen moeten inzetten. Dat staat immers ook in de strategische visie van het BRV. Maar u hebt uiteraard ook gelijk als u tegelijkertijd zegt dat dergelijke ontwikkelingen door middel van een generieke toepassing in de open ruimte mogelijks ongewenst kunnen zijn. Ook nu wil ik verwijzen naar de beleidsintenties van de Vlaamse Regering en de strategische visie van het BRV, waarbij de volgende bepaling is opgenomen: “Landbouwbedrijfszetels die vrijkomen, krijgen bij voorkeur een nieuwe agrarische functie door herstructurering of herontwikkeling. Pas in tweede orde kan een niet-agrarisch hergebruik op voorwaarde dat de functiewijziging (1) de draagkracht van de open ruimte niet overschrijdt, (2) geen onaanvaardbare mobiliteitsdruk genereert en (3) geen noemenswaardige bijkomende verharding of ruimtebeslag tot gevolg heeft.”
We zullen dus echt wel nakijken of en hoe de huidige generieke regeling rond zonevreemde functiewijzigingen kan worden verfijnd. Die regeling is vandaag immers generiek en wordt door sommigen aanzien als dé regel in plaats van als een uitzonderingsmaatregel.
Net daar kan het nieuwe instrument van de convenant–contractbenadering, zoals in het Instrumentendecreet opgenomen is, een meerwaarde bieden. Dit is immers een gebiedsgericht instrument, in tegenstelling tot de huidige generieke regeling. Het moet ook benadrukt worden dat deze contracten tijdelijk zijn. Vergunningen daarentegen worden voor onbepaalde duur verleend en zijn quasi niet omkeerbaar.
Cruciaal, en zo is het ook tijdens de beleidsvoorbereiding sterk naar voren geschoven, is de ‘voor wat, hoort wat’-filosofie bij het onderhandelen met dit instrument. Hier gaat het om de tegenprestatie van de contractant. Ontharding hoort daar onlosmakelijk bij. Het tijdelijk voordeel van de functiewijziging moet gepaard gaan met kwaliteit op het terrein.
Ik besluit dan ook dat dit instrument sloop geenszins in de weg staat. Integendeel, het zorgt voor een belangrijke evaluatie ten aanzien van de functie bij de start, tijdens en bij de afloop van het contract.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor deze heel omstandige uitleg om eigenlijk te zeggen dat u het aan het onderzoeken bent, dat het heel complex is en dat u op dit moment nog niet echt concreet weet welke initiatieven we zullen nemen om die ontharding in de open ruimte echt te stimuleren. Maar ik heb eigenlijk nog een andere vraag. Er is op dit moment ook heel wat zonevreemde activiteit in die vervallen of bijna leegstaande gebouwen. Hoe organiseert u de handhaving bij de functies en invullingen van gebouwen die in de open ruimte eigenlijk niet kunnen, die zonevreemd zijn en helemaal niet in die open ruimte passen? Dat blijkt uit een studie die onder andere is opgemaakt door het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO). Heel wat zonevreemde activiteiten worden gedoogd. Hoe zult u lokale besturen stimuleren om daar toch iets aan te doen? Want als er geen handhaving is en er zijn heel veel mogelijkheden om functies te wijzigen, dan zal dat een openruimtebeleid compleet in de weg staan.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, hartelijk dank voor uw inderdaad uitgebreide antwoord. De problematiek is inderdaad niet gemakkelijk. Het is natuurlijk altijd eenvoudig om vanuit goede bedoelingen snel te zeggen ‘zo en zo, baf, laten we het afbreken en men ziet het niet meer, en het is opgelost’. In dit geval is dat nogal letterlijk te nemen. Zo eenvoudig is de realiteit natuurlijk niet. Ik ben blij te horen dat u de zaak echt goed zult monitoren, aangezien er nog een aantal gaten zitten in de informatie, in de gegevens. Dat is heel belangrijk: meten is weten.
Ik heb u ook horen spreken over het invullen van die beleidskaders van het BRV. Dat is natuurlijk een heel belangrijke oefening die we de volgende jaren – of maanden, zo snel mogelijk – zullen moeten maken. Als daar duidelijke richtlijnen, kaders worden gegeven om die problematiek aan te pakken, dan is dat natuurlijk belangrijk.
U hebt natuurlijk ook een punt dat er een verschil is naargelang de verlaten sites, de leegstaande gebouwen gelegen zijn in open ruimte of in industrie- of woongebied. Vandaag gaat het echter over open ruimte. We blijven geloven in die strategische visie, en in het BRV staat dat engagement van het terugdringen met toch 20 procent van verharding in de open ruimte. Dat staat duidelijk in het regeerakkoord, en ik denk dat u dat in de beleidsnota duidelijk hebt herhaald. Ik denk dat we daar inderdaad stimuli voor nodig hebben. Vanuit de proeftuinen zijn er inderdaad toch wel enkele interessante cases waarop kan worden voortgewerkt, met een duidelijk onderscheid. De premie voor sloop en heropbouw en zo, dat gaat over leegstaande sites in hard gebied, maar het is de uitdaging om te ontharden in het zachte gebied, in het open gebied. Ik denk dat daarvoor inderdaad stimuli moeten worden gevonden.
Ik kijk dus uit naar uw initiatief met betrekking tot de invulling van die beleidskaders, naar extra initiatieven. De proeftuinen, dat is al bij al een heel interessant traject, met een aanvaardbare kostprijs, denk ik. Het is misschien goed om in de nabije toekomst verder te werken op die piste.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Minister, dank u voor het omstandige antwoord. Ik wil toch even reageren. Het zijn interessante vragen, maar ik ben blij dat u toch wat nuanceert. Afgaand op de vraag zou je immers kunnen stellen dat het lijkt alsof heel onze open ruimte vol staat met allerhande ruimtelijk afval, zoals het wordt genoemd. Uit de cijfers blijkt dus dat dat toch wel wat te nuanceren is. In mijn regio, de Vlaamse Rand, die gelegen is rond het stedelijk gebied Brussel, zie ik dat er eigenlijk heel veel mooie open ruimte is. We hebben het Pajottenland, bijvoorbeeld. Die is alleen niet zichtbaar. Die is dikwijls verscholen achter lintbebouwing. Ik denk dat dat misschien ook een probleem is dat hier zeker nog aan bod zal komen. Dank u alleszins om dat wat te nuanceren.
Dat wil niet zeggen dat we daar geen aandacht voor moeten hebben. Ik ben ook blij dat u werk wilt maken, na die evaluaties, van een instrumentarium. Ik denk dat er toch ook een grote rol is weggelegd voor de lokale besturen, en die hebben nu al wel wat instrumenten. Zij zijn vergunningverlener. Een zonevreemde functiewijziging, dat is nu generiek. U haalde dat ook aan. Dat moet de uitzondering zijn, niet de regel. Het is niet omdat het een mogelijk toegestane zonevreemde functiewijziging is dat die vergunning een verworven recht is. Ik denk dat de toets aan de goede ruimtelijke ordening nog altijd moet gebeuren, en dan is het aan de lokale overheid om die vergunning te weigeren. Dat is een van die cruciale momenten die u aanhaalt om te ontharden in die open ruimte.
Op het vlak van planning kan een lokaal bestuur ook lokale ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) maken. In onze gemeenten zijn er destijds twee openruimte-RUP’s gemaakt. Het is vrij uitzonderlijk dat een lokaal bestuur dat doet. We hebben daar toen subsidies voor gekregen van de Vlaamse overheid. Kunt u bekijken om dat te blijven voortzetten, zodat lokale besturen eigenlijk wat worden gestimuleerd om dat op te maken?
Wij hebben in die openruimte-RUP’s bijvoorbeeld agrarisch gebied nog strenger ingekleurd als bouwvrij te houden agrarisch gebied omdat het waardevol is, een hoge natuurwaarde heeft enzovoort. Ook voor de herbestemming van bedrijfssites in kernen kunnen lokale besturen aan de slag in een RUP. Zij kennen de noden op het vlak van verdichting, mobiliteit en gebiedsgericht werken. Als er een herbestemming is van bijvoorbeeld bedrijvigheid naar wonen of naar gemengde bestemming, zijn dat planbaten, en het zou mooi zijn als die planbaten voor een deel naar de lokale overheden vloeien.
Mevrouw De Coninck, ik ben het met u eens dat het grootste ruimtelijk afval de lintbebouwing is. Maar ik vrees dat we daaraan op de korte termijn bijzonder weinig kunnen doen aangezien het in de meeste gevallen als woongebied is ingekleurd.
Langs de andere kant heb ik een grote bezorgdheid over ontharding en herbestemming van locaties in stedelijk gebied. Dat is meestal niet zo moeilijk omdat het gebeurt in het kader van herontwikkelingsprojecten, waarbij de baten en de lasten tegenover elkaar kunnen worden afgewogen binnen een bepaald project. Dat is in veel gevallen vrij vlot mogelijk. De grote knoop ligt in de ontharding in de open ruimte en in de buitengebieden, waar de Vlaamse Regering wel een heel ambitieus doel van min 20 procent heeft, dat ik absoluut onderschrijf, maar waar je met de huidige regeling van generieke herbestemmings- en hergebruikmogelijkheden van zowat alles wat er ooit werd gebouwd, lokale besturen in een zeer moeilijke positie brengt, ook als ze goede bedoelingen hebben. Want niet alleen moeten zij een vergunning willen weigeren, zij moeten er ook op kunnen rekenen dat hogere overheden, in casu vaak de provincie, die vergunning ook zal weigeren. Je merkt toch dat daar heel vaak dingen scheef lopen en dat er vooral een klaar en duidelijk wettelijk kader ontbreekt waarop die overheden zich kunnen beroepen en niet in een situatie komen waarbij aan de ene wel iets wordt toegekend en aan de andere iets niet wordt toegekend, terwijl de facto de situatie niet zo heel verschillend is, wat dan weer wettelijk een aantal problemen geeft.
Ik stel toch vast dat overheden van de Vlaamse decreetgever heel weinig houvast hebben gekregen om klare en duidelijke regels toe te passen, die onbetwistbaar zijn. De flou artistique in de Vlaamse ruimtelijke ordening is de basisstijlfiguur in heel onze decreetgeving. Collega’s, dat is voor een deel onze verantwoordelijkheid, maar ik hoop dat de regering initiatieven wil nemen. Baken effectief de gebieden af waarin klaar en duidelijk zal moeten onthard worden, zodat je aan die 20 procent komt, en baken de gebieden af waar er meer mogelijk is. In het andere geval zal altijd het risico van ‘à la tête du client’ blijven bestaan, met alle gerechtelijke procedures en problemen van dien. Daarmee komen we geen stap verder, want daarmee zijn we gekomen waar we vandaag zijn in Vlaanderen.
Ik had graag van de Vlaamse Regering geweten of het Instrumentendecreet nog moet worden ingediend. We hebben er al vaak naar verwezen maar we hebben het hier nog niet gezien. Tenminste toch niet tot gisteren.
Zijn die mogelijkheden er? Zullen die herbestemmingen er zijn? Zullen er klare en duidelijke regels zijn naargelang van de regio’s? Zal erop worden toegezien dat we daarmee aan die 20 procent kunnen komen? Op dit ogenblik zullen we daar in de verste verte niet komen, daar ben ik absoluut van overtuigd.
Minister Demir heeft het woord.
Het ontwerp van Instrumentendecreet is ingediend bij de diensten, denk ik.
Ik voel bij alle sprekers de consensus dat we de generieke regelgeving over zonevreemde constructies moeten herbekijken. Ik wil dat gerust doen, maar dan moet er een consensus zijn. Ik deel daarin jullie mening. We moeten daarvoor inderdaad iets meer duidelijkheid en handvatten hebben. Ik ben bereid om daar een ontwerp van decreet rond te maken.
Ik besef dat die ambitie zeer hoog ligt. We zullen alles op alles moeten zetten om dicht bij die ambitie terecht te komen. Het is nodig en noodzakelijk. De materie is heel complex. Mevrouw Schauvliege, ik snap wel dat u een beetje ongeduldig bent. Ik vind het zelf ook heel complex. Als het niet zo complex was, was het, denk ik, al lang opgelost. Ik hoop toch wel dat we daar deze legislatuur grote bakens kunnen zetten. Alles wat ik bijkomend kan doen, zal ik sowieso doen.
We bekijken momenteel een aantal zaken op het vlak van handhaving. Sommige zonevreemde activiteiten zijn vergund, andere niet. We bekijken hoe we lokale besturen kunnen belonen om daarin iets kordater op te treden en de nodige maatregelen te nemen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Zoals daarnet gezegd, blijf ik helemaal op mijn honger zitten. U vertelt niet veel meer dan wat we in de beleidsnota kunnen lezen. Er wordt heel veel verwezen naar het BRV-fonds. Er wordt hier zelfs niet gezegd dat er in 2020 een nieuwe oproep komt. Ik kijk er wel naar uit, een, hoe u dat BRV-fonds zult spijzen, en twee, welke initiatieven daaronder zullen worden geplaatst, om echte tools te hebben om dat ruimtelijk beleid vorm te geven.
Want op dit moment komen we niet verder dan een aantal intenties en uitspraken dat we dat zullen doen. Maar hóé we dat zullen doen, dat blijft helemaal onduidelijk. En zolang er geen duidelijke kaders, duidelijke richtlijnen, duidelijke wetgeving en duidelijke financiële stimuli zijn, wordt de verdere verrommeling van de open ruimte voortgezet, alle goede intenties ten spijt. Het is dus dringend nodig dat we van onze intenties overstappen naar concrete acties en maatregelen.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Ik ben toch wat positiever en optimistischer ingesteld dan collega Schauvliege. Maar dat ligt volgens mij aan de rol die we hier moeten spelen. Ik heb hier duidelijke intenties gehoord, maar ik zou eerder het woord ‘engagement’ in de mond willen nemen. De legislatuur is enkele maanden geleden van start gegaan. Het is een beetje onrealistisch om te verwachten dat minister Demir na enkele maanden ontwerpen van nieuwe decreten heeft om heel de problematiek aan te pakken. Dat lijkt mij wat te kort door de bocht.
Samen met andere collega’s kunnen we de minister aanmoedigen om de hand aan de ploeg te slaan. De problematiek is duidelijk. Ik heb gehoord dat zij heel wat interesse heeft om dat aan te pakken, met de nodige nuance. Het is een complex probleem en dus passen eenvoudige oplossingen meestal niet. Die worden snel uitgesproken, maar ze in daden vertalen lukt meestal niet. Daarom doe ik een warme oproep aan de minister om initiatieven te nemen en na te gaan of ze de budgettaire ruimte heeft om proefprojecten rond ontharding, zoals die van de vorige jaren, te kunnen lanceren. Daarbij krijgt ze mijn warme steun.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.