Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Report
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega’s, wij willen allen mensen zo lang mogelijk thuis of althans zo dicht mogelijk bij hun thuisomgeving laten wonen. Dat is in eerste instantie de wil van onze senioren, van ouderen, en we willen daar allen ook aan tegemoetkomen.
Maar omgekeerd legt dat uiteraard ook een grote druk op mantelzorgers. Het is dan ook belangrijk om voor die mantelzorgers de nodige uitlaatklep te voorzien, dat ze er ook wel eens tussenuit kunnen. Daarin is bijvoorbeeld een initiatief van dagopvang een zeer welkom initiatief om hun ook die kans te geven, zodat mantelzorgers zelf voldoende lang of op een duurzame manier de zorg voor eventueel hun partner of de te verzorgen persoon kunnen volhouden.
Vanuit die idee is er een twaalftal jaar geleden op café onder Kempenaars onder elkaar een idee gegroeid om een opvang te realiseren in een huisje op de hoek van de straat, zodat men een kleinschalige groep mensen kan opvangen, die ’s avonds gewoon naar huis kunnen terugkeren. Op die manier omschrijven we vooral de nabijheid van die collectieve autonome dagopvang, die we willen creëren.
Net tien jaar geleden, in 2009, is het proefproject gestart in Vosselaar, samen met het OCMW van Vosselaar, Welzijnszorg Kempen en het Vlaams Onderzoeks- en Kenniscentrum Derde Leeftijd (VONK3), om die kleinschalige collectieve autonome dagopvang (CADO) uit te proberen. Na een drietal jaar van evaluatie hebben we in 2012 dan ook hier in het Vlaams Parlement de stap gezet om CADO ook effectief in regelgeving te gieten. Zoals ik daarnet al zei, was het een heel bewuste keuze om te werken met een huisje op de hoek van de straat, waar ook echt de huiselijk sfeer benadrukt kon worden en gegarandeerd zou worden, waardoor er niet te veel voorwaarden ten aanzien van die infrastructuur opgelegd zouden worden. Het was ook heel bewust een duidelijke keuze om geen nieuwe structuren te installeren, maar om reeds bestaande partners die al in het werkveld actief zijn, nog meer te laten samenwerken en deze CADO ook vorm te laten geven.
Het doel was dus om dichtbij te werken. Je ziet dan ook heel mooi dat zo’n CADO een ongelooflijke maatschappelijke rol kan spelen, namelijk dat die een buurt kan verbinden.
Het mooiste voorbeeld dat mij nog altijd bijblijft, is dat van de CADO in Vosselaar. Toen dat eenmaal een beetje bekend was in de buurt, kwam er bijna elke maand wel iemand van de buren langs om bloemetjes te komen geven. Met dit heel spontane initiatief bewerkstelligt men ook de verbinding in een buurt op een zeer positieve manier.
Het doel was ook om in elke gemeente een dagopvang te kunnen realiseren. Nadat de regelgeving dan is uitgerold in 2012, leveren de ongeveer negentig CADO’s in Vlaanderen daartoe ondertussen ook een heel mooie bijdrage. Er is de afgelopen jaren verder ook heel wat evaluatie en onderzoek gebeurd, zowel vanuit Zorginspectie als via het bevragen van de sector over de manier van werken, met de vraag of er eventueel nog bijsturingen nodig waren. Minister, ik moet zeggen dat daaruit een zeer positieve beoordeling naar voren is gekomen. Maar vandaag, na die tien jaar CADO, wil ik de vraag stellen of er nog aanpassingen of versoepelingen mogelijk zouden kunnen zijn waarmee we de CADO’s nog toegankelijker en nog bekender kunnen maken. Ik ben er immers uiteraard van overtuigd dat die CADO’s voor nog heel wat senioren een welkome ondersteuning zouden kunnen zijn, en ook voor mantelzorgers een welkome ondersteuning zouden kunnen betekenen.
Minister, hoe kijkt u terug op tien jaar CADO? Zijn er nog specifieke knelpunten om aan te pakken om een laagdrempelige uitrol verder mogelijk te maken? Zijn er eventueel erkenningsnormen die zouden moeten worden bijgestuurd, vooral om tegemoet te kunnen komen aan die huiselijkheid, die nabijheid van de CADO’s?
De erkenningsvoorwaarden inzake personeel stemmen overeen met de erkenningsvoorwaarden inzake personeel in de residentiële woonzorgvormen binnen het Woonzorgdecreet. De inzet van maximaal twee verschillende personeelsleden voor elke voltijdse verzorgende wordt soms als een moeilijkheid ervaren. Dat blijkt uit de bevraging van de sector. Ziet u de mogelijkheid om daar eventueel in het uitvoeringsbesluit van het nieuwe decreet aan tegemoet te komen, en hoe ziet u dat dan?
Het centrum voor dagopvang zou voor iedereen toegankelijk moeten kunnen zijn, bijvoorbeeld ook voor personen met een handicap. Hoe zal de persoonsvolgende financiering van personen met een handicap voor mensen van wie de handicap is vastgesteld voor hun 65e zich, gezien het leeftijdsonafhankelijke karakter van de CADO’s, verhouden tot de financiering van de CADO’s zelf?
Ziet u, om het aanbod nog te doen groeien en in elke Vlaamse gemeente daadwerkelijk ook een initiatief voor dagopvang te creëren, nog mogelijkheden om de CADO nog bekender te maken? Hoe denkt u eventueel nog nieuwe initiatieven te bespoedigen? Ondertussen is er de opstart van de nieuwe lokale besturen. Ik ga ervan uit dat die nu allemaal ook volop bezig zijn met hun meerjarenplanning. Misschien is er in dezen ook een mogelijkheid om daar aandacht voor te vragen of er extra de aandacht op te vestigen, zodat ze hierover nadenken als het gaat over het zorgpakket van de gemeente.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dit is inderdaad een van de initiatieven die op uw aanzet recurrent beleid zijn geworden. De CADO’s zijn vandaag binnen het Woonzorgdecreet erkend als dagverzorgingscentra, conform artikel 51 van de bijlage 9 bij het uitvoeringsbesluit. Na 10 jaar zijn er 72 erkend, verspreid over Vlaanderen. Ze hebben hun meerwaarde binnen het huidige zorglandschap duidelijk aangetoond, en er komen jaarlijks nieuwe CADO’s bij. Voor 2019 hebben we een uitbreiding begroot met 13 nieuwe erkenningen. In de conceptnota gezinszorg en in het nieuwe Woonzorgdecreet van 6 februari 2019 wordt binnen de gezinszorg de bestaande een-op-eenrelatie, één verzorgende voor één gebruiker, uitgebreid naar zorg en ondersteuning voor meerdere gebruikers tegelijkertijd: collectieve gezinszorg. De dagverzorgingscentra, conform artikel 51 van de bijlage 9, zijn daar een bestaand voorbeeld van en worden hernoemd tot centra voor dagopvang van een dienst voor gezinszorg. Bij de toekomstige uitvoering van het Woonzorgdecreet zal voor de bepaling van de specifieke erkennings- en infrastructuurvoorwaarden de huiselijke setting als uitgangspunt worden genomen. De erkennings- en infrastructuurnormen worden op de praktijk afgestemd, met behoud van voldoende kwaliteit van zorg en veiligheid voor de gebruiker. Dat is gebeurd in overleg met de sector zelf. De geactualiseerde uitvoeringsbesluiten ter zake werden op 22 februari aan de Vlaamse Regering voorgelegd met het oog op de eerste principiële goedkeuring. Ook de subsidiëringsvoorwaarden worden afgestemd op het flexibele, kleinschalige en laagdrempelige aanbod.
Artikel 36 van de huidige bijlage 9, dat bepaalt dat elke voltijdse personeelsfunctie door maximaal twee verschillende personeelsleden kan worden vervuld, wordt geschrapt als erkenningsvoorwaarde voor de centra voor dagverzorging en de centra voor dagopvang van een dienst voor gezinszorg, met ingang van 1 januari 2020.
Dagverzorgingscentra, conform en niet conform artikel 51 van bijlage 9, zijn tot en met 31 december 2019 ouderenvoorzieningen en dus bedoeld voor gebruikers van 65 jaar of ouder. In de uitvoering van het nieuwe Woonzorgdecreet worden de dagverzorgingscentra, de centra voor dagverzorging en de centra voor dagopvang van een dienst voor gezinszorg vanaf 1 januari 2020 thuiszorgvoorzieningen en dus valt de leeftijdsgrens van 65 jaar weg.
Volgens de regelgeving kan een persoon met een handicap die over een persoonsvolgend budget (PVB) van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) beschikt, dat PVB als een cashbudget inzetten bij een door het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) erkende voorziening, en dat buiten de erkende capaciteit. Dat wordt bepaald in artikel 7, eerste lid, ten vierde, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over de organisatiegebonden kosten voor vergunde zorgaanbieders. Die bepaling zorgt er ten eerste voor dat personen met een handicap die dat wensen, zich voor het organiseren van hun zorg en ondersteuning ook kunnen wenden tot andere, niet door het VAPH erkende WVG-voorzieningen, en ten tweede dat dubbele subsidie uitgesloten wordt.
Vanaf 1 januari 2020 zal iemand met een PVB dus zorg kunnen inkopen in een CADO, buiten de erkende capaciteit. De kostprijs zal dan de werkelijke kost zijn die de voorziening heeft om die persoon op te vangen.
Volgens de huidige regelgeving is er minstens één dagverzorgingscentrum per gemeente. In gemeenten waar er één dagverzorgingscentrum geprogrammeerd is, kan er dus één dagverzorgingscentrum conform artikel 51 van bijlage 9 of één dagverzorgingscentrum niet conform artikel 51 van bijlage 9 gerealiseerd worden. Bij de toekomstige uitvoering van het Woonzorgdecreet wordt een nieuwe bepaling ingeschreven. In gemeenten waar het programmatiecijfer hoger is dan één, wordt vanaf 2020 voorzien in minstens één centrum voor dagverzorging en één centrum voor dagopvang van een dienst voor gezinszorg. Beide soorten voorzieningen zijn immers complementair in hun beoogde doelgroep. Op die manier realiseren we een meer gespreid en uitgebreid aanbod.
Zowel in het lokaal sociaal beleidsplan van elke gemeente als in de toekomstige zorgraden dient het bestaande aanbod in kaart te worden gebracht, met aanduiding van de bestaande hiaten, zodat er maximaal op kan worden ingespeeld met een nieuw initiatief. Aangezien de programmatie niet volzet is, is nieuw initiatief zeker nog mogelijk.
Bedankt voor het antwoord, minister. Het is duidelijk dat u het initiatief strikt mee opvolgt en dat de regelgeving duidelijke bijsturingen kent naar aanleiding van de bevragingen die gebeurd zijn. Het vooropstellen van de huiselijke setting is een cruciaal element. Ik hoor dat u dat ook volledig ter harte neemt. Vanaf 1 januari 2020 krijgen we nog een aantal bijsturingen, waar de CADO’s en de mensen die er gebruik van kunnen maken mee van kunnen genieten. Ik dank u daar hartelijk voor.
Een laatste puntje dat ik wil aanhalen, ligt niet rechtstreeks in uw handen, maar misschien kunt u daar wel mee een sleutelrol in spelen. De huiselijke sfeer en de dagelijkse activiteiten van een CADO, dat is wassen en strijken, maar ook eten. En we moeten vaststellen dat de regelgeving vanuit het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) soms voor uitdagingen zorgt. Kunt u daar eventueel een sleutelrol in spelen? Kunt u een brug slaan naar de federale overheid? Voedselveiligheid is uiteraard cruciaal, maar de normen die worden opgelegd, zijn meestal voor grotere settings. Kunt u dat bekijken, zodat dat voor die kleinschalige initiatieven geen te grote drempel vormt?
De heer Persyn heeft het woord.
Collega, ik wil u feliciteren voor uw vraag, zo laat in de vergadering. Ik kende de genese en de voorgeschiedenis van de CADO’s niet, maar ik begrijp dat u daarin een cruciale rol gespeeld hebt. Felicitaties daarvoor. Het is een cadeau voor Vlaanderen, letterlijk. Ik ben veel later vertrouwd geraakt met het gegeven van de CADO’s. Overal langs Vlaamse wegen kom je wel een CADO tegen. Proficiat.
Het nieuwe Woonzorgdecreet, dat we recent goedgekeurd hebben, slaat echt de weg in van ontschotting, zowel langs de aanbodzijde, waarbij de schotten tussen de verschillende traditionele, klassieke vormen geslecht worden, als langs de vraagzijde. U hebt daar een aantal concrete vragen over gesteld en de minister heeft erop geantwoord.
Ik denk dat we daar naar leeftijdsonafhankelijke en pathologie-onafhankelijke zorgvormen gaan. Tegenwoordig zijn het centra van ‘diensten gezinszorg’, hetzij dagverzorging, hetzij dagopvang.
Ik heb nog een bijkomende technische vraag. Ik heb begrepen dat heel wat van die lokale initiatieven steun kregen vanuit de provinciale overheden. Dat was logisch in het verleden: zij hadden die bevoegdheid. Maar is er, los van het structurele kader, minister, dat u nu uitwerkt om die financiering van de personeelsinzet bij te spijkeren, ook een mogelijkheid om daar een grote trendbreuk te vermijden? Ik denk dat dat substantieel geweest is voor de verschillende provincies, die heel vaak... U verwijst, collega, naar het initiatief dat lokale besturen daarin kunnen nemen. Dat heeft her en der in het verleden een wezenlijke invloed gehad op het opstarten van nieuwe initiatieven. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat, los van het puur structurele aanbod, ook het duwtje in de rug dat er in het verleden wel geweest is voldoende gegarandeerd kan blijven, ditmaal vanuit het hogere, Vlaamse niveau?
Wat het FAVV betreft, dat is geen probleem specifiek voor de CADO’s. Dat hebben we in de kinderopvang ook. In alles wat kleinschalig is en waar eten verdeeld wordt, hebben wij die issues ook. In de kinderopvang hebben we, toen het decreet in werking trad, gesprekken gevoerd met het agentschap, de sector, Kind en Gezin en dergelijke. Men heeft toen getracht om een redelijk haalbaar concept uit te werken. Natuurlijk, men kan de regels niet selectief gaan toepassen. Je moet zoeken naar het gezonde evenwicht. Er zal professionaliteit en een verhoging van de professionaliteit aan te pas komen.
Een aantal initiatieven waren inderdaad gefinancierd door de provincies. Ik ken de modaliteiten daarvan niet meer vanbuiten. Ik meen me te herinneren dat dat soms bij de opstart gebeurde, maar soms ook voor transportkosten en zo. Er waren toch wel wat varianten op dat verhaal.
Ik hoor bij de sector nu niet onmiddellijk grote vragen inzake financiering. Ik hoor veel meer vragen inzake de normering. In het nieuwe uitvoeringsbesluit wordt dat ook echt wel opgenomen. Doordat men dat bij de start natuurlijk gelijkstelde qua normering met de dagverzorgingscentra die aan woonzorgcentra verbonden zijn, lag de lat daar zeer hoog. Met het nieuwe besluit zou daar veel opgelost worden.
Mijnheer Persyn, wat in de praktijk dikwijls gebeurt, is dat zoiets gestart wordt in alliantie tussen een lokaal bestuur en een huisvestingsmaatschappij, waar rond de faciliteiten van de infrastructuur ook vaak een soort cofinanciering – impliciet of niet – tot stand komt. Dat is niet zo slecht, dit moet toch ingebed zijn in meer buurtgerichte benaderingen en zo. Het is belangrijk dat dit niet ‘stand alone’ is maar past binnen de invulling van een nood in een bepaalde regio.
Minister, dank u voor uw bijkomende antwoord. Het klopt: dat van het FAVV gaat over de vele kleinschalige initiatieven. Ik hoop inderdaad dat ze in dezen zeker de pragmatiek en vooral het belang van die kleinschaligheid inzien, om te zien hoe we tot haalbare vormen of oplossingen kunnen komen.
De provincies zijn vaak mee een motor voor de opstart en de bekendheid geweest, maar de lokale inbedding is heel belangrijk. Ik wou vooral daarop de nadruk leggen. Als er initiatieven of vormingsmomenten zijn voor lokale bestuurders, is dat zeker het CADO-verhaal omdat het net zo dicht bij de mensen, de buurtwerking staat. Dat moet een belangrijke plek krijgen op die vormingsmomenten.
De verschillende vormen van zorg zijn complementair. Het ene is niet bedreigend voor het andere, integendeel. Ze versterken elkaar. Elke vorm heeft zijn eigen invalshoek en specificiteit. Ik geloof heel sterk in de samenwerking en dat ze een goed aanbod kunnen leveren voor onze senioren.
De lokale overheden kunnen een belangrijke rol spelen om het mee te realiseren. Ik vraag u om daar extra aandacht voor te hebben bij de opstart van de nieuwe besturen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.