Report meeting Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Report
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Het cultureel samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap bestaat vijf jaar. We mochten tijdens een viering op 15 februari ook vijf kaarsjes uitblazen in het Brussels jeugdtheater BRONKS.
Tegelijkertijd hebt u ook bij de bespreking van uw beleidsbrief aangekondigd dat dit vijfjarige bestaan niet alleen een feest, maar ook een reflectiemoment zou zijn waarbij we die samenwerking toch eens zullen evalueren. Uit de bespreking van uw beleidsbrief maak ik op dat het feest met de Franse Gemeenschap tegelijk ook een evaluatie ging zijn. U zou op dat feest kunnen antwoorden op de vraag of dat matching fonds ook in de diepte voldoende heeft doorgewerkt. Als het enkel de projecten op zich zijn, kan dat op zichzelf waardevol zijn om te weten wat we moeten doen, of er meer investeringen moeten gebeuren, of we andere dingen moeten doen... Dat is allemaal nog niet duidelijk.
Het feestje is intussen voorbij. Daarom zou ik graag nog eens met u van gedachten wisselen over die evaluatie. Wie of welke organisatie stond in voor de evaluatie? Welke criteria werden er geëvalueerd? Is er een evaluatierapport opgemaakt? Is dit beschikbaar?
Wat zijn de belangrijkste conclusies van de evaluatie? Heeft dat matching fonds, zoals u aangaf, ook in de diepte voldoende doorgewerkt?
Hoe verliep de samenwerking op het niveau van de ambtenaren en op het politieke niveau? Hoe wordt dat geëvalueerd? Hoe kunnen we hier in de toekomst verder werk van maken?
Welke aanbevelingen geeft u ons nog voor de toekomst mee?
Minister Gatz heeft het woord.
Beide administraties hebben zelf een evaluatie gemaakt van de initiatieven voor de sector in het kader van de projectoproepen van 2016, 2017 en 2018. De evaluatie is gemaakt op basis van de analyse van de aanvragen en de toegekende projecten. Het gaat dan over het aantal, de herkomst, de aard van de projecten en dergelijke meer.
Deze kwantitatieve gegevens werden aangevuld met kwalitatieve gegevens. In de verantwoording werden de organisaties immers bevraagd naar hun positieve ervaringen, evenals naar remmende factoren voor de samenwerking.
Die gegevens samen werden getoetst aan de criteria van het reglement voor de projectoproep en de doelstellingen die erin werden verwoord.
Een ontwerptekst met de titel ‘Culturele samenwerking tussen Vlaamse en Franse Gemeenschap. Terugblik en vooruitblik’ ligt voor op het volgende Cultuur/Culture-platformoverleg. In die tekst worden de huidige realisaties afgewisseld met aanbevelingen voor de toekomst. Omdat dit ontwerp nog te bespreken valt op het platformoverleg, vraag ik u nog even geduld. Ik kan u misschien straks zeggen wanneer dat platformoverleg zal plaatsvinden, dan kan ik inschatten hoeveel geduld u nog moet hebben, maar dat zal niet al te veel meer zijn.
Tijdens de ASSITEJ Belgium kick-off van het Kinderkunstenjaar 2019 in BRONKS heb ik in een dubbelgesprek met mijn collega, minister van Cultuur Alda Greoli, van gedachten gewisseld over de verwezenlijkingen van het cultureel akkoord en ook al vooruitgeblikt naar de toekomst. Daar ga ik zo meteen verder op in.
Wat zijn dan de belangrijkste conclusies van de evaluatie?
Voor het onderdeel van de projectoproepen wordt duidelijk dat de samenwerking een succes is. Dit zijn de voornaamste conclusies: in 2016 werden uit 92 voorstellen 24 projecten geselecteerd; in 2017 uit 54 voorstellen 18 projecten; in 2018 uit 46 voorstellen 22 projecten; in 2019 uit 33 voorstellen 21 projecten.
Het zou voor de hand liggen dat we hieruit snel concluderen dat het dalend aantal aanvragen een negatief teken is.
Het platform nuanceert dat echter. Het eerste jaar kende, tegen zelfs de meest positieve verwachting in, een uitzonderlijk hoog aantal aanvragen. Het is een natuurlijke tendens dat naderhand het aantal aanvragen daalt, maar dat de kwaliteit van de aanvragen wel stijgt en dat ook de middelgrote en grotere actoren aanvragen indienen. Bij deze partners is het ook duidelijk dat de 5000 of 10.000 euro een daadwerkelijke incentive zijn, en dat zij ook de samenwerking benaderen vanuit de intrinsieke waarde voor hun werking.
Er moet ook rekenschap worden gegeven van het feit dat de oproepen het accent leggen op nieuwe initiatieven, maximaal tweemaal voor eenzelfde samenwerking, vanuit de filosofie dat die kunnen leiden tot duurzame samenwerkingen bovenop het cultureel akkoord. Het is dan ook een positief teken dat elk jaar opnieuw meerdere tientallen organisaties initiatieven indienen.
Wat betreft de regionale spreiding, merken we over de verschillende jaren dat de aanvragen zich regionaal over alle provincies spreiden, al zijn Limburg en Luxemburg duidelijk het minst vertegenwoordigd. Ik zou aan mijn collega van de Franse Gemeenschap moeten vragen of zij ook een Luxemburgplan heeft. Er is een concentratie van projecten met partners in Brussel en rond de taalgrens, wat niet verwonderlijk is. De regionale spreiding van projecten vermindert wat in Wallonië. In Vlaanderen blijft dit gelijk, met regionaal een lichte verschuiving van het aantal projecten naar Oost- en West-Vlaanderen. Steden als Kortrijk en Gent zijn het gewoon om over de taalgrens heen te werken. Organisaties aan de Franstalige zijde komen met iets meer dan een derde uit Wallonië, de rest uit Brussel. Dat is een vrij fikse verhouding. Aan de Vlaamse kant is de verhouding twee derde uit Vlaanderen en een derde uit Brussel, wat eigenlijk nog altijd veel is. Dat weerspiegelt een culturele realiteit in beide landsdelen.
Dan is er de thematische spreiding. Over welke deelsectoren gaat het? Eén sector is duidelijk het sterkst vertegenwoordigd, de muzieksector, maar alle sectoren komen aan bod: theater, circus, beeldende kunsten, architectuur, musea, erfgoed en dies meer. De kwaliteit van de projecten blijft hoog. Uiteindelijk is de wens om samen te werken bepalend voor het succes van het project. De speciale aandacht dit jaar voor podiumkunsten voor een jong publiek resulteerde in een achttal projecten met die focus.
Wat onthouden we op positief vlak? Ik heb in mijn antwoord op de twee vorige vragen al een heel stuk van de sluier opgelicht. Op het lustrumfeest en de lancering van het Kinderkunstenjaar, dat ik daarnet vermelde, had ik een open gesprek met mijn Franstalige collega-minister. Zowel in het culturele veld, op ambtelijk als op politiek niveau is er heel wat samengewerkt en afgestemd. Dat op zich is al zeer positief. We vinden elkaar terug. Er ontstaan opnieuw normale dialogen. Wat meer is: er is een sterk vertrouwen om verder met elkaar te werken.
Voor de culturele sector gaat er 820.000 euro aan subsidies in vijf jaar over de vier oproepen heen naar het werkveld. Dat heeft zijn effect niet gemist. De actoren in de culturele sector aan beide zijden van de taalgrens vinden elkaar wel degelijk. Uiteindelijk hebben een 450-tal organisaties meegedongen naar een subsidie voor een samenwerkingsproject. Men kan dus niet zeggen dat daar geen vraag naar was. 170 ervan hebben daadwerkelijk kunnen gebruikmaken van de subsidies voor 85 samenwerkingsprojecten. Dat zijn toch wel mooie aantallen.
Dat vanuit alle sectoren samenwerking tot stand komt, is ook zeer positief. Het betreft niet alleen de professionele kunsten. In de inhoudelijke analyse komt tevens naar voren dat culturele organisaties aangeven dat ze door het akkoord de blik meer hebben gericht naar het andere landsdeel en dat vele verrassende en aangename ontdekkingen deden. Ik denk bijvoorbeeld aan de samenwerking tussen Museum Dr. Guislain en het belangrijke centrum voor art brut, La “S” Grand Atelier in Vielsalm, en aan de samenwerkingen tussen de musea over grafische industrie. Er zijn nog meer voorbeelden te noemen.
Ook de speerpuntprojecten maken in toenemende mate het verschil: denk aan het invoeren van de Museumpas en de lancering van het Kinderkunstenjaar in beide gemeenschappen.
Wat zijn positieve zaken op het administratieve luik? Beide administraties hebben elkaar de voorbije jaren beter leren kennen en hebben dankzij overleg gezamenlijke standpuntbepalingen en belangenbehartiging van de culturele sector op federaal niveau en op Europees of internationaal niveau nagestreefd. Ik mag zeker stellen dat de onderlinge betrekkingen versterkt zijn. Persoonlijk vind ik deze samenwerking en beleidsuitwisseling in de backoffice van groot belang.
Er is ook uitwisseling geweest op directieniveau, rond thema’s als cultuureducatie, en binnenkort over innovatiepartnerprojecten en budgetanalyses. Er wordt nauw samengewerkt rond erfgoedbeleid, en er is de dynamiek rond het ambtelijk platform ‘in- en uitvoer van cultuurgoederen’. Dat is een belangrijke dynamiek.
Ook op het politieke niveau hebben beide ministers van Cultuur elkaar beter leren kennen. En dat zorgde voor resultaten. Door overleg en afstemming hebben we samen in 2016 de bestaande taxshelter voor de audiovisuele kunsten kunnen uitbreiden met een taxshelter voor de podiumkunsten. De gereglementeerde boekenprijs in Vlaanderen van 2017 is sinds midden februari ook geregeld voor boekhandelaars in Brussel.
Er waren natuurlijk ook de interministeriële conferenties Cultuur, die verschillende keren zijn samengekomen en nog een keer samenkomen voor het einde van de legislatuur. Daar hebben we ook vooruitgang geboekt op het gebied van het afstemmen van standpunten, het kunstenaarsstatuut, de filmkeuring, de cultuurcommunicatie in Brussel, het UNESCO-fonds voor Immaterieel Erfgoed, en er zijn er nog.
Wat nemen we mee naar de toekomst? Ik denk dat het evident is. In de eerste plaats zullen we verder blijven inzetten op goede samenwerkingen en overleg op de drie niveaus: de sector, ambtelijk en beleidsvoerend. Voor de administraties en de beleidsvoering is afstemming binnen grotere kaders nodig en nuttig. Dat geldt zowel voor federale, Europese als multilaterale dossiers.
Uit de inhoudelijke analyses kwamen twee aandachtspunten naar voren. De samenwerking wil wel eens stremmen door taalproblemen. Ik denk dat ik nu een open deur intrap, maar blijkbaar is toch wel gebleken dat dat hier en daar in communicatief opzicht toch nog een werkpunt blijft. Het tweede element – en dat zal toch een uitdaging zijn in de volgende legislatuur – is het promoten van publieksmomenten en van het aanbod. Dit verloopt moeizamer. Veel organisaties geven aan dat dit zo is omdat de media en onze eigen communicatiekanalen toch wel gescheiden zijn en blijven. Een Vlaamse cultuurmaker die samen met een Franstalige partner een toonmoment heeft in het Franstalige landsgedeelte, krijgt dat bijvoorbeeld op dit ogenblik niet opgenomen in de UiTdatabank. En vice versa laat de Franstalige tegenhanger Culture.be het ook niet toe voor een opvoering in Vlaanderen. Dat zijn toch een aantal zaken waar we nog iets aan kunnen doen. Waar de organisaties en de kunstenaars zeer enthousiast zijn over de samenwerking, zal wat betreft de publieksmobiliteit of in sommige gevallen het publieksbereik, de aanbodpromotie over de taalgrens heen toch nog bekeken moeten worden. Dat zijn zaken die men gaandeweg tegenkomt, en die op zichzelf ook wel nieuwe uitdagingen met zich meebrengen. Ik denk dat de publiekswerking in het algemeen – los van het cultureel akkoord – zowel in het noorden als het zuiden van het land een uitdaging is en blijft.
Wat staat er deze legislatuur nog op het programma? In 2019 zijn er 21 samenwerkingsprojecten in ontwikkeling, die in de loop van het jaar hun publieksmomenten zullen hebben. Daarvan zijn er een achttal gericht op podiumkunsten voor een jong publiek. Er valt dus op het terrein nog wel wat te beleven.
Het speerpuntproject ASSITEJ Belgium heeft in BRONKS op 15 februari het Kinderkunstenjaar gelanceerd. Er zijn verschillende initiatieven voor het publiek, maar ook voor de deelsector, onder andere voorstellingen, workshops, de internationale Dag van de Kinderkunsten op 20 maart en de nationale meetings, om er enkele te vermelden. Een hoogtepunt zal daarbij het showcasefestival Kinderkunsten 2019 zijn, dat in drie steden – Brussel, Gent en Luik – van 8 tot 11 november zal plaatsvinden.
Ook het nieuwe systeem van de filmkeuring, naar het Kijkwijzer-model van Nederland, zou dit jaar nog effectief ingang moeten krijgen.
Ik hoop dus dat ik daarmee toch een antwoord op uw vraag gegeven heb. We zullen zeker ook het rapport met een meer diepgaande analyse vrijgeven vanaf het ogenblik dat het cultuurplatform van de twee administraties het besproken heeft.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
De eerste conclusies zijn inderdaad positief te noemen. Het overleg, de afstemming, het elkaar leren kennen op zowel ambtelijk als op politiek niveau, is altijd waardevol, net als het feit dat de sectoren elkaar over de taalgrens heen vinden. Uit de eerste cijfers die u gaf, blijkt inderdaad dat in die vijf jaar twee derde van het aantal ingediende dossiers weggevallen is. Maar als de kwaliteit verhoogt, vind ik dat geen alarmerend groot probleem.
Als ook middelgrote organisaties nagaan of ze langs deze weg een project of een nieuw initiatief kunnen opzetten, lijkt dat me een goed signaal, maar de kleintjes mogen weer niet wegvallen. We zullen dit moeten blijven evalueren. We moeten die matching funds, net zoals we met Nederland doen, ten aanzien van de Franse Gemeenschap aanhouden.
Wat de regionale spreiding betreft, komen een paar logische zaken naar boven. De samenwerking met Brussel is uiteraard logisch, maar dat geldt ook voor de regio’s die zich aan de taalgrens bevinden. Steden en gemeenten die het gewoon zijn eens over die grens te kijken, vinden natuurlijk snel de weg naar een matching fund, wat ook goed is.
Thematisch kan het als de andere sectoren ook aan bod komen. Wat mij betreft, mag de muzieksector zeker aan bod komen, maar we moeten in de gaten houden dat we dit voor de verschillende disciplines blijven aanhouden.
Wat de aanbevelingen betreft, wil ik nog even stilstaan bij twee aandachtspunten. De taalproblematiek is een gekend probleem. De vraag is hoe we hier verder mee moeten omgaan. We moeten aan beide kanten van de taalgrens aangeven dat het kennen van de taal van de buur uiterst belangrijk is. Dat geldt niet enkel op cultureel vlak, maar ook onder meer op economisch vlak. Wat de promotie van de publieksmomenten betreft, zijn een aantal zaken aangehaald waar we wellicht nog aan kunnen werken. Het publieksbereik moet natuurlijk op een bepaald niveau blijven.
Minister, ik kijk uit naar het meer diepgaande rapport, dat ongetwijfeld op het gepaste moment ter beschikking zal worden gesteld.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, ik volg deze thematiek hier al jaren op. We waren op het eind van de vorige legislatuur zeer blij met het akkoord dat minister Schauvliege tussen de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap heeft kunnen sluiten. We zijn zeer blij dat u daar mee inhoud aan hebt gegeven. U hebt goed samengewerkt, eerst met minister Milquet en dan met minister Greoli. Het is een uitdaging op persoonlijk vlak goed overeen te komen en u bent daarin geslaagd. U hebt zeker een pluim verdiend.
Cultuur betekent de facto dat er buiten de grenzen van het gewone wordt getreden. In die zin is de samenwerking tussen de gemeenschappen een zeer goede zaak. Toen we vorige maand in Wenen waren en de schilderijen van Bruegel zagen, bedacht ik me dat die man vijfhonderd jaar geleden met paard en kar naar Italië is gereisd om daar te gaan schilderen. Onze polyfone componisten gingen daar werken en onze schilders waren daar gevraagd. Er was toen een enorme culturele uitwisseling, die nu minder is. De state-of-mind was toen iets meer pan-West-Europees. Die kloof die in België bestond, is nu toch gedeeltelijk gedicht.
Het verbaast met dat zo veel aanvragen, twee derden, uit het Vlaamse Gewest zelf komen. Ik had niet verwacht dat het er zoveel zouden zijn, maar dit toont aan dat er een honger naar samenwerkingsformules was. Het zijn niet enkel de ‘usual suspects’ uit Brussel die op de kar zijn gesprongen. Zij hebben dat natuurlijk met recht en reden ook gedaan, maar ook organisaties uit het Vlaamse Gewest, wat ik bijna de provincie wilde noemen, hebben hier gebruik van gemaakt. (Gelach)
Voorzitter, ik gebruik mijn ‘freedom of speech’. Het zijn de laatste maanden. Ik denk dat we misschien nog moeten werken aan een plan voor Luxemburg en Limburg. Ik heb al een voorstel voor een naam, namelijk het Luli-plan of het Lilu-plan. U mag zelf kiezen.
Minister, ik heb nog een concrete vraag. Op welke wijze zullen de samenwerkingsinitiatieven, die nu projectmatig worden ondersteund, structureel worden verankerd?
Worden die overgenomen worden door de partners zelf? Voorzien die daar binnen hun reguliere werking middelen voor of zijn dat eenmalige zaken, bloemen die even bloeien en dan verdwijnen, of laten zij zaadjes achter?
Mijnheer Poschet, ik wil u even meegeven dat voor ons de taalgrens oversteken een kleine moeite is. We doen dat fysiek, we doen dat ook echt. Ik ben vorige week naar het Borodin Quartet in Doornik gaan luisteren. Dat concert in Doornik maakte deel uit van het Festival van Vlaanderen Kortrijk 2019 - Wilde Westen. Bij ons is het vrij normaal om dat te doen, ook tegenover Noord-Frankrijk wordt dat grensoverschrijdende normaler gevonden. Ik geef toe dat we ook aan die twee gebieden grenzen en dat is voor ons een meerwaarde.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik wil nog even op de vraag van de heer Poschet antwoorden. Projecten hebben natuurlijk een begin en een einde, in tegenstelling tot de werkingen die over verschillende jaren heen golven. Het is inderdaad zo dat in het algemeen projecten na een of twee jaar aflopen. Dat neemt niet weg dat er natuurlijk bepaalde samenwerkingen kunnen ontstaan – of in elk geval de zin om daarmee verder te gaan – die ook los van het project gelden.
Dat betekent concreet dat we de middelen die er nu zijn zeker als aanmoedigingen beschouwen om die taalgrensoverschrijdende projecten mogelijk te maken. Die middelen kunnen wel verhoogd worden, maar dat zal een debat voor het begin van de volgende legislatuur worden. Op zichzelf kan men natuurlijk ook zonder die middelen samenwerken. Niet dat ik dat nu het ideale model vind, maar het kan dus wel. Laten we dat niet uit het oog verliezen.
Ik ga ervan uit dat door die vier projectrondes – waarbij de evaluatie enkel op de eerste drie slaat, want de vierde ronde loopt nog – toch een paar zaadjes kunnen gezaaid zijn waarbij een aantal artiesten of instellingen ook op een andere manier kunnen samenwerken. Herinner u de bespreking die we hebben gehad over de Vlaams-Nederlandse samenwerking, al gaat het daarbij over een heel andere orde van middelen. Daar zien we een aantal één-op-éénsamenwerkingen tussen vooral grotere organisaties. Tegelijkertijd is er door de jaren heen een heel natuurlijke grensoverschrijdende samenwerking tussen individuele artiesten of gezelschappen ontstaan. Zij doen geen beroep op de middelen van welk matching fund dan ook. Dat wil niet zeggen dat dat geen zin heeft, ik vind dat zelfs zeer nuttig. Zij doen dat omdat ze dat op de een of andere manier willen doen.
Ik denk dat dat deel zal uitmaken van het tweede deel van het cultureel samenwerkingsakkoord tijdens de volgende legislatuur. We moeten dan bekijken hoe we een duurzame samenwerking kunnen hebben en anderzijds ook nieuwe projectmatige samenwerkingen kunnen stimuleren. Nogmaals: we zijn met heel bescheiden middelen gestart. Ieder met 100.000 euro. Dat hebben minister Greoli en ik die avond in BRONKS ook in alle openheid besproken. Het is niet onlogisch dat we voor iets wat goed werkt van beide kanten wat meer middelen voorzien. Maar ik ga daar, nogmaals, niet op vooruitlopen, omdat dat door de volgende ministers van Cultuur zal moeten bepaald worden. De basis is in elk geval gelegd.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Het is belangrijk dat we op de ingeslagen weg met die projectmatige subsidies verdergaan om de contacten tussen de twee landsdelen aan te houden en om vooral die culturele organisaties verder met elkaar te laten samenwerken. Ook op korte termijn kan er inderdaad heel wat opborrelen. We moeten ook toegeven dat we met de beperkte middelen die we hadden op het terrein heel wat resultaat hebben binnengehaald. Als daar duurzame samenwerkingen uit voortvloeien, dan mogen die natuurlijk altijd meer middelen krijgen, maar soms kun je ook met weinig middelen heel wat bereiken. Dat wilde ik er toch nog aan toevoegen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.