Report meeting Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Report
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, het is een boeiende week, maar enkele weken geleden was het ook boeiend. U hebt alvast een boeiende job en dat is ook al iets. Ik wil het debat niet opnieuw voeren. Het is niet mijn bedoeling dat hier opnieuw te doen, maar ik ben sinds de commissievergadering van 9 januari 2020 wel bezorgd.
Tijdens die vergadering heeft mevrouw Segers de minister-president geïnterpelleerd over de drastische beslissing met betrekking tot de subsidielijn voor participatieprojecten. Die beslissingen is, nota bene op kerstavond, koudweg binnengevallen. Er werd aangegeven dat er voor een aantal organisaties geen nieuwe ronde zou komen. Dat was in die periode toch wel een beetje cynisch.
De beslissing is wat ze is, maar ik heb vragen over de manier waarop ze tot stand is gekomen. Ik vind dit relevant omdat het voor mij fundamenteel gaat om het geïntegreerd jeugdwerk en om uw positie daarin. De participatieprojecten vallen immers niet puur onder het beleidsdomein Cultuur, maar vallen evenzeer onder de vleugels van de minister van Sport en de minister van Jeugd.
Mijn mond is tijdens die commissievergadering wat opengevallen. De minister-president ging toen kort door de bocht. Er is over de afschaffing van de subsidielijn geen voorafgaand overleg met u geweest. U bent zelfs niet op de hoogte gebracht. Er is blijkbaar een poging gedaan om met de kabinetschef Jeugd te bellen, maar dat overleg is misgelopen. Dat was niet de bedoeling en dat zou eventueel nog worden rechtgezet.
Dit is al een interpretatieverschil. Voor mij betekent een overleg met de minister niet dat achteraf telefonisch wordt meegedeeld dat iets is beslist. Het lijkt me logisch dat er een gesprek komt en dat er een grondige analyse en evaluatie gebeurt, voor de beslissing wordt genomen.
Minister, ik stel me een aantal vragen over uw rol als coördinerend minister voor het jeugdbeleid. Ik heb uit de beleidsnota en uw eigen antwoorden altijd afgeleid dat dit u na aan het hart ligt en dat u die rol binnen de Vlaamse Regering op die manier wilt spelen. Hoe voelt u zich als coördinerend minister, nu u in verband met deze beslissing niet vooraf bent geconsulteerd of geïnformeerd? Is er ondertussen overleg met de minister-president geweest?
Zijn er bijsturingen in verband met de wijze waarin u in de toekomst zult werken?
Staat u achter de beslissing de subsidielijn af te schaffen?
Hebt u over deze beslissing ondertussen contact gehad met de betrokken organisaties die dossiers voorbereidden of die hier in het verleden een beroep op deden? Hoe gaan zij met deze informatie om?
Op welke manier wilt u ervoor zorgen dat de doelstelling van de subsidielijn, namelijk de participatie van jongeren, kan worden verzekerd of verhoogd?
Minister Dalle heeft het woord.
Mijnheer Vaneeckhout, de timing van de communicatie en de manier waarop is gecommuniceerd, was inderdaad ongelukkig. Ik herinner me zeer goed dat ik op kerstavond, vlak voor de feestdis, allerhande berichten op sociale media heb gekregen, onder meer van u. Ik moet zeggen dat ik even verbaasd was als u. Ik was effectief niet op de hoogte. De minister-president heeft die beslissing na overleg met zijn administratie genomen. Hij heeft in de commissie weergegeven hoe dat is verlopen. Overleg met mij was effectief gepland, uiteraard op voorhand en niet na de beslissing, maar dat is misgelopen. Hij heeft verklaard dat het zeker de bedoeling is om dat recht te zetten. Volgens mij verklaart de snelheid waarmee de Vlaamse Regering in die periode moest werken waarom dit niet goed is verlopen.
Ik sluit me graag aan bij de stelling van minister-president Jambon, de minister van Cultuur, dat de waarde of de maatschappelijke relevantie van de projecten niet in vraag wordt gesteld. Ik engageer me om samen met hem en met de minister van Sport, minister Weyts, op zoek te gaan naar manieren om de aandacht voor kansengroepen te versterken. We hebben intussen ook al de nodige contacten gehad. Heel concreet was hieraan op woensdag 8 januari 2020 al een interkabinettenwerkgroep (IKW) gewijd, mede ook op onze vraag. Medewerkers en adviseurs van de verschillende kabinetten waren daarbij aanwezig, uiteraard ook de mensen van mijn eigen kabinet. Mijn mensen waren zodanig betrokken bij de zaak dat ze zelfs met twee zijn gegaan, vanuit de bevoegdheid Brussel en vanuit de bevoegdheid Jeugd. Het is inderdaad iets wat bij mij en bij ons zeer sterk leeft en we zullen samen blijven zoeken naar mogelijke oplossingen.
Wat mijn bevoegdheid Jeugd betreft – want het is natuurlijk iets transversaals –, zijn er vijf organisaties die linken vertonen met mijn beleidsdomein en die op dinsdag 24 december 2019 ook die bewuste e-mail hebben gehad met de melding dat er geen nieuwe subsidieronde kwam. Met enkele daarvan is er ook al contact geweest.
Als ik alleen naar mijn bevoegdheid Jeugd kijk, is het stimuleren van de participatie van kinderen en jongeren voor mij natuurlijk een heel belangrijk aandachtspunt. Het gaat uiteindelijk over wat we het recht op jeugdwerk hebben genoemd, namelijk dat alle kinderen, alle jongeren toegang krijgen tot dat jeugdwerk. We hebben het daar in de beleidsnota uitgebreid over gehad. Er zijn heel wat beleidsinitiatieven om de participatie van kinderen en jongeren te verhogen. Er zijn ook een aantal specifieke initiatieven ter ondersteuning daarvan genomen, ik denk bijvoorbeeld aan het decreet Bovenlokaal Jeugdwerk, waarin de participatie van kinderen en jongeren een van de beoordelingscriteria voor de ingediende dossieraanvragen is. Datzelfde decreet focust zich ook op bijzondere doelgroepen door subsidies aan onder andere geprofessionaliseerd jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en bovenlokaal jeugdwerk met kinderen en jongeren met een handicap. In die projecten werd in 2019 een budget van 1.308.150 euro geïnvesteerd. In het decreet Vlaams Jeugdbeleid kunnen ook initiatieven die vernieuwend werken rond participatie, binnen de projectlijn rond experimenteel jeugdwerk, gehonoreerd worden. We hebben die eind vorig jaar ook een impuls gegeven met extra middelen die toen zijn vrijgekomen. Net voor de kerstvakantie hebben we 650.000 euro geïnvesteerd in projecten rond experimenteel jeugdwerk die ook bijdragen aan deze doelstelling.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik hoop dat er eerst en vooral toch wat lessen uit dit incident getrokken worden. We zullen de volgende maanden waarschijnlijk toch nog van gedachten wisselen, onder andere over de prioriteiten in het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP). Dat zal waarschijnlijk over domeinen gaan die niet alleen onder uw bevoegdheid vallen; daar ga ik van uit of daar hoop ik toch stiekem op. U beschouwt zichzelf als coördinerend minister voor het jeugdbeleid. Ik denk dat dat een terechte titel is en dat wij u ook in die ambitie zullen steunen. We hebben hier de voorbije tijd al vaak van gedachten over gewisseld. Dan is het natuurlijk wel een belangrijke les dat het echt problematisch is, als men u niet betrekt bij fundamentele beslissingen die impact hebben op het jeugdbeleid. U mag het mij niet kwalijk nemen, maar de snelheid van werken vind ik tegenover de hele sector totaal geen excuus om te verantwoorden dat dit niet gebeurd is. Er is hierover geen overleg geweest met u en er is vooraf ook geen overleg geweest met de betrokken organisaties. Er is eigenlijk geoordeeld zonder enige vorm van ernstige evaluatie, zonder enige vorm van ernstig gesprek en zelfs zonder betrokkenheid van onder andere een van de bevoegde ministers hierin. Ook de minister voor Sport is blijkbaar pas achteraf telefonisch geïnformeerd: ‘Dit is de beslissing die we genomen hebben.’ Ik denk echt dat snelheid van beleid en de krachtdadigheid van de Vlaamse Regering geen excuus mogen zijn om het op een amateuristische manier te doen.
Ten tweede hebben we de voorbije maanden heel wat debatten gehad over financiële beslissingen die voor 2020 moesten worden genomen. Dat excuus is nu wel definitief voorbij. We zitten nu in een normaal jaar waarin we normaal kunnen besturen. Ik hoop echt dat dergelijke zaken zich niet herhalen.
Ten derde, u hebt met een aantal organisaties contact gehad over de impact van deze beslissing en wat de eventuele gevolgen zijn. Wat was de feedback van deze organisaties? Ik kan er mij iets bij voorstellen, maar wat was hun feedback? Zullen al die organisaties onder het decreet Bovenlokaal Jeugdwerk kunnen vallen? Komen de organisaties die vaak zeer kleinschalige, lokale en innovatieve projecten hebben die net het verschil maken voor een heel specifieke doelgroep op een heel specifieke plek, hiervoor in aanmerking? Het ene is niet per se het antwoord op het andere. Ik wil hierover heel graag duidelijkheid. Wat is de concrete operationele afspraak die er binnen de regering is om in het vervolg met zulke zaken om te gaan? Hoe zorgen we ervoor dat er echt een geïntegreerd jeugdbeleid wordt gevoerd dat al die kinder- en jongerenrechten – in de brede zin van het woord – kan blijven bewaken en kan uitvoeren in de komende jaren, wat mij de ambitie van deze Vlaamse Regering leek?
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, u promoot terecht het label ‘Kindvriendelijke steden en gemeenten’. Het is de bedoeling om uit de koker van het jeugdbeleid te treden en over alle beleidsdomeinen heen als schepen van Jeugd die rol op te nemen in de verschillende beleidsdomeinen. We kunnen er lang bij stilstaan, maar het is belangrijk om er lessen uit te trekken en na te gaan hoe in die andere beleidsdomeinen de reflex rond het jeugdbeleid kan worden ingevoerd. Ik ben zelf een koele minnaar van een extra toets zoals een kindertoets. Ik heb bij de Vlaamse overheid gewerkt. We hebben eens een analyse gemaakt over hoe die toetsen, onder andere de lokalebesturentoets, worden ingevuld. Er waren besluiten bij die een gigantische impact hadden op lokale besturen, maar volgens de lokalebesturentoets was er dan geen impact op de lokale bestuurders. Dat gaat niet werken. Het zal alleen maar werken als je op voorhand echt wordt betrokken bij de opmaak van beleid en bij beslissingen zoals deze. Hier is de link heel duidelijk, maar lukt het blijkbaar momenteel nog niet. Maar goed, laat ons inderdaad vooruitkijken.
Minister, mijn vraag is gelijkaardig aan die van collega Vaneeckhout. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het kindvriendelijke beleid binnen de Vlaamse Regering en de Vlaamse overheid beter ingang kan vinden zodat men effectief naar een jeugdbeleid gaat over de verschillende beleidsdomeinen heen?
Minister Dalle heeft het woord.
Ik dank u voor de bijkomende vragen.
Ik denk dat we het uitgangspunt delen, namelijk dat naast het jeugdwerk in de strikte zin van het woord – mijn eigen beleidsdomein – het kinderrechtenbeleid transversaal aanwezig moet zijn, zeker bij de lokale besturen, maar ook bij de Vlaamse overheid. Deze casus was geen voorbeeld van hoe we moeten werken. Ik denk dat we het daarover eens zijn.
Ik zal misschien eerst wat verduidelijking en feedback geven over wat we hebben gehoord van de organisaties. Natuurlijk vinden zij het niet fijn dat zij op deze subsidielijn geen middelen konden krijgen. De vragen die we kregen, waren eigenlijk wel constructief, in de zin dat men vooral verduidelijking wilde krijgen over waarop ze wel konden rekenen. De minister-president heeft in de commissie ook uitvoerig toelichting gegeven bij de initiatieven die hij wel blijft ondersteunen. Er zijn een aantal structurele initiatieven die ook toegankelijk zijn. De vraag of men in aanmerking komt, hangt natuurlijk af van initiatief tot initiatief. Ik kan daar niet in algemene termen op antwoorden. Ons kabinet staat ter beschikking van initiatieven die daarover vragen hebben. Ze doen dat nu al en ze kunnen dat uiteraard blijven doen.
Wat de afspraken binnen de Vlaamse Regering betreft: het gaat hier over een transversale subsidielijn die een impact heeft op het jeugdbeleid. Uiteraard is het zo – en dat heeft de minister-president ook gezegd in de commissie – dat het evident is dat er moet worden afgesproken met de bevoegde ministers Weyts en mezelf en dat dat in de toekomst zal gebeuren. Zo heb ik het begrepen.
Daarnaast heb ik ook een aantal instrumenten om het transversaal beleid waar te maken. De kindtoets, de JoKER-toets (jongeren- en kindeffectrapportage) zal worden geactualiseerd. Collega Anaf, ik ben het met u eens dat we moeten opletten dat het geen puur ambtelijk iets wordt dat enkel leidt tot meer papiergebruik. Los van de vraag hoe het ambtelijk is georganiseerd, denk ik wel dat het nuttig is dat de collega's bij de beslissingen die ze nemen, consequent in hun achterhoofd houden wat de impact is op kinderen en jongeren.
Collega Vaneeckhout heeft ernaar verwezen, het JKP zal natuurlijk een belangrijk plan zijn om die kruisverbanden te leggen. Het gaat bijna nooit enkel over mijn eigen beleidsdomeinen; diverse andere domeinen zijn daarbij betrokken. Ik ben bezig met de finalisatie van die plannen. We zullen daarover op korte termijn binnen de regering afstemmen en dan met jullie het debat aangaan.
Het is belangrijk voor de Vlaamse overheid wat wij doen, maar ook voor de lokale besturen kan het een aantal richtsnoeren bieden om hun transversaal beleid inzake kinderrechten en het belang van kinderen en jongeren te versterken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik beloof dat ik hierop, als het zich niet herhaalt, niet zal terugkomen.
Het is wel belangrijk dat we alle lessen formuleren die moeten worden geformuleerd. Voor ons is de allerbelangrijkste les – puur inhoudelijk – dat er geen garantie is dat een aantal waardevolle initiatieven nog in aanmerking zullen komen binnen de bestaande subsidielijnen voor ondersteuning. Een aantal initiatieven die cruciaal zijn voor innovatie binnen de sector en voor kwetsbare jongeren, zullen niet langer worden betoelaagd. Daarmee hebben we op lange termijn een gigantisch verlies in deze sector.
Een tweede grote les is dat dit het gevolg is van een overhaaste beslissing zonder overleg met de politieke verantwoordelijken en zonder voorafgaand overleg met de sector. Wat mij betreft, is dit met een veel te beperkte kennis van zaken door de voogdijminister, namelijk minister-president Jambon, gebeurd.
Drie, ik doe een oproep. Ik heb u de afgelopen dagen leren kennen als een minister die stevig in zijn schoenen staat en duidelijk weet hoe hij beleid wil voeren, hoe hij als minister zijn rol wil spelen. Of wij het daar altijd mee eens zijn of niet, dat is iets anders. Maar u wordt vandaag in de pers geroemd als de jonge minister die niet opzijgaat als er iets aankomt. Ik hoop en vraag dat u dat ook doet binnen de Vlaamse Regering, en dat u heel duidelijk die jeugdkaart blijft trekken. Want ik vrees – dat is uit alles aan te voelen – dat dit helaas niet bij al uw collega-ministers doorgedrongen is zoals bij u.
De vraag om uitleg is afgehandeld.