Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Report
De heer Parys heeft het woord.
Minister, de jeugdhulpverleners in Brussel slaan alarm over een groep Maghrebijnse straatkinderen van tussen de 10 en 14 jaar oud die in de hoofdstad ronddolen. Ze zijn van Noord-Afrikaanse afkomst, leven hier zonder ouders en vragen geen asiel aan. Ze overleven voornamelijk door straatcriminaliteit en kennen ook een verslavingsproblematiek.De jongeren worden regelmatig door de politie gearresteerd en voor opvang naar jeugdvoorzieningen als Minor-Ndako en Synergie 14 gebracht.
Het is de directeur van Minor-Ndako die aan de alarmbel trok en die andere hulpverleners en de politie heeft samengebracht om een gecoördineerde aanpak op te zetten. Deze jongeren zijn psychisch verward en verwaarloosd. Ze kunnen niet meedraaien in een normale werking van een leefgroep en zijn ook niet in staat tot schoollopen. Er is dus nood aan een specifieke aanpak op maat voor deze groep jongeren.
Minister, hebt u al contact opgenomen met de bevoegde Brusselse ministers om deze problematiek te bespreken? Komt er een soort van structureel overleg om ervoor te zorgen dat we dit nauwgezet blijven opvolgen? Want dit kan natuurlijk niet. Het kan niet vanuit het perspectief van de jongeren en kinderen die op straat ronddolen. Minister, dat is een ramp. Maar uiteraard kan het ook niet dat die jongen feiten plegen.
Minister, kunt u de gecoördineerde aanpak van de Brusselse jeugdhulpverleners en andere diensten toelichten? Wat gebeurt daar vandaag mee? Wij hebben de indruk dat dit een carrousel wordt. Deze kinderen, die geen asiel aanvragen, worden gearresteerd door de politie, gaan dan naar een jeugdhulpvoorziening, ontsnappen daar op de een of andere manier, of ze vertrekken daar alleszins, waarna ze opnieuw door de politie op straat worden gevonden. Zo komt een carrousel op gang, die blijft draaien zonder dat er een goede structurele oplossing komt voor dit probleem.
Kunt u nieuwe stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt? Hebt u al overleg gehad met de Vlaamse minister van Justitie in het kader van het jeugddelinquentierecht wanneer die jongeren effectief feiten plegen en ze onder het jeugddelinquentierecht vallen? Bekijkt u of de ketenaanpak waarvan sprake is in het regeerakkoord, soelaas kan brengen?
Minister, mogelijk is hier ook sprake van mensenhandel en zijn die kinderen en jongeren daar het slachtoffer van. Onderzoekt u dat verder? We hebben uw voorganger een aantal keren gevraagd om in heel specifieke hulpverlening en opvang te voorzien, voor kinderen en jongeren die het slachtoffer zijn van mensenhandel. Valt daar nieuws over te vernemen?
Minister Beke heeft het woord.
De problematiek van deze specifieke doelgroep in Brussel is ons bekend. Het is de verdienste van organisaties die we vanuit Vlaanderen ondersteunen, zoals Minor-Ndako, met een grote expertise in kinderen en jongeren in zeer precaire situaties als vluchteling, vaak geconfronteerd met ernstige traumatische gebeurtenissen, dat deze zeer kwetsbare groep kinderen en jongeren op de agenda wordt gezet.
Ook het initiatief om een rondetafel te organiseren met de betrokken actoren op het terrein, zoals Child Focus, Pagase, Solentra, de dienst Voogdij en het agentschap Opgroeien, getuigt van daadkracht.
Ik heb hieromtrent gisteren een ontmoeting gehad met mijn Brusselse collega Van den Brandt. Ook minister Dalle was daarbij aanwezig.
In eerste instantie is een goede analyse van wat er op het terrein gebeurt nu de eerste cruciale actie die nodig is. Wat is er hier precies aan de hand? We hebben hierbij de hulpverleners en actoren op het terrein nodig, die het best geschikt zijn om de situatie in te schatten. Uit de eerste bevindingen is het alvast duidelijk dat dit een probleem is dat de hulpverlening overstijgt.
We willen hierbij ook zeer duidelijk stellen – en dat leren ook andere lokale ervaringen op het terrein ons – dat we de achterliggende dynamieken niet uit het oog moeten verliezen. We moeten met andere woorden een onderbouwde aanpak uitzetten.
U verwijst in uw vraag bijvoorbeeld naar mensenhandel. Dit zijn terechte vragen. Is er hier sprake van betrokkenheid van andere figuren, van meerderjarigen? Is er sprake van bepaalde malafide netwerken, actieve beïnvloeding, misbruik of ronselen? De eerste signalen die we ontvangen, wijzen alvast zeer sterk in deze richting: er zou sprake zijn van criminele achterliggende motieven, en deze soms zeer jonge kinderen zouden mee worden ingezet.
U begrijpt dat we hier moeten ingrijpen met een integrale aanpak, anders is het voor de jeugdhulp en andere hulpverleners gewoon dweilen met de kraan open. Internationale experten wijzen ook op een Europees fenomeen van soortgelijke praktijken met gelijkaardige profielen qua kinderen en jongeren. Dat zijn praktijken die zich ook zeer snel kunnen verplaatsten.
De problematiek is voor mij een treffend voorbeeld van de noodzaak van een ketenaanpak en samenwerking tussen alle actoren: lokale actoren, hulpverlening, politie en justitie. In het raam van de uitrol van het decreet Jeugddelinquentierecht hebben we dergelijke ketenaanpak terecht prominent ingeschreven in het regeerakkoord en in de beleidsnota’s van mezelf en van collega Demir. Het is evident dat we hierover onderling overleggen.
Want als achterliggende ernstige verontrustende opvoedingssituaties de oorzaak vormen van jeugddelinquentie, dan is een integrale aanpak de beste optie. Daarbij spelen we kort op de bal, binnen een sterkere samenwerking tussen lokale besturen, justitie, politie en jeugdhulp.
Op die manier kan een globaal beeld van de minderjarige gevormd worden door het samenleggen van alle relevante informatie. Dit maakt een afgestemde, geïntegreerde aanpak mogelijk, waarbij zowel het voorkomen van nieuwe feiten als het welzijn van de minderjarige centraal staan.
Het interessante aan een dergelijke ketenaanpak is dat die ook flexibel rekening kan houden met lokale accenten. In de Brusselse situatie is dat natuurlijk ook de specifieke bestuursrealiteit, en daarom heb ik daar ook met minister Van den Brandt over gesproken. Maar gelet op de doelgroep en de problematiek, zullen ook andere instanties noodzakelijk zijn, willen we slagkrachtig kunnen optreden.
Zo is in deze ketenaanpak bijvoorbeeld een afstemming noodzakelijk met de federale instanties – die instaan voor de eerste opvang van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen –, de dienst Voogdij, de politiediensten en de magistraten met een breder helikopterzicht inzake mensenhandel. De hardnekkigheid van de verslavingsproblematiek noopt daarenboven tot inzet van specifieke expertise uit de geestelijke gezondheidszorg.
Uit de getuigenissen blijkt alvast dat een zeer aanklampende hulpverlening hier kan werken. Daarbij wordt, vanuit de expertise rond de doelgroep, blijvend geprobeerd om de jongere ervan te overtuigen in een vorm van ondersteuning of hulpverlening te stappen. Een laagdrempelige inloop, waarbij gewerkt wordt aan een vertrouwensrelatie, is daarbij een belangrijke aanbeveling. Natuurlijk zijn er ook mechanismen om de hulpverlening minder vrijblijvend te maken en via de gemandateerde voorzieningen, het openbaar ministerie en de jeugdrechter een gedwongen kader op te leggen. Voor de jongeren ouder dan 12 jaar is een optreden vanuit het decreet Jeugddelinquentierecht mogelijk, gaande tot een vorm van gesloten begeleiding.
Wel wordt er op gewezen dat een geïsoleerde aanpak van een tijdelijk gedwongen opname in de hulpverlening of een verblijf in een gesloten instelling alleen niet voldoende is voor een duurzame oplossing. Vaak is voor een goede aanpak specifieke expertise gecombineerd met een gezonde creativiteit nodig om vernieuwende antwoorden en trajecten uit te werken.
We zijn het er dus over eens dat de hulpverlening – al of niet gedwongen – niet alleen de eerste of enige schakel kan zijn in de noodzakelijke keten voor deze Brusselse situatie. Daarom is het overleg met lokaal bestuur, politie en justitie noodzakelijk om de achterliggende praktijken aan te pakken. Een gecoördineerde aanpak op niveau van de dossiervorming, de vaststellingen door politiediensten en de vervolging via justitie is noodzakelijk om de problematiek vanuit een breder perspectief in kaart te brengen.
U kunt erop rekenen dat we in overleg met alle betrokkenen de uitbouw van een meer sluitende ketenaanpak mee zullen initiëren en faciliteren.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, dit is een heel belangrijk probleem, en het heeft alle kenmerken van ‘a train wreck waiting to happen’. Wat bedoel ik daarmee? Ik heb geteld hoeveel ministers er betrokken zijn bij dit probleem. In Brussel is er minister Van den Brandt die een deel van de bevoegdheden heeft. Op Vlaams vlak hebben we u als minister van Welzijn, we hebben de heer Dalle, die minister is voor Brussel, we hebben minister Demir, die het Vlaamse justitieluik doet. Federaal minister Geens is betrokken vanuit zijn justitiële bevoegdheid. Uiteraard hebben we nog minister De Crem, die vanuit bevoegdheid over de politie hier ook een aantal bevoegdheden in heeft. Ook de geestelijke gezondheidszorg moet hierin een rol spelen. We hebben justitie en integrale jeugdhulp. En dan hebben we het nog niet over de rol van het onderwijs hierin. Minister, ik ben heel blij en ik vind het heel positief dat er al overleg is geweest, maar wat heeft dat concreet opgeleverd? Wat zal er veranderen op het terrein? Ik blijf met vragen zitten. De mensen van Synergie 14 vragen om na te denken over een aangepast onderwijstraject met voorbereidingsklassen en een aangepast leerprogramma. Dan moeten we er nog een minister bij rekenen, namelijk die van Onderwijs, en dan kom ik aan zeven excellenties voor deze problematiek. Hebt u al met minister Weyts contact gehad om te kijken wat daar mogelijk is en om ervoor te zorgen dat we die kinderen na een tijdje op school kunnen krijgen?
Ik vind het dus positief dat u overleg hebt gehad, maar ik maak mij zorgen over het getal. Om met zeven ministers één probleem aan te pakken: dan is het mijn ervaring – en ik zit nog maar vijf jaar in dit parlement – dat er meestal iets zeer lelijks uit komt op het einde van de rit.
U zegt dat mensenhandel een belangrijk element is in dit hele verhaal. In de vorige legislatuur heb ik al verschillende keren gevraagd dat Vlaanderen inspiratie zou opdoen bij Esperanto in Wallonië, waar ze specifieke opvang voorzien voor slachtoffers van mensenhandel. Kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, moet je heel specifiek opvangen. Ze hebben een setting nodig waarin er geen contact meer kan zijn met de mensen die hen inschakelen om bijvoorbeeld feiten te plegen op straat. Dat is niet voorhanden in een voorziening zoals Minor-Ndako. Die doen heel hard hun best. Ik ben er op bezoek geweest, en een pluim voor wat er gebeurt, maar dat is geen voorziening waar slachtoffers van mensenhandel opgevangen kunnen worden zoals ze dat bij Esperanto doen in Wallonië. Wat zullen we op dat vlak anders doen dan vandaag?
Dat zijn mijn belangrijkste bevindingen. Zeven ministers, dat maakt mij heel ongerust. Wat zal er specifiek veranderen in de praktijk na uw overleg – wat ik heel positief vind – om de carrousel te breken? Wordt Onderwijs ingeschakeld om de kinderen zo snel als mogelijk op school te krijgen? Wat betreft de opvang van slachtoffers van mensenhandel: dat kan niet volgens mij in de programma's die momenteel in Vlaanderen voorhanden zijn.
De heer De Reuse heeft het woord.
Ik wil me aansluiten bij wat de heer Parys zegt. De ketenaanpak is inderdaad van heel groot belang: de aanpak van de criminele organisaties die achter deze mensenhandel van minderjarigen zouden zitten en de opvang van deze kinderen zelf. Wat gaan we met hen doen? U hebt al heel wat voorbeelden gegeven. De heer Parys zegt dat hij bezorgd is dat er zeven ministers bevoegd zijn. Mijn vraag is wat de collega's van de Franse Gemeenschap doen. Hebt u contact met hen en met minister Linard? Ik weet niet tot welke gemeenschap die kinderen behoren. Vlaanderen neemt duidelijk zijn verantwoordelijkheid.
Mijn vraag is dus of u bij zulke feiten contact opneemt met Wallonië om te vragen om zijn verantwoordelijkheid te nemen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het is duidelijk: die kinderen zijn zeer kwetsbaar, verwaarloosd, verslaafd en psychisch verward. Ze gedijen blijkbaar ook moeilijk in de gewone settings. Ze lopen weg in voorzieningen. Er is overleg geweest met politie en parket, de dienst Voogdij, straathoekwerkers.
Mijn vraag is wat de eindconclusie is, want daar gaat het over. Ze vereisen een aangepaste aanpak omdat ze niet in de gewone leefgroepen passen die ze zelfs destabiliseren. Hebben we een zicht op hoe we het best die problematiek aanpakken en kunnen onze voorzieningen omgaan met die specifieke aanpak?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, het is heel schrijnend. Het gaat vaak over heel jonge kinderen die soms dader worden, maar eigenlijk vooral slachtoffer zijn.
Het is mooi dat u voor een integrale aanpak kiest. Dat is wetenschappelijk het meest onderbouwde standpunt. Ik zou u vooral willen uitnodigen om hierover verder in goed overleg te gaan. Het gaat inderdaad niet alleen over de verschillende bestuursniveaus – we kunnen hier een discussie openen over het confederalisme maar intussen moeten we met deze zaak gewoon verder – maar vooral over de coördinatie van politie, parket, diensten Welzijn. Het is een moeilijke problematiek maar het is fijn dat u daar goed en sterk op wilt inzetten. Het is ook goed en nodig dat u wilt samenwerken met alle diensten samen.
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, bedankt dat iedereen de ketenaanpak onderschrijft als de juiste aanpak. Of het nu vier, vijf, zes of zeven ministers zijn, het maakt niet uit. Collega Parys, dat u zich daar ongerust over maakt, verbaast mij een beetje. Bij mijn weten was het jullie vraag dat er een aparte minister van Justitie zou komen en dat het zou worden weggehaald uit Welzijn. Wij proberen nu op een goede manier samen te werken, maar ik denk niet dat het de kern van de zaak is dat op Vlaams niveau de minister van Onderwijs, de minister van Jeugd, de minister van Welzijn, de minister van Justitie erbij betrokken zijn. Dat lijkt me niet de belangrijkste kwestie te zijn.
Wat de mensenhandel betreft, lopen er binnen jeugdhulp projecten rond slachtoffers van mensenhandel om na te gaan hoe kinderen uit die circuits kunnen worden gehaald en kunnen worden beschermd. Op het overleg met collega Van den Brandt gisteren is er gewezen op de problematiek die Parijs ook heeft gekend, heel specifiek met dezelfde groep. Ik weet wel niet of het over dezelfde personen ging, maar wel over dezelfde omschrijving van problemen. We zullen ook daar eens gaan kijken hoe ze dat hebben aangepakt en of dat aanvullende en complementaire inzichten kan geven op die die ik daarnet naar voren heb gebracht.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik heb nog een heel aantal vragen waarop ik nog een antwoord verwacht, maar we zullen die discussie zeker voortzetten. Als ik zeg dat het mij zorgen baart dat er zeven ministers zijn betrokken, is dat omdat ik graag weet wie de verantwoordelijke is. In een setting waar zoveel bestuursniveaus zijn betrokken, is dat altijd mijn vraag. Als u een stuurgroep opricht, wil ik weten wie de verantwoordelijke is en wie je kunt aanspreken.
Ik wil niet dat dit leidt tot een situatie waarbij iedereen een stukje doet, maar niemand het grotere geheel ziet. Als u zegt dat u daar verantwoordelijkheid voor neemt, dan vind ik dat positief, maar het is natuurlijk niet zo dat al die kinderen sowieso in een Vlaamse jeugdinstelling terecht moeten komen. Eigenlijk moet ik u dus vragen om ook het overleg met uw Waalse collega aan te gaan over de vraag wie die kinderen opvangt en hoe we dat op een billijke manier doen. Want we weten dat wij in onze jeugdhulpvoorzieningen plaatsen te kort hebben. Dan kan het natuurlijk niet zijn dat Vlaanderen 100 procent van de inspanning doet en het Franstalige landsgedeelte geen, omdat dat natuurlijk onrecht aandoet aan onze kinderen, die ook wachten op een plek.
In heel dat kluwen, minister, vraag ik u het volgende. Neem uw verantwoordelijkheid. Zorg ervoor dat de inspanningen billijk gespreid worden. En als het over mensenhandel gaat, doe inspiratie op bij Esperanto in Franstalig België. En zorg er vooral voor dat die ketenaanpak op het terrein werkt. Mijn volgende vraag, over een aantal weken, zal zijn: hoe weten we nu dat wat we vandaag aan het doen zijn, effectief die carrousel breekt van die heel jonge Maghrebijnse kinderen die in Brussel op straat leven?
De vraag om uitleg is afgehandeld.