Report meeting Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Report
De heer Janssens heeft het woord.
Het arrest dateert inderdaad van eind vorig jaar, 6 december 2018. Toen heeft de Franstalige Kamer van het Hof van Cassatie beslist dat een inwoner van een faciliteitengemeente die te kennen geeft dat hij zijn officiële documenten in het Frans wil ontvangen, het recht heeft dat de overheid die taal voortaan gebruikt in al haar administratieve betrekkingen met hem, zonder dat hij zijn keuze dient te verduidelijken naar aanleiding van een concrete administratieve betrekking of dat hij die keuze nogmaals moet mededelen, hetzij in elke latere betrekking, hetzij met regelmatige tussenpozen.
Dat opmerkelijke arrest van de Franstalige Kamer van het Hof van Cassatie kwam er als gevolg van een Franstalige die zijn onroerende voorheffing weigerde te betalen omdat hij zijn aanslagbiljet in het Nederlands had ontvangen. Het arrest wijst daarmee de restrictieve, strikte interpretatie af die de Vlaamse overheid – in mijn ogen terecht – aan de faciliteiten geeft. Die interpretatie kwam ook tot uiting in de zogenaamde omzendbrieven-Peeters, die ondertussen al meer dan twintig jaar oud zijn en die vastlegden dat Franstaligen voor elk Franstalig document dat ze willen ontvangen telkens opnieuw een verzoek moeten richten tot de overheid.
Het valt te vrezen dat hierdoor de chaos met betrekking tot de taalfaciliteiten alleen nog maar groter wordt. Want er zijn nu drie verschillende interpretaties van dezelfde taalwet. Aanvankelijk werden de omzendbrieven-Peeters door de Vlaamse Kamer van de Raad van State bevestigd in arresten van zowel 2003 als 2008, omdat een ruime interpretatie van de faciliteiten, waarbij de uitzondering regel zou worden, zou leiden tot een de facto tweetaligheid van de faciliteitengemeenten, wat uiteraard strijdig is met de eentaligheid van het Vlaamse Gewest.
Maar helaas, door de – zeg maar – 'stommiteit' van de zesde staatshervorming wordt de paritair Nederlands-Frans samengestelde algemene vergadering van de Raad van State bevoegd voor dossiers uit de faciliteitengemeenten. En dat heeft onder andere al geleid tot het zogenaamde arrest-Caprasse uit 2014, waarbij de Raad van State merkwaardigerwijze terloops stelde dat de keuze voor het Frans moest gelden voor een redelijke termijn, vier jaar volgens de Raad van State. Die termijn zou bovendien hernieuwbaar zijn.
Minister, u hebt in een krantenartikel – in mijn ogen terecht – benadrukt dat het arrest van het Hof van Cassatie van 6 december vorig jaar enkel bindend is ten aanzien van de burger in dat specifieke dossier. Maar toch valt de precedentswaarde te vrezen. Ik verwijs ook naar een uitspraak van Stefan Sottiaux, docent publiek recht aan de KU Leuven. In datzelfde krantenartikel in De Tijd van 16 januari dit jaar zegt hij dat de Vlaamse overheid kan weigeren om mee te gaan en proberen een nieuw arrest uit te lokken. Mogelijk komt de zaak dan voor een grote kamer waarin ook de Nederlandstaligen zetelen.
Minister, kunt u kort de voorgeschiedenis en de omstandigheden schetsen van deze procedure? Welke initiatieven hebt u eventueel in deze procedure genomen?
Zal de Vlaamse Regering ingaan op de suggestie van professor Sottiaux en proberen een nieuw arrest uit te lokken?
Bevestigt u dat de Vlaamse overheid vasthoudt aan de strikte interpretatie van de taalfaciliteiten, zoals onder meer verwoord in de omzendbrieven-Peeters, en dat Franstaligen die een document in het Frans willen ontvangen telkens opnieuw een verzoek tot de overheid moeten richten?
Welk beleid voeren de taalfaciliteitengemeenten op dit moment? Passen zij de omzendbrieven-Peeters nog steeds toe? Welke initiatieven nam of neemt u eventueel om de toepassing van de omzendbrieven-Peeters alsnog af te dwingen, indien dat niet meer het geval zou zijn?
Is deze rechtspraak in overeenstemming te brengen met de privacy, met de General Data Protection Regulation (GDPR)? Want om dit in de praktijk te doen, moeten er lijsten worden aangelegd. Is er daarover een standpunt van de Privacycommissie? Of hebt u daarover een advies gevraagd aan de Privacycommissie?
Welke andere initiatieven zult u nog nemen om te garanderen dat de faciliteiten een tijdelijke integratiemaatregel blijven die geenszins kan leiden tot een de facto tweetaligheid van de zes faciliteitengemeenten in de Rand?
Minister Homans heeft het woord.
Mijnheer Janssens, u vraagt naar de voorgeschiedenis. U hebt zelf al een zeer gedetailleerde voorgeschiedenis gegeven die ik kort zal herhalen.
Er is inderdaad een arrest van het Hof van Cassatie. Dat arrest dateert van 6 december 2018 en werd uitgesproken door de Franstalige Kamer van het Hof. Het is inderdaad alleen maar bindend voor de betrokken partij.
De cassatievordering werd ingesteld door de Vlaamse Gemeenschap tegen een arrest van het Hof van Beroep te Luik van 25 oktober 2016. Dit Hof was door het Hof van Cassatie aangewezen naar aanleiding van een eerder arrest van het Hof van Cassatie van 10 januari 2014. Het geschil betreft inderdaad een burger die geweigerd had gevolg te geven aan een aanmaning van een aanslagbiljet. Het is een detail, maar het ging over een aanmaning, het oorspronkelijke aanslagbiljet was wél correct verstuurd. Het aanslagbiljet betrof de onroerende voorheffing en een daaropvolgend dwangbevel. De burger woonde destijds in een van de faciliteitengemeenten.
Het Hof van Beroep besliste dat de betrokken aanmaning en dwangbevel nietig zijn omdat ze in het Nederlands waren opgesteld. Het Hof meende dat de aanmaning in het Frans had moeten gebeuren, net als het daaropvolgende dwangbevel. De burger had op 23 maart 2001 – want daar is het eigenlijk gestart – in een brief immers uitdrukkelijk het Frans gekozen voor zijn administratieve betrekkingen met de administratie.
De Vlaamse Gemeenschap was echter van mening dat artikel 25 van de taalwetgeving niet voorziet in de mogelijkheid om een algemene en permanente taalkeuze te kunnen maken. In principe is de gebruikte taal immers altijd het Nederlands; het gebruik van het Frans is de uitzondering. De faciliteiten moeten restrictief toegepast worden, wat inhoudt dat inwoners van faciliteitengemeenten het gebruik van het Frans telkens opnieuw uitdrukkelijk moeten aanvragen.
Het Hof van Cassatie heeft het beroep evenwel afgewezen en volgt de redenering van het Hof van Beroep. Aangezien deze concrete aangelegenheid – het gaat om het versturen van het aanslagbiljet inzake onroerende voorheffing uitgaande van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) – niet onder mijn bevoegdheid valt, heb ik ook geen initiatief genomen in deze procedure, maar ik heb onlangs samen met u kennis mogen nemen van het arrest van het Hof van Cassatie van 6 december 2018.
Collega’s, jullie weten dat er eigenlijk geen rechtsmiddel bestaat tegen een uitspraak van het Hof van Cassatie. Het is natuurlijk wel mogelijk om een nieuw geschil uit te lokken door bijvoorbeeld een toekomstig aanslagbiljet voor de onroerende voorheffing – om bij het voorbeeld te blijven – opnieuw in het Nederlands te versturen en daarvoor een procedure te blijven voeren die ons uiteindelijk opnieuw tot bij het Hof van Cassatie zou kunnen leiden. Daarvoor moet er natuurlijk ook wel een burger zijn die er een rechtszaak van maakt.
De kans blijft evenwel zeer groot dat een dergelijk geschil opnieuw door uitsluitend Franstalige rechters behandeld zal worden. Het Vlaamse Gewest zou een gemotiveerd verzoek kunnen richten aan de eerste voorzitter om een dergelijke zaak te laten behandelen door een kamer die zowel uit Franstalige als Nederlandstalige raadsheren is samengesteld, maar er is absoluut geen garantie dat de eerste voorzitter ook op dit verzoek zou ingaan. Het is dus geen uitgemaakte zaak of het zou lukken. Er kan wel een nieuw geschil uitgelokt worden, maar het zal afwachten blijven wat daarmee gebeurt.
Wat de interpretatie van de taalfaciliteiten betreft, denk ik nooit een andere mening verkondigd te hebben dan dat de taalfaciliteiten restrictief toegepast moeten worden. Ik heb daar ook altijd zeer consequent naar gehandeld.
Wat mijn beleid inzake taalfaciliteiten betreft, collega Janssens, heb ik, waar mogelijk, beslissingen vernietigd omdat ze strijdig waren met de interpretatie van de taalwetgeving, bijvoorbeeld door het aanleggen van een taalregistratie of door verkeerd taalgebruik in de gemeenteraad. Zo heb ik ook geanticipeerd op de verzending van oproepingsbrieven naar aanleiding van de gemeentelijke en provinciale verkiezingen van 14 oktober 2018, zodat dat op een correcte manier zou kunnen verlopen. Straks geef ik daar meer uitleg over, aangezien de vraag van collega Van Eyken daar ook over gaat.
Ik zal natuurlijk ook verder blijven optreden tegen beslissingen die indruisen tegen de filosofie van de omzendbrieven. Wat het geschil betreft inzake de taalregistratie, zal ik ook in de rechtszaken die nog lopen bij de Raad van State deze lijn blijven verdedigen.
Wat uw vraag over privacywetgeving betreft, heeft de toenmalige Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (CBPL) in haar advies van april 2015 naar aanleiding van een adviesvraag van de gemeente Kraainem geconcludeerd dat het op zich geen probleem vormt om de taalaanhorigheid te registreren, aangezien het uiteindelijk de inwoners zelf zijn die zich vrijwillig laten registreren. Dit advies stelt dat gemeenten, in casu de faciliteitengemeenten, wel onderworpen zijn aan de aangifteplicht bij de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA). De voorzitter van de GBA heeft aan mijn administratie laten weten dat deze registratie niet kan gebeuren in het bevolkingsregister, omdat het Koninklijk Besluit van 16 juli 1992 limitatief opsomt wat daarin opgenomen kan worden. De taalcode hoort daar niet bij.
Wat verdere initiatieven rond taalfaciliteiten betreft, blijf ik vasthouden aan mijn eerdere standpunt, zolang de Raad van State natuurlijk geen definitieve uitspraak doet in de hiervoor genoemde rechtszaken, en ik heb er toch een aantal vernoemd. Ik zal dan ook blijven optreden tegen elke individuele beslissing die indruist tegen de taalwetgeving. Een bewijs daarvan zijn mijn recente beslissingen van 13 februari 2019 om in vier randgemeenten de voorgedragen kandidaat-burgemeesters niet te benoemen. Nogmaals, daar komen we straks op terug.
De heer Janssens heeft het woord.
Ik denk inderdaad dat dat een correcte houding is tegenover de betrokkene, die uiteindelijk een rechtsgeding in gang heeft gezet omdat hij als Franstalige in Vlaanderen wil leven alsof hij in Franstalig gebied leeft. Als we even teruggaan in de tijd, dan kunnen we zeggen dat het een historische blunder was om de faciliteiten grondwettelijk te verankeren. Dat heeft nu eenmaal tot gevolg dat we de faciliteiten hier in Vlaanderen niet kunnen afschaffen, omdat enkel de federale overheid daarvoor bevoegd is, met een bijzondere meerderheid dan nog.
Ik begrijp dat het telkens opnieuw aanvragen van documenten in het Frans, zoals voorgeschreven door de omzendbrieven-Peeters, een doorn in het oog van de Franstaligen blijft. Zij vinden blijkbaar ‘eens Franstalig altijd Franstalig’, ook al wonen ze in het homogeen Nederlandse taalgebied. Ik denk dus inderdaad dat die taalfaciliteiten, die altijd een uitzonderlijk en tijdelijk karakter hadden moeten hebben, niet mogen leiden tot tweetaligheid. Ik kan dus alleen maar de uitspraak ondersteunen die u in dezen gedaan hebt.
De heer Doomst heeft het woord.
Ik denk dat de Vlaamse overheid in deze altijd een heel duidelijke lijn heeft gehad, met name ‘Eens Vlaams altijd Vlaams’, en dat dat zo zal blijven. Niemand zal zo zot zijn om daar een wending aan te geven. Voor de Vlaamse faciliteitengemeenten is de omzendbrief-Peeters in beton gegoten, denk ik, en we moeten die restrictief blijven interpreteren. Ik denk niet dat er een Vlaamse Regering op komst is die op dat vlak ooit anders zou gaan oordelen.
Het is dus wel een draaimolentje, maar typisch voor draaimolentjes is dat er geen einde aan komt, al word je er op den duur wel misselijk van.
Ik zou toch suggereren, en ik denk dat u dat ook zult doen, om op het vlak van communicatie in de volgende fases naar de gemeenten dezelfde lijn te blijven doortrekken.
De heer Segers heeft het woord.
Ik wil alvast inpikken op wat de heer Dooms zegt. Wordt het inderdaad een uitdovende carrousel? Ik vrees er een beetje voor. Ik heb naar aanleiding van de vraag van de heer Janssens en uw uitvoerige antwoord over de historiek, toch ook wel een paar andere artikels gelezen. Er staat onder meer in de Juristenkrant van januari 2019 een artikel onder de titel ‘Cassatie legt bommetje onder compromis rond taalfaciliteiten’. Het compromis komt dus voort uit het Vlinderakkoord. Twee professoren, een docent en een assistent grondwettelijk recht aan de Universiteit Gent, maken drie bedenkingen omtrent dit arrest. Het Hof van Cassatie negeerde de rechtspraak van de Raad van State. De afwezigheid van motivering in het arrest van het Hof van Cassatie is problematisch. Als de hoogste rechtscolleges van mening verschillen, hoort daar een verhoogde motiveringsplicht bij. Ze besluiten dat “het op z’n zachts gezegd bevreemdend is hoe het Hof zou verwachten dat een slecht gemotiveerd arrest van een eentalige kamer de eenheid van interpretatie van het recht op dit punt zou kunnen garanderen. Het rechterlijk legitimiteitsprobleem dat de zesde staatshervorming hoopte op te lossen, steekt dus opnieuw de kop op.” Dit is geen citaat van mij, maar een citaat waar we als N-VA-fractie altijd voor gewaarschuwd hebben. We zijn inderdaad een aantal jaren later en we zien dit evolueren. Of dit echt uitdovend zal zijn, zal uiteraard nog in de toekomst moeten blijken. Dit stemt toch tot nadenken.
Ik had nog een bijkomende vraag, minister, op basis van uw antwoord omtrent de privacywetgeving. Ik ga uiteraard akkoord met de uitleg die u hebt gegeven, maar mag ik daar dan toch uit begrijpen dat, aangezien de taalcode niet in het bevolkingsregister kan en mag genoteerd worden, men dan op de een of andere manier toch aparte taalregisters aanlegt? Iets wat uiteindelijk niet kan en niet mag, en in het verleden altijd is aangegrepen als een element in het argument is om dit niet te doen.
Minister Homans heeft het woord.
Mijnheer Segers, ik heb heel duidelijk gezegd dat taal niet in het bevolkingsregister mag worden opgenomen. Dat impliceert dat er in verschillende faciliteitengemeenten taalregisters zijn aangelegd, maar ik heb die beslissing ook vernietigd. Die vernietiging is dan weer geschorst door de Raad van State. Daar is nog geen uitspraak over. Dat is eigenlijk duidelijk.
Begin jaren 60 zijn die faciliteiten ingevoerd, en ze hadden de bedoeling om uitdovend te zijn. We zijn nu 2019 en ze zijn er nog altijd. Zoals de heer Janssens net heeft geschetst, kunnen wij daar natuurlijk niets aan veranderen. Dat moet aan de overkant van de straat, op federaal niveau, gebeuren. Ik zal in ieder geval zeer consequent blijven handelen en ook op onze strepen blijven staan in verband met de faciliteiten en andere aangelegenheden die in deze commissie worden behandeld. Ik denk dat ik heel deze legislatuur heel duidelijk, heel correct en heel consequent heb gehandeld en gedaan heb wat ik moest doen als de bevoegde minister. Ik zal dat in de toekomst ook blijven doen.
De heer Janssens heeft het woord.
Het blijft een bevreemdende vaststelling dat de rechtscolleges aan politiek lijken te doen. Waarom wijkt de Franstalige kamer van het Hof van Cassatie plots af van de strikte interpretatie uit de omzendbrieven-Peeters? Die omzendbrieven zijn op verschillende tijdstippen bevestigd in arresten door de Raad van State. Waarom heeft bijvoorbeeld ook de algemene vergadering van de Raad van State bepaald dat men voor een termijn van vier jaar dergelijke faciliteiten kan aanvragen? Dat lijkt ook eerder politiek, want dat staat nergens in een wet. Het is alleen maar een arrest van de Raad van State.
Indien men hier alsnog, meer dan vijftig jaar na dato, een einde zou willen stellen aan de faciliteiten, dan moet men uiteraard ook een einde maken aan de communautaire stilte in dit land. Dat is meteen een oproep aan u en uw partij, want zolang die communautaire stilte gehandhaafd blijft, gaan we uiteraard niet tot een afschaffing van de faciliteiten komen. Dan zullen ook de chaos, rechtszaken die mogelijk een precedentswaarde hebben, blijven voortduren. Daarom bij dezen aan u en uw partij ook een oproep om eindelijk komaf te maken met die communautaire stilte, die er in de praktijk alleen maar toe leidt dat voornamelijk Vlamingen benadeeld worden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.