Report meeting Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Report
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, sinds 1 januari 2017 is het nieuwe decreet op de georganiseerde sportsector van kracht. Tijdens de bespreking van dat decreet in de commissie hier, antwoordde u op mijn vraag over een evaluatie dat er een evaluatierapport zou komen over de impact van dit decreet na één jaar en dat u dat zou voorleggen aan de Vlaamse Regering.
Op 13 december heeft een exquise selectie van deze commissie een voortreffelijke lunch genoten – voortreffelijk wegens de inhoud, maar de lunch zelf was ook niet slecht – met een delegatie van de Vlaamse Sportraad. Zij vroegen ook een globale evaluatie van de effecten van het nieuwe decreet. Eind april verschenen er in de pers een aantal resultaten over de naleving van de afspraken met betrekking tot goed bestuur.
Minister, wat is de stand van zaken van die globale evaluatie van de implementatie van het nieuwe decreet? U hebt uiteraard zicht op de fusiebewegingen. Wat is de impact op het aanbod van a tot z, de interne werking en het personeelsbestand – want daarover bestond ook wat onrust –, de uitbouw van ‘shared services’ – daarover heb ik ook nog vragen gesteld bij de actuele vraag van vorige maand –, de aanvullende subsidies voor de beleidsfocussen innovatie, laagdrempeligheid, jeugdsport en sportkampen?
Werd bij die evaluatie overleg gepleegd met de Vlaamse Sportraad en met de koepelfederatie Vlaamse Sportfederatie (VSF)?
Minister, uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat 70 procent van de mensen die in Vlaanderen aan sport doen, dat niet doen via een sportclub, en dat van de bestaande sportclubs 17 procent niet is aangesloten bij een sportfederatie. Met andere woorden: de overgrote meerderheid van de Vlamingen die aan sport doen, kunt u niet impacteren via uw beleid naar de sportfederaties toe. De vraag is – en die heb ik ook al in het verleden gesteld –: op welke manier kunt u toch een sportbeleid voeren dat impact heeft op die heel grote groep die niet in clubverband aan sport doet?
Ten slotte heb ik een vraag in verband met de resultaten die werden bekendgemaakt rond de afspraken van het goed bestuur in de federaties. Op basis van welk onderzoek hebt u eind april cijfers over de naleving van de zogenaamde code-Muyters inzake goed bestuur bekendgemaakt? Hoe werden deze resultaten gecommuniceerd aan de sportfederaties?
Ik dank u alvast voor uw antwoorden.
Minister Muyters heeft het woord.
Collega Poschet, alle cijfers over het eerste werkingsjaar van de sportfederaties zijn pas bekend vanaf 1 juli, na de bekrachtiging van de saldi 2017. Dat is decretaal zo bepaald. Het heeft dan ook weinig zin om de globale evaluatie nu uit te voeren, vooraleer we die cijfers hebben, aangezien het onmogelijk zou zijn om de volledige impact in te schatten.
Da5t wil niet zeggen dat we er nog niet mee bezig zijn. We startten immers al een eerste fase van de evaluatie op, specifiek gericht op de fusiefederaties. Zij kregen een enquête die polste naar hun bevindingen in relatie tot de fusies tijdens dat eerste werkingsjaar. Intussen zijn bijna alle antwoorden van die eerste fase ingediend bij Sport Vlaanderen. De vragen die in die enquête werden gesteld, gaan onder meer over de impact van de fusie op de organisatorische aanpassingen, op het bestuur, de administratieve lastenvermindering voor de sportclubs, de financiën, de communicatie, het aanbod, het personeel, de gedragenheid door sportclubs en de struikelblokken tijdens het traject.
Zodra de evaluatie van die eerste fase wordt afgerond, zal Sport Vlaanderen mij hierover een eerste tussentijds rapport bezorgen. En als ik dat rapport in mijn bezit heb, kom ik het met plezier toelichten in de commissie. Ik zal het dan ook aan de Sportraad bezorgen. Ik stel voor dat we dat op die manier ten gronde kunnen bekijken.
Er is regelmatig overleg tussen mijn administratie Sport Vlaanderen en VSF voor de opvolging, de impact en de begeleiding van het decreet. De enquête voor die eerste fase werd in overleg met VSF opgemaakt. Dat zal ook zo gebeuren voor de globale evaluatie naar alle gesubsidieerde sportfederaties, die dit najaar wordt afgerond. U vraagt om wat tijd te geven. In juli komen de cijfers binnen, dan volgt het rapport en nadien wordt het geagendeerd.
Mijnheer Poschet, wat uw tweede vraag betreft, moet ik bekennen dat ik niet goed weet naar welke studie u verwijst. Ik kan heel moeilijk de cijfers uit uw tweede vraag correct inschatten. Het lijkt mij dat er iets niet klopt. We hebben 1,5 miljoen clubleden die ook bij een sportfederatie zijn aangesloten. Indien 70 procent van de sportende Vlamingen niet bij een club is aangesloten, en we weten dat 1,5 miljoen wél bij een club is, dan zou dat betekenen dat 17 procent aangesloten is bij een club die niet bij een sportfederatie zit en dan hebben we op dit ogenblik, als je dat extrapoleert, 5,85 miljoen sportende Vlamingen. Dat is 91 procent. Dan hoeven we wat mij betreft niet meer te discussiëren over al de rest. (Gelach)
Dan hebben we bereikt wat zowel u als ik onderschrijven: alle Vlamingen aan het sporten. Maar ik vrees dat die spectaculaire stijging niet juist is. De laatste officiële cijfers waren 64 procent uit de participatiereview van 2014. Misschien kunt u straks toelichten vanwaar uw 70 procent komt?
Allerhande studies wijzen er wel op dat sporters in Vlaanderen niet alle sportactiviteiten in sportclub- of federatieverband uitoefenen. Maar is dat ook altijd noodzakelijk? Ik neem mezelf als voorbeeld. Heel wat van mijn sportactiviteiten doe ik zonder bij een sportclub te zijn.
Uit onderzoek blijkt ook dat men vaak occasioneel of zelfs eenmaal per jaar sport. Ik geef de skiërs als voorbeeld: niet elke persoon die gaat skiën, is bijvoorbeeld aangesloten bij Sneeuwsport Vlaanderen. En wie aangesloten is bij een club voor één sport, kan een andere sport ook in een niet-georganiseerd verband beoefenen.
Mijn doelstelling – ik weet dat dat ook de uwe is – is om alle Vlamingen op een kwalitatieve en gezonde manier aan het sporten te krijgen. Of dat in een club is of daarbuiten, is eigenlijk van ondergeschikt belang.
Ik zet wel sterk in op een permanente kwaliteitsverbetering, dat weet u. Daarom hebben we in het decreet voor de eerste keer kwaliteit opgenomen als een parameter voor het aanbod van sportfederaties en hun clubs, zodat hun aantrekkingskracht vergroot. Als je kwaliteit levert als federatie, dan heb je ook meer kans dat mensen er de toegevoegde waarde van inzien en zich sneller aansluiten bij een club. Als je loopt of jogt, dan is er een verschil tussen dat in je eentje doen op zondagmorgen en broodjes gaan halen en het in clubverband doen, waar je professionele begeleiding krijgt en je grenzen stilaan verlegt, en dan geen broodjes meebrengt.
Dit is een van de redenen waarom ik als minister de filosofie van een a-tot-z-aanbod in het nieuwe decreet heb geïntegreerd. Iedereen moet binnen het ruime sportclubaanbod een aanbod op zijn of haar maat kunnen vinden. Via de beleidsfocussen kunnen we hier en daar extra accenten leggen.
Onafhankelijke sportclubs kunnen via de lokale monitoringtool steeds betrokken blijven bij het Vlaamse sportbeleid. Door een verhoging van kwaliteit, transparantie en democratie binnen sportfederaties, via het decreet en de code goed bestuur, hoop ik dat de aantrekkelijkheid voor clubs om toch aan te sluiten bij een sportfederatie vergroot, maar de keuzevrijheid om daar onafhankelijk van te zijn is ook belangrijk.
Mijn beleid zet trouwens evengoed in op sporten buiten de klassieke context. Ik ondersteun de aanleg van nieuwe, alternatieve sportparcours in de natuur zoals loopomlopen, wandel- en fietstrajecten, mountainbikeroutes enzovoort. Ik zet extra in op de uitbouw van de naschoolse sportbeoefening, samen met minister Crevits. Het zijn allemaal initiatieven ten dienste van de individuele sportbeoefenaar. Dat is voor u en voor mij altijd het belangrijkste.
Het onderzoek inzake goed bestuur was geen extern onderzoek, maar is een eerste foto goed bestuur die Sport Vlaanderen nam in december 2017. Het moment en de wijze waarop dit zou gebeuren, werd vooraf aan de sportfederaties meegedeeld. De gebruikte indicatoren zijn vastgelegd in het decreet. Deze foto is het resultaat van een afweging van de ‘as is’-situatie ten opzichte van wat er zou moeten zijn. Het is een inschatting van hoe ver men al staat op de verschillende elementen.
Om de situatie in kaart te brengen, werden de werking en de rol van de verschillende raden en organen binnen de sportfederaties bekeken, net als de manier waarop hierover werd gecommuniceerd. De screening en de begeleiding vooraf gebeurde door de betrokken dossierbeheerders van de sportfederaties bij Sport Vlaanderen in nauw overleg met de contactpersonen van de sportfederaties.
De totale resultaten werden door middel van een presentatie bekendgemaakt aan de sportfederaties op 7 maart tijdens een infomoment van Sport Vlaanderen. De individuele resultaten werden via het evaluatieformulier aan elke sportfederatie bezorgd. Dit omvat enerzijds het aantal gescoorde indicatoren, de procentuele weergave van de totaalscore en de score op elk van de drie onderzochte dimensies van goed bestuur.
Zo kreeg elke federatie de kans om te zien wat ze al doet en waar ze staat ten opzichte van de andere federaties, zonder individueel te zeggen of ze goed of slecht scoren. Daarom heb ik nergens gezegd wie goed of slecht stond. Omdat ik de rangschikking wel ken, heb ik wel gezegd dat er grote zijn die slecht scoren, en dat er kleintjes zijn die goed scoren. Dat is om aan te tonen dat het voor iedereen haalbaar moet zijn. Anderzijds bevat het rapport ook de monitoring van bepaalde scores en suggesties die de optimalisering van het resultaat bij een volgende meting kunnen bevorderen.
Sport Vlaanderen heeft veel geïnvesteerd in de ondersteuning en begeleiding van de sportfederaties en zal dit ook de komende jaren blijven doen. Alle sportfederaties zijn met de code van goed bestuur echt aan de slag gegaan. Sommigen staan al verder dan anderen, maar het is natuurlijk ook een intensief proces. Ik ben echt wel fier op wat onze federaties al doen, zelfs in vergelijking met de grote internationale federaties. Ik ben fier op de stappen die onze federaties al hebben gezet naar goed bestuur.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, ik ga de drie punten overlopen zoals u hebt geantwoord op mijn vragen. Het zou zeer goed zijn dat u een toelichting geeft in de commissie met het definitieve rapport van Sport Vlaanderen inzake de totale evaluatie. Het lijkt ook goed om daarbij het advies van de Sportraad te nemen. We kunnen in de regeling der werkzaamheden bekijken of we de Sportraad kunnen uitnodigen in de commissie om feedback te geven. Het is belangrijk dat VSF daarbij betrokken is. Dat is dus positief. Minister, wanneer denkt u dat dit klaar zou kunnen zijn?
Wat de tweede vraag betreft, die cijfers komen van de KU Leuven, van Sportmanagement. Ik zal ze nog eens verder bekijken om er zeker van te zijn dat we de bal niet hebben misgeslagen, maar ik denk dat die tot op heden nog wel zouden kunnen kloppen. Het is uiteraard nuttig om mensen te blijven betrekken bij het sportbeleid. Die groep van mensen die daarbuiten vallen, die buiten sportfederaties en -clubs actief zijn, ik behoor daar zelf toe. Ik doe zelf een soort Start to Run en ik ga naar de fitnessclub, dus ik behoor tot die 70 procent die aan sport probeert te doen om de nadelen van onze job weg te werken. Je mist daardoor echter wel een zekere omkadering, en principes van goed en ethisch sporten die zouden kunnen worden overgebracht.
We hebben in het najaar een aantal cijfers gekregen van VSF, die zelf een enquête had gedaan bij de sportfederaties. Daar hadden 44 van de 47 sportfederaties op gereageerd. Ik vroeg me af op welke manier die studie zal worden meegenomen, op een positieve manier, bij de globale evaluatie. Een van de cijfers die daarbij toch wel opvielen, was dat 49 procent van de sportfederaties vond dat er extra planlast was gekomen door het nieuwe Sportfederatiedecreet. 45 procent vond dat er niks was veranderd, dus maar 2 procent vond dat het was gedaald. Misschien was dat omdat het een nieuwe regelgeving was, maar ik weet niet of er een nieuwe meting ter zake zal gebeuren.
Dat is ook mijn vraag bij het derde punt, over de code inzake goed bestuur: wanneer plant u een volgende meting om te zien wie er al ‘compliant’ is of niet? Ik vroeg me ook af – en die vraag heb ik toen ook gesteld naar aanleiding van mijn actuele vraag – of er intern, binnen Sport Vlaanderen wordt gekeken naar de kwaliteit van de aangeboden ondersteuning. We zien immers, en horen ook, dat dat soms afhankelijk is van de persoon in kwestie. Dan kan men onderling leren van best practices, om te bekijken op welke manier elke sportfederatie, of ze nu groot, klein of middelgroot is, volledig kan worden ondersteund bij de transitie naar dit nieuwe decreet.
De heer Moyaers heeft het woord.
Ik wou om te beginnen collega Poschet bedanken voor het alleszins opnieuw op de agenda plaatsen van de vraag. Naar aanleiding van die plenaire vergadering van 25 april had ik ook nog wel wat vragen. Ik heb er ook heel wat van schriftelijk gesteld. Die waren veel meer cijfermatig, denk ik. Ik verwacht daar dus binnenkort ook wel wat antwoorden op. Ik denk dat het toch wel belangrijk is dat we de vraag blijven stellen hoe we vanuit Vlaanderen ondersteunend kunnen blijven werken aan het verder professionaliseren van de sportsector zelf. Dan heb ik een specifieke vraag over het percentage van de subsidies dat men dit jaar kan verliezen. Ik denk dat het maar 25 procent is van de 25 procent die men kon verdelen. Ik denk dat het dus, ruwweg geschat, gaat over ongeveer 6 procent van de middelen die je dit jaar kwijt bent als je niet in orde bent inzake goed bestuur. Minister, kunt u de impact inschatten op de werking op korte termijn, of misschien ook op middellange termijn, voor die federaties die dat nu dus niet halen, die het dit jaar dus met 6 procent middelen minder zullen moeten doen? Worden er specifieke maatregelen genomen om die kleinere federaties, die eigenlijk minder middelen hebben en dus ook minder personeel ter beschikking hebben, toch nog goed te kunnen helpen bij de professionalisering? Ik weet dat u toen in de plenaire vergadering hebt gezegd dat heel wat van die kleinere federaties eigenlijk zelfs bij de betere leerlingen van de klas waren, maar toch blijf ik daar altijd gevoelig voor. Als die een nood hebben, want ze hebben minder personeel, hoe kunnen we hen toch verder ondersteunen?
Ten slotte, op welke manier zullen sportfederaties professioneler kunnen werken als ze het in de toekomst misschien met minder middelen moeten doen? Hoe zullen we die op dat moment ook wat kunnen doen bijbenen op dat vlak?
Minister Muyters heeft het woord.
Een paar korte reacties. Mijnheer Poschet, het lijkt me inderdaad goed dat bij de werkzaamheden op een bepaald moment wordt afgesproken om het rapport te behandelen. Ik schat dat dat eind oktober is. In juli hebben we alle cijfers. Dan moeten we die verwerken. Ik wil dan ook al bekijken wat we moeten doen, zodat ik dan niet alleen met de cijfers naar hier kan komen, maar ook kan zeggen hoe we daar nu verder mee gaan. Ik schat dat dat dus net voor of net na het herfstreces is.
Wat VSF en de planlast betreft: ik denk persoonlijk dat dat ook te maken heeft met het feit dat er wijzigingen zijn en er voor een deel routine was, maar dat is een van de elementen die we zeker meenemen in het overleg dat we met VSF hebben. Voor mij is dat belangrijk. Ik wou absoluut minder planlast naar aanleiding van het Sportfederatiedecreet, dus we zullen daar zeker goed luisteren en bekijken of daar nog dingen kunnen verbeteren en waarom er minstens de perceptie is dat er meer planlast is. Dat is nooit mijn bedoeling geweest. Ik snap wel dat, als je alles hebt geautomatiseerd en er een wijziging komt, zelfs een vereenvoudiging, dat in het begin een moeilijkheid kan zijn.
Mijnheer Poschet, wat goed bestuur betreft: we zullen die code inzake goed bestuur elk jaar opnieuw evalueren, dus het volgende moment is december 2018. Wat de kwalitatieve ondersteuning betreft – en dan ben ik ook al voor een deel bij de vragen van de heer Moyaers –: eerst en vooral wil ik zeggen dat er diverse zeer kleine en kleine federaties zijn die zeer goed scoren. Ik kan u dat met de hand op het hart zeggen. Dat heeft dus niet met mankracht te maken. Het heeft met een mentaliteit te maken. Het heeft te maken met een wil om transparant enzovoort te zijn. Er is een grote federatie die nummer één is, maar er zijn er twee andere grote die echt in de staart zitten. Wat gaan we doen? We gaan natuurlijk voor een stuk benchmarken. Mijnheer Poschet, wat u zei, is ook waar: benchmarken is niet alleen nuttig omdat de federaties van elkaar kunnen leren, maar ook omdat de begeleiders van de federaties dat kunnen doen. Dat zullen we dus zeker doen.
We gaan ervoor zorgen dat er heel specifiek bij elke federatie wordt gezegd welke stappen er kunnen worden gezet om volgend jaar echt beter te scoren. Er zal dus op dit vlak individuele begeleiding van de federaties zijn. We blijven erop inzetten, niet alleen de mensen die bij Sport Vlaanderen voor een federatie werken, maar ook naar de federaties zelf. Er is dus een dubbele benchmarking.
Wat betreft de subsidies en de koppeling aan goed bestuur: we hebben het in gang gezet. Als u mij nu vraagt naar de inschatting van 6 procent, dan zeg ik dat het nooit alles of niets is. Het zal minder zijn, maar ik kan daar nu nog niet meer over zeggen. Als we de cijfers allemaal hebben, dan zal ik daar een beter zicht op hebben. Dat zal nooit 6 procent zijn. Het belangrijkste is dat we een stok achter de deur hebben voor wie moedwillig niets wil doen op het vlak van beter bestuur. Ik moet u heel eerlijk zeggen dat dit absoluut niet het geval is. Daarom ben ik echt blijven weigeren, hoewel de druk van de pers heel hoog was, om goede en slechte voorbeelden te noemen. Ik heb dat niet gedaan omdat ik zie dat iedereen goede wil heeft om stappen vooruit te zetten.
De heer Poschet heeft het woord.
Het is absoluut goed om niet mee te stappen in een ‘blame and shame game’. Dat klinkt misschien goed, maar dat zou minder goed zijn voor de federaties. Zoals u zegt, denk ik ook niet dat er echt federaties van kwade wil zijn, absoluut niet.
Tijdens de evaluatie die de komende maanden zal worden gevoerd, hoop ik dat er echt globaal zal worden gewerkt en dat het a-tot-z-aanbod onder de loep wordt genomen, maar ook de toekenning van subsidies in het kader van beleidsfocussen. We krijgen toch ook reacties dat beslissingen soms niet op dezelfde manier worden genomen.
Misschien is het ook interessant om bij de evaluatie, in samenspraak met VSF, te bekijken of voor alle sportfederaties generiek alle bepalingen van de code voor goed bestuur moeten worden opgelegd of niet. Ik weet het niet, en daarom stel ik deze vraag. We moeten nagaan of dit in de praktijk haalbaar is of niet, en of het allemaal even superbelangrijk is voor elke sportfederatie.
De evaluatie zal blijven lopen. We zullen daar nog wel de hele legislatuur mee bezig zijn.
Als het rapport verder staat, zullen we met de commissie een moment afspreken om dat te bespreken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.