Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Report
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, de voorstelling van de MAHA-studie (Model for Automatic Hospital Analyses) voor de ziekenhuizen is elk jaar een bijzonder moment, zeker voor de ziekenhuissector. De cijfers hebben betrekking op de gezondheidstoestand van onze ziekenhuizen.
Op 9 oktober stelde Belfius de MAHA-studie voor over de toestand van de ziekenhuizen in het jaar 2017. Er zijn enkele frappante cijfers. De schuldpositie van de ziekenhuizen blijft ongeveer status quo – dat is oké – en ook de omzet is lichtjes gestegen. Daar kunnen we allerlei bedenkingen bij maken, maar we kunnen dat ook als een positief gegeven beschouwen.
De beperkte afname van het aantal ligdagen dat een patiënt gemiddeld in een ziekenhuis doorbrengt, is een gevolg van de kortere verblijfsduur. De stijging van de personeelskost is hoger dan de stijging van de inkomsten.
Er is sprake van een stijging van het aantal ziekenhuizen dat het boekjaar met een negatief resultaat afsloot. Zo waren er 19 ziekenhuizen, of een vijfde van het totaal, die het boekjaar 2017 met een verlies afsloten. De ziekenhuizen met een negatief courant resultaat zijn nog talrijker. Het gaat om 39 ziekenhuizen. In 2016 waren dat er slechts 13. Er is ook een toename van het aantal ziekenhuizen met onvoldoende cashflow.
Er zijn verschillen tussen ziekenhuizen, er zijn zelfs verschillen tussen landsdelen. De potentiele alarmsignalen betreffende de financiële toestand, de trends die al een tijdje bezig zijn, zijn voor de financiële toestand van de ziekenhuizen toch alarmerend en worden elk jaar iets zorgwekkender. Dat kun je lezen in de commentaren van verschillende actoren op het terrein. De grens met het faillissement wordt voor een aantal mensen flinterdun, of is bereikt. Als een Titanic gaan we met de ziekenhuizen naar een ijsberg voor wat de financiële toestand betreft. Het zijn toch titels die ons moeten verontrusten.
In zijn aanbevelingen schrijft Belfius – terecht – dat we moeten gaan voor meer samenwerking. Op die manier zou beschikbare infrastructuur beter benut kunnen worden, een oefening die al deels aan de gang is.
Minister, ik neem aan dat u kennis hebt kunnen nemen van de MAHA-studie en dat u er even geïnteresseerd als ik naar hebt gekeken, en dat u een antwoord voorbereidt vanuit uw Vlaamse bevoegdheden. Welke conclusies trekt u hieruit inzake de financiële ademruimte van de Vlaamse ziekenhuizen? Hoe staat u tegenover het pleidooi van de onderzoekers voor meer samenwerking en meer netwerkfinanciering? Welke initiatieven zult u desgevallend vanuit uw eigen bevoegdheid nemen of versneld invoeren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer Bertels, de MAHA-studie is ons bekend. We lezen hierin dat de ziekenhuizen inderdaad minder financiële ademruimte hebben dan de vorige jaren. Dit zijn evenwel de cijfers van de Belgische ziekenhuizen. De Vlaamse ziekenhuizen scoren opmerkelijk beter dan de Waalse en Brusselse ziekenhuizen. Het gaat in globo financieel inderdaad wel minder goed, ook de betere ziekenhuizen deden het minder goed.
Hierbij een paar conclusies uit de studie: bij de negentien ziekenhuizen met een negatief resultaat in 2017 zijn zeven Vlaamse ziekenhuizen. Het globale resultaat voor de sector bedroeg 130 miljoen euro, waarvan 102 miljoen voor de Vlaamse ziekenhuizen. Het gemiddelde resultaat bedroeg voor de Vlaamse ziekenhuizen 1,25 procent van de omzet, terwijl dit voor de hele sector 0,9 procent was. De hoofdreden voor de verminderde resultaten is de toename in de personeelskosten. Die namen voor Vlaanderen toe met 4,1 procent, voor Brussel met 3,2 procent en voor Wallonië met 3,3 procent.
Daarenboven valt ook op dat de ziekenhuisactiviteit in 2017 stagneert en zelfs lichtjes daalt: de opnames met 0,8 procent, de gerealiseerde verpleegdagen met 2,4 procent, de chirurgische daghospitalisatie met 1,1 procent enzovoort.
De ratio cashflow/vervallende langetermijnschuld moet, om goed te zijn, boven de norm van 1,1 liggen. Nationaal was dit gemiddelde 1,44. Het Vlaamse gemiddelde bedroeg 1,61.
Ook de solvabiliteit van de Vlaamse ziekenhuizen was goed: het eigen vermogen zonder subsidies bedroeg gemiddeld 25,3 procent, wat boven de norm van 20 procent ligt.
In de studie worden ook de investeringen in vaste activa besproken. Bijkomend is er 886 miljoen euro of 12,4 procent toename ten opzichte van 2016 voor de hele sector. Die toename is toe te schrijven aan enkele grote projecten.
Dit wat de resultaten van de studie betreft.
U weet dat Vlaanderen ten aanzien van de ziekenhuizen niet over veel financiële hefbomen beschikt. De Vlaamse Gemeenschap is bevoegd voor de financiering van investeringen in de infrastructuur van ziekenhuizen, net als voor de financiering van en investeringen in zware medische apparatuur. Op het overgrote deel van het budget van ziekenhuizen hebben wij dus geen impact.
Wat het aandeel ziekenhuisinfrastructuur betreft, blijft Vlaanderen sterk investeren. Dit vertaalt zich in een blijvende hoge continuïteitsratio op de balansen van de Vlaamse ziekenhuizen. In 2017 is nog voor 429,7 miljoen euro aan kasbetalingen uitbetaald onder het oude systeem van het Budget van Financiële Middelen (BFM) én hebben we de opstart gemaakt met een nieuw model: het instandhoudingsforfait voor alle ziekenhuizen. De lopende investeringsdossiers werden geïntegreerd in het strategische forfait. In totaal is voor de ziekenhuisinvesteringen, boven op de middelen in het oude BFM, kasmatig in de laatste goedgekeurde begroting in 125,3 miljoen euro voorzien voor het instandhoudingsforfait en in 49,1 miljoen euro voor het strategische forfait. Met de middelen van het strategische forfait wordt in jaarlijkse kasmatige uitbetalingen voorzien, maar daartegenover staan natuurlijk investeringen. In totaal wordt tijdens deze legislatuur alleen al voor de lopende bouwkalenderprojecten een investeringswaarde van om en bij 1 miljard euro aan ziekenhuisinfrastructuur gefinancierd.
Wat we wel hebben geleerd uit de besprekingen met Belfius, is dat we met de sector afspraken zullen maken over de wijze waarop die forfaits in de boekhouding komt om ervoor te zorgen dat dit op een eenduidigere manier gebeurt. Natuurlijk staan, strikt genomen, tegenover die forfaits ook investeringen of onderhoud die moeten worden gefinancierd. Het is belangrijk dat de forfaits niet louter dienen om de lopende exploitatie te financieren.
Vlaanderen is sinds de zesde staatshervorming ook bevoegd voor de organisatie van de eerstelijnszorg en het ouderenzorgbeleid. Vlaanderen wil vanuit deze nieuwe bevoegdheden verder werken aan een zorglandschap dat evolueert in functie van de zorgbehoeften.
De dalende trend die de Belfiusstudie optekent in het verblijf in de geriatrie, kan wellicht deels worden verklaard doordat de ziekenhuissector in Vlaanderen voldoende inspeelt op het Vlaamse flankerende woonzorgbeleid en de hieruit volgende wijziging in de zorgvraag. Zo worden in Vlaanderen tijdens deze legislatuur 9.800 bijkomende woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf gecreëerd, wordt er voor 55 miljoen euro geïnvesteerd in bijkomende rust- en verzorgingstehuisbedden (rvt-bedden) en worden er voor ongeveer 40 miljoen euro investeringen gedaan in de ouderenzorginfrastructuur. Ten slotte nam ook het budget voor de thuiszorg toe met ruim 60 miljoen euro.
Onze conclusie is dat een deel van het antwoord ligt in een actievere samenwerking en afstemming tussen de ziekenhuizen onderling alsook tussen de ziekenhuizen en eerstelijnsvoorzieningen en -actoren.
Het is wel interessant om te zien dat de verblijfsduur in de geriatrie in Wallonië en Brussel anders begint te evolueren dan in Vlaanderen. Zoals gezegd vermoeden wij dat een deel van de verklaring erin bestaat dat langdurige zorg voor ouderen bij ons meer wordt vertaald in het uitgebreide residentiële aanbod in de ouderenzorg.
Wat uw derde vraag betreft: wij kunnen het pleidooi van de onderzoekers onderschrijven. Samenwerking en netwerkvorming zijn steeds meer nodig en de nodige afspraken moeten worden gemaakt tussen de netwerkpartners in functie van het aanbod en de infrastructuur. Op dit ogenblik is er in Vlaanderen een positieve dynamiek rond samenwerking en netwerkvorming, maar er is ook wel enige onzekerheid en onduidelijkheid die dit vertraagt. We zijn immers afhankelijk van het regelgevend kader van de federale overheid inzake de ziekenhuisnetwerken. U weet dat de Federale Regering voor de vakantie het ontwerp daarover definitief heeft goedgekeurd en ik neem aan dat dit nu in de Kamer van volksvertegenwoordigers wordt besproken.
In afwachting van, maar ook in lijn met de federale regelgeving zijn we in Vlaanderen volop bezig met het ondersteunen van de inhoudelijke voorbereiding van de netwerken. Vlaanderen zet in op de vernieuwing van het instrument van de zorgstrategische planning, dat in de toekomst niet alleen zal worden gebruikt in functie van de investering in de ziekenhuisinfrastructuur, maar ook voor het onderbouwen van de toekenning van planningsvergunningen en -erkenningen.
In Vlaanderen wordt momenteel het regelgevend kader inzake zorgstrategische planning uitgewerkt. Tezelfdertijd wordt aan de potentiële netwerken de mogelijkheid geboden om zich kandidaat te stellen om in de testfase een regionaal zorgstrategisch plan uit te werken. De kandidaturen zijn ondertussen ingediend.
Vanuit de overheid voorzien we middelen om de betrokken netwerken te ondersteunen en te begeleiden bij dit traject. Voor de opmaak van het regionaal zorgstrategisch plan werd een tool uitgewerkt die ter beschikking gesteld zal worden aan de kandidaat-netwerken die geselecteerd worden voor de testfase. Daarnaast zullen de netwerken die geselecteerd worden voor deze testfase, indien gewenst, begeleid worden door een consultant met competenties in het begeleiden van veranderingsprocessen.
Tot slot wil ik nog meegeven dat er een onderzoek loopt om de parameters te toetsen die gehanteerd worden in het financieringsmodel voor de infrastructuur van de ziekenhuizen. Een van de onderzoeksvragen die voorligt, is dat de infrastructuurbetoelaging de vorming van klinische netwerken moet ondersteunen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Steunpunt WVG en loopt tot eind oktober 2019.
De heer Bertels heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister.
Inzake de daling van de ziekenhuisactiviteit en het voorbeeld van de geriatrie, dat u aanhaalt, denk ik dat u een punt hebt dat de andere wijze waarop de langdurige zorg georganiseerd wordt in Vlaanderen zijn “vruchten” afwerpt. Dat is inderdaad een goede zaak. Hetzelfde geldt trouwens voor de ambulante sector, die in Vlaanderen een deel van de ziekenhuisactiviteiten overneemt. Het is geen probleem om dat zo te stellen. Ik denk dat dat een goede evolutie is, als ze niet te ver gaat en de gezondheid van de patiënten niet schaadt.
Maar, minister, we moeten toch opletten met de rode cijfers van de ziekenhuizen, zeker met betrekking tot het courant resultaat, waarnaar u verwees. Ik denk dat dat al een gevaar voor de zorg is. We moeten daar vanuit Vlaanderen aandacht voor hebben en erover waken dat die goede zorg verstrekt kan blijven worden, ook met betrekking tot de ziekenhuisactiviteiten.
Ik weet even goed als u dat er een federaal luik is met betrekking tot de herziening van de ziekenhuisfinanciering, maar ik wil toch even ingaan op de netwerkvorming zoals u ze zelf hebt beschreven, waarin Vlaanderen ook een belangrijke rol te spelen heeft. U verwijst terecht naar de testfase voor de zorgstrategische plannen. Daarover gaat mijn vraag. Minister, u verwijst naar een tool die ter beschikking gesteld wordt. U verwijst naar consultants die eventueel ter beschikking gesteld kunnen worden en die een veranderingsproces kunnen begeleiden, zoals u het genoemd hebt. Minister, overweegt u om ook directe interne financiering te voorzien voor ziekenhuizen die meedoen aan die zorgstrategische planning? Ze moeten ook hun infrastructuurinvesteringen kunnen aanvragen en uitbouwen voor de toekomst. Want het is niet voldoende om een tool te hebben of consultants bij veranderingsprocessen. We hebben gemerkt bij de vele audits die er gebeuren – en dat is een goede zaak – dat die consultants ook werk geven intern aan het ziekenhuispersoneel zelf en ook bijvoorbeeld bij Zorgnet. U verwijst er zelf naar. Netwerkvorming is een goede zaak en we moeten daarnaartoe, maar dat kost ons in het begin ook man- en vrouwkracht. Dat kost in het begin, in plaats van op te leveren. Minister, mijn vraag is wat uw visie daarop is. Kunnen ziekenhuizen op dat vlak geen steun in de rug gebruiken, los van de klassieke financiering via de BFM, waarnaar u verwijst? Ook daar moet er financiële stabiliteit en zekerheid komen. Daar moet u samen met uw federale collega werk van maken. Kan Vlaanderen met betrekking tot die netwerkvorming geen bijkomende ondersteuning bieden? Verdienen onze Vlaamse ziekenhuizen dat niet?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voor de transitie naar netwerken voor de locoregionale zorgopdrachten zijn er drie mogelijke partners die de ziekenhuizen daarin kunnen ondersteunen. De Vlaamse overheid heeft een aanbesteding gedaan, een consultant aangeduid, en een tijdje geleden ook een soort tool gemaakt om de behoeften te analyseren en de patiëntenstromen te bestuderen. Dat voorbereidend werk is dus gedaan. Wij zullen de ziekenhuizen begeleiden bij de opmaak van het regionale zorgstrategische plan. Dat is dus wat wij kunnen doen. Federaal heeft men aangekondigd dat men overweegt om na te gaan of men de ziekenhuizen kan financieren via een budget van financiële middelen. Dat lijkt me ook logisch. We hebben uiteraard ook gesproken met Zorgnet-Icuro, dat zijn leden ook zal ondersteunen.
Wat de consequenties betreft van die samenwerkingsverbanden op de investeringsvragen naar infrastructuursubsidies, zijn er twee dingen. Langs de ene kant zal men in de toekomst de individuele vragen rond strategische forfaits alleen nog kunnen legitimeren als het individueel zorgstrategisch plan past in een regionaal goedgekeurd zorgstrategisch plan. In die zin weet iedereen dus dat de Vlaamse toekenning van strategische forfaits afhankelijk zal zijn van het bestaan van een regionaal plan en van het bewijs dat wat het ziekenhuis strategisch wil, ook past binnen dat regionaal of dat thematisch zorgstrategisch plan. Dat lijkt me dus zeer coherent.
Het tweede heb ik ook al gezegd. Voor die parameters voor die strategische forfaits en die instandhoudingsforfaits hebben we ons nu gebaseerd op de technieken, begrippen en instrumenten die daarvoor bestonden in het vroegere federale systeem. We hebben met de sector afgesproken dat we die parameters gaan bekijken. In die studieopdracht wordt ook bekeken wat, als wij later strategische forfaits of instandhoudingsforfaits toekennen of als men gaat samenwerken, de impact daarvan zal zijn. Dus in die zin lijkt mij dat, vanuit Vlaams standpunt, wel vrij coherent om het op die manier op te bouwen.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, het is effectief zo dat er een aantal zaken gebeuren. Ik kom echter uit een regio waar ik heel goed kan meepraten over de interne noden met betrekking tot het uitrollen van samenwerkingsmodellen of netwerkmodellen. Het is effectief zo dat die consultants en die tools werken in de netwerkster. Ik merk echter hoeveel kostbare tijd en energie men moet stoppen in die interne voorbereiding bij het eigen ziekenhuis of binnen die ster. Daar ging mijn vraag in feite naartoe. Voor de interne voorbereiding voor alle stakeholders binnen het ziekenhuis, om bijvoorbeeld de medische raad of de patiëntenvereniging niet te noemen, hebt u ook veel werk nodig.
En daar werkt uw tool voor de patiëntenstromen op een niveau hoger; de consultants werken op een niveau hoger. Ik denk dat de ziekenhuizen daar nood hebben aan interne financiering, om daar met een goede kennis van zaken en voldoende mankracht te kunnen werken aan netwerkvorming. Ik denk dat daar nog een lacune is. Je kunt dat niet alleen overlaten aan de individuele ziekenhuizen, zoals ze nu gefinancierd worden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.