Report meeting Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Report
De heer Ongena heeft het woord.
De krapte op onze arbeidsmarkt wordt alsmaar nijpender, dat weten we, zeker voor technische profielen. Blijkbaar beginnen bedrijven daarom het heft zelf in handen te nemen. Ik verwijs naar het servicebedrijf Geysen in Westerlo dat recent in de media kwam met de melding dat ze een eigen ‘Geysen Academy’ zouden oprichten, een inhouseopleidingscentrum waar het komend jaar 650 technici en studenten kunnen worden opgeleid in een soort ‘miniatuurfabriek’. Ze willen ook samenwerkingen afsluiten met scholen in de buurt om de ‘miniatuurfabriek’ ook te gebruiken.
De ‘academy’ is in eerste instantie bedoeld voor de eigen medewerkers, maar op termijn wil Geysen ook werknemers van andere bedrijven toelaten en met VDAB een regeling uitwerken om werkzoekenden in hun ‘academy’ op te leiden. Dat is natuurlijk een beetje opmerkelijk: het lijkt erop dat dit bedrijf het roer overneemt van VDAB.
Een ander opmerkelijk aspect is dat de ‘academy’ geen officiële erkenning als opleidingscentrum aanvraagt. De verklaring die daarvoor wordt gegeven, is dat het bedrijf niet gebonden wil zijn aan het strakke keurslijf van een leerplan en steeds wil kunnen inspelen op de nieuwste technieken of noden op de arbeidsmarkt. Het nadeel is natuurlijk dat wie daar een opleiding volgt, geen erkend diploma krijgt. Wat kan men gaan doen met een getuigschrift?
Minister, hoe staat u tegenover concepten van inhouseopleidingscentra? Komt dat de werking van VDAB ten goede? Of kan dat aanvullend zijn?
Welke regelingen zijn er mogelijk tussen dergelijke inhouseopleidingscentra en VDAB?
Is de oprichting van dergelijk opleidingscentrum geen teken aan de wand dat het keurslijf van de normale opleidingen te strak is geworden? Misschien hebben we daar wat werk aan de winkel.
Zult u het beleid inzake opleidingscentra en de erkenning van elders verworven competenties (EVC) naar aanleiding van het nieuwe regeerakkoord, dat in een centrale arbeidsmarktregisseursrol voor VDAB voorziet, evalueren en bijsturen in het licht van die nieuwe evolutie?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik dank u en op uw eerste vraag kan ik heel kort antwoorden: ik sta daar heel positief tegenover. Het staat expliciet in het regeerakkoord dat we samen met bedrijven en sectoren volop en meer dan ooit moeten inzetten op het omscholen en bijscholen van werkzoekenden, maar ook van werknemers. Bedrijven beseffen ook, zeker gelet op de krapte op de arbeidsmarkt, dat opleiden het nieuwe rekruteren is geworden. Ik stel dat ook vast als ik in bedrijven kom. Dat is op tien jaar tijd enorm veranderd. Waar vroeger werknemers zich bij een bedrijf aanboden en de bedrijfsleider kon kiezen, moet men nu als bedrijf gaan tonen op welke manier de bedrijfscultuur zich ontwikkelt, en dan kiezen de werknemers. In die zin kan ik het initiatief van Geysen Academy perfect kaderen en begrijp ik ook waarom het op die wijze tot stand is gekomen.
Ik vind dat dergelijke initiatieven voor VDAB geen bedreiging, maar vooral een opportuniteit zouden moeten zijn. Ik verwacht de komende jaren van VDAB dat zij nog meer inzetten op het opleiden en omscholen van werkzoekenden en werknemers. Maar VDAB moet dat niet alleen doen. Daarvoor is samenwerking en dialoog met bedrijven en sectoren net cruciaal. Kijk bijvoorbeeld naar duaal leren in het onderwijs, waar je door samenwerken een unieke leerweg uitbouwt tussen scholen en bedrijven.
Dat is trouwens ook niet nieuw voor VDAB. De basisopleidingen van VDAB worden nu al gevolgd door meer gericht werkplekleren of uitdieping op werkvloeren van bedrijven. Werkzoekenden die een individuele beroepsopleiding (IBO) volgen, kunnen ook al vaak gebruik maken van inhouse-opleidingsmogelijkheden van het bedrijf waarin ze hun opleiding volgen. Dat is maatwerk en wordt per werkzoekende vastgelegd. Initiatieven zoals de Geysen Academy, waar opleidingsinfrastructuur voorzien is om ook de meer complexe technische competenties van werknemers verder te ontwikkelen, kunnen dan ook een waardevolle aanvulling zijn op de VDAB-basisopleidingen.
Ik wil trouwens voor de duidelijkheid nog aanstippen dat, in dit specifieke geval, Geysen al vele jaren samenwerkt met VDAB in Herentals, zowel voor de opleiding van de eigen medewerkers als van werkzoekenden. Over de mogelijkheid tot samenwerking op de nieuwe inhouse-opleidingsinfrastructuur is er ook al contact opgenomen door VDAB, maar Geysen wilde wachten tot de opleidingsinfrastructuur meer ingewerkt was, zoals ze ook hebben aangegeven in een persbericht. Het is goed dat men zelf al die mogelijkheden tot samenwerking verkent.
Ik zie ook een belangrijke rol voor VDAB om bedrijven en sectoren te ondersteunen met het kwaliteitsvol uitbouwen van opleidingen en ervoor te zorgen dat de competenties die cursisten verwerven, ook gevaloriseerd worden, zeker in functie van een duurzame loopbaan.
De doelstelling van het decreet over het gemeenschappelijk kwaliteitskader is erop gericht om ook aan opleidingsaanbieders buiten het onderwijs de mogelijkheid te geven om een kwalificatie uit te reiken voor de gevolgde opleiding. Het gaat daarbij over opleidingen die gelinkt zijn aan beroepskwalificaties. Zo is de beroepskwalificatie voor de opleiding tot, bijvoorbeeld, operator bij VDAB of bij een private aanbieder of zelfs een onderneming van dezelfde waarde als de kwalificatie die men op school verwerft. Beroepskwalificerende opleidingen leiden mensen breed op, zodat ze een job kunnen vinden in bedrijven en sectoren. Ze zijn daardoor meestal ook wat langer. Arbeidsmarktgerichte opleidingen zetten in op het versterken van die competenties die nodig zijn binnen een snel evoluerende bedrijfsspecifieke context. Beide zijn dus nodig. Beide vullen elkaar ook aan.
Dat een bedrijf niet kiest voor een erkenning voor zijn inhouse-opleiding, hoeft wat mij betreft niet gezien te worden als een teken dat de huidige procedures te weinig soepel en up-to-date zijn. Wel moeten we ernaar streven om ook beroepskwalificerende trajecten zo flexibel mogelijk te maken. Dat kan door binnen de beroepskwalificaties een beetje meer aandacht te hebben voor het ontwikkelen van deelkwalificaties. Dat zijn dan korte erkende opleidingstrajecten, waar ook een beetje meer op maat kan worden gewerkt. Maar daarvoor hebben de sectoren de sleutels in handen. De mogelijkheid bestaat dus om dat te doen.
Moet het beleid rond EVC worden bijgestuurd? Uiteraard. Zeker bij het begin van de legislatuur kun je het best evalueren en zo nodig bijsturen.
Ik was nauw betrokken bij de ontwikkeling van het decreet rond het gemeenschappelijk kwaliteitskader en de erkenning van verworven competenties. Het wordt nu nog maar pas uitgerold. Ik vind het dus wat vroeg om nu al te evalueren en bij te sturen. Het is nog maar een paar maanden geleden gestemd in het parlement.
Sowieso maken beide decreten kwalificerende instrumenten mogelijk. Als ik me niet vergis, zijn beide decreten zelfs unaniem goedgekeurd in het Vlaams Parlement. Dat zit zo toch redelijk vers in mijn geheugen. Ik was daar toen ook bevoegd voor en ik was aanwezig tijdens de plenaire vergadering. Ik herinner mij dat ik daarover een heel positief gevoel had. Ik zal eens nagaan of dat ook klopt. Een unanieme goedkeuring in het parlement geeft toch een ander gevoel dan een goedkeuring enkel door de meerderheid. Maar ik zal het eens nakijken, want misschien ben ik nu iets te positief.
VDAB bekijkt op dit ogenblik hoe hij beroepskwalificerende opleidings- en EVC-trajecten mogelijk kan maken en ondersteunen. Een van de aandachtspunten hierbij is in te kunnen zetten op zinvolle en haalbare trajecten, zowel vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt als vanuit dat van het opgeleide individu. Dat zou kunnen leiden tot de ontwikkeling van nieuwe EVC-standaarden, maar ook tot de aansluiting met initiatieven zoals de Geysen Academy. Er zijn dus wel wat opportuniteiten.
Opleidingsinitiatieven door bedrijven moeten medewerkers ondersteunen. VDAB wil zijn rol als arbeidsmarktregisseur breder opvatten dan enkel vanuit de erkende opleidings- en EVC-trajecten. Ik heb daar al uitleg over gegeven.
Wat mij betreft, zal VDAB ook nog meer moeten inzetten op het valoriseren van de waarde van die kwaliteitsvolle bedrijfsopleidingen en zal hij moeten zoeken naar goede linken tussen de opleidingen en de erkende beroepskwalificerende trajecten.
Mijn antwoord is uitgebreid, maar u stelde dan ook een brede vraag, opnieuw over een heel interessant thema.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omvangrijk antwoord. Voor alle duidelijkheid: we zijn blij omdat u blij bent, maar ook omdat dergelijke initiatieven worden genomen. We verwachten natuurlijk heel veel van VDAB. Als privéondernemingen een deel van het werk op zich nemen, is dat een goede zaak.
Maar dat mag ons er niet van weerhouden om er toch een zekere kritische blik op te werpen. Het feit dat bedrijven dit doen, wijst misschien wel op een probleem bij VDAB, namelijk dat zij onvoldoende antwoord kunnen bieden op de vraag vanuit het bedrijfsleven. En het feit dat zij geen officiële erkenning vragen als opleidingscentrum moet ons toch ook wel wat kritisch laten kijken. Moeten wij onze eigen regelgeving dan ook niet eens onder de loep nemen?
Minister, ik heb nog een bijkomende vraag over die elders verworven competenties, waarop u deels al hebt geantwoord. Sommige mensen gaan aan de slag in zo'n centrum, maar zullen misschien niet in dat bedrijf blijven, omdat ze uiteindelijk misschien niet worden aangeworven of moeten doorstromen naar ergens anders. Zij hebben die opleiding dan wel gevolgd. Hoe zal VDAB daar dan concreet mee omgaan? Stel dat iemand daar dan niet aan de slag gaat en bij VDAB komt aankloppen: ‘Ik heb die opleiding gevolgd bij Geysen Academy.’ Hoe zal VDAB daar dan mee omgaan? Hoe wordt dat dan duidelijk gemaakt aan de werkgevers met vacatures? Zullen zij het dat dan op een of andere manier ook gebruiken?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Ik vind het heel zorgwekkend dat dergelijke bedrijven zelf moeten voorzien in opleidingen. Dat duidt niet alleen op een probleem bij VDAB, maar toch ook op een probleem bij de scholen. Want dat wil zeggen dat ons schoolsysteem faalt, dat ons opleidingssysteem faalt. Als er nu al te weinig technisch geschoolden zijn, dan wordt dat toch zorgwekkend binnen vijf jaar? Want dan is er een uitstroom van mensen die met pensioen gaan en wellicht kan die uitstroom dan niet worden opgevangen.
We moeten hierin dus niet alleen afstemmen met VDAB, maar ook met de scholen. We moeten zelf de gesprekken aangaan met de scholen, om meer in te zetten op stages, door training en beleving, zodat scholieren of andersgeschoolden op zijn minst weten naar welke sector hun interesse uitgaat, welke specialisatie zij willen volgen. Want in dit geval voorziet het bedrijf zelf in de opleiding en zal het zelf zijn personeelsleden betalen. Het zal dus zelf zijn personeel opleiden. We moeten het breder zien en niet alleen het probleem bij VDAB, maar ook het probleem op het vlak van scholing en opleiding daarin opnemen.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Ik juich het net toe dat bedrijven zelf initiatieven nemen om bedrijfsinterne opleidingen te organiseren. Ik denk niet dat VDAB elke opleiding of elke nodige vorming moet organiseren – dat is praktisch en budgettair ook niet haalbaar.
Ik sluit me wel aan bij de vierde vraag. De arbeidsmarktregisseur moet voldoende flexibel zijn om snel te kunnen inspelen op nieuwe tendensen en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Dat vergt een eenvoudige procedure om die opleidingen te kunnen laten erkennen. Minister, erkent u het probleem dat procedures te weinig soepel en up-to-date zijn? Zo ja, op welke manier wilt u het aanpakken om enerzijds voldoende flexibel te zijn en anderzijds de kwaliteit te waarborgen? Het is eigenlijk ook de rol van VDAB want zij moet de handvaten hebben om de kwaliteit van opleidingen te waarborgen.
Ik denk niet dat het de bedoeling kan zijn dat niet-erkende opleidingen via EVC alsnog een attest kunnen geven. Dat is volgens mij dubbel werk. We moeten er gewoon naar streven dat zoveel mogelijk opleidingen erkend worden. Het is een interessante vraag, maar het is helemaal niet nieuw dat bedrijven voor bedrijfsinterne opleidingen investeren en opleidingsprogramma's opzetten.
Het is hier ook vaak over VDAB gegaan terwijl voor dergelijke initiatieven van oudsher zowel Syntra als sectorfondsen de eerste partners zijn van bedrijven in het opzetten van een eigen opleidingsbeleid. Minister, als u initiatieven neemt, dan is het in eerste instantie niet aan VDAB om dit te doen, maar moet u ook Syntra en de sectorfondsen responsabiliseren en meenemen in het verhaal van het ondersteunen van bedrijven voor hun investering in bedrijfsinterne opleidingen. We zijn een land waar veel te weinig opleiding wordt gegeven en aangeboden aan werknemers, medewerkers en zelfstandigen. Elke investering op dat vlak is welkom. Als we een samenwerking tot stand kunnen brengen op een hoger niveau met Syntra, met sectorfondsen, met VDAB, met onderwijs, dan is dat altijd welkom.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik zou me eerst willen aansluiten bij de opmerkingen van de heer Bothuyne, waarmee ik ook voor een deel antwoord op de volgens mij onterechte kritische noot van collega Malfroot.
Het feit dat er sectorfondsen bestaan, toont net aan hoe belangrijk het is dat bedrijven of sectoren zelf ook opleidingen organiseren. Mevrouw Malfroot, ik heb het gevoel dat uw opmerking voortkomt uit een idee dat de school opleidt voor het leven en dat je na je opleiding je niet meer moet bijscholen. Daar moeten we net vanaf. Levenslang leren is in Vlaanderen echt onderontwikkeld. Wij moeten veel meer de houding aannemen dat we gedurende onze hele carrière moeten blijven bijscholen. Technologie evolueert razendsnel, en we hebben hiervoor onze bedrijven nodig. Er zijn trouwens schitterende voorbeelden in Vlaanderen. Ik verwijs onder meer naar het T-Competence Center in Tienen, waar VDAB in 2017 een alliantie heeft gesloten met drie bedrijven, waaronder Tiense Suiker. VDAB leidt samen met de drie bedrijven technici op. Men maakt gebruik van het inhouse-opleidingscentrum van Tiense Suiker, met werkplekleren in een rotatiesysteem voor alle bedrijven. De tewerkstelling is voor de brede regio, niet enkel voor de deelnemende bedrijven. Er stromen kandidaten in via VDAB. Op die manier doet men aan herscholing en bijscholing van mensen, maakt men hen sterker en werkt men met bedrijven samen rond gemeenschappelijke uitdagingen. Ik vind dit heel goede voorbeelden. We moeten echt bereid zijn om permanent bij te leren. Trouwens, in de vorige vraag over artificiële intelligentie had men het over kortgeschoolde mensen met kwetsbare profielen. Dit toont de grote nood aan om te blijven bijleren.
Collega Claes, u zei dat u zich aansloot bij de vierde vraag, maar ik heb op die vierde vraag ook geantwoord. Ik hoop dat ik mij dan mag aansluiten bij mijn antwoord, tenzij u graag zou hebben dat ik het nog eens opnieuw zeg.
Maar dan nog een opmerking van mezelf. VDAB moet inzetten op basisopleiding. Ik heb dat al gezegd. Bedrijven kunnen daar bedrijfsmatig hun bijsturingen opdoen. Kwaliteit blijft ontzettend belangrijk. Dat is de rol van VDAB.
Wat de procedures betreft, ik heb erop geantwoord, is het uiteraard niet de bedoeling dat er dubbel werk gebeurt, maar wel, zoals u zelf zegt, moet men voldoende flexibel zijn om nieuwe opleidingen te erkennen. We gaan dat monitoren, en kijken of daar nog zorgen zijn. Een procedure moet er nooit zijn om de procedure maar om de output waar de procedure je toe brengt. Als we zien dat dat onvoldoende vruchten afwerpt, gaan we dat moeten bijsturen. Het mag nooit een bijsturing zijn die de kwaliteit naar beneden haalt. Dat moeten we bekijken. Ook dat EVC-decreet moeten we opvolgen. Als het nodig is, ben ik de eerste om bij te sturen in functie van de resultaten die we moeten boeken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.