Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Report
De heer Brouns heeft het woord.
Tijdens de vorige legislatuur werd er door de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement heel wat werk verricht om een gedegen beleid ter preventie van gewelddadige radicalisering en polarisatie te ontwikkelen.
Voor ons was het van meet af aan duidelijk dat de lokale besturen daarin een cruciale rol vervullen, zeg maar de spilfunctie wat het lokaal veiligheidsbeleid betreft, en zeker ook wat de aanpak van radicalisering betreft. Zij zijn immers het best geplaatst om in een zo vroeg mogelijk stadium alle verschillende mogelijke signalen daarrond te capteren en daar het nodige mee te doen. Het spreekt dan ook vanzelf dat wij vanuit Vlaanderen, maar ook vanuit andere bestuursniveaus, dat lokale niveau maximaal ondersteunen en versterken om die preventieve rol daarin op te nemen. Het was dan ook goed dat daarrond in 2015 een projectoproep gelanceerd werd om de steden en gemeenten waar de nood het grootst was, op dat vlak te kunnen ondersteunen. Ik denk dat die negen gemeenten bekend zijn: Vilvoorde, Maaseik en Dilsen-Stokkem, Aalst, Antwerpen, Gent, Zele, Oostende, Menen, Mechelen.
Op eind van de vorige legislatuur hebben we dan vanzelfsprekend ook gepleit voor de continuïteit van die belangrijke projecten, en daar sluiten mijn vragen ook op aan. Het is natuurlijk bekend bij projectmiddelen: wanneer de projecten afgelopen zijn, rijst de vraag naar structurele continuïteit.
Minister, concreet heb ik er vrij recent altijd positieve geluiden over gehoord, ik ga er dus van uit dat we daar ook positieve antwoorden op gaan krijgen.
Wat is de stand van zaken rond de projectmatige ondersteuning van de net vermelde negen gemeenten? Op welke wijze zult u die gemeenten verder financieel ondersteunen? Op welke wijze zal hierbij gezorgd worden voor de continuïteit in de ondersteuning van de lokale besturen om te vermijden dat de tijdens de voorbije jaren opgedane expertise verloren gaat?
Welke middelen gaan we voorzien voor die lokale regierol, waarvan ik heel sterk overtuigd ben, en u ook uiteraard, voor die multi-agency aanpak, die verschillende disciplines die daarbij nodig zijn op dat lokaal niveau, om die brug te kunnen slaan tussen de verschillende betrokken actoren om een effectief beleid op dat vlak te kunnen voeren? Hebt u daarover al overleg gehad met uw collega-ministers?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel voor uw inderdaad relevante vragen.
De negen lokale besturen ontvangen sinds 1 maart 2016 een projectsubsidie in het kader van preventie van gewelddadige radicalisering. Eind december heb ik beslist deze subsidie te verlengen voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 maart 2021, met een jaar dus. Die negen lokale besturen worden jaarlijks geëvalueerd op basis van een verslag waarbij wordt gerapporteerd over de verwezenlijkingen van het afgelopen jaar. Deze evaluaties waren steeds goed. Die negen organisaties zitten trouwens ook steeds meer in netwerking en zijn interactief met elkaar verbonden.
Lokale besturen kunnen voor ondersteuning ook een beroep de op de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). Er is een breed aanbod: een helpdesk, vorming, ondersteuning op maat. De VVSG krijgt daarvoor sedert 2015 ook een projectsubsidie. Er zijn een aantal gemeenten die daar heel vroeg en heel acuut mee geconfronteerd werden, maar ook andere gemeenten zijn vanuit de VVSG daarin ondersteund. Ook voor deze subsidie, de subsidie aan de VVSG dus, heb ik eind december beslist om ze te verlengen voor de periode van 13 januari 2020 tot 12 januari 2021. Die twee subsidies worden dus een jaar doorgetrokken.
Daarnaast wordt steeds bekeken hoe kan worden ingespeeld op vragen en signalen vanuit de lokale besturen. Een overzicht van het aanbod, de kennis en expertise die werd ontwikkeld is te vinden op de portaalsite van Vlaanderen.be: https://preventie-radicalisering-polarisering.vlaanderen.be/. Als u daar gaat kijken, gaat u heel veel informatie vinden: een vormingsreeks rond de radix-tool, een vormingsreeks rond omgaan met polarisering.
U vraagt op welke wijze hierbij gezorgd zal worden voor de continuïteit in de ondersteuning van de lokale besturen en zo te vermijden dat er veel expertise verloren gaat. Dat is een heel terechte vraag, want die mensen hebben expertise opgebouwd en het is niet voor elk lokaal bestuur haalbaar om het zomaar zelf onverkort voort te zetten. Bovendien, laten we eerlijk zijn, verandert ook de context op het terrein, alsook de uitdagingen op het vlak van gewelddadige radicalisering en polarisatie.
Mijn beslissing om de projectsubsidies zowel aan de lokale besturen zelf als aan de VVSG nog voor een jaar te verlengen, was bedoeld om te vermijden dat de opgebouwde expertise verloren gaat, dit in afwachting van de resultaten van het onderzoek dat het Vlaams Vredesinstituut in opdracht van het Vlaams Parlement uitvoert. Dit onderzoek focust op de lokale aanpak van radicalisering. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal, in overleg met de steden en gemeenten en de VVSG, worden nagegaan hoe de ondersteuning na 2021 het best kan worden aangepakt. Vanuit beleidsmatig oogpunt vind ik dit een juiste aanpak. Het Vlaams Parlement – niet ik, maar jullie – heeft bij het Vlaams Vredesinstituut een onderzoek gevraagd. Hoe werkt het? Hoe moet het functioneren? Kan het beter en anders? Zolang het onderzoek loopt, blijf ik financieren. Zodra het onderzoek er is, kunnen we samen nagaan welke lessen we eruit trekken en wat er in de toekomst nodig is. Moeten we verder doen zoals we bezig waren of kunnen we het anders aanpakken? Ik wacht eigenlijk het onderzoek af. Het zou van mij niet correct zijn om nu al te zeggen hoe ik het ga doen – ‘het onderzoek mag opleveren wat het wil maar ik doe mijn goesting.’ Ik denk net dat we het onderzoek eerst moeten afwachten en dan samen kijken wat we eruit kunnen leren.
Uw volgende vraag: op welke manier zal meer in het algemeen de lokale regierol worden ingevuld, ook met de nodige middelen om een professionele multi-agency-aanpak uit te werken als brug tussen veiligheid en het brede, sociaal-preventieve luik? Is er daarover al overleg geweest met de andere betrokken ministers?
Een belangrijke plek om die lokale regierol in te vullen, is de lokale integrale veiligheidscel (LIVC). Ik denk niet dat we nog eens een orgaan naast het bestaande moeten creëren. Het is altijd mijn ambitie geweest om zoveel mogelijk te bundelen, te vereenvoudigen, in te passen. U hebt zelf ook lokale verantwoordelijkheid. U weet dat men verloren loopt in het labyrint van instellingen en vergaderingen. De LIVC is echt de plek waar het kan, waar ook het politionele, preventieve en brede veld elkaar ontmoeten. Ik vind dus dat we daar verder moeten op inzetten.
Belangrijk is zowel de individuele opvolging als vroegdetectie, die samen met de socio-preventieve actoren kan gebeuren. De beste manier om radicalisering en gewelddadige radicalisering te vermijden, is ze te voorkomen. Daarvoor heb je vroegdetectie nodig.
We hebben in regeerakkoord afgesproken dat we een decretaal kader zullen uitwerken waarbij we een regeling voor het beroepsgeheim gaan vinden. U weet dat dat lokaal de uitdaging is. Hoe kunnen de verschillende partners met elkaar praten over concrete casussen? Het gebeurt in veel LIVC’s, maar de decretale basis is niet altijd heel helder. We willen daar dus absoluut aan werken. Ik zal hierover overleg plegen met collega Demir, die ook mee verantwoordelijkheid draagt. Ik ben ervan overtuigd dat we samen snel en goed tot een goede lijn kunnen komen.
Een van de beleidslijnen van het Vlaams actieplan ter preventie van gewelddadige radicalisering en polarisering is de coördinatie en samenwerking in de uitvoering. De multi-agency aanpak is dus ingebouwd in het betreffende beleid. Afstemming tussen de departementen op Vlaams niveau en tussen de Vlaamse en federale overheid, moet ervoor zorgen dat die brug tussen de socio-preventieve actoren onderling en tussen de socio-preventieve actoren en de veiligheidsactoren op lokaal vlak kan worden gemaakt.
Ik geef u twee voorbeelden. Maandelijks komt het Vlaams Platform Radicalisering samen. Dit is een netwerk van aanspreekpunten vanuit de verschillende Vlaamse departementen. In functie van afstemming met de federale overheid en de lokale overheden zijn ook het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD), de FOD Justitie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en de VVSG vertegenwoordigd. Het is dus een belangrijk platform, dat maandelijks samenkomt om na te gaan of men allemaal op dezelfde manier werkt en wat er beter en anders kan. Een tweede voorbeeld is het centrale aanspreekpunt bij het Agentschap Binnenlands Bestuur, dat vertegenwoordigd is in de Nationale Taskforce (NTF) om afstemming te verzekeren. Dat is iets wat nationaal gebeurt maar waar wij zijn afgevaardigd.
Die infrastructuur is er vandaag de dag wel. De vraag die relevant is, is uw vraag. We hebben dat een beetje opgebouwd als brandweersituatie. Ik herinner mij nog dat we samen met collega De Wever en collega Bonte in 2014-2015 naar mevrouw Milquet zijn gegaan om te zeggen dat wij in onze steden vaststelden dat er op het terrein iets aan het gebeuren was dat hoogst verontrustend was. We zijn met de lokale besturen, toen met drie samen, begonnen. We zijn zelf veiligheidsdiensten beginnen uit te nodigen. Dat is dan opgepikt. Dan is Vlaanderen in gang geschoten. Zij hebben gezegd: ‘Waar brandt het? Daar gaan we geld aan geven.’ Zo zijn we aan die negen gemeenten gekomen. Dat is de realiteit. Die hebben goed werk geleverd. Dat is een netwerk. Mijn voorganger zal gezegd hebben: ‘Overal een cel beginnen te financieren, dat gaat niet. Laten we de VVSG ook een opdracht geven.’ Je hebt immers niet overal voltijdse inzet nodig.
Dat was een goede aanpak. Vandaag de dag is radicalisering aan het veranderen. Het krijgt nieuwe dimensies. Het OCAD heeft daar rapporten over. Men vreest gewelddadig rechts-radicalisme. Sommigen zeggen zelfs dat er misschien vanuit de grote emotionele betrokkenheid bij het klimaatdebat ook daar nog dingen zouden kunnen gebeuren. Je hebt natuurlijk de bestaande gewelddadige radicalisering met islamachtergrond. Die zaken moeten goed opgevolgd worden. Dat stelt lokaal voor nieuwe uitdagingen.
We moeten het rapport van het Vlaams Vredesinstituut nu even afwachten. Op basis daarvan moeten we dat verder bekijken, met de expertise die we hebben – en die we niet verloren mogen laten gaan, daarover ben ik het met u eens. Moet dat bij die negen gemeenten blijven? Moeten we dat verbreden? Moet dat anders georganiseerd worden? Laten we daar even op wachten, en dan denk ik dat we daar een stap verder kunnen zetten. Maar ondertussen staan de structuren er, en ze functioneren.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw zeer duidelijke en heel omstandige antwoord. Ik denk dat we daar op dezelfde golflengte zitten wat de continuïteit betreft, minstens in die negen gemeenten. U hebt terecht verwezen naar de LIVC’s. Ook daar voel je heel goed, als dat eenmaal op punt staat, dat de verschillende gemeenten elkaar, weliswaar op het niveau van de politiezones, beginnen te vinden. Het is goed dat daar wat schaal gecreëerd wordt. U verwijst ook terecht naar andere vormen van radicalisering in de samenleving waarvoor we oog moeten hebben.
Ik denk ook dat daar voor Vlaanderen een belangrijke taak is weggelegd. We moeten gaan naar een decretale basis, of voldoende comfort voor allerhande Vlaamse diensten om daar mee aan tafel te schuiven. We stellen vandaag op het terrein immers vast dat er nog heel wat actoren ontbreken die zeer zinvol kunnen zijn. Ik denk aan de onderwijswereld en de welzijnswereld, die nog wat schroom ervaren om mee aan te schuiven om daar informatie uit te wisselen die heel belangrijk kan zijn in de provincie, over gewelddadige of andere vormen van radicalisering.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, u verwijst naar het onderzoek door het Vlaamse Vredesinstituut. Is dat net opgestart? Tegen welke datum zou dat ongeveer afgerond zijn?
Collega Brouns, we zitten op één lijn. Dat is altijd verheugend, dat de wetgevende en de uitvoerende macht elkaar vinden.
Collega De Vreese, de bedoeling is dat dat in februari-maart hier wordt opgeleverd. Over een tweetal maanden zal het rapport hier dus zijn. Dan is het aan jullie wijsheid om er hier al of niet over te vergaderen en te kijken wat we daarmee aan kunnen. Ik hoop dat daar een aantal aanbevelingen in staan die we kunnen operationaliseren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.