Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
De heer Bex heeft het woord.
Minister, in het regeerakkoord werd aangekondigd dat Vlaanderen een eigen Vlaamse planningscommissie zou oprichten om de Vlaamse zorgnoden te bepalen. Op basis van de adviezen van die commissie zou dan het aantal studenten die worden toegelaten tot de opleiding arts en tandarts, het aantal gunstig gerangschikten, worden bepaald. Op 20 december heeft de Vlaamse Regering echter op uw voorstel alvast beslist om volgend academiejaar aan de Vlaamse universiteiten 1276 studenten geneeskunde een opleiding te laten starten, en in de opleiding tandheelkunde 180 studenten toe te laten. Dat zijn zeer sterke stijgingen ten opzichte van het federale advies.
De berekening zou zijn gedaan door het kabinet en de administratie op basis van objectieve parameters. Daarbij zou zijn vertrokken van het federale quotum, het artsentekort in Vlaanderen, het aantal studenten die uitvallen tijdens de opleiding en het aantal afgestudeerden die na de opleiding toch geen arts worden.
De studenten van het Vlaams Geneeskundig StudentenOverleg (VGSO) vragen alvast om de beslissing te herzien, omdat er geen garantie is dat die startende studenten ook allemaal een RIZIV-nummer zullen krijgen en dus als arts aan de slag zullen kunnen gaan wanneer ze afstuderen. De Vlaamse geneeskundedecanen benadrukten al eerder dat er helemaal geen nood is aan nog meer artsen, maar wel aan een betere verdeling van de specialismen. Er zijn bijvoorbeeld enkele knelpuntposities, zoals geriaters, psychiaters en huisartsen, maar er zijn dan weer te veel chirurgen. Piet Hoebeke, decaan van de Gentse geneeskundefaculteit, reageert teleurgesteld op de beslissing van de Vlaamse Regering en stelt vast dat er geen enkele transparantie is over hoe men tot die cijfers komt. Hij noemt de beslissing ‘politiek’. Nu, op zich is het niet slecht dat een regering ook eens een politieke beslissing neemt, maar de snelheid waarmee u deze beslissing hebt genomen, doet mij toch ook vermoeden dat u vooral snel een symbolische communautaire beslissing hebt willen nemen, dat u misschien druk wou zetten op federale onderhandelingen, als die al ooit zouden beginnen, zonder de Vlaamse zorgnoden echt centraal te zetten, wat toch de bedoeling leek in het regeerakkoord.
Ik stel u dus graag de volgende vragen. Hoe staat het eigenlijk met die aangekondigde oprichting van een Vlaamse planningscommissie om de Vlaamse zorgnoden te bepalen? U hebt de oprichting van die commissie duidelijk niet afgewacht om alvast af te wijken van het federale cijfer. Welke werkwijze hebt u wél gebruikt om de cijfers vast te leggen? U zult misschien verwijzen naar de berekeningen die in het regeringsbesluit voorkomen, maar wat mij vooral interesseert, is met wie u overleg hebt gepleegd. Ik vraag me ook af of u een meerjarenvisie hebt uitgewerkt. Dit stijgt nu immers vrij sterk, maar waarom zou er alleen volgend jaar zo’n sterke stijging mogen zijn? Een aantal van de parameters die u hanteert, bijvoorbeeld het feit dat de leeftijdspiramide van de tandartsen op een bepaalde manier in elkaar zit, zijn geen gegevens die alleen dit jaar gelden. Mogen we de volgende jaren dus gelijkaardige cijfers verwachten? Wat is de financiële impact van uw beslissing voor de universiteiten? In welke middelen hebt u voorzien om die impact op te vangen? Op welke manier wilt u tot een betere verdeling van de specialismen komen?
Minister Weyts heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid wil ik het onderscheid maken met betrekking tot de Vlaamse planningscommissie. Minister Vandeurzen was daar in de vorige regeerperiode mee gestart, maar dat had een andere finaliteit. Die finaliteit was net het aanduiden van de nood aan specialismen. Dat stond dus los van het bepalen van het aantal mensen die zouden worden toegelaten tot de artsenopleiding.
De oprichting van die Vlaamse planningscommissie is dan stilgevallen. Het is onze bedoeling om dat proces te hernemen en om de taak van de Vlaamse planningscommissie uit te breiden tot het definiëren van de Vlaamse zorgnoden en vervolgens ook te bekijken welke specialismen nodig zijn. Het ene valt logischerwijs samen met het andere.
Wil dat zeggen dat we voor het aantal studenten dat we toelaten tot de opleidingen tandheelkunde en geneeskunde zomaar nattevingerwerk hebben geleverd? Absoluut niet! We hebben dezelfde werkwijze zoals altijd gevolgd, behalve op één punt, waarop ik zo dadelijk terugkom. Ik heb daarover trouwens overleg gepleegd met zowel de decanen geneeskunde als met de studenten. Ik snap dat de studenten anders redeneren. Zij redeneren meer vanuit hun belang dan vanuit het algemeen belang. Zij zien meer concurrentie op de arbeidsmarkt. Onze taak is het om vooral te bekijken welke noden er in Vlaanderen bestaan. Die zijn er pertinent. Dat zeg ik niet, dat zegt de Federale Regering al een hele tijd. Er zijn ongelooflijke noden in Vlaanderen, nog los van welke specialismen er in het geding zijn. Er is een historisch opgebouwd tekort van meer dan duizend.
De Vlaamse Regering heeft de bevoegdheid om jaarlijks de startquota aan te passen. Wij moeten altijd voor 1 januari voor elke opleiding, dus zowel voor tandheelkunde als voor geneeskunde, bepalen hoeveel studenten er mogen worden toegelaten.
Ik heb daarvoor niet de rekenkunde gehanteerd die men al een tijdje in de Franse Gemeenschap bezigt. Wij hebben de federale quota gebruikt als basis. Wij passen op grond van verschillende criteria de federale quota aan. In het verleden heeft men dat altijd gedaan. Het gaat om het aantal afgestudeerden in de masteropleidingen, het aantal afgestudeerden dat een andere beroepskeuze maakt, het afnemende beroepenveld. ‘Afnemend’ hier niet in de zin van ‘dalend’ maar van: welke zijn de noden in het veld? Het vierde criterium is de capaciteit van de opleiding. Het vijfde criterium is het aantal niet-opgenomen plaatsen van het voorgaande jaar.
Volgens diezelfde systematiek heb ik het contingent van het aantal studenten vastgelegd. Op welk punt heb ik in vergelijking met vroeger ingegrepen? Net op dat criterium van het afnemende beroepenveld: wat is de nood? Ik heb dat gedaan op grond van wat de federale overheid altijd heeft gezegd, namelijk dat er een historisch opgebouwd tekort is van 1040 kandidaat-artsen in Vlaanderen. Dat staat in het besluit. Er is een groot verschil. Vanuit de federale overheid heeft men gezegd dat we dat tekort moeten afbouwen aan het tempo waarop het is opgebouwd. Dan moeten wij in Vlaanderen 21 jaar wachten.
U vraagt naar een langetermijnvisie. Wel, ik wil dat tekort sneller afbouwen. Als we voortdoen aan het tempo zoals ik het nu heb bepaald, dan is er een afbouw op twaalf jaar. Dat is toch veel sneller. We houden dan ook rekening met de capaciteit van de opleidingen. Daarom heb ik de decanen op voorhand gezien en heb ik hun gevraagd hoe we dat tekort sneller konden aanpakken en oplossen. Je kunt niet beweren dat er geen artsen te kort zouden zijn. Kijk eens om u heen. Vindt u vlug, zeker wanneer u er een nodig hebt, een tandarts of dokter ter beschikking? Neen. Ik toch niet.
De Federale Regering zegt dat er een tekort is van 1040. Gaan we er iets aan doen of gaan we er niets aan doen? Ik denk dat we er iets aan moeten doen. We gaan dat historisch tekort inlopen, niet op 21 jaar maar, als het even kan, toch wat sneller.
Trouwens, wat die discussie rond de RIZIV-nummers betreft: de federale overheid voorziet voor de aflossing van dat historisch tekort wel degelijk RIZIV-nummers. Dus ook dat argument houdt geen steek. Voor dat historisch tekort van 1040 voorziet de federale overheid RIZIV-nummers. Het enige wat ik vraag, is dat ze die versneld toekent, gelet op de versnelde afbouw van het tekort. Dat lijkt me toch de evidentie zelf. Wij spelen het spel volgens de regels, in tegenstelling tot de Franse Gemeenschap, die al jaren alle regels aan haar laars lapt en die zelfs jaarlijks een overschot boekt. Wij zijn dus enkel bezig met het afbouwen van ons tekort; de Franse Gemeenschap is bezig met het nog vergroten van het overschot aan hun kant. Ze zaten al ‘in de plus’ en er komt altijd maar ‘plus’ bij. Wij zaten ‘in de min’ en wilden die ‘min’ naar nul brengen.
Elke vergelijking met de Franse Gemeenschap snijdt dus geen hout. Wat de bezorgdheid omtrent de RIZIV-nummers betreft, is het toch de evidentie zelve dat, wanneer de federale overheid werkelijk die RIZIV-nummers in functie van dat historisch tekort heeft voorzien, het enige dat wij vragen is om, gelet op onze ambitie om dat tekort versneld af te bouwen, die RIZIV-nummers dan ook versneld toegewezen te krijgen.
We gaan jaarlijks verder bekijken of we die startquota – het contingent studenten dat mag toetreden tot de opleiding – moeten herzien. Ik heb nu wel een langetermijnvisie uitgewerkt. In functie van de noden kunnen we die altijd bijstellen. Daarom denk ik dat het ook net zinvol is om die Vlaamse planningscommissie in het leven te roepen. Het is collega Beke die ter zake het initiatief kan nemen, gelet op de twee functies die die planningscommissie dan zal hebben. Enerzijds zijn er de specialismen. Ik vind het heel relevant om na te gaan wat het aanbod is en wat de vraag is op de markt vandaag. Dat is belangrijk om te weten bij het maken van de keuze na drie jaar opleiding. Als student moet je heel goed weten: ik ga voor dat specialisme, in de volle wetenschap wat daar de vraag op de markt is vandaag en welke de noden zijn in de toekomst.
Wat de financiële impact betreft: die is natuurlijk beperkt. Er is sprake van kleine aantallen extra studenten. Ik heb gecheckt bij de decanen of die toename van het aantal studenten mogelijk was. Eigenlijk was die vraag vooral relevant voor tandheelkunde, omdat er daar maar twee grote aanbieders zijn. Ik heb met hen afgetoetst of die capaciteit realistisch was. Ze hebben me dat bevestigd. Ze hadden enkele desiderata. Ik heb die punt per punt afgevinkt met hen, om op het einde van de vergadering te kunnen zeggen dat aan al hun bezorgdheden tegemoetgekomen was. Het antwoord was eensluidend ‘ja’.
Dat is dus de context. Nog even wat meegeven over die budgettaire impact. De aantallen stijgen van 1153 naar 1276 voor de opleiding geneeskunde en van 147 naar 180 voor de opleiding tandheelkunde. Budgettair heeft dit een kleine impact op de begroting. Ik heb wel aan mijn administratie gevraagd om te bekijken wat in concreto de financiële impact zou kunnen zijn, zodat de universiteiten daar zeker niet onder zouden lijden. Dat is allerminst de bedoeling. Ze worden trouwens ook gefinancierd a rato van het aantal studenten. De vraag is enkel of dat qua materiaal, omkadering en dergelijke een budgettaire impact met zich mee zal brengen. Want vanzelfsprekend worden ze a rato van het aantal studenten extra ook extra gefinancierd.
De heer Bex heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoord, minister. U bent heel duidelijk geweest. U zegt dat u dat tekort op 12 jaar tijd wilt afbouwen in plaats van op 22 jaar tijd. U hebt daar inderdaad ook een langetermijnvisie.
Minister, ik vraag me alleen af wat het werk van die planningscommissie nog zal zijn eenmaal ze eindelijk is samengesteld. Hebt u de kar niet voor het paard gespannen? U lijkt me vrij overtuigd van uw beslissing. Ik vind het vreemd weinig positieve stemmen te horen. U hebt verklaard dat u met veel mensen hebt overlegd, maar ik kan enkel vaststellen dat die mensen nadien een ander verhaal vertellen dan tijdens het overleg.De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, het is een goede zaak dat u hebt geschetst hoe het loopt en wat de werkelijke grond is. Ik merk dat er een vorm van bangmakerij is. Dat klopt niet. U hebt duidelijk gesteld dat er sprake is van bangmakerij ten aanzien van de studenten en ik denk dat het aan ons is om dit uit te dragen. Ze krijgen te horen dat ze kunnen starten maar dat we niet weten of ze een RIZIV-nummer kunnen krijgen. Er is echter een vastliggende hoeveelheid RIZIV-nummers over die aan Vlaanderen toebehoren. Het is een kwestie van die nummers sneller toe te kennen. We moeten die boodschap naar buiten brengen en de studenten niet bang maken dat ze geen RIZIV-nummer kunnen krijgen. Ze zullen hun opleiding kunnen starten en er is een contingent aan RIZIV-nummers.
Er is een klein verschil tussen tandheelkunde en de gewone artsenopleiding. Het eerste verschil betreft de aantallen waarover het gaat. Het tweede verschil betreft de nood aan capaciteit. Voor een tandartsopleiding moeten er tandartsstoelen zijn, want anders is die opleiding niet zo evident. We moeten als Vlaamse overheid naar de praktijk van de uitrol kijken. Ik neem aan dat alle partijen, over alle partijgrenzen heen, het hierover eens kunnen zijn.
Ik merk het in mijn omgeving en ik zal nog eens herhalen wat ik tijdens de plenaire vergadering heb gezegd. Bij zeer veel artsen hangt een bordje met ‘patiëntenstop’ aan de deur. Ze nemen er geen meer bij. Ik zie ook veel tandartsen met een patiëntenstop. Wie vandaag belt, krijgt te horen dat hij op 6 juni 2020 mag komen. Als het sneller moet, moet hij maar naar de spoedafdeling gaan, wat betekent dat het ons veel geld zal kosten.
Minister, u hebt een duidelijk kader geschetst. Ik denk dat de bestaande artsen geen schrik moeten hebben om patiënten te verliezen. Er hangt een bordje met ‘patiëntenstop’ aan hun deur. Als er patiënten meer bij kunnen komen, kunnen ze geen patiënten verliezen. Daarnaast moet de uitrol sneller. Het komt erop aan dat we een fasering moeten krijgen die realistisch is. Ik denk dat het wel nodig is dat de federale overheid eindelijk eens optreedt tegen het teveel dat er nog altijd bij komt en niet optreedt tegen het overschot dat wij nu snel willen opnemen, want daar wordt nu nog sterk tegen opgetreden.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, u hebt verklaard dat er geen probleem met die RIZIV-nummers zal zijn, maar de voorbije weken was er een pingpongspelletje tussen u en minister De Block aan de gang. Voorziet u op dat vlak nog problemen met minister De Block? Ik heb nog een tweede vraag. Op welke manier kunt u garanderen dat voor die extra studenten ook in voldoende kwaliteitsvolle stageplaatsen kan worden voorzien?
Minister Weyts heeft het woord.
Mijnheer Slagmulder, wat die stageplaatsen betreft, denk ik dat het werkveld zelf vragende partij is. Ik ben sportief aangelegd en ik veronderstel van minister De Block hetzelfde, maar ik heb hierover niet bepaald met haar gepingpongd. Voor zover ik weet, heeft ze niet publiek stelling ingenomen tegen onze beslissing.
Mijnheer Bex, u hebt gelijk dat ik op de planningscommissie had kunnen wachten. Ik had het tekort nog een jaar kunnen laten oplopen. De Vlaamse Regering en ikzelf vinden echter dat we nu iets aan het tekort moeten doen. We hebben een tekort aan artsen en tandartsen. We hebben ons ondertussen jarenlang laten beperken door federale quota, die de Franse Gemeenschap vervolgens niet heeft nageleefd. Ondertussen stromen de buitenlandse artsen binnen. Waar zijn we mee bezig?
Dus het enige dat wij gewoon willen doen, is dat tekort versneld aanpakken over twaalf jaar, gelet op de capaciteit die er speelt. Ik heb samengezeten met de decanen. Ik heb hun lijstje met desiderata afgevinkt. Dat er achteraf hier en daar een decaan, ongetwijfeld uit sympathie met studenten die vrezen dat ze minder aan de bak zullen komen, opmerkingen heeft, hoeft niet te verbazen. Gelet op het tekort dat vandaag bestaat in Vlaanderen, zullen zij, zeker als zij een goed specialisme kiezen, zeker aan de bak komen.
Ik denk dus dat we hier een goede beslissing hebben genomen. Die is vanzelfsprekend vatbaar voor kritiek, maar wij hebben de plicht om te kijken naar het algemeen belang en naar de algemene noden. Wanneer die zelfs door de federale overheid worden bevestigd en in een besluit worden gegoten, nadat is vastgesteld dat er een historisch tekort is van 1040 kandidaat-artsen in Vlaanderen, dan denk ik dat we de verdomde plicht hebben om in te grijpen.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik noteer de garantie die wij hier alvast hebben, dat al die studenten hun RIZIV-nummer zullen toegekend krijgen. Dan moet daar de volgende jaren alvast geen politieke energie meer naartoe gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.