Report meeting Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Report
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik heb een vraag over de eventuele uitbreiding van de mediarichtlijnen, die reeds sinds 2004 bestaan. Dat zijn richtlijnen die de media informeren en adviseren over hoe ze het best over zelfdoding kunnen rapporteren, spreken, schrijven. Onderzoek toonde aan dat dat van invloed is. Wanneer men op een goede manier over zelfdoding rapporteert, kan men in de hand werken dat mensen die met vragen zitten, sneller de stap naar de hulpverlening zetten. Maar onderzoek toonde ook aan dat als je over zelfdoding rapporteert op een manier die bijvoorbeeld heel veel details vrijgeeft, mensen sneller geneigd zijn om over te gaan tot het vertonen van copycatgedrag. De juiste berichtgeving op de juiste manier is dan ook van levensbelang.
De mediarichtlijnen bestaan sinds 2004, en dat is eigenlijk altijd een vrij moeilijk verhaal geweest. Aan de ene kant is er natuurlijk de absolute vrijheid van de media om te rapporteren op de manier waarop zij wensen, aan de andere kant is er onze vraag om met een aantal adviezen rekening te houden, net omdat ze zo van levensbelang zijn. Vorig jaar nog werd er naar aanleiding Netflix-reeks ‘13 Reasons Why’ gevraagd of er adviezen konden worden opgemaakt om richtlijnen te kunnen meegeven aan fictiemakers. Ook daarvoor zijn er intussen adviezen ontwikkeld.
De manier waarop wij allen aan nieuwsgaring doen, is ondertussen bijzonder gewijzigd. Naast traditionele mediakanalen zoals de kranten, nieuwssites en televisie zijn de sociale media steeds populairder als nieuwsbron. Zeer populaire mensen op die sociale media, de zogenaamde influencers, bereiken bijzonder veel mensen. Ze hebben vaak net zoveel invloed als bepaalde klassieke media, hun bereik is vergelijkbaar. Het lijkt me dus niet onlogisch om na te denken hoe we ervoor zorgen dat ook zij weten wat de gevolgen kunnen zijn van hun posts, dat ze weten dat het van invloed is hoe zij spreken over zelfdoding.
Ik heb mij laten inspireren door het debat dat momenteel in Denemarken leeft nadat een Deense influencer, een jongedame genaamd Fie Laurssen, een zelfmoordbericht in de vorm van een afscheidsbrief achterliet op Instagram. Het bericht stond meer dan twee dagen online alvorens haar familie erin geslaagd is het te laten verwijderen. Dat was omdat Instagram in eerste instantie oordeelde dat het bericht niet tegenstrijdig was met de gedragsregels van dat medium.
Naar aanleiding van die zaak kondigde de Deense overheid aan regels te willen opleggen aan die influencers, omdat die volgens hen op basis van hun bereik een redactionele verantwoordelijkheid hebben die vergelijkbaar is met die van de klassieke media.
Minister, gelet op het grote aantal gebruikers van de sociale media, alsook het groeiend aantal influencers in Vlaanderen en hun bereik via de sociale media, is een uitbreiding van de mediarichtlijnen of -adviezen naar sociale media onzes inziens ook hier een debat waard. Hoe staat u tegenover de denkpiste om eventuele mediarichtlijnen of -adviezen ook uit te breiden naar influencers op sociale media?
Minister Dalle heeft het woord.
Uw vraag toont aan dat ons medialandschap in volle evolutie is. Zoals u terecht aangeeft, doen wij op heel nieuwe manieren aan nieuwsgaring, zeker ook jonge mensen, en verloopt dat effectief steeds minder via klassieke mediakanalen. Men gaat zich ook steeds meer bevoorraden met informatie op sociale media zoals Facebook, Twitter, Instagram, maar ook nog vele andere. In die zin is het zeker typisch voor deze tijd dat dit soort vragen voorkomt en moeten we daar zeker heel wat aandacht aan besteden.
In voorbereiding van mijn antwoord hebben mijn medewerkers contact opgenomen met het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP). Dit is een partnerorganisatie van de Vlaamse overheid voor de preventie van zelfdoding. VLESP heeft de opdracht gekregen om de bestaande mediarichtlijnen voor het kwaliteitsvol en correct berichten over zelfdoding op te volgen, te evalueren en waar nodig voorstellen te doen tot bijsturing.
Die mediarichtlijnen worden niet opgelegd door de overheid. Dat is een vorm van zelfregulering voor journalisten. De evaluatie van die richtlijnen staat gepland voor 2020. Dat is, denk ik, een belangrijk moment. Ze gebeurt in samenwerking met de Raad voor de Journalistiek en de Vlaamse Vereniging van Journalisten (VVJ). Er zal daarbij zeker aandacht gaan naar eventuele specifieke richtlijnen die op sociale media zijn gericht. Uw punt over de invloed van influencers kan en moet daar zeker aan bod komen.
Over sociale media zijn er reeds beperkte contacten geweest tussen VLESP, Twitter en Facebook. Beide sociale media proberen zelf al suïcidale context op hun platformen te reguleren en gebruikers bepaalde ondersteunende tools aan te bieden indien zijzelf of iemand uit hun omgeving aan zelfdoding denkt.
Het grote bereik van de socialemediaplatformen en het feit dat gebruikers weinig remmingen ervaren om zich op deze platformen te uiten, houdt niet enkel gevaar in, maar biedt ook mogelijkheden om interventies aan te bieden en mensen naar preventieve initiatieven te leiden, onder meer die van de Vlaamse overheid zoals www.zelfmoord1813.be.
Los van de initiatieven die in Vlaanderen worden genomen en in de toekomst kunnen worden versterkt, moeten we wel vaststellen dat nieuws en informatie niet meer bij de grens stoppen, zeker niet als het over die sociale media gaat die vanuit Californië worden beheerd. Vanuit VLESP wordt er heel wat inspanning gedaan met betrekking tot het implementeren van de mediarichtlijnen in Vlaanderen, maar nieuws verspreidt zich ook veel breder, en dat is evident. Nieuwsberichten uit het buitenland, die vaak een veel sensationeler en dus potentieel gevaarlijker karakter hebben, verspreiden zich razendsnel, onder meer via sociale media. Ook influencers uit het buitenland worden massaal gevolgd in Vlaanderen. Kwaliteitsvol berichtgeven over zelfdoding is dan ook niet alleen een Vlaamse kwestie, maar vraagt ook Europese en internationale aandacht.
Voor de influencers moeten we een onderscheid maken tussen twee mogelijke initiatieven. Het ene richt zich op de sociale media. We zien door de contacten met Facebook, Twitter en andere, dat het belangrijk is om te bekijken hoe zij deze problematiek aanpakken. Daarnaast zijn er de influencers zelf. De vraag naar definiëring stelt zich. Wat is een influencer? Moet je dan vanaf een aantal volgers een aantal zaken verplicht maken, en hoe doe je dat? Het gaat daarnaast over privépersonen die niet gebonden zijn aan een deontologische code, geen deontologisch statuut hebben, meestal niet in beroepsverband werken en meestal niet betaald worden voor wat ze doen. Ze zijn tot slot zeer moeilijk te bereiken. Voor de journalisten hebben we allerlei verenigingen die dat organiseren, en je kunt via die kanalen met hen communiceren. De communicatie over suïcide kan uiteraard via onlinekanalen gebeuren, maar de specifieke richtlijnen voor journalisten en influencers zijn niet nuttig voor een breed publiek. Ze zijn nuttig voor die betrokken mensen. We moeten dus goed nadenken over hoe we hen kunnen bereiken. Het opleggen van regels lijkt me verre van evident, en eigenlijk ook niet wenselijk, maar ik ben het helemaal met u eens dat we de volgende jaren zeker moeten bekijken welke initiatieven we kunnen nemen om ook die influencers bewust te maken van de preventie van zelfdoding.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Het spreekt voor zich dat ik bijzonder opgetogen ben over de zaken die u hebt aangehaald. Ik vind het bij iedere mediaminister van belang om toch te polsen in hoeverre u op die mediarichtlijnen over suïcidepreventie wilt inzetten, ook al weet ik dat dat absoluut niet evident is. Zeker niet nu ons medialandschap verandert en we steeds minder via die klassieke kanalen werken.
U hebt verwezen naar VLESP. Dat is een zeer sterke, goede partner. Het volgt inderdaad die mediarichtlijnen op. Ik vind het bijzonder positief dat de evaluatie die in 2020 is gepland in nauwe samenwerking met de Raad voor de Journalistiek gebeurt, maar dat u ook zegt dat we daarbij aandacht moeten hebben voor sociale media. Die influencers moeten daarin aan bod komen. Ik vind het heel goed om dat te vernemen. Dat zijn inderdaad twee sporen.
Het moeilijke verhaal is het internationale verhaal met Twitter en Facebook, die in principe vaak akkoord gaan met wat er op dit vlak wordt gezegd. Als het over de uitvoering gaat, zien we vaak dat het moeilijker wordt omdat het commerciële bedrijven zijn. Al moeten we vaststellen dat Twitter op het vlak van preventie echt wel goede voorbeelden stelt.
Minister, wat de influencers zelf betreft, is het niet evident en het stemt me dan ook des te verheugder dat u dit niet uit de weg gaat. Vanaf welk punt is iemand een influencer? Hoe kunnen we dat doen? U vindt in onze partij een bondgenoot wanneer u stelt dat we geen regels zullen opleggen, want dat werkt inderdaad niet. We moeten nagaan hoe we die mensen kunnen sensibiliseren, beschermen en adviseren.
Een van de Deense voorbeelden is het geval van de dame die het debat daar heeft geopend. Het gaat trouwens goed met haar. Ze heeft een tijdje in een psychiatrische afdeling verbleven, maar ze is ondertussen weer actief op sociale media. De familie kon het bericht niet laten verwijderen omdat ze geen medebeheerders had. De Deense overheid wil influencers het advies geven er steeds voor te zorgen dat ze een of twee medebeheerders in hun nabije omgeving hebben. Dat maakt het gemakkelijker en zo zijn we niet meer afhankelijk van de Facebooks en Instagrams van deze wereld.
Ik denk dat we met goede wil en met de open kijk op de problematiek waarvan u blijk hebt gegeven, een grote stap vooruit kunnen zetten. Wat de mediarichtlijnen betreft, hebben die stappen, hoe klein ze ook lijken, een grote invloed op de mensen die dat nieuws ontvangen. We hebben dat, jammer genoeg, vastgesteld, zowel bij de oproepen naar 1813 als in de praktijk op het veld. Met betrekking tot de zelfdoding van Steve Stevaert, bijvoorbeeld, is foute berichtgeving verspreid, en we zien dat dit ernstige gevolgen heeft. Ik kan niet genoeg het belang onderschrijven van het feit dat we moeten inzetten op goede communicatie, preventie en berichtgeving inzake suïcide.
Minister Dalle heeft het woord.
Ik heb daar eigenlijk niets aan toe te voegen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.