Report meeting Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Vraag om uitleg over dalende investeringen
Report
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister-president, mijn vragen dateren van een tijdje geleden. Toen ik de agenda zag, dacht ik mijn twee vragen om uitleg samen te stellen omdat ze inherent met elkaar verbonden zijn. Als u mij toestaat? Zo kunnen we een iets breder debat hebben. We hebben al veel gesproken over investeringen, en over twee belangrijke vragen hieromtrent. Een: waar staan we met de investeringen? Twee: waar willen we naartoe? Hoe zit het met de keuze voor een norm?
In deze commissie hebben we veel tijd geïnvesteerd in investeringen. De regering maakt er ook een heel belangrijk punt van. Over de partijgrenzen heen delen we de ambitie om het investeringsniveau te verhogen door verder te gaan op het pad dat we zijn ingeslagen, namelijk stap voor stap meer inzetten op investeringen in verschillende domeinen zoals onderwijs, mobiliteit, klimaat enzovoort.
Het kaderdecreet waaraan we werken, zal hopelijk over de partijgrenzen heen kunnen worden goedgekeurd. Dat is ook een teken van het grote belang dat we daar allemaal aan hechten. Ik heb daarbij twee grote vragen. Waar staan we op dit ogenblik? We hebben nog zes maanden voor het einde van de legislatuur om terug en vooruit te kijken. Ik verbaasde mij over een cijfer dat we hebben gevonden bij het Instituut voor de Nationale Rekeningen, een cijfer dat, samengevat, zegt dat er een verschil is in het verloop van de investeringen. In het Waalse Gewest zouden die zijn toegenomen met 5,4 procent, maar in de Vlaamse Gemeenschap zouden ze sterk gedaald zijn, met 7,6 procent.
Mijn eerste bedenking was: men vergelijkt een gewest met een gemeenschap en dat is al niet correct. Het gaat blijkbaar ook over bruto investeringen. Ik wil dit aangrijpen om te komen tot de volgende vraag: kunnen we bepalen waar Vlaanderen staat op het vlak van investeringsgraad? Daarover zijn er cijfers op het Belgische niveau, want Eurostat brengt die cijfers elk jaar uit. In 2015 gaat het over 2,3 procent bruto binnenlands product (bbp) voor publieke investeringen, in 2016 2,2 procent, in 2017 2,2 procent, en vorige week, nadat ik deze vragen had opgesteld, lag het op 2,4 procent bbp, dus plus 0,2 procent. Het Planbureau heeft in zijn economische vooruitzichten gezegd dat de investeringsgraad bij ongewijzigd beleid lichtjes zou stijgen naar 2,5 procent bbp.
Minister-president, dat zijn cijfers voor België, terwijl we natuurlijk in het Vlaams Parlement zijn en we dus in het bijzonder cijfers nodig hebben voor Vlaanderen. Op een actuele vraag die ik u enkele maanden geleden heb gesteld, hebt u geantwoord dat u daarover een studie zou laten maken. U hebt toen ook gezegd dat Vlaanderen al boven de 3 procent zit, maar dat waren toen voorlopige resultaten van die studie. Is die studie af? Welke cijfers levert ze op? Kan dat een startpunt zijn voor mijn volgende vraag, die in het verlengde daarvan ligt: hoe gaan we om met een investeringsnorm?
Wel is er al vooruitgang geboekt. In de werkgroep ‘Leesbaarheid van de begroting’ is men een algemene definitie overeengekomen over wat we zullen tellen als investeringen. Dat was al een eerste belangrijke stap in die richting. Als we het startpunt kennen, kunnen we overgaan naar de tweede vraag: waar willen we naartoe? Ik heb in het parlement een voorstel ingediend om een debat te openen over de vraag of we een investeringsnorm in Vlaanderen kunnen invoeren. Dat hebt u zelf al geopperd in een interview, maar ook nog eens herhaald in de Septemberverklaring. In mijn nota mikken we op 3 procent voor heel België. Dan moeten we nog bekijken wat Vlaanderen daarin kan betekenen.
Minister-president, ik heb enkele concrete vragen over het voorstel dat u hebt gelanceerd voor die norm, hoe u de invulling daarvan precies ziet. Is dat een decretaal verankerde norm? Is het, zoals collega Diependaele al heeft gesuggereerd, een politieke norm – namelijk: wij engageren ons als politieke partij om dat te halen? Alle partijen hebben de voorbije maanden al investeringsplannen naar voren geschoven. Als we een norm zouden vastleggen, hoe kunnen we die dan hardmaken? In mijn voorstel werk ik met een toezicht van commissarissen. Eigenlijk is er al een soort van embryo terug te vinden in het kaderdecreet waaraan we werken in deze commissie. De Inspectie van Financiën zou dit opvolgen.
Die norm, waarvan ik hoop dat we er samen kunnen aan werken, zou een mooie bekroning zijn van het werk dat we in het parlement en de regering hebben gedaan rond hoe we een investeringsversnelling mogelijk kunnen maken omdat het land er nood aan heeft.
Minister-president, dit zijn de vragen die ik u wil stellen. Kort samengevat: is de studie over waar Vlaanderen staat op het vlak van investeringsniveau klaar? Wat zijn de cijfers die we daarvoor kunnen overeenkomen? Ziet u concreet de norm die u al eerder naar voren schoof?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, collega Van Rompuy, het is een goed idee om de twee vragen in elkaar te schuiven, want ze slaan allebei op dezelfde materie. Ze hangen heel erg met elkaar samen. Ik hoop met u dat niet alleen wij twee in onze partij maar dat alle partijen het erover eens zijn dat er weer investeringen nodig zijn en dat dit een zorg en een beleidsdoel is van alle partijen. Heel veel internationale instellingen dringen ook aan op de noodzaak om meer publieke investeringen te doen: de Europese Commissie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Internationaal Muntfonds (IMF). Maar ook bij ons wijzen de Nationale Bank van België en het Federaal Planbureau op de noodzaak van meer investeringen aan.
Recent haalde de Europese Commissie in haar jaarlijks groeianalyse opnieuw aan dat investeringen de motor zijn voor groei en jobcreatie. De OESO pleit voor meer overheidsinvesteringen in infrastructuur en in onderzoek en ontwikkeling (O&O) om de productiviteit te verhogen. En ook het IMF klaagt aan dat er onderinvesteringen zijn in infrastructuur.
Deze regering erkent het belang van publieke investeringen zodat we daar ook heel sterk op inzetten. De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) heeft berekend dat er in 2017 een omslag is gebeurd met een stijging van 5,6 procent van de Vlaamse publieke investeringen en van de lopende uitgaven met slechts 1,9 procent.
Ik ga ervan uit dat we in Vlaanderen, als we de hele rekening zullen kunnen maken, boven de 3 procent zullen zitten, hoger dus dan de cijfers die u daarstraks hebt aangehaald voor heel België. Het is evenwel zo – ik heb het al diverse keren aangekaart bij de diverse instellingen – dat we in dit land niet beschikken over een eenduidige definitie maar ook niet over exacte cijfers over wat er nu precies aan publieke investeringen wordt gedaan.
Vandaar dat ik aan het Departement Kanselarij en Bestuur heb gevraagd om een volledig beeld te geven van de Vlaamse publieke investeringen. Ik denk dat we het er over eens zijn dat we tot een eenduidige benadering moeten komen.
Momenteel wordt er gewerkt aan drie luiken. Het eerste luik is het niveau Vlaamse overheid. Het Departement Financiën en Begroting heeft voorbereidend werk verricht en wil tegen midden december 2018 een eenduidige definitie uitgewerkt hebben. Ik ben blij dat dit gebeurt omdat ik voel dat bij het Departement Financiën en Begroting, bij de Nationale Bank, bij de SERV en bij het Federaal Planbureau wordt ingegaan op de oproep die ik heb gedaan om te komen tot een eenduidige aanpak, eenduidige definities en correcte cijfers. Zeker nu internationale instellingen er permanent op aandringen, is het belangrijk om juiste cijfers te hebben. De Europese Commissie zal in de nationale hervormingsprogramma’s in het bijzonder aandacht vragen voor investeringen, zoals blijkt uit een passage in de brief van Martin Selmayr, secretaris-generaal van de Commissie, aan onze diplomaat François Roux naar aanleiding van de opstart van de werkzaamheden voor het ‘Europees semester’.
Tijdens de parlementaire werkgroep ‘Leesbaarheid van de begroting’ van 6 november 2018 werd een voorstel gedaan, opgemaakt door het Departement Financiën en Begroting, voor een eenduidig definitie van overheidsinvesteringen van de Vlaamse overheid. Daarbij zou worden gewerkt met een kernbegrip dat de bruto-investeringen in vaste activa omvat, inbegrepen deze voor het gesubsidieerd onderwijs, en de overige netto-aankopen van niet-financiële activa. Dit kan worden uitgebreid met een eerste ‘schil’ die de investeringsbijdragen omvat en met een tweede ‘schil’ die de investeringen via participaties omvat. De nota zit in een eindfase.
Het tweede luik gaat over de lokale besturen, waar we uitkomen bij de beleids- en beheerscyclus (BBC). De afgeklopte definitie die het Departement Financiën en Begroting zal uitwerken tegen midden december, zal vervolgens worden toegepast op het niveau van de lokale besturen die werken met de BBC. Het Agentschap Binnenlands Bestuur beheert deze gegevens. Het gaat om gemeenten, autonome gemeentebedrijven, OCMW’s en OCMW-verenigingen van publiek recht, provincies en autonome provinciebedrijven. Als alles goed gaat, zal het Departement Kanselarij en Bestuur tegen eind december een overzicht kunnen geven van deze investeringen.
Dan is er nog een niet-BBC-tool op het niveau van de lokale besturen die niet rapporteren in de BBC. Er moet nog datamateriaal apart worden verzameld omdat dit niet af te leiden is uit de BBC. Dat gaat over intercommunale cvba’s, dienstverlenende verenigingen, opdrachthoudende verenigingen, projectverenigingen, OCMW’s naar privaat recht, provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM), brandweer-, politie- en hulpverleningszones. Er moet dus nog heel wat werk worden verricht en heel wat data worden ingebracht. Ik heb ook gezegd, toen ik bij de Nationale Bank was, dat ik er in alle bescheidenheid van uitging dat de statistieken niet volledig zijn omdat een aantal zaken – ik denk aan de intercommunales die meer en meer investeringen doen en veel investeringen zelfs overnemen van de gemeentebesturen – niet mee worden gerekend.
Naast het formuleren van een eengemaakte definitie ‘investeringen’, zal ook worden nagegaan hoe de investeringen van de lokale overheden kunnen worden verrekend in een totaalprocent overheidsinvesteringen in het bbp. Mogelijke problemen kunnen rijzen doordat de boekhoudsystemen van sommige lokale entiteiten niet het ESR-stelsel volgen.
Het volledige beeld dat we dan krijgen, kan dienen als uitgangspunt voor een investeringsnorm, zodat er door de volgende regeringen met zekerheid kan worden gewerkt aan een stijgend percentage van het bnp en zodat er ook een lijn kan worden getrokken die de groei stimuleert die de welvaart in de toekomst blijft garanderen.
Zoals ik eerder zei – u verwijst naar interviews die ik gaf, voor het eerst in De Tijd – pleit ik ervoor om tegen 2030 of vroeger een groeipad vast te leggen. Het is in ieder geval essentieel om een juist beeld te hebben van de publieke investeringen in Vlaanderen en om dan te komen tot een norm. Voor mij moet die norm niet decretaal worden verankerd. We hebben nog andere normen, zoals de O&O-norm en de werkzaamheidsnorm, die niet vastliggen in decreten. Maar dit zijn natuurlijk geen vodjes papier. Het zijn normen die moeten worden gevolgd, waar de regeringen werk van moeten maken en waarover een publiek debat zal moeten kunnen worden gevoerd. Het belangrijkste is dat er een effectief beleid op dat vlak zal worden gevoerd.
Ik neem aan dat u het met mij eens bent dat dit zal impliceren dat er een beheersing gebeurt van de lopende uitgaven, tenzij je zegt dat we naar grotere ontvangsten gaan. De koek van de ontvangsten is daar. De omslag die we hebben gemaakt in 2017 en die wordt beklemtoond door de SERV, is dat er een lagere groei was van de lopende uitgaven en een grotere groei van de investeringen. Dat is precies wat er is gebeurd sinds de jaren tachtig, namelijk een permanente daling, tot finaal onder de 2 procent in de jaren negentig. Waar we in de jaren zeventig nog aan 5 procent van ons bnp zaten, zijn we in de jaren negentig geëvolueerd naar minder dan 2 procent van het bnp, terwijl de lopende uitgaven stelselmatig fors gegroeid zijn.
Wat mij betreft, blijft het beter om te werken met een streefcijfer, waar je geen sancties op zet maar waar je engagementen hebt en volgehouden inspanningen levert om daartoe te komen.
Moet er een nieuwe instantie zijn? Ik begrijp dat u werkt met een soort van college van commissarissen om dat allemaal te beoordelen. Persoonlijk denk ik dat er voldoende instanties zijn om daarop controle uit te oefenen. In eerste instantie is er de parlementaire waakhond, het Rekenhof, die bij uitstek de controles doet. Daarnaast zijn er de Nationale Bank, de SERV, de OESO, de Europese Commissie, het Federaal Planbureau. Er is dus een abundantie aan organen. In eerste instantie is het het parlement dat de controle doet. Dat is de waakhond die de cijfers zal opvolgen. Naar mijn aanvoelen beschikt het parlement over voldoende instanties die daartoe behulpzaam kunnen zijn.
Mijnheer Van Rompuy, de terugval van de bruto-investeringen van de Vlaamse overheid in 2017 is louter boekhoudkundig. De bronnen die u aanhaalt, geven dat ook letterlijk weer. U verwijst naar het INR en het Federaal Planbureau. U weet dat het scholenbouwprogramma van minister Pascal Smet geconsolideerd en ingekanteld is. Die bedragen zijn allemaal in de begroting terechtgekomen. In 2016 was dat programma op volle kruissnelheid. Toen werd een half miljard euro voor scholenbouw ingekanteld en geconsolideerd. Want uitgerekend in dat jaar werden de meeste scholen gebouwd. U weet dat ESR wil dat wat tijdens de constructiefase gebeurt, ook wordt ingekanteld in de begroting. In 2016 was het een topjaar. In 2017 daalt dat bedrag opnieuw voor scholenbouw, met 100 miljoen euro. Dat is de reden waarom er in 2016 een groter bedrag is. Je mag daar niets uit afleiden. Er is hoogstens een fluctuatie, van boekhoudkundige aard. Maar er is een stijgende tendens.
Tijdens de vorige regeerperiode zaten we structureel op ongeveer 1,6 miljard euro investeringen. In deze regeerperiode zaten we structureel op ongeveer 2 miljard euro. Volgens de vooruitzichten voor de volgende periode gaan we tot 2,5 miljard euro in 2020. De investeringen voor wegen- en waterwegeninfrastructuur stijgen van 762 miljoen euro in 2018 naar 1,3 miljard euro. Er is dus een zeer sterke positieve tendens inzake onze openbare investeringen. Als er een schommeling is, moet je dat zien als een fluctuatie in een tendens die zich voordoet en die hier dan nog uitermate te maken heeft met boekhoudkundige redenen, zoals het Federaal Planbureau zelf zegt.
Er is dus een positieve tendens. Ik hoop met u dat die tendens goed wordt voortgezet. Ten eerste omdat er veel nood is aan openbare investeringen. We hebben heel veel scholen kunnen bouwen. Er was heel veel nood aan. Er is heel veel geïnvesteerd op andere vlakken: in O&O investeren we enorm, maar ook in woonzorgcentra, sociale woningen enzovoort. Die cijfers zijn daar niet inbegrepen, omdat dat altijd met leningen gebeurt. 1 miljard euro per jaar moet je er dus nog apart bij tellen. Maar de noden zijn daar.
Ten tweede is iedereen het erover eens – ook de internationale instanties doen die aanbevelingen – dat die publieke investeringen leiden tot meer groei, tot meer welvaart.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord. Ik deel uw analyse dat het belang van de norm erin bestaat dat we niet, zoals in de jaren tachtig, wanneer we budgettair onder druk komen te staan al te snel zouden beknibbelen op investeringen omdat, zoals men zegt, stenen niet kunnen stemmen en dat de gemakkelijkste manier is om snel te besparen. De norm zou ons daarvoor dus kunnen behoeden. Dat is het opzet van de introductie van zo’n norm.
Er zijn al stappen gezet om te komen tot de basisvoorwaarden om een norm te kunnen hebben, namelijk dat we erover akkoord kunnen gaan op welk punt we vandaag staan. Verschillende administraties zijn daarmee bezig geweest: het Departement Financiën en Begroting, de werkgroep ‘Leesbaarheid van de begroting’, de BBC. Zij moeten die zaken samenbrengen.
Wanneer kunnen we een cijfer verwachten? De investeringen in Vlaanderen zijn x procent bbp of worden op een andere manier uitgedrukt. Dan kunnen we ook kijken welk groeipad we daarop willen enten.
Ik begrijp dat u geen voorstander bent van een decretaal initiatief. Ik heb daar wel meer sympathie voor omdat dat het parlement meer kansen en greep geeft om de uitvoering van die norm te kunnen volgen. Ik deel wel uw mening dat we verschil moeten maken tussen een groep, een conferentie van commissarissen, die in mijn ogen vooral de uitvoering van de projecten volgt zoals in het kaderdecreet staat, en dat we aan de klassieke instellingen de berekening en aan hoeveel procent we nu zitten, kunnen overlaten. Daar kan ik u in volgen.
Ik begrijp dat u eerder mikt op een streefcijfer zoals bij onderzoek en ontwikkeling (O&O) zonder sancties. Als we niet met sancties zouden werken, moeten we wel een heel goede parlementaire opvolging hebben zodat er toch voldoende politieke opvolging en druk is om ervoor te zorgen dat de norm gerespecteerd is.
Ik deel uw mening dat we die norm moeten proberen te behalen mits beheersing van de uitgaven. Dat is een goede suggestie die in het federale investeringspact is gedaan. Het is een langetermijnoperatie. Men moet proberen om op termijn een aantal lopende uitgaven af te bouwen en om te zetten in investeringen, zodat we geen nieuwe ontvangsten moeten aanboren. Je kunt moeilijk meer investeren met minder uitgaven, maar je probeert binnen de uitgavenpatronen die je hebt, minder in te zetten op lopende uitgaven en meer over te schakelen naar investeringen.
Tot slot dank ik u voor uw toelichting dat de berekening van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) eigenlijk een weergave is van een boekhoudkundige fluctuatie. Ik dank u voor uw uitvoerige antwoord en hoop vooral dat we snel een resultaat zullen hebben van de onderzoeken die nu lopen. Als we eenmaal een ijkpunt hebben in het parlement, kunnen we het debat over de norm van start laten gaan.
De heer Diependaele heeft het woord.
‘Stenen betogen niet.’ Als ik de heer Van Rompuy hoor, denk ik dat we ongeveer op dezelfde golflengte zitten. Toch een paar kleine aanvullingen.
Ten eerste, ik ben heel blij om te horen dat u zegt dat we die uitgaven inderdaad moeten gaan beheersen zonder de inkomsten te verhogen. Dat is volgens mij een opdracht die we de komende jaren hebben, niet alleen op Vlaams, maar ook op Belgisch niveau. Dat we er dus vooral voor zorgen dat we niet op zoek gaan naar nieuwe inkomsten, maar de uitgaven proberen te beheersen en dat we op die manier het overheidsbeslag proberen naar beneden te krijgen.
Ten tweede, die discussie is al jaren gaande en ik ben zeer blij dat er een eenvormige definitie is. Ik denk dat we op basis daarvan eindelijk een duidelijk zicht op de investeringen zullen krijgen. Tot nu toe blijft dat een zeer moeilijke discussie. Ik heb uit de werkgroep leesbaarheid van de begroting begrepen dat men nu zou kijken om die nieuwe definitie te gebruiken om de voorgaande jaren min of meer in te schalen. Op basis van die nieuwe definitie hebben we dan een vergelijkingsbasis. Dat geeft de mogelijkheid om daar in de toekomst duidelijker naar te kijken.
Het antwoord van minister-president Bourgeois op de fluctuatie lijkt me ook duidelijk. In zaken als investeringen moet je altijd voorzichtig zijn om met het jaar daarvoor te vergelijken. Je moet het altijd over een ruimere periode bekijken. Daarom is het ook nuttig om die nieuwe definitie op de voorbije jaren toe te passen en die evolutie in te schatten.
Ten derde, mijnheer Van Rompuy, daarin verschillen we absoluut van mening, we hebben die discussie al gevoerd en ik ben blij dat de minister-president van dezelfde gedachte als ik is. Voor mij gaat het verder dan de pure feitelijke discussie, het is een beetje een ideologische discussie: we moeten af van de idee dat we de realiteit aan de hand van decreten en regels kunnen scheppen. Dat is nu eenmaal niet zo. Wat er gaat gebeuren, is zodanig onvoorspelbaar, dat we beter af zijn met politieke akkoorden, waaraan men zich natuurlijk houdt. Dan is natuurlijk de voorwaarde dat je standvastige politici hebt, of toch een zekere kwaliteit van politici hebt. Dat is zeker waar, dat heb je absoluut nodig. Het blijft voor mij het belangrijkste. De voorbeelden zijn legio. U hebt zelf verwezen naar onderzoek en ontwikkeling (O&O), ook daar is dat nooit vastgezet in regels, en toch gaan we binnen de komende jaren die 3 procent halen. Dat is omdat we van ons woord zijn en er effectief voor gaan om die investeringen op te trekken. Zo kijk ik ook naar die investeringsnorm die de komende jaren ongetwijfeld zal worden uitgetekend.
De heer Bertels heeft het woord.
Ik ben blij om te horen dat er een eenduidige definitie komt met betrekking tot overheidsinvesteringen zoals we bijna hebben afgesproken in de werkgroep leesbaarheid van de begroting. Dat kan alleen maar een verrijking zijn voor het debat, dat men dan retroactief gaat terugkijken naar de jaren en voorspelt. Dat moeten we echt absoluut doen voor de intellectuele eerlijkheid van het debat. Als ik het goed heb begrepen, gaat de regering daar nu ook mee akkoord.
Ik kan de heer Diependaele een stuk volgen in dat het decreteren van een investeringsnorm niet altijd helpt. Dat belet niet dat er een aantal nuttige zaken zijn, dat er een kaderdecreet komt. Vandaar ook mijn vraag aan de minister-president: wij hebben een ontwerp van kaderdecreet met betrekking tot alternatieve financiering, dat ook op overheidsinvesteringen slaat. Er zitten een aantal kaders in. Ik hoop dat we daarmee nog kunnen landen en dat daar groen licht komt van de minister-president en dan ook van de N-VA-fractie. Dat die op één lijn zitten. Dat zou een goede zaak zijn voor het intellectuele debat dat dat kaderdecreet binnen deze legislatuur nog kan landen.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Van Rompuy, ik hoop eind januari 2019 de definitie en de cijfers te hebben. We hebben dan een ijkpunt. Het is mijn bedoeling alles heel klaar en duidelijk te stellen. Ik heb namelijk tot mijn verrassing vastgesteld dat er geen definitie en vooral geen eenvormige meting bestaat. Er is dus geen volledig overzicht van de overheidsinvesteringen in Vlaanderen. Normaal gezien, moeten we dit tegen eind januari 2019 krijgen.
Mijnheer Bertels, het is niet zo dat de Vlaamse Regering er nu mee akkoord gaat dat dit naar het Vlaams Parlement komt. Het is omgekeerd. Ik heb het initiatief genomen en heb gesteld dat we dit klaar moeten kunnen krijgen. We moeten een goede en uniforme definitie hebben.
Er zijn heel veel investeringen die niet worden meegeteld. O&O is een voorbeeld. De gesubsidieerde scholen vormen een ander voorbeeld. Er is nog geen zicht op een aantal investeringen. Ik heb daarnet de gemeenten vermeld, maar het gaat ook om de intercommunales en dergelijke. Het is dan ook belangrijk dat we dat overzicht krijgen. Daarover zijn we het eens.
Ik blijf erbij dat we het best de politieke afspraken over een dergelijk groeipad in het Vlaams regeerakkoord opnemen. Het is dan ook goed dat dit werk klaar zal zijn, maar dat heeft ons niet tegengehouden om zwaar te investeren. Er is een zeer zwaar groeipad voor investeringen. We zullen weten waar we in Vlaanderen in globo staan. De volgende meerderheid zal moeten bepalen wat de doelstellingen tegen 2025 en 2030 zullen zijn.
Ik ben er niet voor dit decretaal te verankeren. In de eerste plaats vind ik altijd dat dit de controlemogelijkheden van het Vlaams Parlement enigszins wegneemt. Hoe meer het budget in een decreet wordt vastgelegd, hoe minder het Vlaams Parlement de Vlaamse Regering kan controleren. Ik kijk dan ook naar wat in de gemeenten en elders gebeurt. Een aantal budgetten liggen in Vlaanderen vast in decreten, wat voor de federale overheid niet geldt. Daar valt de begroting onder de verantwoordelijkheid van de Federale Regering. Vervolgens komt hierop dan controle en desgevallend kritiek van het Federaal Parlement.
We moeten er rekening mee houden dat het om een aantal zeer onberekenbare zaken gaat. Tijdens de crisis van 2008 was het alle hens aan dek. Er zijn toen tekorten gemaakt want het waren budgettaire heel moeilijke tijden. Helaas weten we nu al dat alle voorspellingen erop wijzen dat de groei begint te verminderen. We hebben in België nooit op een hoog niveau gezeten. We hebben het goede Europese niveau nooit gehaald en nu zijn er signalen dat de groei zal verminderen. Als we beslissen dat bepaalde percentages van het bnp moeten worden gehaald, kan dit misschien tot verscheurende budgettaire keuzes leiden.
Ik denk dat we het erover eens zijn dat we de lopende uitgaven moeten beheersen, maar we moeten natuurlijk wel al die leerkrachten en al die welzijnswerkers, net zoals al die mensen in de jeugd- en zorginstellingen, blijven betalen. We hebben in Vlaanderen een zeer grote loonbegroting. De grootste begroting is de onderwijsbegroting, maar die post bestaat voor 90 procent uit wedden. De tweede grootste begroting is de welzijnsbegroting, maar die post bestaat voor 90 procent uit wedden. We kunnen dat niet zo maar beginnen samen te drukken.
Om een aantal redenen denk ik dat het niet goed is dit in een decreet vast te leggen. Dat is een beslissing die een volgende politieke meerderheid zal moeten nemen. Wat ik nu heb gedaan, is het voorbereidende werk. Hierdoor zullen we een definitie hebben en zullen alle publieke investeringen in kaart worden gebracht en ook kunnen worden gemeten.
Ik heb gewezen op de laatste moeilijkheden die we ondervinden. Over een aantal zaken wordt niet op basis van het Europees Stelsel der Rekeningen (ESR) gerapporteerd. Indien we het in de BBC op basis van het ESR gerapporteerd krijgen, moeten we dat er allemaal op een uniforme wijze uit halen. Waar dat niet het geval is, vergt dit bijkomend werk. Het Departement Kanselarij en Bestuur, het Agentschap Binnenlands Bestuur en het Departement Financiën en Begroting werken samen. Er is me gezegd dat dit normalerwijze eind januari 2019 klaar zal zijn. Ik denk dat dit een goed moment is. De politieke partijen zullen dan hun programma’s samenstellen en zullen kunnen vertrekken vanuit geijkte cijfers en van een eenduidige definitie. Hier kan in een volgend Vlaams regeerakkoord werk van worden gemaakt.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Mijnheer Diependaele, er is nog een norm waarover krachtdadige politici hebben verklaard dat we hem ze zouden halen, namelijk de begrotingsnorm. Ik maak even een vergelijking. Ik weet dat we geen wettelijke begrotingsnorm hebben, maar andere landen, zoals Duitsland en Zwitserland, hebben die norm wel. Zij voorzien in heel wat flexibiliteit. Zoals daarnet terecht is opgemerkt, moeten we in tijden van economische recessie meer flexibiliteit hebben. Dit kan echter in een decreet worden ingewerkt. De ervaring leert ons dat we niet enkel krachtdadige politici nodig hebben indien we willen dat een norm wordt gerespecteerd, maar dat we ook een kader, toezicht en controle nodig hebben om de nodige druk uit te oefenen. Om een norm op een succesvolle wijze te kunnen implementeren en om ervoor te zorgen dat de beloftes die nu worden gedaan ook kunnen worden waargemaakt, hebben we tot slot ook de nodige flexibiliteit nodig om te vermijden dat we onverstandige zaken moeten doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.