Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Report
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, ik ben blij om hier te gast te mogen zijn in de interessante commissie Welzijn. Meestal doe ik dat als het over kinderopvang gaat, en nog liever als het over buitenschoolse kinderopvang gaat, omdat we vanuit onze fractie al in het begin van de legislatuur een conceptnota hebben ingediend rond een vlotte overgang van crèche naar klas naar club. Het gaat hier in eerste instantie om wat we met een verzamelterm ‘club’ hebben genoemd, namelijk de herorganisatie met de lokale regierol van de buitenschoolse kinderopvang.
We zijn daar zelf sterke pleitbezorger van. We zijn dan ook blij dat de collega's van de meerderheid, na de uitgebreide hoorzitting en de conceptnota die we eerder vanuit sp.a indienden, nu ook een voorstel van decreet hebben ingediend. In die zin zijn we tevreden dat er nu een duidelijk kader op tafel ligt.
Toen ik daarover las in de krant, was het voorstel nog niet beschikbaar. Een aantal vragen zijn ondertussen al verhelderd, maar ik wil de minister toch vragen om wat concreter te worden met betrekking tot het kader en de financiering.
Het idee van de brede school ondersteunen we. Dat past ook in de lokale regierol van steden en gemeenten, samen met organisaties van initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s), academies, sportclubs en culturele organisaties. We vinden dat belangrijk omdat de brede school bijdraagt tot de maximale ontwikkeling van het kind. We zijn uiteraard grote pleitbezorger van gelijke ontwikkelingskansen voor elk kind.
De grootste uitdaging zien we in het doen samenwerken van de verschillende actoren, zoals scholen, sport- en cultuurorganisaties, IBO’s en academies. Dergelijke samenwerking bestaat vandaag hier en daar al in de praktijk en geeft voldoening. In Riemst bijvoorbeeld geeft de toneelacademie al haar lessen in de school. In Leuven hebben de voormalige schepen van Onderwijs, Mohamed Ridouani, – die nu het geluk heeft om burgemeester te zijn – en de schepen van Kinderopvang, Bieke Verlinden, het project KinderKuren uitgewerkt, waar de kwaliteitsvolle organisatie van de buitenschoolse opvang onder regie van het stadsbestuur staat. Het stadsbestuur organiseert de backoffice, de administratie en de financiën. Dat werkt daar zeer goed, netoverschrijdend met alle scholen, zodat elk kind dat in Leuven schoolloopt of vakantie heeft, terechtkan in het aanbod naar keuze.
Minister, er wordt in het voorstel van decreet gesteld dat de gemeentes op termijn financiering zullen krijgen voor de uitwerking van de buitenschoolse kinderopvang. Ik lees dat de termijn 2027 zou zijn voor de organisatie en herverdeling van de beschikbare middelen. Dat roept wat vragen op omdat de inwerkingtreding van het decreet is gepland in 2021 en de financiering pas in 2027. Er is dus onduidelijkheid over de budgetten. Kunt u ons daar wat meer inzicht in geven?
Er is een kwaliteitskader en een inspiratiekader opgenomen in het voorstel van decreet vanuit de Vlaamse overheid om gemeentes voor te bereiden op de organisatie van buitenschoolse kinderopvang. Hoe denkt u dit te ontwikkelen? Gaat dat over het delen van ‘good practices’ of hebt u daar andere ideeën over?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Uiteraard heb ik ook kennis kunnen nemen van het voorstel van decreet vanuit de meerderheidsfracties in dit Vlaams Parlement. Het voorstel van decreet sluit nauw aan op wat aan bod is gekomen op de Staten-Generaal Opvang en Vrije Tijd van Schoolkinderen, waarvan het slotcolloquium werd gehouden op 24 april 2014, en op de conceptnota die op 18 december 2015 werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het voorstel houdt ook rekening met de adviezen die zijn geuit door de verschillende stakeholders.
Het is in feite een voorstel van kaderdecreet. Als het wordt goedgekeurd, legt het de regiefunctie volledig bij de lokale besturen. Dat hebben we al eerder besproken. De Vlaamse overheid zal daarbij geleidelijk de overgang maken van financiering van voorzieningen buitenschoolse kinderopvang naar financiering van de lokale besturen. Tegelijk wordt gezorgd voor een zorgzame transitie. Organisatoren die nu een subsidie krijgen van Kind en Gezin, behouden – onder bepaalde voorwaarden – die subsidie gedurende in principe dezelfde periode van zes jaar. Er zal binnen deze termijn ook meer duidelijkheid moeten komen over het verdere budgettaire kader. Ik neem aan dat u begrijpt dat dit tijdens deze legislatuur niet meer in concreto aan de orde kan zijn.
Op het vlak van ondersteuning is het de bedoeling dat de Vlaamse overheid, in nauwe samenspraak met relevante actoren uit onderwijs, welzijn, cultuur, jeugd en sport, voor een inspiratiekader zorgt voor een geïntegreerd aanbod van buitenschoolse activiteiten. Dat inspiratiekader is een hulmiddel voor het lokaal bestuur en voor andere relevante actoren, om te reflecteren over de eigen werking en de werking van het geheel. In het verlengde daarvan lijkt het inderdaad belangrijk om te kijken naar goede praktijken op het vlak van samenwerking en/of geïntegreerde dienstverlening voor gezinnen met kinderen.
Daarnaast zal het agentschap Kind en Gezin – dat zal Opgroeien heten – evenzeer kunnen blijven inzetten op ondersteuning van buitenschoolse kinderopvang. Daarbij kan worden verwezen naar het nieuwe Ondersteuningsnetwerk Kinderopvang, dat ook een opdracht heeft op het vlak van buitenschoolse kinderopvang.
Dat blijft allemaal zeer nobel, maar ook een beetje vaag, als u het mij vraagt. Het is inderdaad een kaderdecreet, en we vinden dat een goede manier van werken. We reiken ook de hand naar de collega’s uit de meerderheid, om eventueel verder te kunnen samenwerken. Onze partij vindt dat ook belangrijk; ik vertel daarmee niets nieuws.
Ik noem Antwerpen als voorbeeld van een stad – geen kleine stad – die uitkijkt naar de regierol. Antwerpen heeft ook een aantal initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) op haar grondgebied die uiteraard volgens het huidige IBO-systeem worden gefinancierd. De schepen van Onderwijs en Jeugd van Antwerpen geeft aan dat zij 8 procent van de Vlaamse kinderen opvangen. Maar als je naar de IBO-financiering in Antwerpen kijkt, dan gaat het om 1,8 procent van de totale middelen die we inzetten voor IBO’s.
Het vorige stadsbestuur heeft die regierol voor een deel rechtstreeks aan de IBO’s uitbesteed. De stad zegt nu dat ze die taak zelf weer willen opnemen, en dat is positief. Maar als ze tot 2027 op de middelen moeten wachten, dan wordt het waarschijnlijk heel moeilijk om dat de facto georganiseerd te krijgen.
Voorziet u binnen deze legislatuur al in een opstap naar de financiering van een regierol, ook voor de besturen die zelf geen IBO’s organiseren? Ziet u geen mogelijkheid om een groeipad uit te tekenen, zodat de herfinanciering en de herverdeling van die middelen toch sneller kan worden gerealiseerd dan 2027?
De intenties zijn uiteindelijk zeer nobel: men wil gelijke ontwikkelingskansen voor elk kind realiseren. Wij vinden het zeer belangrijk dat dat ook buitenschools, naschools en tijdens de schoolvakanties kan. Maar dan is het niet zonder belang dat steden zelf blijven investeren – misschien meer dan vandaag. Maar er zou toch ook in extra middelen moeten worden voorzien als steden en gemeenten een extra rol krijgen. Dat groeipad zou nu al moeten worden opgestart, zodat men zich al binnen deze legislatuur – ook op gemeentelijk niveau – kan organiseren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Gennez, ik hoor dat u het fijn vindt om ook eens in deze commissie te zitten, en wij vinden het ook fijn dat u geïnteresseerd bent in de welzijnsthema’s. Maar uw vraagstelling komt wel wat vreemd over, vind ik. We hebben een voorstel van decreet ingediend, en dat zou hier een van de volgende weken aan bod komen. We kunnen dan natuurlijk al uw vragen bediscussiëren.
Voorzitter, ik heb heel veel appreciatie voor het werk dat u hier de voorbije maanden hebt verricht. Maar toen ik deze vraag geagendeerd zag staan, heb ik toch even mijn wenkbrauwen gefronst. Als er een voorstel wordt ingediend, dan is het natuurlijk logisch dat we dat voorstel hier bespreken. Het is niet de normale gang van zaken om dan de vragen daaromtrent op de agenda te zetten.
Collega Gennez, ik wil heel graag de discussie aangaan over een aantal vragen die u stelt, en een aantal zaken waarvan ik nu denk dat het niet helemaal de correcte interpretatie of juiste lezing is van wat er in het voorstel van decreet staat. Zeer specifiek wat die overgangsperiode betreft, is het helemaal niet zo dat er maar een ingangsdatum zou zijn in 2027. Er is een garantie voor de initiatieven die momenteel een subsidie krijgen, dat ze die subsidie maximaal gedurende zes jaar behouden. Als er voordien een akkoord is om vervroegd in te stappen in het nieuwe systeem, kan dat ook. Dat staat los van de middelen die er hopelijk ook zullen komen wat de regiefunctie en de coördinatie van de verschillende facetten in het decreet betreft.
Het zou ons echt wel te ver leiden om daar nu dieper op in te gaan. Maar wees welkom, houd de agenda in de gaten, en ik hoop dat we dat dan de volgende weken hier verder met u kunnen uitpraten.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De indieners hebben er effectief voor gekozen om niet alleen die regie, maar ook die middelen voor buitenschoolse activiteiten ter beschikking te stellen van de lokale besturen, want voor Cultuur, voor Sport en voor Jeugd was dat al het geval. Dus op termijn is dat vanaf de volgende gemeentelijke legislatuur. Er zal worden voorzien in een overgangsperiode van zes jaar, zodat het natuurlijk afgestemd kan worden op dat nieuwe systeem, dat ze zich daaraan kunnen aanpassen. Zoals de minister ook al zei, wordt er voorzien in een inspiratiekader met good practices, waarbij lokale besturen hun inspiratie ook kunnen halen hoe ze eigenlijk moeten omgaan met die samenwerking tussen Cultuur, Jeugd en Sport. Daarnaast gaat er ook in een overgangsplan voorzien worden, om te zorgen dat die buitenschoolse kinderopvang ook effectief de tijd krijgt om zich aan die nieuwe situatie aan te passen.
Ik neem inderdaad aan dat de discussie gevoerd zal worden op basis van de bespreking van het voorstel van decreet, maar ik wilde gewoon nog een paar dingen opmerken.
Collega’s, ik hoop echt dat dit voorstel van decreet de eindmeet haalt, want mevrouw Gennez heeft gelijk: het is cruciaal dat de lokale besturen, zeker op het moment dat zij beleidsplannen maken, weten wat er te gebeuren staat. Het zal dus ook maar zijn als het decreet is goedgekeurd dat de onderhandelaars voor een nieuwe Vlaamse Regering het budgettaire kader dat gemaakt moet worden, en waarnaar die lokale besturen uiteraard ook kijken, kunnen concretiseren. Het heeft weinig zin om daarover uitspraken te doen twee maanden voor het budgettaire blad opnieuw beschreven mag worden, en het heeft ook geen zin om daar nu al cijfers op te plakken, als je zelfs niet weet of het decreet überhaupt de eindmeet zal halen. Maar ik hoop het wel, want het is duidelijk nodig dat we voor de buitenschoolse kinderopvang een impuls kunnen geven en het kader creëren. Ik vind dat persoonlijk belangrijk, en ik verdedig de goedkeuring van dat voorstel van decreet zeker met overtuiging.
Ten tweede kan ik alleen maar uit mijn ervaring bevestigen dat er ook in de stad Antwerpen goed en sterk geïnvesteerd wordt, ook in kinderopvang in al zijn vormen. We moeten dat ook durven zeggen als het goed is. Mevrouw Gennez, ik weet niet of uw vergelijkingscijfers over de inzet van de middelen versus de inspanning van de stad vele collega’s uit andere regio’s van dit land zeer erg zullen beroeren, want die zullen u natuurlijk ook andere cijfers bijbrengen, waarin eerder andere financieringsstromen zitten. Maar het is wel een punt dat ik wil bevestigen: er wordt in Antwerpen behoorlijk sterk geïnvesteerd, en trouwens niet alleen daarin, het geldt ook als het gaat over de Huizen van het Kind in Antwerpen. Dat wil ik graag bevestigen.
Maar als we de buitenschoolse kinderopvang in een breed geïntegreerd aanbod naar schoolgaande kinderen echt een stimulans willen geven in Vlaanderen, moet het kaderdecreet echt gestemd worden. Alleen zo kunnen we nieuwe stappen zetten. Ik moet daar ook eerlijk in zijn. Als je terugkijkt naar de voorbije jaren, heeft het feit dat het decreet er stond aan te komen, maar niet geoperationaliseerd kon worden, zeker niet tot gevolg gehad dat er voortdurend nieuwe middelen gekomen zijn. Je moet dat kader maken, en in die zin hoop ik dat men, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, erin kan slagen om dat decreet te finaliseren.
Voorzitter, dank om de vraag om uitleg te agenderen, ook aan de secretaris en ik neem aan het hele Bureau van de commissie Welzijn. De eerlijkheid gebiedt inderdaad om te zeggen dat sp.a die conceptnota al in 2015 mee heeft ingediend. Het aanbod blijft om verder samen te werken en te bekijken hoe we het kaderdecreet kunnen verfijnen.
We zijn er zeker voorstander van om dat met een positieve blik te bekijken. We hopen dat we, op het vlak van het groeipad naar financiering, een tandje bij kunnen steken. Want we willen het decreet ten laatste in 2021 in werking laten treden. Maar de herverdeling van de middelen is, als ik het goed heb begrepen, gepland voor 2027. Misschien kunnen we effectief het momentum aangrijpen om die good practices te bekijken en voor het voetlicht te brengen.
Ikzelf ben, als voormalig schepen van Onderwijs en Kinderopvang in Mechelen, zeer enthousiast over de manier van werken in Leuven. Ik denk dat we heel goede mogelijkheden hebben om inspiratie op te doen en de middelen zo te oriënteren dat elk kind recht heeft op die gelijke ontwikkelingskansen, niet alleen op school, maar ook in de buitenschoolse opvang.
De vraag om uitleg is afgehandeld.