Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Report
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, in 2017 nam de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een ordonnantie aan die inburgeringstrajecten verplicht maakt in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ondertussen is er ook een samenwerkingsakkoord tussen de gemeenschappen en het Vlaams Parlement heeft op 24 april 2019 het instemmingsdecreet daarover aangenomen.
Jammer genoeg wordt de effectieve invoering van die inburgeringsverplichting in Brussel nu uitgesteld. De start van de verplichte inburgeringscursussen was vastgelegd op 1 januari 2020, maar dat is niet doorgegaan. Brussels minister Alain Maron, die samen met Elke Van den Brandt verantwoordelijk is voor Bijstand van Personen binnen het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, verklaarde dat de deadline onhaalbaar was voor de Brusselse gemeenten door een aantal technische en organisatorische problemen. Een nieuwe deadline werd tot op heden niet afgekondigd. Nochtans is Vlaanderen klaar om de uitwerking en toeleiding naar de Nederlandstalige verplichte inburgeringstrajecten in Brussel uit te rollen, maar de andere partners steken dus stokken in de wielen.
Bovendien blijkt uit een passage van het meerderheidsakkoord van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering dat ze de intentie heeft om over te gaan tot het organiseren van een apart Brussels inburgeringstraject vanwege de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC), dat in concurrentie zal staan met de Vlaamse en Franstalige trajecten.
Over die twee kwesties heb ik u al een vraag om uitleg gesteld in de commissievergadering van 12 november 2019. Toen gaf u aan dat er binnen afzienbare tijd een overleg zou plaatsvinden met minister Maron. Tijdens dat overleg zou u peilen naar de concrete plannen van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met de inburgeringstrajecten in Brussel en naar de concrete stand van zaken met betrekking tot de effectieve invoering van de inburgeringsverplichting. Eind december konden we in de pers lezen dat dat overleg begin januari op de agenda stond.
Minister, wat zijn de algemene conclusies en resultaten van uw overleg met minister Maron?
Kunt u verduidelijken wat de concrete plannen zijn van het Verenigd College van de GGC met de inburgeringstrajecten in Brussel? Is er sprake van plannen rond een apart inburgeringstraject vanwege de GGC?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de effectieve invoering van de inburgeringsverplichting? Wat is de nieuwe vastgelegde deadline voor het van start gaan van die verplichte inburgering?
Heeft minister Maron concreter toegelicht welke hinderpalen de Brusselse gemeenten beletten om tijdig voorbereid te zijn en welke Brusselse gemeenten de grootste problemen ervaren?
Hoe zult u, samen met uw bevoegde collega’s uit de Vlaamse Regering, de effectieve invoering van de inburgeringsverplichting in Brussel verder opvolgen?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Tavernier, hartelijk dank voor uw vraag. U herinnert zich ongetwijfeld dat u mij in het verleden had gevraagd om contact op te nemen met de collega’s in Brussel. Uw wensen zijn mijn bevelen. Ik heb dat dan ook gedaan. Alle gekheid op een stokje: het was inderdaad belangrijk dat we dat zouden doen. Ik heb op maandag 6 januari 2020 overleg gehad met minister Maron en minister-president van de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) Barbara Trachte. Dat was, zoals altijd, een hoffelijk en constructief gesprek, waarbij ik wel heel duidelijk heb gemaakt dat de Vlaamse Regering erop staat dat het samenwerkingsakkoord en de verplichte inburgering zo snel als mogelijk operationeel worden. Dat is het standpunt van de Vlaamse Regering, gedragen door de steun van het Vlaams Parlement. Ik heb heel helder en duidelijk gesteld dat het voor ons essentieel is dat, als je een samenwerkingsakkoord afsluit, alle partners eraan gehouden zijn om dat ook op een correcte en juiste manier door te voeren.
Ministers Maron en Trachte verklaarden alles ook zo snel mogelijk te willen invoeren. Zij zijn daar ook duidelijk over geweest. Wat het principe betreft, willen zij dat. Ze hebben mij verzekerd dat ze daar ook in geloven en dat ze dat belangrijk vinden, maar hebben ook gewezen op technische problemen waarmee ze in Brussel worstelen. Het grootste probleem waar zij mee worstelen, volgens de informatie die ze mij hebben verschaft, is het ontbreken van een registratie- en opvolgingssysteem.
In Vlaanderen gebruiken we daarvoor de Kruispuntbank Inburgering (KBI). Ook daar hebben we jaren aan gewerkt om het systeem performant te krijgen en te zorgen voor een uitwisseling tussen deze Kruispuntbank Inburgering, de databanken van VDAB en Onderwijs. Langs Nederlandstalige kant in Brussel kan deze kruispuntbank nu reeds worden gebruikt. Enkel de uitwisseling tussen Actiris en Onderwijs moet nog worden gerealiseerd.
Op 7 februari zitten mijn diensten samen met de diensten van COCOF en de GGC om inzage en toelichting te geven bij onze KBI-databank, dit om de Franstaligen ook meer inzicht te geven in de databank en het opzetten van eigen Brusselse registratiesystemen mee te faciliteren. Ik ben zelfs zover gegaan met aan te bieden om onze technologie te gebruiken als dat de zaken versnelt. Op 7 februari komen ze kijken hoe alles bij ons werkt.
Ik heb er ook op aangedrongen om zo snel mogelijk een heldere kalender te realiseren waarbinnen het samenwerkingsakkoord kan worden geïmplementeerd en dus duidelijk te maken wanneer die verplichte inburgeringstrajecten kunnen starten. Ze hebben mij dit toegezegd. Op dit moment heb ik die kalender nog niet, maar ik houd de vinger heel goed aan de pols.
Tijdens het gesprek werd er niet ingegaan op een eigen Brussels traject. Daar hebben de ministers geen melding van gemaakt. Ze hebben niet de ambitie uitgesproken om een eigen Brussels traject te realiseren. Er is wel afgesproken dat men in Brussel zo snel als mogelijk de verplichting invoert. Daarbij gaan we vanuit de Vlaamse Gemeenschap zo goed mogelijk proberen samen te sporen met de COCOF. Ik denk dat dat ook logisch is.
Wat de opvolging vanuit de Vlaamse regering betreft: ons engagement staat vast. Er is bijna 4 miljoen euro per jaar voorzien om vierduizend trajecten per jaar te kunnen realiseren. Er wordt ook afgestemd met minister Dalle. Die afstemming verloopt zeer goed.
De stuurgroep die volgens de samenwerkingsovereenkomst moet worden opgericht, komt binnenkort samen. De GGC heeft daartoe een officieel schrijven gericht aan de verschillende partijen. Een concrete datum wordt momenteel vastgelegd door de betrokken diensten.
Zolang de verplichte inburgering in Brussel niet operationeel is – en ik betreur dat samen met u –, is het belangrijk voor het traject van de Vlaamse Gemeenschap dat we ons zo goed mogelijk voorbereiden op de verplichting. Daarom zal het Agentschap Integratie en Inburgering-bon de komende maanden zo sterk als mogelijk inzetten op wervingsacties en goede afspraken met mogelijke doorverwijzers, zoals Nederlandstalige scholen, gemeenschapscentra en het Huis van het Nederlands.
Ik hoop dat ik hiermee een antwoord heb gegeven op uw bekommernissen en vragen.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat u uw beloftes nakomt. Het stemt mij tevreden dat u effectief hebt samengezeten met minister Maron en minister Dalle.
Het is belangrijk dat u uw collega's van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) bij de les houdt en de urgentie van dit dossier levendig houdt. Van uitstel komt vaak afstel en zover mogen we het niet laten komen.
U stond erop dat Brussel de deadline van 1 januari 2020 zou halen. U staat er nog steeds op en dat stelt mij tevreden. Ze hebben het dus niet gehaald. Ik hoop dat het geen precedent vormt en dat de inwerkingtreding van de verplichte inburgering niet eindeloos wordt uitgesteld. Vlaanderen is er klaar voor. Het samenwerkingsakkoord is er. Het is nu tijd dat alle partijen hun woorden in daden omzetten en het samenwerkingsakkoord uitvoeren.
Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk die verplichte inburgering is. Net als u willen wij vermijden dat nieuwkomers in de marge van de samenleving terechtkomen en dat de sociale cohesie van een stad afbrokkelt. Daarom is die verplichte inburgering heel noodzakelijk. Ze is al van kracht in Vlaanderen sinds 2004. We hebben nu eindelijk de Brusselse collega's ervan overtuigd. Hopelijk is die overtuiging er, maar de implementatie blijft jammer genoeg nog uit. Ik zie daar eerlijk gezegd niet snel verandering in komen, want, zoals u zelf hebt gesteld, er is nog altijd geen nieuwe deadline. Ik hoop dat die kalender op uw vraag er snel komt.
Ik ben ook blij dat dat apart Brussels traject er niet komt. Een beetje concurrentie kan natuurlijk geen kwaad, maar ik ben toch wel een beetje bang voor de gevolgen die dat zou hebben voor de Nederlandstalige trajecten in Brussel. Hoe zouden we immers garanties krijgen dat er een evenwicht zal zijn tussen het aanbod van Nederlandstalige en dat van Franstalige inburgeringstrajecten? Vraag maar aan de mensen die in de bicommunautaire ziekenhuizen of rusthuizen zitten hoe efficiënt en tweetalig die Brusselse diensten in het gewest zijn. Dat is toch heel problematisch.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Minister, ik kan me voorstellen dat de institutionele context van Brussel niet de eenvoudigste zaak is, maar wat u hebt geschetst, lijken me toch wel goede stappen te zijn. Is het ondenkbaar of is het ooit geopperd om de Nederlandstalige tak wél al te laten starten met die inburgeringscursussen? Als ik het zo hoor, trappelen zij immers blijkbaar ter plaatse omdat er inderdaad geen beweging is. Administratief zou men daar echter wel klaar zijn om te kunnen vertrekken, met die kruispuntbank. Is het ondenkbaar om dat los te koppelen, om bijvoorbeeld al een vrijwillig parcours in te richten? Ik kan me immers voorstellen dat er best wel heel wat mensen zijn die eigenlijk echt wel zitten te wachten op zo’n traject in Brussel.
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Tavernier, ik denk dat wij volkomen op dezelfde golflengte zitten, dat er dus tussen onze standpunten moeilijk een speld te krijgen is. Dat is een positieve zaak. We behoren trouwens tot dezelfde meerderheid. Dat hoort ook zo. Ik ben heel duidelijk geweest tegen hen, vanzelfsprekend in een constructieve dialoog, en ik moet eerlijk zeggen dat zij op hun beurt ook heel duidelijk zijn geweest tegen mij, namelijk dat ze geloven in die verplichte inburgering, dat ze die mentale stap hebben gezet. Ze verwezen er trouwens naar dat ze daar lokaal in sommige gemeenten van Brussel historisch ooit het voortouw in hebben genomen. Ik ken de situatie echter minder goed dan u. Ze willen dat ook gerealiseerd zien.
Dat ze op 7 februari al opnieuw willen samenzitten bewijst toch wel dat er een uitdrukkelijk engagement is om vooruitgang te boeken. Ik heb hun ook nog niet gevraagd om die kalender tegen vandaag te bezorgen, dus ze zijn ter zake niet in de fout gegaan tegenover mij, maar ik verwacht die toch wel op korte termijn. Ik vind dat heel belangrijk voor de nieuwkomer, omdat de mensen die in onze samenleving terechtkomen, nood hebben aan die inburgeringscursussen, ook aan het verplicht karakter daarvan, omdat ze anders tussen de mazen van het net vallen en onvoldoende kansen hebben om hier een volwaardig burgerschap te beleven, bij te dragen en een eigen toekomst op te bouwen. Ik vind het echter ook belangrijk voor de ontvangende samenleving. Anders heb je te weinig sociale cohesie en zijn er te veel mensen die in de marge van de samenleving terechtkomen.
Het is dus voor iedereen belangrijk dat het gebeurt. Ik kan alleen maar zeggen, op basis van het gesprek dat ik heb gevoerd, dat dat inzicht werd gedeeld door mijn gesprekspartners. Ik probeer dat op een zo offensief mogelijke manier te doen, waarbij ik natuurlijk nooit verantwoordelijk kan worden gesteld indien er een blijvend gebrek aan vooruitgang zou zijn. Dan kan ik alleen maar worden aangesproken op de inspanningsverbintenis die ik doe om daarin vooruitgang te boeken. Dat zal ik ook blijven doen. Ik zoek alle mogelijke wegen om dat mogelijk te maken, onder meer ook door aan te bieden dat we de infrastructuur die wij doorheen de jaren hebben uitgebouwd, ook ter beschikking stellen, dat we aan kennisdeling doen, ook wat de technische aspecten van de opbouw van zo’n informatienetwerk betreft.
Mevrouw Partyka, ik vind dat ons uitgangspunt absoluut moet zijn dat we het samenwerkingsakkoord ook realiseren, dat we dat samen doen. Er bestaan vandaag al vrijwillige inburgeringstrajecten. Die bestaan al sinds 2004. Sinds 2004 zijn ongeveer 30.000 mensen in die vrijwillige inburgeringstrajecten gestapt, wat toch een behoorlijk aantal is. Die zijn er dus al. Maar als je dat in de Brusselse context werkbaar wilt maken, moeten alle partijen daarin samen stappen. Wie ga je verplichten? Het vrijwilligerstraject is er. We promoten dat verder. Maar het verplicht maken vraagt natuurlijk een samenwerking met alle actoren in de Brusselse context, voor zover ik dat juist kan inschatten.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoorden. Ik hoop dat uw Brusselse collega’s hun woorden zullen omzetten in daden. Ik ben blij te horen dat u blijvend in overleg zult treden, niet alleen om eventuele onduidelijkheden de wereld uit te helpen of om kennis uit te wisselen, maar vooral om hen bij de les te houden en, nogmaals, om die urgentie in het dossier levendig te houden.
Het is tijd dat Brussel de hand aan de ploeg slaat. De tijd voor institutionele spelletjes is voorbij.
De vraag om uitleg is afgehandeld.