Report meeting Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Report
De heer de Kort heeft het woord.
Minister, uit het rapport van de FOD Mobiliteit blijkt dat de gemiddelde Belgische personenwagen in 2017 voor het eerst in tien jaar minder dan 15.000 kilometer reed. De afname ten opzichte van 2016 was ook nooit eerder zo uitgesproken. Het totale aantal gereden kilometers daalde ook voor het eerst, wel met maar 0,2 procent, tot 84 miljard kilometer. Ook het aandeel van de auto daalde voor het eerst sinds jaren, met een stijging van het gebruik van de fiets met 3 procent en in mindere mate van het openbaar vervoer.
Mobiliteitswetenschappers zien hier het begin van een kentering. Die kentering wordt echter niet toegeschreven aan het beleid, maar aan het gezond verstand van de mensen, zo zeggen de mobiliteitswetenschappers. Mensen stappen minder in hun auto, omdat ze de files beu zijn. Ze weten wanneer ze vertrekken, maar hebben geen idee wanneer ze op hun bestemming zullen zijn. Bij de jonge generaties is het al anders: zij nemen minder automatisch de auto, maar doen aan auto- en fietsdelen en combineren vervoersmiddelen. Maar het beleid moet wel volgen om die modal shift te bestendigen en te versnellen. De auto blijft wel een aandeel houden van 72 procent voor alle verplaatsingen. Met 15 procent voor openbaar vervoer en 5 procent voor de fiets is er nog heel wat werk.
We hebben dus een andere aanpak nodig, klinkt het bij de mobiliteitswetenschappers. Het beleid zou nu te versnipperd zijn. Er moet een totaalaanpak komen die mobiliteit in haar geheel bekijkt en met een holistische blik en langetermijnbril investeert en beleid voert. We moeten ook de link maken naar Ruimtelijke Ordening. Dat moet dan ook de inhoud zijn van het Mobiliteitsplan Vlaanderen, waar we voorlopig nog in blijde verwachting van zijn.
Minister, hoe zorgt u voor een totaalaanpak met langetermijnvisie van de mobiliteit in Vlaanderen? Wat is de stand van zaken van het Mobiliteitsplan Vlaanderen? Hoe zult u ervoor zorgen dat de files beperkt worden en dat mensen de keuze maken om uit de wagen te stappen en gebruik te maken van alternatieven?
Minister Weyts heeft het woord.
U weet dat we ter zake al wat uitgangspunten besproken hebben. Mijn eerste bezorgdheid was altijd dat ik vond dat men in het verleden de noden van de reiziger en de verlader bij de uitbouw van de infrastructuur en het aanbod van openbaar vervoer nogal uit het oog verloor, vandaar het uitgangspunt ‘vraaggericht’.
Het tweede uitgangspunt is: gericht op een combimobiliteit, niet alleen in de frontoffice, maar ook in de backoffice. We hebben in eerste instantie de reorganisatie doorgevoerd van onze eigen administratie. We hebben ervoor gezorgd dat het mobiliteitsbeleid zelf zou focussen op de samenhang tussen de verschillende modi.
Op het Mobiliteitsplan Vlaanderen kom ik straks nog terug, maar de uitgangspunten daar zullen alleszins zijn zoals we ze de afgelopen jaren hebben toegepast. Ten eerste: vraaggericht investeren in bereikbaarheid, dus inspelen op de vervoersvraag waar nodig. Dat betekent investeren met de focus op woon-werkverkeer. Als we bijvoorbeeld vaststellen dat meer dan 50 procent van de verloren file-uren zich situeren op twee tracés, namelijk de ring rond Brussel en de ring rond Antwerpen, dan zijn dat prioritair de netwerken waarin we moeten investeren, maar tegelijk ook in de alternatieven, zowel logistiek – waterwegen en spoorwegnetwerk – als in de personenmobiliteit: een vraaggestuurd openbaar vervoer en fietsinvesteringen, en zowel Vlaams als via onze stimulansen bij de gemeenten.
Tweede element: alle vervoersnetwerken klaar maken voor de toekomst.
Drie: uitbouw van een multimodaal vervoerssysteem en optimale verknoping, waar we serieus op willen inzetten. We zijn al een stukje gestart, maar dat zal in concreto nu pas zijn realisatie op het terrein krijgen. We zetten bijvoorbeeld in op combiparkings. We hebben er nu al heel wat aangeduid, samen met de NMBS, waarbij we zo veel mogelijk platforms creëren waar je gemakkelijk de overstap kunt maken van de ene vervoersmodus naar de andere. Daarbij is dus ook in ruimte voorzien voor de wagen, want een combimobiliteitsbeleid is geen antiautobeleid, maar een ‘anders-autobeleid’.
Vier: tegelijk verleiden, motiveren en prikkelen we mensen tot een gedragsverandering. Dat gaat over het meetrekken van bedrijven inzake de mobiliteitskeuze van hun werknemers. Denk bijvoorbeeld aan wat we nu aan het realiseren zijn rond het Pendelfonds, waarbij we ondernemingen stimuleren en zelfs financieel ondersteunen om zich niet te gaan enten op de bedrijfswagens, maar op bedrijfsfietsen. Aan de andere kant gaat het dan natuurlijk ook, als we het hebben over prikkelen en motiveren inzake gedragsverandering, over de kilometerheffing, waar we het al enige tijd over gehad hebben.
Daarnaast zijn er innovatieve concepten en technieken. En ten slotte willen we natuurlijk ook inzetten op een regionale en integrale aanpak van basisbereikbaarheid, waar ook die idee van zowel combimobiliteit als van vraagsturing zich op ent. Daarvoor hebben we het ontwerp van decreet dat wordt ingediend en dat we dra in de schoot van dit parlement zien, waar we het ongetwijfeld uitvoerig zullen bespreken.
Dan kom ik bij de backoffice en het investeringsprogramma. Het is voor het eerst dat we dat ook vanuit de visie van combimobiliteit en focus op samenhang allemaal hebben samengevoegd in één geïntegreerd investeringsprogramma.
Het Mobiliteitsplan Vlaanderen zal al die elementen natuurlijk omvatten. Dat is evident. Dat zal ook een strategische visie hebben, operationele beleidsdoelstellingen op korte termijn en een vertaling in concretere operationele maatregelen.
En ik had gezegd dat dat tegen eind januari klaar moest zijn. Ik stel voor dat dit wordt bekeken tijdens de regeling van de werkzaamheden. We kunnen dit dan in de loop van de maand februari voor een tweede maal grondig bespreken.
De heer de Kort heeft het woord.
Minister, het is heel goed dat u een belangrijk principe van die combimobiliteit mee naar voren hebt geschoven, wij geloven daar ook allemaal in. Het uitrollen op het terrein en het verder mee ondersteunen gebeurt echter nog onvoldoende. Het departement Mobiliteit mag dan ook een tandje bijsteken. Ik heb de indruk dat het voor wie vanuit de lokale besturen, zelfs in een vervoersregio, een initiatief wil nemen, een beetje stopt. Wanneer men momenteel proefprojecten op dat vlak indient, zijn blijkbaar de criteria nog altijd niet bepaald om die proefprojecten verder te beoordelen. En dan komen we bij gedachtewisselingen zoals we die tijdens de begrotingsbesprekingen hebben gehad, waarbij is voorzien in een budget voor die combimobiliteit dat echter jaar na jaar wordt doorgeschoven. U hebt heel goede beleidsintenties en u voorziet in de nodige budgettaire middelen. U geeft ook via voorbeelden aan hoe dat moet gebeuren, zoals daarnet met die parkings aan belangrijke stations voor De Lijn en de NMBS, maar op het terrein moet nog een tandje bij worden gestoken. Deze vraag dient ter aansturing van de administratie om op dat vlak een betere uitrol te garanderen.
Voor het overige kijken we hoopvol uit naar uw Mobiliteitsplan Vlaanderen. We zullen daar verder, constructief zoals we zijn, met u over van gedachten wisselen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.