Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de woon- en leefkosten en de behandeling van de dossiers door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH)
Vraag om uitleg over de wachtlijst voor mensen met een handicap
Vraag om uitleg over het persoonlijkeassistentiebudget (PAB) voor minderjarigen
Vraag om uitleg over het sluiten van een PVB-overeenkomst (persoonsvolgend budget)
Vraag om uitleg over de rangorde van jongvolwassenen met een handicap op de wachtlijst PAB (persoonlijkeassistentiebudget) die overgezet worden op de wachtlijst PVB (persoonsvolgend budget), in geval van budgetverhoging
Vraag om uitleg over bijstandsorganisaties voor personen met een handicap
Vraag om uitleg over de stand van zaken met betrekking tot de transitie naar het systeem van persoonsvolgende financiering (PVF) voor minderjarige personen met een handicap
Vraag om uitleg over de opstelling van de dienstverleningsovereenkomsten tussen gebruikers en vergunde zorgaanbieders
Vraag om uitleg over de effecten van een gewijzigde zorgvraag op de toekenning van een persoonsvolgend budget (PVB)
Vraag om uitleg over de stand van zaken van de indexering van de persoonsvolgende budgetten (PVB's)
Vraag om uitleg over de procedure bij de Raad van State over de ongelijke financiering van voorzieningen voor personen met een handicap
Vraag om uitleg over een persoonsvolgend budget (PVB) voor personen die in 2016 al zorg hebben gekregen
Vraag om uitleg over de automatische goedkeuring van vraagverheldering van ondersteuningsplannen door de diensten maatschappelijk werk
Vraag om uitleg over de correctiefases voor de persoonsvolgende budgetten (PVB's)
Vraag om uitleg over de evaluatie van de groenezorginitiatieven
Vraag om uitleg over het uitbreidingsbeleid voor personen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH)
Vraag om uitleg over de verdeling van de middelen voor kortverblijf
Vraag om uitleg over de zorgcontinuïteit voor jongvolwassenen in het Gemeenschapsonderwijs
Vraag om uitleg over de meervragen naar een persoonsvolgend budget (PVB)
Vraag om uitleg over de personeelskosten van de vergunde zorgaanbieders
Vraag om uitleg over het niet-opgenomen persoonsvolgend budget (PVB)
Vraag om uitleg over de evaluatie van de persoonsvolgende financiering (PVF)
Vraag om uitleg over de 7 op 7 zorggarantie voor personen met een handicap
Vraag om uitleg over de toekenning van persoonlijkeassistentiebudgetten (PAB's) aan minderjarigen
Vraag om uitleg over de opvolging van de overschakeling naar woon- en leefkosten in het kader van de persoonsvolgende financiering (PVF)
Vraag om uitleg over de wachttijden bij de procedure voor maatschappelijke noodzaak
Gedachtewisseling over de stand van zaken van de transitie naar de persoonsvolgende financiering
Report
Dames en heren, aan de orde is de gedachtewisseling over de stand van zaken van de transitie naar persoonsvolgende financiering (PVF) met minister Vandeurzen en de heer Van Casteren, administrateur-generaal van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Daaraan zijn 27 vragen om uitleg gekoppeld. Ik stel voor dat de vraagstellers hun vragen integreren en dat we daarbij de volgorde hanteren van de ingediende vragen. We starten met mevrouw Jans, vervolgens mevrouw Taelman, mevrouw Van den Brandt, mezelf en mevrouw van der Vloet. Er is dan uiteraard marge voor andere leden om aan te sluiten.
– Vera Jans en Martine Taelman worden tot verslaggever benoemd.
De heer Van Casteren heeft het woord.
Dames en heren, ik zal mijn presentatie opbouwen rond een aantal thema’s die tijdens de vorige gedachtewisselingen ook zijn gehanteerd. Ik blik eerst terug op de essentie, namelijk Perspectief 2020 en hoe we op weg zijn naar de doelstellingen daarvan. Ik zal verder inzoomen op het concept van zorggarantie voor personen met de grootste ondersteuningsnood. Ik zoom ook in op zorg op maat voor de voormalige gebruikers van zorg en assistentie. Ik zal het ook even hebben over de invoering van woon- en leefkosten. Ik geef ook een update omtrent PVF voor minderjarige personen met een handicap. Ik zal ook inzoomen op de periodieke cijferrapportering, namelijk de cijfers van 2017, die we binnenkort op onze website zullen publiceren.
Met betrekking tot Perspectief 2020 zijn er drie grote thema's. We gaan ervan uit dat we in 2020 te maken zullen hebben met geïnformeerde gebruikers en dat we binnen een systeem van vraaggestuurde zorg en assistentie zitten in een inclusieve samenleving. We gaan er ook van uit dat er garantie op zorg is voor personen met een handicap met de grootste ondersteuningsnood, zowel in de vorm van zorg en assistentie in natura als in contanten. Dat zijn de algemene principes van Perspectief 2020.
U weet dat we bezig zijn met een evaluatie van het decreet en de invoering van PVF. Er zijn al belangrijke stappen gezet op het vlak van de geïnformeerde gebruikers, de vraagsturing en de zorggarantie.
We hebben sowieso bekommernis voor de meest kwetsbare personen met een handicap. We staren ons niet in generieke termen blind op die grote lijnen, maar nu PVF al een jaar in voege is, kijken we ook naar het systeem en de meest kwetsbaren die in het systeem zitten. Daarom hebben we de doelstellingen nog wat verscherpt. We willen goed geïnformeerde personen met een handicap, maar ook goed geïnformeerde personen die zelf de weg niet zoeken of niet vinden naar gepaste ondersteuning. Dat zijn de mensen die door de bomen het bos niet meer zien. De vraagsturing is niet alleen voor diegenen die heel bewust omgaan met hun budget en de besteding goed inzetten, maar ook voor personen voor wie het zelf opnemen van de regie niet zo eenvoudig is en voor wie het zelf beheren van een budget te complex en een vrij grote drempel is. Op het vlak van zorggarantie kijken we naar de personen met de grootste ondersteuningsnood en perspectief op zorg en ondersteuning op maat, maar ook naar personen met zeer complexe en intensieve ondersteuningsvragen. We moeten er aandacht voor hebben dat ook die mensen voldoende ondersteuning vinden op maat van hun nood.
Inzake zorggarantie voor personen met de grootste ondersteuningsnood is er een evaluatie van de persoonsvolgende financiering op 18 mei. Dan vindt er een colloquium plaats voor een publiek van academici, waar nationale en internationale contexten en inzichten vanuit wetenschappelijk beleid zullen worden gepresenteerd. Ik zal dat colloquium ook inleiden. Het is de bedoeling dat de verschillende academici en experten bijdrages leveren via papers. Op die manier kunnen we zien hoe de academische wereld kijkt naar PVF als systeem, vanuit het perspectief van de gebruiker en wetenschappelijke methodieken.
We onderzoeken in welke mate we daaruit een expertenpanel kunnen filteren om een soort expertisecentrum te zijn in de begeleiding van de evaluatie van de PVF en het perspectiefplan. In 2019 zou dat moeten resulteren in een eerste studiedag waar de eerste resultaten van de evaluatie worden gepresenteerd.
In de vorige gedachtewisseling hebben we de cijfers van 2017 gerapporteerd. We hebben de cijfers van de eerste vier maanden van 2018. We hebben ongeveer tweehonderd persoonlijkeassistentiebudgetten (PAB’s) ter beschikking gesteld aan minderjarigen met een handicap. 354 persoonsvolgende budgetten (PVB’s) zijn automatisch ter beschikking gesteld. 157 PVB’s zijn ter beschikking gesteld via de prioriteitengroepen; er zijn drie niveaus van prioriteitengroepen. Ik heb een tabel toegevoegd aan de slide over de automatische terbeschikkingstelling: u leest welk aantal per procedure is gebeurd.
In totaal zitten we aan iets van een 511 PVB's die zijn toegekend of verhoogd wegens de ondersteuningsnood die men had gevraagd. Er zit een dubbeltelling in, het gaat om 510 unieke personen. Er zijn 166 nieuwe budgethouders, 94 daarvan kwamen vanuit de prioriteitengroepen, 72 zijn via de automatische toekenning gekomen. Een groot deel daarvan stond in een prioriteitengroep, een ander deel niet, en deze mensen hebben via de automatische toekenning een PVB gekregen. Alle anderen, 345 PVB’s, werden verhoogd. Al de rest buiten een deel van die 72, zijn budgetten die naar de wachtenden zijn gegaan.
In prioriteitengroep 1 staan nog 870 vragen open, in prioriteitengroep 2 zijn dat er 714 en in prioriteitengroep 3 staan nog bijna 13.000 aanvragen open. Op basis van die cijfers hebben we ons streefdoel voor de komende periode bijgestuurd: vergroten van het perspectief op ondersteuning en verkorten van de wachttijd. Binnen het budgettaire kader staat dit voorop.
We gaan het profiel van de bijna 13.000 wachtenden van prioriteitengroep 3 onderzoeken. Hebben we een aanzuigeffect omdat het systeem vrij flexibel en met cash werkt? Wat is de jaarlijkse aangroei? Wat is de verhouding tussen mensen die al een budget hebben maar op basis van de transitie van de centrale registratie van zorgvragen (CRZ) een verhoging van hun aanvraag hebben gedaan versus de nieuwe instroom via de nieuwe toeleidingsprocedure met een aanvraag voor een bepaald budget? Sowieso hebben we verder werk om de wachtlijsten nog eens na te kijken en te zien welke profielen en kenmerken daar eigenlijk staan.
Los van de analyse van de prioriteitengroepen bekijkt het VAPH continu de inzet van de financiële middelen. Dat monitoren we continu. Op basis van die monitoring proberen we predicties te doen voor de rest van het jaar en het jaar daarop. We onderzoeken de meest optimale inzet van de middelen. We zitten uiteraard met de automatische toekenningen die een deel van het budgettaire kader bepalen. De automatische toekenning van het budget heeft uiteraard een effect op het budgettaire kader voor de prioriteitengroepen. Eigenlijk moeten we daar continu afwegen hoe het zit met onze uitgaven en het aantal toegekende budgetten. Sowieso moeten we continu monitoring doen van vragen, meervragen, de herziening van budgetten die binnenstromen en de automatische procedure.
Op basis van die monitoring proberen we onderbouwde predicties te doen voor de volgende periode. Op basis van die predicties moeten we kijken of bijsturingen in processen of regelgeving nodig zijn. Betreffende het aanzuigeffect of misbruik van bepaalde categorieën moeten we regelgevend de vinger aan de pols houden en eventueel bijsturen.
Ik licht even toe hoe we een budgettair kader voor een jaar opmaken. We vertrekken uiteraard van de beschikbare middelen. Dat zijn de middelen uit het uitbreidingsbeleid plus de middelen die vrijkomen door de reguliere uitstroom. Op basis van die middelen bekijken we welke benodigde middelen we nodig hebben. Dat gaat over de middelen voor automatische toekenning plus degenen die wachten op een PAB voor minderjarigen, degenen die wachten op een PVB voor meerderjarigen, eventuele randvoorwaarden, voorkeuren of andere vragen en specifieke accenten in het beleid die we kunnen leggen. Dat zijn de verschillende financiële stromen die we altijd in het oog houden. We gaan naar een gespreide inzet van die middelen doorheen het hele jaar.
Het kunnen eenmalige middelen zijn, soms over meerdere jaren gespreid. We houden ze apart omdat het punctuele middelen zijn, die geen recurrente inzet vereisen. Of we spreiden bepaalde randvoorwaarden of tegemoetkomingen over een bepaalde periode binnen een bepaald budgettair kader. Die houden we sowieso apart.
We hebben een verdeelsleutel: 15 procent voor minderjarigen en 85 procent voor meerderjarigen. Voor meerderjarigen moeten we het geraamde budget voor de automatische terbeschikkingstellingen apart houden. We hebben automatische procedures want die budgetten moeten we meteen ter beschikking stellen. De verhouding tussen het geraamde budget en wat we werkelijk nodig hadden in het jaar daarvoor moeten we ook altijd in het oog houden. Dat wordt continu gemonitord en per kwartaal gerapporteerd. Zo kunnen we vrij snel in het jaar de effecten zien: zitten onze predicties op het werkelijke uitgavenpatroon of zit daar te veel speling op en moeten we onze predicties aanpassen? Dat is de verhouding tussen de automatische procedure en het restbudget. We moeten de prioriteitengroepen continu in het oog houden om te zien of onze ramingen correct zijn.
Indien nodig, als blijkt dat er een verhoging is van het aantal aanvragen voor automatische terbeschikkingstellingen, worden de bedragen die beschikbaar zijn voor de prioriteitengroepen bijgesteld.
Voor de terbeschikkingstellingen in de prioriteitengroepen zullen we een eerste percentage van het geraamde beschikbare bedrag ter beschikking stellen. Dat gebeurt per kwartaal. In mei 2018 hebben we 33 procent van de geraamde middelen voor de prioriteitengroepen, bijna 5,5 miljoen euro, vrijgegeven. Afhankelijk van de monitoring en het uitgavenpatroon in het kader van de automatische toekenningsgroepen wordt het percentage dat we van het geraamde budget vrijgeven ter beschikking gesteld. We moeten altijd proberen dat evenwicht te zoeken.
Welke middelen worden nu in 2018 ingezet? Beschikbare niet-rechtstreeks toegankelijke hulp voor meerderjarigen: 47.695.000 euro; de uitstroom van meerderjarigen levert 28 miljoen euro op; voor het totaal van de automatische toekenningen plus de geïnterneerden plus de revalidatie van de niet-aangeboren hersenletsels ramen we dat we bijna 60 miljoen euro nodig hebben; dan is er een restsaldo voor de prioriteitengroepen van ongeveer 16,5 miljoen euro. Dat is het voorstel voor de terbeschikkingstellingen in de prioriteitengroepen. Voor 2018 legden we vast dat de verdeling van de budgetten tussen de prioriteitengroepen als volgt gebeurt: 90 procent voor prioriteitengroep 1, 3 procent voor prioriteitengroep 2 en 7 procent voor prioriteitengroep 3.
We monitoren continu de prioriteitengroepen. Het doel van de prioriteitengroepen is dat we weten hoe dringend de vraag is en in welke mate er bovengebruikelijke zorg nodig is, gegeven de context van het gezin. Heel belangrijk is de ondersteuningskloof tussen wat men eigenlijk nodig heeft en wat men op dit moment aan ondersteuning kan hebben, uiteraard gezien vanuit de context en de verschillende cirkels. We willen continu de beoogde doelgroepen vanuit de automatische toekenningen bewaken. We moeten zien dat we met de strenge criteria onze assumpties budgettair kunnen aanhouden en de predicties kunnen doen. We zetten ook maximaal in op het wegwerken van de vragen van de prioriteitengroepen binnen het budgettaire kader. We hebben ook oog voor mensen die de hoogste ondersteuningskloof ervaren. Bij evaluatiemomenten moeten we bekijken hoe we omgaan met de wachtlijsten, met de prioriteitengroepen en welke percentages we, zeker in 2019, hanteren en welk budgettair kader er is bij de toekenningen in prioriteitengroepen.
We houden de vinger aan de pols. Daarom moeten we ook de budgettaire effecten van bepaalde keuzes kennen. Op basis van de predicties zien we dat er subcategorieën zijn met een verhoging van de budgettaire inzet in functie van de predicties. We bekijken hoe dat komt. Waarom is er een hoger budgettair effect? We zagen al de automatische verhoging van het budget voor transitiecliënten in de centrale registratie van zorgvragen (CRZ). Nu is bepaald vanuit de CRZ-transitie dat de vraag, als je binnen het jaar een ondersteuningsplan indiende, automatisch wordt toegekend en dat de ondersteuningsnood wordt verhoogd en dat de budgetcategorie wordt afgestemd op de vraag. Dat heeft een budgettair effect omdat het niet enkel over de zorgzwaarte gaat maar omdat de vraag direct werd gehomologeerd. Als er dan een budgettaire toekenning binnen een prioriteitengroep komt, was er automatisch een budgettair effect.
Ik geef een voorbeeld. Iemand die op de CRZ stond met een vraag voor drie dagen ondersteuning, komt in aanmerking voor de toekenning van een budget. Stel dat die een vraag indient en zegt: ‘Ik heb eigenlijk zeven dagen nodig.’ Er werd niet gekeken of die zeven dagen effectief nodig zijn. Er werd onvoldoende bekeken of er andere alternatieven zijn. Regelgevend was het zo bepaald dat die zeven dagen sowieso werden toegekend. We zagen in de eerste maanden dus al een budgettair effect. En dan spelen we ook heel kort op de bal om regelgeving aan te passen en te zeggen dat we ons bij de transitie van CRZ-cliënten moeten beperkten tot zorgzwaartegerelateerde aanpassingen. En als je bijkomende vragen of bijkomende ondersteuningsnoden hebt, dan moet je eigenlijk wachten, zoals iedereen, en worden die eigenlijk geprioriteerd en niet meer automatisch toegekend.
Er zijn een aantal parallelle initiatieven, zoals de automatische verhoging van het transitiebudget Zorg in natura (ZIN) naar 7-op-7-ondersteuning, een discussie die we ook in de voorbije gedachtewisselingen hebben gevoerd. Op 31 maart waren er 162 aanvragen voor 7-op-7-ondersteuning ingediend. Daarvan voldoen er 144 aan de instapvoorwaarden. We kunnen nu al zien dat de totale kost voor het automatisch verhogen van het persoonsvolgend budget van deze aanvragers rond de 2,7 miljoen euro zal liggen.
Een ander punt was dat mensen die uit transitie komen, een persoonsvolgend budget hebben en vroeger ook bijkomende opties om kortverblijf te kunnen hebben. Om het netwerk wat ademruimte te geven als dat nodig was, kon men voor een korte periode kortverblijf hebben. Het besluit, nu eigenlijk ook met het persoonsvolgend budget, omdat kortverblijf deels rechtstreeks toegankelijke hulpverlening is, is principieel goedgekeurd. Zo kunnen ook mensen met een persoonsvolgend budget, als ze een adempauze nodig hebben, een combinatie maken met kortverblijf. Dat is voor advies naar de Raad van State. Op dit moment wordt met de stakeholders in de taskforce bekeken hoe we de extra middelen voor kortverblijf respijtzorg kunnen verdelen vanuit principes van vraagsturing, hoe we dat toch regionaal meer kunnen spreiden en een verdelingsmechanisme kunnen bekijken. Hoe we dat zouden doen, is nog in opbouw.
Ik kom tot de zorg op maat en de correctiefases. Vorige keer hadden we het ook over twee correctiefases. Waar de nood het hoogst is, zullen we in correctiefase 1 al ophogen tot 85 procent. We hebben een berekening gemaakt. De eerste correctiefase gaat in vanaf 1 juli 2018 voor 5940 cliënten. Die zitten bij 51 vergunde zorgaanbieders en krijgen een ophoging van het budget tot 85 procent, zoals dat werd ingeschat op basis van de eerste transitiecijfers 2016. De kostprijs hiervan bedraagt 12,4 miljoen euro. Zoals de vorige keer gezegd, komen die uit algemene middelen, RSZ-verminderingen, taxshift en de middelen van de sociale Maribel.
Correctiefase 2 start in 2019 en wordt toegepast op alle persoonsvolgende budgetten uit de transitie – PAB, persoonsgebonden budget (PGB), ZIN – conform de feitelijke zorgzwaarte en het geregistreerde zorggebruik in 2016. Dat was eigenlijk de bedoeling, omdat de discussie woedde over gelijkwaardige budgetten voor gelijkwaardige zorgprofielen. We hebben toen gezegd: ‘Oké, maar dan moet iedereen eigenlijk een correctiefase 2 ondergaan.’
De voorbereidingen zijn volop bezig. Momenteel werken we rond de methodiek en het instrumentarium voor het bepalen van de zorgzwaarte en voor het bepalen van het zorggebruik. We werken ook rond de methode en de instrumenten voor het bepalen van de budgethoogte, de vertaling naar de budgethoogte. Tegen 30 juni zouden de eerste voorstellen er moeten zijn, die we dan regelgevend kunnen verankeren en waar we dan in het najaar met de praktische voorbereidingen kunnen starten, zodat we op 1 januari 2019 volop kunnen beginnen met de correctiefase 2.
Wat betreft het invoeren van de woon- en leefkosten, zijn de aanpassingen aan de regelgeving gebeurd. De vorige keer hadden we gezegd: ‘Wat houdt dat nu in?’ We willen verduidelijken wat de eigen bijdrage is en wat de principes van woon- en leefkosten zijn. We moeten een aantal bijkomende garanties geven voor gebruikers dat de woon- en leefkosten correct worden berekend en dat de berekeningsmethodiek ook heel duidelijk is. Die worden ook opgevolgd door het VAPH en de Zorginspectie. De vorige keer hebben we gezegd dat het gemiddelde dat men vroeger op subsidie-eenheid aanrekende voor de eigen bijdrage en de supplementen niet meer mag zijn dan het gemiddelde dat we nu op subsidie-eenheid hebben voor de woon- en leefkosten. Die gemiddelden moeten worden bekeken. Om te kunnen opvolgen dat die gemiddelden niet verschillen bij vergunde zorgaanbieders, zullen we samenwerken met Zorginspectie. Er worden momenteel bij alle vergunde zorgaanbieders drie individuele dienstverleningsovereenkomsten opgevraagd. En dan zullen we al die individuele dienstverleningsovereenkomsten checken op de aangerekende kosten en een vergelijking maken met de vroeger aangerekende kosten.
Dat zou een vrij groot en secuur werk zijn, maar het is de enige manier om te checken of de woon- en leefkosten correct worden toegepast en welke aanrekeningen en rekenregels men gebruikt.
Tegen eind 2020 verloopt de periode dat men de omschakeling naar woon- en leefkosten moest doen. Men had vier jaar gekregen om van een eigenbijdragesysteem naar woon- en leefkosten te gaan om te zien of je efficiëntiewinsten zult hebben, of je personeel anders gaat inzetten en in welke mate je binnen het bestaande budgettaire kader en je opbrengsten, van eigen bijdragen naar woon- en leefkosten gaat. We gaan ook de stand van zaken opvragen van hoe de vergunde zorgaanbieders bezig zijn om die omschakeling te kunnen doen en wat hun plan van aanpak is. Er wordt ook samengewerkt met de bijstandsorganisaties en gebruikersorganisaties om bij een aantal dossiers waar er sprake is van flagrante prijsstijgingen, te verhinderen dat er welles-nietesdiscussies komen over waardoor dat komt. We gaan met die organisaties ook afspreken dat we een aantal specifieke casussen uitwisselen om te bekijken wat ervan aan is. Klopt dat? Bij welke vergunde zorgaanbieders speelt dat? Wat hebben we gemerkt uit de drie individuele dienstverleningsovereenkomsten. Kloppen de assumpties die daar zitten of is dat een apart geval? Zo ja, hoe komt het dan dat er grote prijsverschillen zitten?
Wat betreft de PVF minderjarigen, blijft de taskforce verder werken aan de bouwstenen ervan. We voorzien nog altijd in een opstart in 2019. We noemen dat trap 1 van PVF minderjarigen. Daar zetten we in op de intersectorale trajecten in functie van het ondersteunen van gezinnen met een kind met een handicap. We bekijken al de initiatieven voor inclusieve kinderopvang, we versterken de draagkracht van gezinnen en kijken naar een verdere afstemming tussen groeipakket, basisondersteuningsbudget (BOB) en zorgbudget voor zeer zwaar zorgbehoevenden.
Ondertussen is de taskforce PVF gestart met de uitrol van trap 2: effectief persoonsvolgende financiering minderjarigen. Daar werken we verder aan de opstart van het logistieke traject en de intersectorale afstemming, onder andere met Onderwijs. We onderzoeken hoe we gefaseerd de vraagsturing kunnen invoeren. In afwachting daarvan blijven we via het uitbreidingsbeleid inzetten op de toekenningen van PAB's en gaan we kijken of we het PAB-besluit kunnen optimaliseren om de besteding PVB en de besteding PAB op elkaar af te stemmen omdat een aantal grote verschillen soms voor verwarring zorgen.
Zoals gezegd maken we ook werk van periodieke cijferrapporteringen. Ik toon een aantal screenshots, ’Het VAPH in cijfers’, over hoe we een aantal cijfers gaan rapporteren en hoe ze raadpleegbaar zijn op onze website. Je kunt op een zeer toegankelijke manier zien welke evoluties we hebben gekend, hoeveel toekenningen er zijn, welke budgetten, hoeveel wachtenden en dergelijke meer. Dat is eigenlijk wat we de vorige hoorzittingen hebben gerapporteerd maar dan verder uitgekristalliseerd, geoptimaliseerd en bevattelijk weergegeven met een aantal diagrammen.
Bij het VAPH is dat een nieuw webluik met alle relevante cijfers. Het cijferluik vervangt het jaarverslag van het VAPH. We hadden veel werk gestoken in jaarverslagen over wat we allemaal doen en dergelijke meer. We hebben gekeken naar wie het digitale jaarverslag allemaal leest. Via Google Analytics hebben we gezien dat het merendeel van de mensen ons jaarverslag nakijkt voor de cijfers en dus gaan we echt wel investeren in de effectieve rapportering van het cijferluik, waar iedereen van wakker ligt, en minder in de teksten daarrond.
Wat staat er dan in dat cijferluik? Dat zijn cijfers en duiding over de VAPH-ondersteuning. Dat gaat niet enkel over PVF, het is eigenlijk onze totale dienstencatalogus: tegemoetkomingen voor hulpmiddelen en woningaanpassingen, de persoonsgebonden budgetten, de rechtstreeks toegankelijke hulp, de vergunde zorgaanbieders enzovoort.
Waarom doen we dat? We hebben de rapportering in de commissie, maar we merken ook dat achteraf heel veel van onze organisaties en klanten vragen naar het vrijgeven en rapporteren van die cijfers. In alle openheid en transparantie geven we als Vlaamse overheid een inzicht in wat er de voorbije jaren allemaal vastgesteld wordt. Die cijfers geven ons ook een hele mooie basis voor de evaluatie van een aantal kernaspecten van het beleid. Op basis van die cijfers kunnen we ook indicatorensets ontwikkelen, trends zien en analyses maken en kunnen we voor de kwartaalrapportering zien of we beleidsmatig en voor onze klanten de vinger aan de pols hebben.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, we hebben stilaan een soort stabilisatie van het nieuwe systeem van toewijzing van budgetten. Er zijn zeker nog verfijningen nodig aan de hand van de ervaringen met het systeem. Het was onze ambitie om meer zorggarantie te geven aan personen met de grootste ondersteuningsnood, en dat vraaggestuurd. Het is dan ook belangrijk om te kijken of dat systeem, als het wordt gevoed door voldoende budget, effectief die ambitie waarmaakt. Het is nog wat te vroeg om daar zeer formeel uitspraken over te doen, maar we zien wel een aantal dingen in de cijfers.
Ik ga ervan uit dat als we spreken over meer zorggarantie, we spreken over het resultaat van de totale mechaniek van het systeem. Hoe wijst het systeem budgetten toe aan mensen met een handicapspecifieke ondersteuningsvraag? De grootste verworvenheid van het nieuwe systeem is dat er automatische toekenningsgroepen zijn. Dat is eigenlijk zorggarantie in haar meest extreme vorm gerealiseerd. Als je voldoet aan de voorwaarden van een automatische toekenningsgroep, dan heb je recht op een budget. Je kunt er dan natuurlijk over discussiëren of de ene wel of niet een automatische toekenningsgroep moet zijn, maar het systeem kent open-endbudgetten toe.
Het is natuurlijk belangrijk om goed te monitoren. Er is een budget beschikbaar voor een bepaald jaar. Dat betekent dat moet worden gemonitord of wat gereserveerd is voor de toekenningen in de prioriteitengroepen, daarvoor voldoende kan worden ingezet.
We hebben drie prioriteitengroepen. In de beleidsbrief en in de doelstellingen van het Perspectiefplan 2020 staat heel duidelijk dat de grootste ambitie is om meer zorggarantie mogelijk te maken voor mensen met de grootste ondersteuningsnood, in casu diegenen in prioriteitengroep 1. Dat is ook de reden waarom het grootste stuk van het beschikbare budget daarvoor wordt ingezet. Dat zijn natuurlijk wellicht ook de grootste budgettaire vragen, maar het zijn ook vragen waarvan we kunnen vermoeden dat die mensen ondertussen al een of andere vorm van ondersteuning hebben. Waarom zeg ik dat laatste? We zien dat de mensen in de drie prioriteitengroepen geen mensen zijn zonder enige vorm van ondersteuning, integendeel. We weten dat 28 procent in de prioriteitengroepen al een persoonsvolgend budget heeft, maar niet aangepast aan hun verwachtingen en vragen. We weten ook dat ongeveer 26 procent al een basisondersteuningsbudget heeft. We weten ook dat ongeveer 11 procent gebruikmaakt van rechtstreeks toegankelijke hulp. Die laatste twee kunnen ook worden gecombineerd.
Dat is belangrijke informatie om een goed beeld te kunnen maken van de prioriteitengroepen. Het is mijn overtuiging dat als we die ambitie van de zorggarantie tegen de horizon van Perspectief 2020 willen realiseren, we moeten kunnen inschatten hoe we daar via automatische toekenningen aan kunnen bijdragen en hoe we ervoor kunnen zorgen dat wie nu in de prioriteitengroepen op chronologie zit, een zo goed mogelijke legitieme verwachting heeft dat er op een bepaald moment een budget ter beschikking kan worden gesteld. Dit moet in combinatie met het basisondersteuningsbudget en de rechtstreeks toegankelijke hulp leiden tot grotere zorggarantie.
Het budget dat we nu inschatten voor de drie prioriteitengroepen is ongeveer 16,5 miljoen euro. Dat is het dubbele van vorig jaar. Dat moet helpen om dat perspectief stelselmatig beter te maken. Als we budgettair de komende jaren de inspanning kunnen volhouden en dat kunnen combineren met de open-end automatische toekenningen, dan is het perspectief natuurlijk manifest aanwezig.
We moeten wel beseffen dat het een kwestie is van veel te monitoren. Ik hoop dat dit uit de presentatie van de vorige keer en uit deze blijkt. Er zijn een aantal effecten die we zorgvuldig in het oog moeten houden. De heer Van Casteren heeft er een genoemd, bijvoorbeeld mensen die overkomen van de vroegere CRZ-situatie. Als je daar automatische toekenningen doet zonder een kritisch moment van reflectie en ze niet beperkt tot dingen gerelateerd aan zorgzwaarte, dan krijg je natuurlijk allerlei budgettaire bewegingen. We moeten dat echt goed in het oog houden.
Ik wil toch nog eens herhalen – want soms heb ik de indruk dat dit niet echt geweten is – dat er in het VAPH een taskforce is met alle stakeholders om dat op te volgen en om het beleid adviezen te geven. We proberen er op die manier ook voor te zorgen dat het systeem zoveel mogelijk doet wat het geacht wordt te doen, namelijk via automatische toekenning en via progressie in de toewijzing in de prioriteitengroepen – met prioriteit aan groep 1 – vooruitgang te boeken.
Het is belangrijk om het te bekijken vanuit dat perspectief. Het is geen aanbodgestuurd systeem meer. Voor diegenen die nog overtuigd moeten worden: als we zorggarantie in hoofde van de personen met een beperking willen realiseren, dan is een cruciale voorwaarde – als we dat tenminste willen doen in lijn met de conventie die we hebben ondertekend – dat we het vraaggestuurd organiseren. De hervorming in die richting is een noodzakelijke voorwaarde.
Het klinkt nu alsof dit iets evidents is, maar we hebben voor de historische ongelijke financiering tussen de voorzieningen een systeem op de rails gezet waardoor we in een eerste fase effectief voor mensen in voorzieningen waar de discrepantie tussen de financiering van voorzieningen met een soortgelijke zorgvraag het grootst was, een serieuze inhaalbeweging doen. Dit zal vanaf midden dit jaar gerealiseerd worden. Dat is ook belangrijk. Nu lijkt het allemaal evident, maar ik herinner me momenten waarop dit zeer zwaar in debat was. Dat kwam heel scherp tot uiting op het moment dat de budgetten naar personen werden omgeslagen en niet op het niveau van de voorzieningen werden gehouden. Dan werd dat natuurlijk concreter.
Ik zal al meteen antwoorden op een van de vragen, zonder het gras voor uw voeten te willen wegmaaien. Er was een vraag over de impact daarvan op de huidige geschillen. We gaan ervan uit dat zodra het besluit in het Staatsblad verschijnt, onze raadsman het auditoraat en de advocaat van de tegenpartij zal contacteren om te vragen of we de inschatting kunnen kennen van de rechtsgevolgen van het feit dat er een nieuw systeem is om aan de kritiek tegemoet te komen. Dat is de juridische inschatting. Zodra we kunnen spreken van een definitief gepubliceerd besluit, wat een kwestie van dagen is, kunnen we via de raadslieden dat gesprek voeren. Wij zijn van oordeel dat hiermee een antwoord is gegeven op de vragen, maar het is natuurlijk een kwestie om dat juridisch vertaald te krijgen in de posities van de partijen.
We spreken daar in die termen regelmatig over met het agentschap om te kijken hoe het systeem de dingen kan doen waarvan we denken dat ze moeten gebeuren in termen van prioritering.
Het is mijn inschatting dat we geleidelijk aan steeds meer zullen zien dat dit systeem stabiel is en dat de monitoring zal toelaten om de raming steeds exacter te maken. Dat moet toelaten om de focus op de begroting van de zorggarantie concreter te kunnen beantwoorden met daarbij horende budgetten.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister en leidend ambtenaar, ik dank u voor uw toelichtingen. Het wordt een beetje een traditie dat we in deze commissie op gezette tijden een bijzonder uitgebreide toelichting krijgen van de stand van zaken. Ook vandaag is er teruggekomen op een heel aantal thema’s die echt leven.
Zelf heb ik vragen ingediend over de bijstandsorganisaties, de minderjarigen en de woon- en leefkosten. Net als vorige keer vind ik het belangrijk dat we nagaan hoe we garanties kunnen inbouwen en hoe we de correcte toepassing kunnen opvolgen. U hebt dat ook benadrukt.
Ik hoor heel vaak in wat u vertelt dat we continu monitoren. Dat is heel positief. Dat is vast niet flashy, maar het gebeurt wel. Om een dergelijke omwenteling in te voeren, moet de eerste maanden sowieso worden gemonitord hoe de bewegingen gaan, hoe de mensen met een handicap op de wachtlijsten zich gedragen, hoe men zich binnen de voorzieningen gedraagt, en hoe het aankoopgedrag van de ‘klanten’ wisselt. We kunnen dat op voorhand niet voorspellen. Je kunt studies laten doen over hoe het zou kunnen gaan, maar we weten uit het PAB-experiment dat het uiteindelijk toch maar blijkt uit de feiten.
Ik waardeer deze ruime, open toelichting bijzonder. We vinden dit in deze commissie heel gewoon, maar dat is niet zo evident als werkwijze in het parlement. Ik vind het sterk dat we dit kunnen doen in deze commissie. Er zijn maar liefst 27 vragen om uitleg over dit thema ingediend en die komen aan bod. Minister en mijnheer Van Casteren, u gaat daar opnieuw ruim op in.
Uit de schriftelijke vragen die ik en heel wat collega's stellen, blijkt dat er al heel wat cijfermateriaal voorhanden is. Het is positief dat het VAPH met de vele gegevens, vaak cijfergegevens, bijzonder open omgaat. ‘Het VAPH in cijfers’ is een bron van informatie. Als je de vele schriftelijke vragen over dit thema nagaat, dan haal je daar heel wat uit. Niet alleen naar het beleid en naar ons is er openheid, maar ook naar de ‘klanten’, de mensen met een handicap, de cliënten. De VAPH-infolijn die voor dit verhaal in het leven is geroepen, krijgt duizenden telefoons en mails. Kijk naar de antwoordtijden. Dat verwatert vast wel allemaal als we focussen op de budgetten, maar het is toch wel belangrijk. We hebben hier altijd gehamerd op communicatie. Als die misloopt, zeggen we dat hier. Als er bijzonder veel gegevens beschikbaar zijn voor het beleid, voor de overheid, voor de opiniemakers en voor de mensen met een handicap en hun omgeving, dan mag dat ook wel eens worden gezegd.
Momenteel heb ik geen verdere inhoudelijke vragen. Ik wacht graag het debat af. Mogelijk volgen er nog bijvragen in een tweede ronde.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, mijnheer Van Casteren, ook ik wil u bedanken voor deze presentatie. Dit is een bijzonder grote transitie, die echt wel wereldschokkend is in de sector. Het is dan ook goed dat we dit van nabij opvolgen.
In tegenstelling tot mevrouw Jans heb ik wel degelijk nog inhoudelijke vragen. Ten eerste wil ik ingaan op de problematiek van de woon- en leefkosten, die actueel blijft. Mijnheer Van Casteren, u hebt het daarover vandaag gehad op pagina 11 van de presentatie.
U had het daarover al in uw presentatie van februari. U zei dat u vanaf het najaar stelselmatig zult nakijken wie al in woon- en leefkosten zit en wie niet, en of er casussen zijn met grote stijging van kosten. U hebt uitgelegd hoe u dat ziet met de gemiddelden die niet mogen verschillen.
In februari hebt u gezegd dat er een regelgeving zou zijn voor het najaar van 2018 met technische bepalingen, wat dan zou toelaten om na te kijken of de bepaling van woon- en leefkosten conform die regelgeving gebeurt of niet. U gaat de principes eigen bijdrage en de principes woon- en leefkosten verduidelijken. Ik neem aan dat dat daarop betrekking heeft. Is die timing nog altijd dit najaar? Gaat dan duidelijk worden hoe die principes worden bepaald?
We krijgen signalen van OCMW’s dat ze meer en meer moeten tussenkomen in woon- en leefkosten. Hebt u die signalen ook gekregen? Hebt u daar weet van? Wat is de reactie daarop? Hoeveel vragen en klachten zijn er daarover gekomen? Hoeveel van die klachten kwamen via de bijstandsorganisatie?
Ik ga er nog van uit dat de timing dezelfde blijft. Als er dan wordt bepaald hoe die woon- en leefkosten worden bepaald en er blijkt een onrechtvaardig verschil tussen de gemiddelden, zal de Vlaamse overheid dan zelf die woon- en leefkosten kunnen terugbrengen tot een gerechtvaardigd bedrag? Is die procedure omschreven in die regelgeving? Als op dat moment wordt vastgesteld dat er ondertussen te veel is betaald, is er dan een procedure om dat bedrag te laten recupereren?
Pagina 10 van de hand-outs gaat over de correctiefases inzake de ongelijkheid van de financiering in de verschillende voorzieningen en manieren om die gelijk te trekken. Voor alle personen die al een ondersteuning kregen op het moment van de invoering van het PVB moet de objectivering gebeuren van de zorgzwaarte en het -gebruik. Om dat te doen zou men inschalers aanwerven, hen een doorgedreven opleiding geven en intervisie organiseren. Wat is de stand van zaken inzake de inschalers? We vernemen dat men voor de werving zou kijken naar de inschalers van de multidisciplinaire teams (MDT’s) van de ziekenfondsen, maar de MDT’s kunnen die voor de eigen werking niet missen. Wanneer kan met de inschaling worden begonnen?
Pagina 12 gaat over de minderjarigen. De oorspronkelijke opstart van het PVB voor minderjarigen was gepland voor 1 januari 2018. U begint uw presentatie zeer terecht met de verwijzing naar het Perspectief 2020. We staan daar nog altijd allemaal achter, ik denk niet dat iemand dat in twijfel trekt. De minister heeft het er net nog over gehad. We gaan naar een meer inclusieve samenleving. De minister zegt dat de zorggarantie dit jaar meer mogelijk zou moeten worden voor de mensen met de grootste ondersteuningsnood. Ik denk dat we daarnaartoe aan het gaan zijn. Ik heb wel vragen bij de tekst over de persoonsvolgende financiering voor minderjarigen.
Enerzijds spreekt u van een opstart in 2019 met ‘trap 1 van persoonsvolgende financiering’. U legt uit wat men daaronder verstaat: de draagkracht van de gezinnen versterken enzovoort. Anderzijds is trap 2 ‘het persoonsvolgend budget’. ‘What’s in a name?’ Eigenlijk zegt men dat het niet van start gaat in 2019, want trap 2 zou gefaseerd van start gaan. In afwachting zou men verder inzetten op PAB’s en het besluit optimaliseren.
We moeten eerlijk zijn. Ik ben begonnen met te zeggen dat we hier over een enorme transitie spreken. Minister, u hebt zeker al wel honderd keer gezegd dat er kinderziektes zijn. We zien wel dat de nieuwe budgethouders meer dan de oude gebruikmaken van verschillende bestedingsmogelijkheden. Ze gebruiken vaker cash of cash met voucher. Vanuit die vaststelling is het voor ons belangrijk dat we het PVB openstellen voor minderjarigen. We denken dat inclusie echt wel start bij het begin van het leven.
We wisten dat in 2018 de administratie niet klaar was. We zijn akkoord gegaan met een uitstel, maar we zouden toch wel willen aandringen op iets meer ambitie hier. Dit lijkt voor ons te zeggen dat we er deze legislatuur niet meer mee van start gaan, en dat zou voor ons een ontgoocheling zijn.
De ouders van een PVB-jongere moesten tegen 31 maart 2018 een nieuwe overeenkomst hebben gesloten. We mogen in principe aannemen dat de bestaande overeenkomst van kracht blijft voor degenen die nog geen nieuwe hebben gesloten. De nieuwe overeenkomst is wel nodig om te bepalen op welke ondersteuning de persoon met een handicap recht heeft in ruil voor zijn budget. In de nieuwe wetgeving wordt gesproken over de ondersteuningsfunctie, er is woonondersteuning, dagondersteuning, individuele begeleiding en permanentie. Per functie moet in de overeenkomst staan wat de kostprijs is in geld of punten.
Als er geen nieuwe overeenkomst wordt afgesloten, wordt veel minder duidelijk waar die persoon met een handicap recht op heeft op basis van de oude overeenkomst omdat toen nog werd gewerkt met andere begrippen.
Hebt u zicht op het aantal personen dat nog geen nieuwe overeenkomst heeft? Welke acties zijn er ondernomen om die mensen zo snel mogelijk een nieuwe overeenkomst te laten sluiten?
In een overgangsfase zal de oude overeenkomst geldig blijven, maar gelet op het totaal nieuwe concept van de persoonsvolgende financiering en een andere definitie van de ondersteuningsvormen lijkt dit onhoudbaar op lange termijn. Tegen wanneer moet iedereen zijn overgeschakeld naar een nieuwe PVB-overeenkomst?
Wat is het beleid van het VAPH ten aanzien van jongvolwassenen die op de PAB-wachtlijst voor minderjarigen staan en die hiervoor ingeschaald zijn, die na het doorlopen van de verplichte inschalingsprocedure voor het verkrijgen van een PVB als volwassene in aanmerking komen voor een hoger budget dan waar zij oorspronkelijk voor waren ingeschaald als minderjarige? Kunnen zij de oorspronkelijke datum van hun eerste aanvraag, voor dat lagere budget, voor een handicapspecifieke ondersteuning als minderjarige behouden of geldt de datum van de nieuwe – verplichte – aanvraag als volwassene voor het verkrijgen van een PVB? Gelden dezelfde regels voor wie als jongere was ingeschaald voor zorg in natura maar die nooit hebben gekregen wegens de wachtlijst en die als gevolg van de inschaling als volwassene een hoger budget krijgt toegekend? Worden de richtlijnen gecommuniceerd naar de ouders/opvoedingsverantwoordelijken?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We hebben in het verleden al heel veel cijfers gekregen, ik heb het gevoel dat het er vandaag veel minder zijn – maar dat kan een indruk zijn – en dat er nog heel veel onduidelijkheid blijft. Ik dacht dat, aangezien het systeem nu toch al een tijd werkt, we toch voor een aantal zaken meer klaarheid gingen krijgen.
Er is gezegd: ‘We gaan mensen perspectief bieden’. Dat was het engagement van de regering: ‘We gaan aan de mensen op zijn minst zeggen wat de wachttijd ongeveer zou zijn en hoeveel mensen er in hun situatie zitten’. We hebben nu een aantal mensen per prioriteitengroep, maar wat is intussen de verwachte wachttijd voor die groep? Ik wil de vraag ook anders stellen. Nemen we prioriteitengroep 1, de mensen met de grootste nood en de hoogste urgentie aan ondersteuning. Wat zou het budgettair betekenen om met de verdeelsleutel van 90/3/7 die groep volledig aan te pakken? Welke stappen moet deze of de volgende regering zetten om die wachtlijst aan te pakken? Er zullen uiteraard nieuwe mensen instromen, maar hoe zit het nu? Wat is de gemiddelde tijd vóór die mensen ondersteuning krijgen? Ik vraag het voor de eerste prioriteitengroep omdat die noden het dringendst zijn, maar ook voor de andere. Wanneer gaan we die wachttijden effectief in kaart brengen? Nog beter, wanneer kunnen we ze doen dalen?
Ieder jaar komen er nieuwe mensen bij. U zei dat we moeten kijken of er bij de 12.000 mensen van groep 3 een aanzuigeffect speelt. Ik vind dat een moeilijk woord, het gaat om mensen met een erkende handicap. Hoeveel nieuwe mensen zijn er bij gekomen? Dat cijfer moeten we toch kunnen hebben? Dan is het nog de vraag of dat veel meer is dan er vroeger in het systeem jaarlijks bij kwamen of niet. Ik ga ervan uit dat u minstens per prioriteitengroep kunt zeggen hoeveel nieuwe aanvragen die er bij komen en niet in de CRZ zaten, voorheen geen zorgvraag hadden of die toch niet geregistreerd hadden. Als we zicht hebben op die ruwe cijfers, kunnen we al weten hoe het met de in- en uitstroom zit, hoe het met de wachttijden zit enzovoort.
Ik heb eigenlijk een zelfde vraag voor de minderjarigen. 198 jongeren hebben een PAB gekregen. Dat is iets minder dan vorig jaar, toen waren het er tussen 200 en 220. Komt dat omdat het enkel het eerste kwartaal is? Kan er alsnog een grote groep minderjarigen een PAB krijgen? Of was het dit voor dit jaar, zal het bij dit getal blijven: net geen 200?
Hoeveel jongeren zijn er nieuw bij gekomen? Hoeveel hebben een PAB-vraag die dat vroeger niet hadden? Worden er meer kinderen van de wachtlijsten gehaald dan er bij komen? Zien we effectief een gestage daling of blijft het aantal eigenlijk even hoog? Dat was vorig jaar het geval, er was een continuïteit van iets meer dan 1200 kinderen in de wachtkamer.
Kennen we het meest recente cijfer van het aantal kinderen dat momenteel een aanvraag heeft voor een PAB dat nog niet is toegekend? De gemiddelde wachttijd bedroeg vorig jaar vijf jaar. Is die toegenomen of afgenomen?
Ik heb hierover dezelfde vraag als bij de volwassenen: wat zou het budgettair betekenen om de volledige groep van de wachtlijst te halen?
Mevrouw Taelman, u zegt vrij vriendelijk dat u ontgoocheld zou zijn als er geen persoonsvolgende financiering voor minderjarigen zou komen, maar ik ga ervan uit dat dit een plan is dat werd aangegaan door deze regering. We zitten een jaar voor de nieuwe regeringsploeg. Tot nader order is er nog geen plan, nog geen proefproject, nog geen visie hierop. Ik heb altijd gepleit om met omzichtigheid en goed doordacht om te gaan met minderjarigen. ‘Goed doordacht’ betekent niet dat we vijf jaar gaan nadenken zonder dat er iets gebeurt.
Er komen ideeën, we horen geruchten, er zal misschien een oplossing komen, men kan naar PAB uitbreiden of met specifieke doelgroepen werken, met specifieke leeftijdsgroepen, maar er komt niets van. Als de conclusie is dat deze regering geen stappen zal zetten voor minderjarigen richting PVB… Dat is het absolute minimum dat moet gebeuren: dat de PAB’s worden toegekend aan alle kinderen op de wachtlijst.
Minstens die kinderen die nu een vraag hebben naar inclusie en naar een budget om zelf hun zorg in te kopen en om zelf met hun zorg om te gaan, zouden een antwoord moeten krijgen. De cijfers van de vorige jaren tonen aan dat het niet om gigantische budgetten gaat. Ik kwam zelf uit op 35 miljoen euro. Als je kijkt naar de gemiddelde prijs van een PAB, naar hoeveel jongeren er zijn en hoeveel budgetten er zijn voor mensen met een handicap, voor kinderen met een handicap, dan is het mogelijk om 35 miljoen euro te vinden voor alle kinderen die momenteel een PAB-vraag hebben. We moeten prioritair de doelgroep van de kinderen met een handicap die gemiddeld vijf jaar wachten aanpakken. Dat lijkt mij een absolute noodzaak en de enige manier om menselijk om te gaan met al die ouders die dag in dag uit proberen de zorg rondgepuzzeld te krijgen en die met de stress te zitten dat ze niet weten hoelang ze dit nog moeten volhouden.
Waarop is de verdeelsleutel tussen minder- en meerderjarigen gebaseerd? En is die verdeelsleutel realistisch genoeg om ervoor te zorgen dat je zowel bij de minder- als bij meerderjarigen werkelijk vooruitgang boekt en perspectief biedt? Of zijn die cijfers in het voor- of nadeel van een van die twee groepen?
Over de verdeelsleutel binnen de prioriteitengroepen heb ik dezelfde vraag: 90, 3 en 7 procent. Dat is op zich niet nieuw, dat heb ik de vorige keer ook gehoord. Maar is het juiste sleutel? Kunnen we met die verdeling van de budgetten vooruitgang creëren in de drie groepen, het meest natuurlijk in prioriteitengroep 1? Ik hoop van wel, maar indien niet, hoe moeten we dan bijsturen? Is er een bepaalde prioriteitengroep die in verhouding meer budget moet krijgen, of niet?
Ik blijf nog even bij de wachtlijsten. Ik word ongelooflijk kwaad wanneer er wordt gezegd dat we het gaan relativeren omdat de mensen op een wachtlijst al een vorm van ondersteuning genieten. Het gaat om een kwart van de mensen die een basisondersteuningsbudget hebben. Dat is 300 euro per maand. Deze mensen hebben gemiddeld een zorgvraag van 40.000 euro per jaar, volgens uw eigen berekeningen van het Perspectiefplan 2020. Als u zegt dat die mensen al een vorm van ondersteuning hebben, en dat ze die wachtlijst kunnen relativeren omdat ze 300 euro per maand krijgen, dan lacht u die mensen in hun gezicht uit. Die 300 euro per maand zal welkom zijn, zal een verschil uitmaken, maar ligt heel ver af van hun reële nood. Ik heb het daar heel moeilijk mee.
Bovendien betekent het feit dat ze op die wachtlijst staan dat er een verschil is tussen wat wij als overheid hebben erkend dat zij nodig hebben omdat ze ingeschaald zijn, en wat ze reëel krijgen. Dat zijn dus mensen die effectief niet de zorg krijgen waar ze nood aan hebben. In een welvarende regio als Vlaanderen in 2018 moeten we ervoor zorgen dat al die mensen effectief de zorg krijgen waar ze recht op hebben.
Hoe zit het nu met de ambities? Deze regering had zich geëngageerd om tegen 2020 zorggarantie te bieden voor de zwaar zorgbehoevenden. Gaat dat lukken? Zullen alle zwaar zorgbehoevende mensen in anderhalf jaar die zorg krijgen? Ik vind het jammer dat het niet alle mensen zijn, maar het was net de keuze van de regering om de zorg te garanderen voor de mensen met de zwaarste zorgvraag. Ik ga ervan uit dat tegen 2020 prioriteitengroep 1 zal weggewerkt zijn. Dat is het wat het betekent om zorggarantie te bieden voor de zwaar zorgbehoevenden. Als dat niet lukt, wat is er nog nodig om dat te bereiken, om daarmee van start te gaan?
Kunnen we cijfers krijgen over het aantal mensen die vandaag wél zorg krijgen? Hoe is de evolutie in de tijd? Ik ga ervan uit dat er steeds meer mensen effectief zorg krijgen. Hoeveel meer mensen krijgen zorg en ondersteuning sinds de invoering van dit systeem? Zo kunnen we tenminste zien welk reëel resultaat alle extra middelen die in het systeem zijn gestoken opleveren voor de mensen die geholpen worden.
Ook daarover heb ik aan een aantal vragen. De eerste gaat over de 7 op 7, over de mensen die een uitbreiding vragen. U geeft de cijfers over de mensen die aan de voorwaarden voldoen om een uitbreiding te vragen en wat dat financieel betekent. Een aantal mensen voldoen niet aan de voorwaarden. Waarom niet? Omdat zij eigenlijk geen zorgvraag hebben? Zijn daar redenen voor? Moeten die mensen op een andere manier opgevist worden? Het gaat om een kleine groep van achttien mensen.
Hoe wordt die doelgroep geïnformeerd? Het is een verandering in het systeem, dus wijkt dat af. Het is goed dat dat veranderd is. Het was nodig dat de mensen naar 7 op 7 konden gaan. Maar op welke manier wordt dat gecommuniceerd? Het agentschap heeft mensen geïnformeerd, maar daarin zat die informatie niet. Hoe weten de mensen dat er, wanneer ze geen 7-op-7-zorg hebben, recht op hebben om dat op te trekken zodat ze tot een volledige zorg komen? Hoe worden mensen systematisch op een toegankelijke en vatbare manier geïnformeerd over veranderingen aan het systeem die voor hen van toepassing zijn? Mensen die al 7-op-7-zorg hebben, moet je die informatie niet sturen. Diegenen die een paar dagen per week zorg nodig hebben, hebben die informatie wel nodig.
Is die 162 hoger of lager dan werd ingeschat? Hoe evalueer je dat aantal? Zal het in de toekomst per jaar een gelijkaardig aantal zijn? Verwacht u daar nog een grote stijging of daling?
Minister, u zegt dat het systeem op de rails staat. We zijn erin geslaagd om een systeem uit te werken waarbij de verschillende voorzieningen een gelijke financiering krijgen om een gelijke zorg te hebben. We krijgen daar fases in. Ik denk dat er nog wel wat water naar de zee moet vloeien vooraleer dat systeem echt op de rails staat. Ik hoor dat de eerste correctiefase in uitvoering is. Maar voor de tweede gaan we de mensen opnieuw inschalen. Als de eerste inschaling niet goed was, denk ik dat het logisch is dat we een nieuwe inschaling doen. Maar dat betekent dat we tegen het begin van de zomer een instrument zullen moeten hebben. Ik ga ervan uit dat dat ook wordt gevalideerd. Is dat dan het bestaande zorgzwaarte-instrument of een ander instrument? Welke aanpassingen gebeuren er? Is er nog voldoende tijd om ervoor te zorgen dat dat een gevalideerd en gecontroleerd instrument is? Als we opnieuw alle mensen gaan inschalen, wat nu ook gebeurd is, en we stellen vast dat het instrument toch niet juist was, dan zullen we die oefening misschien nog een derde keer moeten maken. Hoe weten we dat dat de juiste manier zal zijn? Hoe betrouwbaar zal de uitkomst van die nieuwe inschaling zijn?
De kwestie van de woon- en leefkosten leeft op dit moment heel sterk op heel veel plaatsen. We horen hier hoe het zal worden gemonitord, maar ik maak me grote zorgen. Ik had verwacht dat we vandaag cijfers zouden krijgen over de reële monitoring. We hebben al tijdsens een paar commissievergaderingen herhaald dat we van heel veel mensen signalen krijgen dat het niet oké is omdat de dagprijs te sterk omhoog gaat. Dat kan terecht zijn of niet terecht, maar het engagement was wel dat er een opvolging zou komen en dat mensen met individuele klachten dat konden laten weten, zodat het kon worden bekeken. Nu hoor ik dat de gemiddelden zullen worden bekeken om te weten of er afwijkingen zijn enzovoort. Maar op het moment dat de omschakeling gebeurt, moet er een proactieve opvolging zijn. Als we pas binnen een jaar gaan controleren of de factuur van de mensen verhoogd is of niet, maar er is ondertussen een nieuwe overeenkomst ondertekend met de voorziening, dan is het te laat, want dan is de overeenkomst getekend en zal ze dan ook juridisch bindend zijn. Hoe dicht zitten we effectief op dat systeem? Hoe betrouwbaar is het?
Mevrouw Taelman vroeg op voorhand schriftelijk hoeveel klachten er zijn gekomen. Ik zou dat ook graag weten: hoe groot is de groep mensen die zegt dat het verhoogd is? Gaat het om die vijftig mails die we toevallig met z’n allen hebben gehad of is het echt een nog grotere doelgroep? Wat is het profiel en wat is de grond van die klachten? We hebben daar veel moeilijker zicht op. Ik krijg verhalen en facturen doorgestuurd van mensen die netto per maand meer zullen moeten betalen dan tevoren voor een gelijkaardige ondersteuning en voor een gelijkaardige zorg. Er zijn dus op een aantal plaatsen echt zaken aan de gang die moeten worden opgevolgd en gemonitord.
Ook mevrouw Jans stelde op voorhand een boeiende vraag en ik wil hem stellen in haar plaats: hoe zal er met financieel kwetsbare mensen worden omgegaan? Welke beschermingsmechanismen zijn er? We weten dat mensen met een handicap een veel hoger risico op armoede hebben. Ze worden veel vaker geconfronteerd met armoede. Het systeem moet een zeker inkomen waarborgen en moet ervoor zorgen dat de dagprijs of de maandelijkse factuur die wordt betaald, het inkomen van de mensen niet volledig zal opsouperen of – nog erger – nog hoger komt te liggen dan hun inkomen. Dat moet in het licht van de financiële kwetsbaarheid worden bekeken. Ik had daar graag nog wat meer inzicht in gehad.
De vorige keer zei u dat er verschillende modellen zijn en dat we al dan niet kunnen werken met solidariteit binnen een voorziening, en dat we daarin variaties mogelijk moeten laten. Maar welke garanties zijn er momenteel? Welke kaders krijgen de voorzieningen? Ook daarover moet er helderheid zijn.
De taskforce zou een advies geven. U zei hoe we dat gingen opvolgen. Zijn er al concrete adviezen? Heeft de taskforce al concrete zaken aangegeven? Ik hoor zeggen – en dat vind ik natuurlijk een fijne houding – dat u gaat bijsturen als dat nodig is en dat u daartoe de besluiten zult uitvaardigen. Weten we of er bepaalde zaken effectief zullen worden aangepast?
Minister, ik weet niet of het aan de warmte lag of misschien is er iets anders aan de hand, maar ik heb hier in de loop van de twee betogen – en daarin volg ik mevrouw Van den Brandt – minstens bij mezelf een stijgende frustratie mogen waarnemen, anders nog dan bij eerdere gelegenheden. Het was nochtans goed begonnen, mijnheer Van Casteren, met nog eens te verwijzen naar het decreet in het kader waarvan we heel dit debat voeren. Daarbij is het glashelder dat we tegen 2020 een zorggarantie willen bieden, dat we zorg op maat willen bieden, dat we vraaggestuurde zorg willen bieden, dat we de mensen willen informeren enzovoort. U weet dat wij zorgzekerheid bijzonder belangrijk vinden. De doelstellingen van dat decreet zijn voor mijn fractie absoluut een doel dat we niet loslaten. Maar ik hoor dan vervolgens expliciet stellen dat we nu eigenlijk in een stabilisatie zitten, en dan breekt eerlijk gezegd een beetje mijn klomp. Minister, dat betekent dat u eigenlijk de situatie zoals die nu is, aanvaardt, met nog links en rechts wat schoonheidsingrepen. Maar u zegt eigenlijk: ‘Het is goed zoals we bezig zijn.’
Als dan blijkt dat u 94 op 870 prioritair te bemiddelen dossiers kunt helpen, vraag ik mij af of dat nu echt de status quo is die we willen. Kunt u met vertrouwen zeggen dat u volgend jaar en in 2020 de inspanningen realistisch acht om de dossiers die vandaag uit de boot vallen in prioriteitsgroep 1 – ik heb het zelfs nog niet eens over alle andere – te helpen? Proficiat met uw stabilisatie! Echt waar, mijn klomp brak!
Maar ten tweede – en dan heb ik me echt fysiek moeten inhouden: u zegt dat het helemaal niet zo erg is want het merendeel van de mensen heeft al hulp. Bij de invoering van het BOB hebben we hiervoor gewaarschuwd. Dat geld, dat voor de meeste mensen lang niet genoeg is om nog maar een fractie van de beoogde zorg te financieren, wordt als wachtgeld gebruikt en nadien als een excuus om een aantal dingen niet te doen! Dat is eigenlijk wat ik u hier in uw laatste samenvatting heb horen zeggen. Met als kers op de taart inderdaad: ‘Ce qu’on n’a pas dit…’ Het feit dat men de uitrol naar de minderjarigen hier eigenlijk een eersteklasbegrafenis aan het geven is: echt waar, ik zit hier met een verbazing, met een colère die ik nog maar zelden heb ervaren. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Ik ben blij dat het u raakt. Want, minister, als de dingen hier eens worden gezegd zoals ze zijn, dan wekt dat blijkbaar verbazing. Dat wat de inhoud betreft.
Twee, wat de vorm betreft. We vragen hier essentiële cijfers in vragen die op voorhand zijn ingediend. Meestal komt daar geen antwoord op. We vragen zaken in verband met bijvoorbeeld basisondersteuning, dienstverleningsovereenkomsten, PAB's minderjarigen. In tegenstelling tot vorige keren wordt daarop hier geen antwoord gegeven. Dat is dan geen toeval. Want in het verleden is het wel gebeurd, heel erg in detail, en vandaag is er zelfs geen verwijzing naar waarom iets wel of niet wordt gegeven. Dan vraag ik mij af: wat is hier in godsnaam aan de hand?
Echt, minister, ik zal proberen om mijn kalmte terug te vinden en u elk van de vragen die ik hier heb gesteld, opnieuw voor te leggen, zodat u en uw administratie de kans hebben om hierop te antwoorden. Want anders vraag ik me echt af wat wij hier zitten te doen.
De bedoeling is om een stand van zaken te krijgen over de uitrol van een transitie PVF. Maar als ze er zelf nog niet in slagen om verder te komen dan ‘We hebben zoveel budgetten toegekend op die datum, maar we hebben geen zicht op de aanvragen’, hoe kunnen we dan weten of we een stap in de goede richting zetten? Ik vind dit echt aberrant.
Ik wil graag mijn vraag stellen over de dienstverleningsovereenkomst. Kunt u alstublieft aangeven hoeveel budgethouders er vandaag hun budget integraal opnemen in een voucher? Kunt u aangeven hoeveel budgethouders hun budget opnemen in cash en hoeveel er gebruikmaken van een combinatie cash-voucher? Als we de evolutie naar vraaggestuurde zorg willen inschatten, lijken mij dat heel belangrijke gegevens te zijn. Kunt u aangeven of er een monitoring is van het aantal wijzigingen? Bij een vorige gelegenheid was er nog een globaal overzicht van het aantal opgestelde dienstverleningsovereenkomsten voor het jaar 2017. Is dat er vandaag wel? We zijn nu mei 2018. Weten we vandaag hoeveel er afgesloten zijn en – een logische vraag, ook van mevrouw Taelman en mevrouw Van den Brandt – hoeveel niet? Hoe ervaart u het verloop van het opstellen van die dienstverleningsovereenkomst? Zijn er daarin regionale verschillen op te merken? Kunt u aangeven op welke manier de evaluatie specifiek voor het opstellen van de dienstverleningsovereenkomsten zal plaatsvinden?
We hebben het antwoord gehad op de vraag hoeveel mensen er de afgelopen maanden een verhoogd budget hebben gekregen. Maar ik had ook een kwalitatieve vraag, die aansluit bij de vraag van mevrouw Van den Brandt. Hoe kun je ervoor zorgen dat je de onzekerheid wegneemt bij de mensen die die vraag stellen? In het verleden is in de communicatie immers behoorlijk ontradend opgetreden ten aanzien van vragen tot wijzigingen. Daarbij werd er specifiek aan de mensen gezegd: ‘U kunt een vraag naar bijkomende zorg indienen, maar dat kan ook resulteren in een lager budget. Die communicatie is al niet van dien aard om te zeggen: ‘Ik zal eens open en eerlijk naar mijn budget kijken en afwegen of ik al dan niet recht heb op meer.’
Ik vraag echt naar een methode die, het liefst in dialoog met de betrokkenen, een stuk onzekerheid kan wegnemen. Ik stel daarbij eigenlijk ook de vraag naar de motivatie en de achtergrond van degenen die een bijkomende vraag hebben gesteld en het niet hebben gekregen. Werden er budgetten verlaagd? Dat lijkt mij evenzeer een logische vraag die hier niet beantwoord is.
Minister, een van mijn vragen betrof de indexering. Ik heb daar geen antwoord op gehad. In juli 2017 werd de index overschreden en stegen de lonen van alle personeelsleden dus met 2 procent. Nu stellen we vast dat de persoonsvolgende budgetten niet werden geïndexeerd.
Bent u nu van mening of niet dat door die niet-indexering het beschikbare budget in de feiten met x-aantal procenten daalt? Zult u de nodige stappen zetten om de automatische indexering van PVB mogelijk te maken? Welke timing en budget plant u om deze indexering mogelijk te maken, gelet op het feit dat er eigenlijk al een achterstand is geboekt? Die vragen werden allemaal schriftelijk overgemaakt en hadden dus voorbereid kunnen zijn. Ik heb er vandaag geen antwoord op gekregen. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Dat is vriendelijk van u. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Omdat we toen ook geen antwoord hebben gehad.
U hebt effectief geantwoord op mijn vraag over de procedure bij de Raad van State. Ik heb daarbij twee opmerkingen. Eén, u stelt dat er binnenkort een besluit gepubliceerd wordt, maar ik heb geen zicht op de ingangsdatum daarvan. Mijn praktische vraag luidt dus: vanaf wanneer gaat die 85 procent in?
Twee, wordt dat dan overgemaakt aan de betrokkenen? Weet wel dat u daarmee de verschillen nog altijd betonneert op 85 procent. We kunnen daarover van mening verschillen, maar ik vraag mij af of, één, de voorzieningen, twee, de Raad van State, dit nu wel als correct met het gelijkheidsbeginsel zullen beschouwen. Want men rijdt de grootste noden dicht, maar er zitten nog altijd grote verschillen op, met name 15 procent. En het blijft wachten en uitkijken naar een methode die toelaat om deze zorgzwaarte morgen op een degelijke manier in te schatten en een vertaling naar budgetten te doen. Eerlijk gezegd: ‘à suivre’.
Wat de evaluatie van PVF betreft, hebben we vernomen dat er een werkgroep met academici komt. We hebben eveneens vernomen dat er in 2019 een studiedag komt. Dat is een bevestiging van een timing waarnaar we hebben gevraagd. Minister, het duurt nog twaalf maanden tot 2019, en ergens middenin is er toch een belangrijke cesuur. Eén, plant men die studiedag in de eerste helft van 2019 of is het heel duidelijk dat dit over de verkiezingen wordt getild? Twee, bent u van oordeel dat, met deze manier van werken, er nog voldoende tijd overblijft om een aantal bijsturingen te doen en die ook werkelijk door te voeren?
Er wordt hier verwezen naar een werkgroep en studiedag met academici. Maar hoe wordt de rest van het werkveld hierbij betrokken, bijvoorbeeld ook een strategische adviesraad? Ik heb daarover in heel het verhaal niets gehoord. Als dat nog nadien moet komen, is volgens mij de rekening duidelijk en wordt het over de verkiezingen getild.
Wat de 7-op-7-ondersteuning betreft, kondigt u een maatregel aan. Maar mijn vraag is: wanneer gaat die in? En is het eigenlijk de bedoeling dat er op een soort van generieke manier over wordt geïnformeerd? Ik dacht dat een van de andere collega's, mevrouw Taelman of mevrouw Van den Brandt, deze vraag ook had gesteld. Ik kan mij voorstellen dat niet iedereen die daarover vandaag een vraag heeft gesteld, de noodzaak ervaart, of gewoon een wijzigende gezinssituatie meemaakt, waardoor de vraag die er vandaag niet is, er mogen wel is. Hoe worden de mensen daarin effectief geïnformeerd?
Ik heb dezelfde vragen als mevrouw Taelman wat betreft de uitbreiding van PVB naar minderjarigen.
Verder heb ik een bijzonder belangrijke vraag naar bijkomende info over de toekenning van PAB’s aan minderjarigen. Bij ontstentenis van een initiatief dat PVF uitbreidt naar minderjarigen, zullen we het dus moeten doen met persoonlijkeassistentiebudgetten. Vaststelling één: dit jaar is er 1 miljoen euro minder dan vorig jaar. Dat is een feitelijk gegeven. Vaststelling twee: uit schriftelijke vragen is gebleken dat er dit jaar 188 werden toegekend, wat eigenlijk nogal in lijn is met het beschikbare budget als je dat uitzet tegenover vorig jaar.
Maar wat nu echt wel essentieel is en waarop we vandaag en ook in schriftelijke vragen geen antwoord hebben gekregen, is: wat is nu het aandeel nieuwe aanvragen? Want als het je menens is met te zeggen: ‘We willen wachttijden verkorten en we willen zorgzekerheid bieden’, dan moet die toekenning toch groter zijn dan de instroom. Dat is toch een heel basale afweging? Dat is geen statistische informatie die moet worden uitgesplitst enzovoort. Dat is het aantal mappen tellen dat je binnenkrijgt. Maar blijkbaar is het heel moeilijk om die informatie te geven. Ik vraag dus nadrukkelijk: hoeveel nieuwe aanvragen zijn er in het kader van het uitbreidingsbeleid? Op een gegeven moment is er een oproep geweest. Op basis daarvan heeft men toekenningen gedaan. Hoeveel nieuwe aanvragen zijn er geweest? Hoeveel daarvan waren eigenlijk hernemingen en hoeveel zijn nieuwe dossiers? Hoe beoordeelt u in dat kader de effectiviteit van het gevoerde beleid? Hoe schat u het effect in op de wachtlijst? Hoe schat u ook het effect in op de wachttijd?
In de toelichting van de heer Van Casteren heb ik gehoord dat het de bedoeling is om wachttijden te reduceren. Dat lijkt me een heel correct doel. Maar dat veronderstelt volgens mij wel dat je ze meet. En dus moet het toch mogelijk zijn om een inschatting te maken van het gevoerde beleid op die wachttijden. Acht u die wachttijden aanvaardbaar? Zo ja, waarom? Of waarom niet? Welke maatregelen overweegt u verder in het licht van deze informatie?
Over woon- en leefkosten is er al heel veel gezegd. Ik deel de bekommernis van de collega's. Ik krijg heel veel meldingen over ongerustheid, problemen en discussies, mensen die schrikken. Andere collega's hebben er al naar gevraagd. Ik wil er één vraag aan toevoegen. In heel de oefening van woon- en leefkosten komt men tot de vaststelling dat, met de budgetten die mensen hebben in de gegeven organisatie, men het eigenlijk financieel niet redt met het aanwezige personeel. Heel concreet meldt men mij dat men binnen een VAPH-voorziening de keuken zou afstoten en ook de wasserij. Andere facilitaire diensten, zoals poetsen, die vandaag gebeuren met personeel eigen aan de voorziening, zouden worden uitbesteed. Je kunt je afvragen, zeker in een aantal voorzieningen, in hoeverre bijvoorbeeld een vast gezicht zien voor cliënten, ook bij die facilitaire diensten, rustgevend kan werken. Want bij een uitbesteding zul je wellicht heel veel verloop hebben.
En verder roept dat voor die voorzieningen ook een problematiek op van sociaal passief. Wordt dat meegenomen in het beoordelen van die discussie? Is men zich bewust van de problematiek? Gaat men daarmee om? Is men bereid om daar verder naar te kijken?
Ten slotte wil ik iets aanhalen dat mee de aanleiding was tot mijn colère van daarnet, minister. Soms zegt men: ‘Mensen hebben al hulp.’ Maar weet dat er mensen zijn die hulp hebben, zelfs niet-rechtstreeks toegankelijk, maar die in een thuissituatie zitten die compleet onleefbaar is, en die vervolgens een vraag stellen en als antwoord krijgen: ‘Voor het inschatten van maatschappelijke noodzaak zitten we blijkbaar met wachttijden van vijf maanden.’ Eerlijk, als de boodschap dan is dat het allemaal meevalt omdat mensen al zorg hebben, dan vind ik dat heel ongemakkelijk. Minister, wat is uw reactie op die melding, wanneer men zegt dat er sprake is van een ernstige, verontrustende situatie, dat er wachttijden zijn om die in te schatten?
Kunt u meer duidelijkheid geven over die wachttijden en over de schaalgrootte? Hoeveel wachtenden zijn er? Hoelang wachten zij daarop? Welke maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat de wachttijden structureel worden weggewerkt? Minister, ik hoop oprecht dat we op deze vragen een antwoord krijgen.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ook van mijn kant dank voor de uiteenzetting. We hebben weer heel wat cijfers en nieuwigheden gehoord. Ik heb toch nog enkele vragen, eerst over het VAPH en dan een aantal vragen aan de minister die ik nog niet beantwoord heb gehoord.
Als we kijken naar de 511 PVB’s die dit kwartaal al gegeven zijn, vraag ik me af wat het totaalbudget is dat daartegenover staat zodat we kunnen zien hoeveel dit kwartaal al is uitgegeven. Ik heb een vraag ingediend over mensen die geen PVB hadden in januari 2018. Dat waren er 97. Ik heb daar al schriftelijke vragen over gesteld. Kan ik die in de tabel op pagina 5 ergens vinden en hebben zij ondertussen al een PVB? Zij zouden in prioriteitengroep 1 worden gezet. Hebben zij nu effectief al een PVB?
Op pagina 6 staat dat het perspectief zou worden vergroot. Dat lijkt me een moeilijke opdracht als we kijken naar het aantal mensen dat er in 2 en 3 zit. Als we dat vergelijken met cijfers van daarvoor, zien we groep 2 heel erg stijgen ten opzichte van vorige cijfers. Velen zullen daarvoor de bovengebruikelijke zorg gebruikt hebben. Hoe gaat u dat perspectief effectief vergroten? Hoe kunnen die mensen daar een beetje een zicht op hebben?
Op pagina 7 zie ik dat 33 procent van de geraamde middelen voor de prioriteitengroepen al is ingezet. Kunt u een planning naar de volgende maanden geven? U zegt dat het een beetje afhankelijk is van de monitoring hoe de rest wordt gespreid. Zijn daar al enige lijnen in te trekken zodat de mensen er een beetje zicht in krijgen wanneer de rest wordt verdeeld? Want voor hen is het perspectief toch wel belangrijk.
Op pagina 9 gaat het over het kortverblijf. Ik hoor graag vertellen dat er met vraagsturing zal worden gewerkt en ook regionaal. Dat is nog volop in opbouw. Ik vind het heel belangrijk dat het regionaal wordt bekeken. De vroegere kortverblijven zaten regionaal niet zo goed verspreid. Nu zullen ook de vergunde zorgaanbieders mee op de kar van het kortverblijf kunnen springen. Wanneer komt daar duidelijkheid over? Wanneer wordt het van kracht? Wie gaat uiteindelijk kortverblijf kunnen aanbieden? Jullie zeggen dat er vraaggestuurd zal worden gewerkt, maar hoe zal dat juist in zijn werk gaan? Zal die regionale spreiding door jullie worden opgevolgd?
Over de correctiefase heb ik al veel schriftelijke vragen gesteld. Op een schriftelijke vraag van oktober 2017 kreeg ik andere cijfers dan ik hier nu zie. Toen sprak u over 8500 cliënten en een ophoging tot 87 procent. Nu zijn dat 5940 cliënten en 85 procent. De kostprijs is nu 12,4 miljoen euro om correct te zijn, toen was het antwoord 25 miljoen euro. Van waar komt het grote verschil? Waar gaat de rest van de middelen die toen werden begroot, naartoe?
Bij de transitie naar woon- en leefkosten gaat u drie individuele dienstverleningsovereenkomsten aanvragen bij de aanbieders. Hoe zal dat precies in zijn werk gaan? Halen jullie er specifiek drie uit of mogen de voorzieningen er vrijwillig drie aanbieden?
Rond de woon- en leefkosten is nog heel wat in beweging. Er rijzen nog heel wat vragen. Er zijn al voorzieningen overgeschakeld. Bij hen hoor ik de vraag: ‘Wat moeten wij nog aanpassen? Moeten wij nog aanpassen? Zijn we juist bezig? Hoe moeten wij dat gaan doen?’ Zij hebben al contracten met hun mensen. Zij hebben heel andere vragen dan de rest. Kunnen degenen die al overgeschakeld zijn, gewoon voortgaan? Ik hoor dat mevrouw Taelman heel wat vragen stelt over regelgeving in dat verband. Wat gaan we doen met degenen die al zijn overgeschakeld? Moet het allemaal volgens de vele regels of kunnen we daar regelluwte in hanteren?
Ook wij zien natuurlijk graag de PVF voor minderjarigen opgestart worden in 2019. U haalt aan dat de opstart gebeurt bij trap 1. Voor mij is trap 1 jammer genoeg het minst persoonsvolgend in heel de PVF. Hoe zien jullie dat? Er zijn al meerdere collega's die dit hebben aangehaald. Als we spreken over persoonsvolgend moet dat natuurlijk ook persoonsvolgend zijn. Ik vind het jammer dat we alleen trap 1 in 2019 zien staan.
Ik heb nog over enkele ingediende vragen geen antwoord gekregen, bijvoorbeeld over de ondersteuningsplannen die vanuit de dienst maatschappelijk welzijn automatisch zouden worden goedgekeurd. Vorige keer hebben we tijdens de bespreking gehoord dat dat werd onderzocht. Uit een antwoord op een schriftelijke vraag die ik daarover heb gesteld, kan ik opmaken dat vanaf 1 januari 2018 de dienst maatschappelijk welzijn inderdaad automatisch de ondersteuningsplannen goedkeurt. Welke afspraken hebt u gemaakt met de intermutualistische werkgroep om deze automatische goedkeuring toe te laten? Welke stappen moeten zij tijdens het hele proces ondernemen? Welk tijdspad gaat hiermee gepaard? Zij gaan lang op weg met de ondersteuningsplannen en gaan ondertussen ook op zoek naar grotere netwerken en naar wat men ondertussen al kan opzetten. Gaan die diensten maatschappelijk welzijn dat ook doen of hoe zien jullie dat?
Minister, op welke manier zult u controleren dat bij automatische aanvaarding van de ingediende ondersteuningsplannen niet meer ondersteuning wordt gevraagd dan nodig? We krijgen geregeld het signaal dat er vaak meer wordt gevraagd dan er eigenlijk nodig is. Dat geeft natuurlijk een vertekend beeld over budgettering en het aantal wachtenden. Komt daar steekproefsgewijs een controle op, of hoe zien jullie dat?
Dezelfde intermutualistische werkgroep die de automatische goedkeuring afdwong, zal nu ook de opvolging doen van die werking. Op welke manier controleert u deze opvolging?
Ik heb ook vragen gesteld over de groenezorginitiatieven waar ik geen antwoord op heb gekregen. Ik had er ook al schriftelijke vragen over gesteld. In een antwoord daarop stelt u dat in 2018 enkel in een kwantitatieve, cijfermatige analyse voorzien is en dat in 2019 in een samenwerking met het Steunpunt Groene Zorg een meer kwalitatieve analyse zal worden uitgewerkt. De resultaten van de kwantitatieve analyse zullen worden gebruikt voor het kwalitatieve onderzoeksopzet. Op welke manier voorziet de kwalitatieve analyse in die evaluatie van de zorg? Het Steunpunt Groene Zorg heeft allerhande expertise op andere vlakken, maar is dat voldoende om effectief dat zorgaspect mee te gaan beoordelen? Welke cijfers, buiten de cijfers van de PVB’s, worden meegenomen in de kwantitatieve onderzoeken die lopen in 2018?
Ik heb een specifieke vraag over de niet-aangeboren hersenletsels (NAH). Op 9 februari heeft de Vlaamse Regering het ontwerpbesluit over de middelen daarvoor goedgekeurd. Daarin staat dat er in 3,6 miljoen euro wordt voorzien voor een zestigtal personen met niet-aangeboren hersenletsels die na revalidatie niet meer terug naar huis kunnen.
Het is zeer goed dat dat er is. Ik heb er ook al schriftelijke vragen over gesteld, onder andere over wanneer dat effectief gaat gebeuren. Ik hoor dat er in de praktijk heel wat bedden leegstaan. Het is natuurlijk moeilijk voor een organisatie die specifiek gericht is op mensen met een niet-aangeboren hersenletsel dat er geen doorstroming is vanuit de revalidatie. Vroeger was er een automatische doorstroming, en nu is die er niet. Ofwel moeten ze ook met een andere doelgroep werken, maar zij moeten daar wel meer duidelijkheid over hebben. We zijn nu in mei en het zou van kracht zijn wanneer alles rond is. Wanneer plant u het inzetten van de hoogstnoodzakelijke middelen voor de NAH’ers?
In het besluit staat dat er een zestigtal zijn. In het antwoord op mijn schriftelijke vraag staat dat er nog een tweede piste was, en daar sprak u maar over dertig budgetten. Vanwaar dit verschil? Wordt het aantal mensen met een NAH kleiner ingeschat? Of worden deze middelen anders besteed?
Ik heb al meerdere zowel mondelinge als schriftelijke vragen gesteld over de jongeren in het gemeenschapsonderwijs. In de antwoorden daarop staat dat eind mei 2017 vanuit de gemeenschappelijke beleidsraad een positief advies is gekomen met betrekking tot de voorgestelde aanpak om in onderling overleg tussen de betrokken administraties de nodige gegevens uit te wisselen. Zij hoopten dat ze in het eerste kwartaal van 2018 de nodige gegevens zouden hebben om dan een financiële raming te kunnen maken. We zijn nu zover. Hebt u die gegevens inderdaad gekregen? Hoeveel bedraagt dit juist? Zullen de middelen van het uitbreidingsbeleid 2018 volstaan om ook die jongvolwassenen die dat wensen, in 2018-2019 dat PVB te geven?
Er wordt vaak gezegd dat ze hier niet allemaal staan te wachten. Ze hebben vaak al een vraag, dus het gaat ook heel vaak over meer vragen. Ik vind het interessant om daar een duidelijk beeld over te krijgen. Dan pas kunnen we de cijfers correct en goed behandelen. Nu staan er inderdaad veel te wachten, maar wie zijn dat juist en waarover gaat dat juist? In de vorige uiteenzettingen had het VAPH cijfers, namelijk dat 28 procent van trap 2 al een budget had. Het gaat dus over een meervraag. Dat zouden dan ongeveer 4000 mensen zijn geweest. Ik heb daar al schriftelijke vragen over gesteld. Uit het antwoord daarop blijkt dat op 1 januari 2018 er minder mensen een zorgvraag voor een PVB hadden gesteld en dat ook het gemiddelde budget minder groot was. Verklaart dat het feit dat de mensen gemiddeld een minder hoog PVB vroegen op 1 januari 2018 ten opzichte van het kwartaal daarvoor? Is de evolutie van het aantal meervragen ten opzichte van het aantal vragen naar PVB stijgend? Zijn er meer mensen met een meervraag dan in het vorige kwartaal? Vandaar dus die 28,6 procent. Is dat een verklaring voor de daling van het gemiddelde gevraagde budget?
Ik heb ook een vraag gesteld in verband met personeelskosten. Het VAPH had geen informatie over het personeel van de instellingen. Men kan niet controleren welk personeel wordt uitbetaald met welke middelen. Nu zien we in het besluit van 22 december 2017 dat er een wijziging is gebeurd. De vergunde zorgaanbieder mag 50 procent van de som van de personeelspunten omzetten in werkingsmiddelen tegen een bedrag van personeelspunten. Op welke manier kan het VAPH dan controleren dat maximaal 50 procent van die som van personeelspunten omgezet wordt in werkingsmiddelen? Men heeft blijkbaar moeilijk controle op wat daar juist meer wordt betaald.
Heeft het VAPH ondertussen informatie over al het personeel in de instellingen zodat men kan controleren welk personeel wordt uitbetaald met welke middelen? Wat is in euro de grootte van het risico op een verhoging van het budget voor personeelsmiddelen, ingeschat door het bureau Callens, Pirenne, Theunissen & Co? Is daar al een duidelijker zicht op?
In antwoord op een andere schriftelijke vraag antwoordde u dat er vanuit de persoonsvolgende budgetten 21 miljoen euro niet was opgenomen. Waar is dat geld dan naartoe? Ziet u de mogelijkheid om dat te monitoren in de volgende jaren? Wat is uw visie naar inzet van het niet-opgenomen persoonsvolgend budget voor de volgende jaren? We zien nu dat 3 procent niet is opgenomen omdat men vaak zuinig met het geld omspringt, omdat men nog niet goed weet wat en hoe. We zullen dit waarschijnlijk jaarlijks zien terugkomen. Het is dan toch wel belangrijk om daar een visie over te ontwikkelen. Mijn grootste vraag is waar dat geld naartoe is. Het antwoord daarop in de schriftelijke vraag was nogal flou. Ik had er graag meer duidelijkheid over, want dit geld komt van de zorgbudgetten. Ik zou dit dan ook het liefst zien terugvloeien naar de mensen, want er staan er genoeg te wachten.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, er zijn toch een aantal dingen gesuggereerd waarbij ik mijn kalmte heb moeten bewaren.
We kunnen zeggen dat het monitoringsysteem zoals we het hebben opgezet aan de hand van de nieuwe toekenningsprocedure, stilaan een gestabiliseerd systeem is. We zijn nog maar goed anderhalf jaar bezig, maar we kunnen nu stilaan zeggen dat dit een werkbaar instrument is. Er moeten nog een aantal dingen worden verfijnd, maar het systeem staat toch al op een niveau dat we er een aantal dingen uit kunnen observeren waarop we moeten reageren. De focus is natuurlijk meer zorggarantie, zeker voor mensen met de grootste ondersteuningsvragen.
Ik heb daar natuurlijk niet mee willen insinueren dat er geen issues zijn. We weten dat de vragen zeer talrijk zijn. We weten dat we er nog niet in slagen om die allemaal te beantwoorden. Ik heb absoluut niet de intentie om ook maar enige indruk te wekken van defaitisme, zelfgenoegzaamheid of relativering. Ik heb dat allemaal niet gedaan. Ik heb alleen gezegd dat als we willen weten of we in 2020 met dit soort toewijzingssysteem en met het groeiend budget meer zorggarantie kunnen waarborgen, we dit met wat we nu aan het doen zijn, met deze mechaniek, kunnen bekijken en daarop kunnen sturen om de zorggarantie steeds meer waar te maken.
Het is zeker nog niet het moment om definitieve uitspraken te doen, maar we zien dat het instrumentarium ons toelaat om een aantal dingen te observeren. Natuurlijk zijn er in dat systeem dynamieken: mensen reageren, mensen stellen vragen, mensen hebben zorgen, mensen anticiperen. U hebt een heel aantal zaken opgenoemd. We zien dat natuurlijk ook in de manier waarop het systeem daar concrete vertalingen aan geeft.
Een van de observaties die ik heb durven maken, is dat we in het systeem enerzijds open-endtoekenningen hebben voor de automatische toekenningsgroepen. Voetnoot: vóór 2017, vóór de persoonsvolgende financiering, no way, dat bestond niet! Iedereen doet nu alsof dit vanzelfsprekend is, maar het bestond niet. Dit is ingevoerd. Anderzijds zijn er prioriteitengroepen waarbij mensen op datum worden ingeschaald. Ook hier een voetnoot: vroeger werd het geld dat er was, verdeeld over regio's. Dat was ook al een discussie die de moeite waard was. Bovendien zegden we dat er zoveel was voor nursing, zoveel voor dit en zoveel voor dat. Daarna keken we nog eens of iemand de jackpot won. Men moest niet één keer vragen, maar twee keer of drie keer per jaar, telkens opnieuw, of men misschien de lotto won. Dat is twee jaar geleden, maar u bent dat vergeten. Het is nu allemaal vanzelfsprekend en niet meer aan de orde.
Nu haalt men na anderhalf jaar al de bazooka boven om te schieten op het systeem, maar twee jaar geleden gebeurde het zo.
Helpt dit nu meer zorggarantie te realiseren? Dat is de vraag. Dat er nog bijsturingen moeten gebeuren en dat er op het vlak van de budgetten en de toewijzing ervan nog gestuurd moet worden om ervoor te zorgen dat er inderdaad meer zorggarantie is, dat is evident. Daarvoor monitoren we ook.
Ik heb inderdaad gezegd dat er mensen in de prioriteitengroepen zitten die al een vorm van ondersteuning hebben. Ik heb dat niet gezegd omdat we er ons dan niets meer van moeten aantrekken, integendeel. We moeten ons wel realiseren dat als we mensen budgetten toekennen, het niet alleen gaat over mensen die nog niets hadden maar ook over mensen die al een vorm van ondersteuning kregen. Wie daar geen rekening mee wil houden in de definitie van meer zorggarantie, namelijk bijgestelde budgetten voor mensen met stijgende zorgvragen, moet het zeggen. Maar dat staat wel in de besluiten van de Vlaamse Regering (BVR’s) zoals ze zijn goedgekeurd ter operationalisering van het persoonsvolgend financieringssysteem.
Zo werkt het systeem. Je staat in een groep en wordt daarop geprioriteerd met een datum. Vroeger was het voor veel mensen verschrikkelijk dat ze op de lijst stonden met een hoogstdringende nood maar voorbijgefietst werden en weer naar achteren schoven. Dat soort dingen gebeurde twee jaar geleden. Dat is nu niet meer zo.
Mevrouw Van den Brandt, om te kunnen zeggen dat we iedereen die al vanaf een bepaalde tijd in de prioriteitengroepen staat te wachten in het budget steken, moeten we het systeem een tijd laten functioneren, los van de automatische toekenning die ons verplicht om telkens te monitoren hoe dit evolueert. We zullen een tijdje moeten monitoren om te weten of we relatief voorspelbaar kunnen zijn in die zaken. Uiteraard is het de bedoeling, en alleszins mijn ambitie, om ervoor te zorgen dat we op een bepaald moment aan mensen kunnen zeggen dat we, met dat budget voor dat jaar voor ogen, in staat zijn om ze tot de datum van inschrijving op de prioriteitengroep, een redelijk perspectief kunnen geven. Dat is het target.
Zal het systeem ons daartoe brengen? Het is mijn overtuiging dat dit zo is. Ik onderschrijf heel graag dat we er nog niet zijn, maar het zal het wel doen. Dat was de ambitie, los van het vraaggestuurde met alle besognes omtrent woon- en leefkosten enzovoort. Het moet ons mogelijk maken om aan mensen redelijkheid te geven. Ofwel is het een situatie waarbij niet getwijfeld moet worden en gebeurt de toekenning automatisch. Ofwel staat men in een prioriteitengroep en heeft men een redelijk perspectief, als de overheid uiteraard haar groeipad volhoudt. Als ik alle verklaringen hoor, dan is dat een ‘walk in the park’ voor de volgende legislatuur. Het systeem zal toelaten, veel meer dan twee jaar geleden, met een bepaald financieel groeipad dat men op een bepaalde plaats staat in de prioriteitengroep en dat men het budget mag verwachten in een bepaalde periode. De prioriteitengroep waarop we allemaal hebben ingetekend en die we allemaal de belangrijkste vinden op dat vlak, is prioriteitengroep 1. Dat is de ambitie van het systeem. Ik ben er echt van overtuigd dat het systeem dit zal waarmaken, ondanks alle kinderziektes en ondanks wat we nog onderweg zullen tegenkomen.
Tegelijkertijd hebben we gezegd dat we buiten het groeipad middelen zullen zoeken om een antwoord te bieden aan de ongelijke historische financiering op het niveau van de voorzieningen, nu omgeslagen naar personen met een budget. We hebben dat gedaan in twee fases. In een eerste fase traceren we de groep met de grootste discriminatie op het vlak van wat men krijgt voor een vraag in één voorziening versus een andere voorziening. Dat zal uiteraard gebeuren door dit te vertalen naar de budgetten van die mensen. Dat kan ook niet anders in dit systeem. Dat zal gebeuren vanaf de tweede helft van dit jaar. We hebben daarvoor een bedrag uitgetrokken.
Mevrouw van der Vloet, door uw gedisciplineerd vragen stellen, kunt u heel veel zaken traceren. Het is juist dat er op een bepaald moment een raming is gemaakt en een deal is gesloten met de sociale partners. De taxshiftmiddelen brengen we in. De Maribeloperatie brengen we in. En de overheid zoekt middelen buiten het budgettaire groeipad voor de zorggarantie om daar een bijdrage aan te leveren.
Wat is gebleken? Als je de zaken op elkaar afstemt en de groep afbakent – wat we hebben gedaan op de 85 procent –, dan heb je dat bedrag nodig. De sociale partners hebben tegen ons gezegd dat ze niet alle sociale maribel’ers die ze hebben in de sector, willen inzetten voor de volwassen personen met een handicap. Ze willen ook voor de minderjarigen een stuk reserveren. Wij hebben gezegd dat we dan consequent zullen zijn. Met wat we budgettair aan mogelijkheden hebben, zullen we ook helpen om voor minderjarigen de werkdruk aan te pakken.
Als u met aandacht hebt geluisterd naar wat daarover gisteren is gezegd, dan is dat natuurlijk het resultaat van het feit dat we hebben gezocht naar middelen voor die oefening. Het is precies hetzelfde historische probleem dat zich heeft gesteld voor de minderjarigen. Het budget gaat in alle klaarheid naar werkdrukverlichting en versterking van personeelsnormen. Maar door de realiteit van een exacte budgettering en door het akkoord van de sociale partners die niet alle zeventig sociale maribel’ers naar de volwassenen gehandicaptensector brengen, hebben we een opportuniteit en kunnen we daar een inspanning doen. We hebben zelfs nog iets meer gedaan, want we moeten in het kader van de sociale onderhandelingen niet alleen spreken over personen met een beperking maar uiteraard ook over de andere sectoren in de jeugdhulp. Dat is dus de context waarin die operatie gebeurt.
Zijn we al helemaal rond met de voorbereidende werken met betrekking tot de nieuwe inschaling, mevrouw Taelman? Er zijn al heel wat stappen gezet, maar een van de kwesties die moet worden opgelost is hoe het budget gemobiliseerd wordt voor de tijdelijke expertise die nodig is om die inschaling goed te kunnen doen. Het is bij het VAPH een grote zorg dat er voldoende uniform en met dezelfde lat wordt gemeten. Dat is evident. Er is uiteraard een gesprek nodig over wat daar budgettair voor nodig is.
Mevrouw van der Vloet, er is natuurlijk geen sprake van dat het geld niet gaat naar mensen die een budget hebben toegewezen gekregen. Dat zou helemaal te zot voor woorden zijn. De waarheid is dat als je zo’n enorme investering doet in extra budgetten, de mensen die budgetten niet opnemen vanaf het eerste moment. Bovendien ben je in de automatische toekenningen niet helemaal zeker dat het geld op 1 januari van dat boekjaar wordt uitgegeven. Dat wordt gespreid in de tijd. Dat budget is natuurlijk definitief recurrent in zijn volheid geëngageerd. Dat kan niet anders!
Als u dan vraagt wat er met het niet-opgenomen budget is gebeurd, dan is dat natuurlijk aan die mensen gegeven. In een bepaalde periode is er een niet-benutting van dat budget in dat jaar, maar recurrent is het budget uiteraard aan die mensen toegekend. Als uw suggestie zou zijn om dat geld dan maar in te zetten voor andere recurrente uitgaven, dan gaan we samen naar de minister van Begroting om te zeggen wat we gaan doen. Uiteraard zullen we dat op een bepaald moment ook doen. Maar de minister van Begroting zal natuurlijk zeggen – dat doen we trouwens nu al voor de PAB’ers – dat ik een stuk van de onderbenutting mag inzetten in recurrente bijkomende uitgaven op het moment dat ik kan aantonen dat het systeem voldoende stabiel en voorspelbaar is om dat toe te laten.
Dit zal uiteraard elk jaar zo zijn zolang we massief uitbreiden. De mensen hebben een engagement. De verbintenis is aangegaan. We moeten het geld bijhouden en er geen andere recurrente dingen mee doen. Op een bepaald moment zal uit de statistische observatie, die wij en het VAPH niet alleen zullen maken, blijken dat er een stuk kan worden gerecycleerd omdat we relatief zeker zijn dat een deel voor iets anders kan worden gebruikt. Dat is toch de gewone gang van zaken?
Het is uiteraard niet zo dat dat geld niet geëngageerd wordt ingezet. Als we op de laatste dag van 2017 een budget toekennen, dan kunnen we niet anders dan ervoor te zorgen dat dat budget in 2018 in zijn volheid recurrent aanwezig is. De begroting moeten we uiteraard intact houden en ophogen met nieuwe budgetten die we kunnen geven. Dat is de normale manier van redeneren. Ik zie daar niet zoveel verkeerd in, integendeel. Als nu na een tijd zou blijken dat we kunnen spreken van een vertragingseffect van zoveel procent, dan kunnen we uiteraard onderhandelen en we zullen dat ook doen.
Denkt u dat we goesting hebben om dat niet te doen? Ondertussen zijn dat inderdaad onderbenuttingen, eenmalige. Dat zijn de dingen die men dan doet. Uiteraard gaan die niet gebeuren in een sector die daar niets mee te maken heeft. Ik geef u het voorbeeld van de eenmalige inschalingsoefening. Dat zal een eenmalige uitgave zijn. We hebben in deze commissie gesproken over de afrekening van de vorige boekjaren. Dat zijn eenmalige correcties. Recurrent is er geen sprake van dat er ook maar 1 euro uit dat systeem zal gaan. Dat is natuurlijk evident. Hoe kunt u nu twijfelen aan het feit dat als men een budget toekent, men dat voor de mensen moet engageren en dat men dat geen twee keer kan uitgeven? Dat vind ik eerlijk gezegd een vrij eigenaardige redenering. Daarmee heb ik dan maar mijn hart gelucht.
Ik bevestig dat we, als we ook maar één argument hebben om na één, twee of drie jaar te zeggen dat er constant onderbenutting is, we – zoals het agentschap dat doet met het PAB, we hebben het gedaan met de PAB’ers enkele jaren geleden, en slechts enkele jaren geleden, niet bij de start van het systeem – de toelating gaan vragen om wat recurrent stabiel is bij de begroting te doen. Zoals gezegd: we zijn nu één jaar bezig, we gaan naar twee jaar. Uiteraard komt er een moment dat we het gesprek zullen voeren om met hetzelfde geld meer te doen omdat we op die tabel een argumentatie kunnen zetten.
Ik heb van de commissie, en u mag mij corrigeren als ik iets verkeerds zeg, – af en toe ben ik nog zo naïef om te denken ‘over meerderheid en oppositie heen’ – twee zaken begrepen. Eén, laat er geen twijfel over bestaan: we gaan door met de persoonsvolgende financiering voor minderjarigen. Twee, we zijn er ons van bewust dat het waarschijnlijk iets ingewikkelder is dan het gewoon overzetten van de volwassenen. Er is geen bezwaar tegen faseringen, maar we moeten wel weten dat dat geen alibi is om het niet te laten doorgaan.
We gaan nog voor de zomer naar de regering met de taskforce als we de documenten gefinaliseerd hebben. We gaan dan uiteraard een definitief traject vastleggen. Dat traject moet u en iedereen een dubbele geruststelling geven. We gaan naar een persoonsvolgend systeem voor minderjarigen en we zetten daar concrete stappen voor. Twee, we gaan dat doen met voldoende bewustzijn rond de context van minderjarigen en de handicapspecifieke ondersteuning.
Gisteren hebben we gesproken met de voorzieningen die minderjarigen met een mentale beperking opvangen en waar agressie een grote realiteit is. We gaan het minderjarigenverhaal gedeeltelijk op een aanbodgestuurd systeem moeten houden. Dat is mijn grote overtuiging. Ik kan die zeer gespecialiseerde voorzieningen waar men stabiliteit, extra personeel en infrastructuur moet hebben, niet in de volatiliteit van de PVF brengen. Dat is mijn overtuiging, u mag daar anders over denken. Daar hebben we competenties nodig die we moeten kunnen concentreren. Men moet leefgroepen kunnen maken.
We gaan met stukken van dat verhaal zitten waar we nuances in moeten brengen, zoals in de beleidsbrief al stond, bijvoorbeeld ook inzake de afstemming van de verhoogde kinderbijslag, het basisondersteuningsbudget en de persoonsvolgendefinancieringstechnieken. Ik heb het u al gezegd: als ik de verhoogde kinderbijslag als systeem zie, wat we geërfd hebben van de federale overheid, en als ik het inschalingssysteem zie, sorry hoor, maar dan zie ik een mismatch tussen het gehandicaptenerkenningsapparaat en -systeem aan de ene kant en de verhoogde kinderbijslag aan de andere kant.
Daar zit overlap in, maar er zijn ook lacunes. Ik verberg u niet dat ik ook vind dat daar ook over moet worden gesproken. Het is niet normaal dat een kind met autisme in de verhoogde kinderbijslag zo laag scoort, terwijl dat voor veel mensen een heel reële handicap is. Daar moeten afstemmingen komen. We hebben al een stap gezet. Wie 12 punten heeft voor de verhoogde kinderbijslag, krijgt automatisch een basisondersteuningsbudget. Dat is al een stap om te zeggen: ‘Maak een aansluiting’, maar we moeten daar nog verder naar kijken.
Trouwens, als ik me niet vergis, heeft u mij ook in de plenaire vergadering vanuit verschillende hoeken aangesproken over de ‘non-take-up’ van bepaalde rechten; we gaan de aansluiting daar nog moeten maken, de administratie vereenvoudigen, zorgen dat men met één inschalingssysteem ten minste de automatische rechtentoekenning kent. Dat is ook een aspect dat daar aan bod moet komen.
Een ander aspect, mevrouw van der Vloet, waar we over moeten spreken, en dat we nog zullen moeten benoemen, is de transitie van de minderjarige naar de volwassene in de sector personen met een beperking. We moeten de juiste toedracht schetsen. We hebben met de besluiten van de Vlaamse Regering op de automatische toekenningsgroepen uitdrukkelijk gezegd: er is zorgcontinuïteit voor degenen die ondersteuning hadden in het minderjarigenaanbod en naar het volwassenenaanbod overstappen.
We hebben een traject gedaan om te bekijken hoeveel leeftijdscohortes we geleidelijk aan kunnen doen. Onze inschatting is dat dit veel minder snel en veel minder mechanisch zal verlopen dan we misschien vermoed hadden, misschien was dat naïef. Als een jongen in een multifunctioneel centrum verblijft en van het VAPH het bericht krijgt dat hij naar het volwassenensysteem kan gaan en een rugzak krijgt, gaat dat niet als een mes door de boter. Dat zijn allemaal individuele geschiedenissen, contexten, verhalen, waar we respect voor moeten hebben. We moeten zoeken naar transities. Dat concept bestaat.
In de gemeenschapsinternaten zijn er geen of nauwelijks inschalingen gebeurd. We zijn een tijd geleden begonnen met de kwetsbaarste groep van die fameuze internaten waar iedereen in het weekend geconcentreerd werd om te kijken hoe we dat zouden oplossen. Dan hebben we beslist dat we voor alle gemeenschapsinternaten gekoppeld aan het buitengewoon onderwijs een zicht moesten krijgen op het wat en hoe.
Inzake de timing laat ik mij vertellen dat de komst van de nieuwe Europese verordening op de privacy voor wat besognes heeft gezorgd. Dat betekent dat dit er komt, maar er nog niet is omdat het blijkbaar een totaal nieuw privacyverhaal is om dat te mogen doen. Dat proces loopt uiteraard.
Natuurlijk, het groeipad voor de sector personen met een handicap in deze legislatuur is bij de start van de legislatuur goedgekeurd. Binnen dat budget zullen we het doen en moeten doen, dat geldt ook voor volgend jaar. We zullen moeten kijken hoe we daar de dingen in passen.
We hebben een gemengde beleidsraad met de mensen van Onderwijs om hun perspectief ook te bekijken. In het buitengewoon onderwijs beslissen scholen in belangrijke mate hoe jongeren daar nog kunnen blijven, ook als ze meerderjarig worden. Dat is de situatie voor de minderjarigen zoals ik ze u graag beschrijf.
U had vragen over het kwartaaloverzicht. Daar kunnen mevrouw Van den Abbeele en de heer Van Casteren u misschien meer over zeggen. U verwees naar de details die u op het einde van het jaar gekregen hebt. Het VAPH heeft niet de bedoeling om voor elk kwartaal dergelijke gedetailleerde cijfers te produceren. Ik neem aan dat het mogelijk is om een aantal zaken te detailleren, maar ik denk dat u niet mag verwachten dat u voor een kwartaal een even gedetailleerd overzicht kunt krijgen als voor een heel werkingsjaar. Daar zit natuurlijk een verschil op. Dat is niet omdat zij de cijfers niet willen geven: dat wordt zo gedaan omdat dit niet in het concept zit.
Voor uw minderjarige PAB’ers, voorzitter, gaat u die cijfers allemaal krijgen, maar er is een afspraak gemaakt tussen de agentschappen dat cijferrapporteringen over de jeugdhulp zullen gebeuren in het kader van het verslag integrale jeugdhulp. U mag er erg zeker van zijn dat die cijfers u binnen enkele weken zullen bereiken als ze in het jaarverslag worden gepresenteerd. Het is absoluut niet zo dat het agentschap daar niet toe bereid is, maar ze hebben afgesproken met hun collega’s dat ze de rapportage gemeenschappelijk en geïntegreerd gaan brengen. U hebt de cijfers al, de details zult u daarin terugvinden.
Er waren nog meer gedetailleerde vragen die een uitgebreid antwoord verdienen. Uiteraard hebben wij getracht al uw vragen voor te bereiden, we hadden alleen niet gedacht dat we die allemaal bij de eerste toelichting al moesten beantwoorden. We hebben ons wel voorbereid om te proberen u het nodige inzicht te geven.
Mevrouw van der Vloet, de diensten maatschappelijk werk hanteren een bepaalde methodiek om het vraagverhelderingsproces te doorlopen met hun cliënten. In een eerste fase werd een werkgroep met leden van het VAPH en het intermutualistisch overleg samengesteld. Deze werkgroep vroeg bij de verschillende koepels van de ziekenfondsen dossiers op waarin een ondersteuningsplan persoonsvolgend budget (OP PVB) werd ingediend met ondersteuning van een dienst maatschappelijk werk. Aan elk ingediend ondersteuningsplan PVB gaat een hulpverleningsplan vooraf. Deze plannen zijn een schriftelijke neerslag van de ondernomen stappen binnen het proces van vraagverheldering van een cliënt met een dienst maatschappelijk werk.
Op basis van deze opgevraagde hulpverleningsplannen werd onderzocht of de plannen voldeden aan de vooropgestelde beleidsindicatoren, afgeleid uit het onderzoek van professor Bea Maes. Onder andere partnerschap en het netwerk worden hierdoor uitgebreid nagegaan.
De betrokkenheid van het sociaal netwerk is een van de onderzochte variabelen waarop in globo positief werd gescoord. De duurtijd van de opmaak van de plannen werd daarin niet meegenomen en is variabel afhankelijk van de situatie en de vraag van de cliënt. In het opgezette onderzoek kon worden geconcludeerd dat de hulpverleningsplannen van de diensten maatschappelijk werk voldoen aan de indicatoren uit het onderzoek van professor Maes, waardoor de diensten maatschappelijk werk geen beschrijving van het proces van vraagverheldering moeten toevoegen in het ondersteuningsplan PVB.
Een gevalideerde methodiek vereist een voldoende afweging van de ondersteuningsnood en gevraagde te financieren handicapspecifieke hulpverlening. Daarnaast is de toe te wijzen budgetcategorie het resultaat van de objectivering van de ondersteuningsnood en de gevraagde ondersteuningsfuncties en -frequenties uit het ondersteuningsplan PVB.
Het VAPH zal werken met een systeem van ex-postcontrole waarbij via steekproefsgewijze controles de kwaliteit van het traject van vraagverheldering, gefaciliteerd door de diensten maatschappelijk werk, zal worden nagegaan. Eerste cijfergegevens tonen aan dat er geen onderscheid bestaat tussen ondersteuningsplannen PVB ingediend door een dienst ondersteuningsplannen en ondersteuningsplannen PVB met ondersteuning van een dienst maatschappelijk werk, op basis van het verschil tussen de gevraagde budgetcategorie en de geobjectiveerde budgetcategorie.
De validering van methodiek vond plaats op basis van objectieve criteria en een onafhankelijke beoordeling, de werkgroep oordeelde zelf niet mee over het al dan niet voldoen aan de vereisten. Als minister ben ik niet bevoegd om de werkzaamheden van het intermutualistisch overleg te controleren. In het najaar van 2018 wordt vanuit het VAPH wel een ex-postcontrole uitgevoerd, die opnieuw de hulpverleningsplannen zal beoordelen op basis van de indicatoren uit het onderzoek van professor Maes.
Het opzet voor de kwalitatieve evaluatie van de initiatieven groene zorg moet nog uitgewerkt worden. Indien nodig en wenselijk kunnen andere actoren dan het steunpunt betrokken worden in de evaluatie.
In de cijfermatige analyse van de initiatieven groene zorg worden vooral volgende gegevens bekeken: het aantal geregistreerde initiatieven groene zorg; het aantal budgethouders PVB die hun budget inzetten bij een initiatief groene zorg; het aandeel van het individuele budget dat ingezet wordt bij een initiatief groene zorg.
Voor de mensen met een niet-aangeboren hersenletsel, NAH’ers, gaan we kijken of we een budget kunnen reserveren voor een dertigtal personen. U moet dat wel relativeren, in die zin dat er uiteraard een aantal mensen die in een revalidatiecentrum verblijven via andere automatische toegangsgroepen, wel al doorgestroomd zijn. Dat bestaat uiteraard ook. Een noodsituatie is er daar zeker een van.
Ik wil u er toch op wijzen dat de taskforce hier niet heel erg principieel enthousiast over is. Ik vind dat een reële uitdaging om dat nu op te nemen. Er moet een zekere doorstroom zijn, ja, collega en zeker de believers van de PVF, natuurlijk. Maar we kunnen niet zeggen, systematisch en structureel, dat iedereen die in een revalidatiecentrum wordt opgenomen en gerevalideerd, automatisch een PVB zal krijgen. Want dat is in grote mate weg van de prioriteiten.
We gaan voor een deel doorstroming faciliteren. Dat moeten we doen, dat is absoluut belangrijk. Maar de kern van de opdracht is: ervoor zorgen… Voor de NAH’ers moet er wat mij betreft een verkort doorlooptraject komen naar de prioriteitengroepen. Als ze pas aan de opmaak van hun inschalingsplan kunnen beginnen als ze ‘uitgerevalideerd’ zijn, dat gaat niet.
We gaan dus die procedure van inschaling voor de NAH’ers in de revalidatiecentra aanpassen. We zullen dan zorgen dat er budgetten zijn om de doorstroom te faciliteren, maar niet op een recurrente basis. Het zal wellicht enkele jaren duren om dat op de rails te zetten. Zodra we onze normale prioriteringsgroepen een redelijk perspectief kunnen bieden, dat ze inderdaad van daaruit een budget kunnen krijgen, moet dat systeem daarin kunnen worden geïntegreerd. Ik denk dat het VAPH een besluit aan het maken is om die zaak in die zin op de rails te krijgen.
Wat betreft het kortverblijf hebt u al begrepen wat de ambities zijn.
Ik denk dat het VAPH technisch kan antwoorden op uw vragen over de meervragen naar een PVB. Ik denk dat de conclusie die u daarover hebt getrokken geen algemene vaststelling kan zijn. Misschien kan mevrouw Van den Abbeele dat technisch toelichten.
U vroeg hoe we kunnen controleren dat 50 procent van de som van de personeelspunten geplafonneerd kan worden omgezet in werkingsmiddelen. De vergunde zorgaanbieders bezorgen in hun afrekeningsdossier het te subsidiëren personeelsbestand. Wanneer vergunde zorgaanbieders echter de beschikbare personeelspunten niet volledig benutten via de inzet van personeel, kunnen de overgebleven punten omgezet worden in werkingsmiddelen. Het VAPH beperkt het aantal om te zetten punten tot 50 procent van de organisatiegebonden punten waar de vergunde zorgaanbieder recht op heeft. Indien meer dan 50 procent van de organisatiegebonden punten niet wordt ingezet via personeel, wordt het aantal punten boven de 50 procent niet gesubsidieerd.
Dit heeft uiteraard enkel betrekking op de personele middelen die door het VAPH worden gesubsidieerd, en niet op de middelen die via andere kanalen beschikbaar zijn.
Het VAPH beschikt op dit moment nog niet over een compleet overzicht van het personeelsbestand van de voorzieningen en heeft dus geen informatie over personeel dat met andere dan VAPH-middelen wordt uitbetaald. Er worden echter voorstellen uitgewerkt tot een regelgeving die het VAPH wel in de mogelijkheid zou stellen het totale overzicht te krijgen.
Het risico op verhoging van het budget voor personeelsmiddelen, zoals beschreven in het rapport van onze revisoren, is het risico op verhoging door de omschakeling van klassieke personeelskaders naar personeelspunten bij de overgang naar multifunctioneel centrum (MFC) voor minderjarigen en flexibel aanbod meerderjarigen (FAM). Dat was het moment waarop men op de toegelaten personeelseffectieven heeft gefinancierd en het systeem meer heeft opengezet om personeel om te zetten in werking. U weet dat wij daar regelgevend hebben ingegrepen om die kostendrijvers te beperken.
Mijnheer Van Malderen, ik denk dat ik u de vorige keer ook al iets heb gezegd over de indexering van de PVB’s.
Het besteedbaar budget is niet 4 procent gedaald door het niet indexeren van de PVB’s. Vooreerst zijn de PVB’s uitgedrukt in zorggebonden personeelspunten. Voor de personen met een handicap die hun budget in de vorm van een voucher bij een vergunde zorgaanbieder besteden, is er niets gewijzigd. De kostprijsstijging ten gevolge van de index zit mee vervat in de prijs die de punten vertegenwoordigen en die vergoed worden aan de zorgaanbieder.
Voor de personen met een handicap die hun budget, of een deel ervan, in de vorm van een cashbesteding inzetten, is er inderdaad geen aanpassing aan de levensduurte doorgevoerd voor het jaar 2017. De vermelde 4 procent is evenwel geen correcte voorstelling van de feiten. PAB’s worden ook niet gekoppeld aan de spilindexoverschrijdingen, maar aan de evolutie van de gezondheidsindex, en die was in de vermelde periode niet met 4 procent geëvolueerd.
Vanaf 1 januari 2018 worden de bedragen wel aangepast aan de index. Dat is opgenomen in het Mozaïekbesluit 2, dat op 27 april 2018 principieel werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering, en voor advies aan de Raad van State werd overgemaakt. Daarin is de aanpassing van de omrekensleutel voor de omzetting van zorggebonden punten naar een cashbudget opgenomen voor de jaarbudgetten 2018. De aanpassing is gebaseerd op de evolutie van de gezondheidsindex over twee jaar: van december 2015 tot december 2017. Daarmee wordt analoog gewerkt als voor de PAB’s. Aangezien de cashbudgetten naast de zorggebonden ondersteuning ook 11,94 procent aanvullende beheerskosten genereren en een deel van de budgetten ook kan worden opgevraagd in de vorm van een ‘vrij besteedbaar bedrag’, wordt de aanpassing aan de evolutie van de gezondheidsindex slechts toegepast op 90 procent van het budget, zodat dit in overeenstemming is met andere subsidies waarbij enkel de looncomponent wordt gekoppeld aan de index. Het raadgevend comité van het VAPH had hierover eerder ook positief advies verstrekt.
Het Mozaïekbesluit 2 voorziet naast de aanpassing van de omrekensleutel van de budgetten voor het jaar 2018 ook in de jaarlijkse automatische aanpassing van die omrekensleutel aan de evolutie van de gezondheidsindex vanaf 2019.
De aangepaste bedragen voor de PVB’s die in de vorm van cash worden besteed, gaan in vanaf 1 januari 2018. Dat zal globaal binnen het bestaande budget gebeuren aangezien de werkingstoelage die aan het VAPH wordt toegekend, ook geïndexeerd werd om de voorziene indexstijgingen op te vangen.
Over de Raad van State heb ik u al gesproken.
Het was uiteraard het initiatief van het VAPH om voor die evaluatie een systeem te ontwikkelen. Men zegt mij dat er een eerste rapportering komt over de lopende evaluatie begin 2019. Medio 2019 zal er een studiedag over de evaluatie van de PVF. Misschien kan de heer Van Casteren u daarover dan meer informatie geven.
Ik zei de vorige keer al dat het VAPH een deel van de evaluatie zelf uitvoert op basis van eigen gegevens. Dat is uiteraard in die eerste periode een permanent proces. Dat zal u, neem ik aan, ook niet verbazen.
Daarnaast zet het VAPH externe experts in om doorgedreven analyses uit te voeren op specifieke datasets, onder meer inzake de inschaling en de budgetbepaling. Hierover wordt teruggekoppeld via de taskforce persoonsvolgende financiering, waarna eventuele optimalisaties aan instrumenten en procedures geïnitieerd kunnen worden.
Er zijn enkele extern uitbestede onderzoeksopdrachten lopende. Die resulteren in het opleveren van onderzoeksrapporten die beschikbaar gemaakt worden via de website van het VAPH. Zo werd recent het rapport ‘Het persoonsvolgend financieringssysteem in de sector voor personen met een handicap. Landenstudie: Nederland, Engeland en Duitsland’ gepubliceerd op de website onder de rubriek ‘feiten en cijfers’ en de deelrubriek ‘wetenschappelijk onderzoek’.
De heer Van Casteren verwees al naar het colloquium dat hij organiseert. Dit colloquium heeft uiteraard de bedoeling om de interesse aan te wakkeren om het PVF-systeem in al zijn aspecten aan wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen en dit vanuit diverse invalshoeken, en om de onderzoekers aan te spreken om deel te nemen aan de reflectiegroep die de door het VAPH aangestuurde evaluatie van PVF mee begeleidt.
Indien uit die evaluatie zou blijken dat de reglementering moet worden gewijzigd, neem ik aan dat de adviesorganen daarvoor zullen worden aangesproken.
Het besluit over de zorggarantie is opgenomen in het goedgekeurde besluit van de Vlaamse Regering. Sinds januari 2018 is het mogelijk om de aanvragen in het kader van de automatische toekenningsgroep 7/7 in te dienen. Dat besluit is, zoals gezegd, definitief goedgekeurd. Er werden al aanvragen ontvangen. Ze werden trouwens vandaag ook voorgesteld. De brieven die aangeven dat men voldoet aan deze voorwaarden werden verstuurd, zodat de administratie van start kan gaan met de monitoring van de periode continu en onafgebroken verblijf. U weet dat dat een van de voorwaarden is.
Men verwacht op korte termijn de publicatie van het definitief goedgekeurde besluit, zodat ook de operationele instructies naar alle betrokken actoren kunnen worden verstuurd. De administratie bereidt zich ondertussen voor op het ontvangen en monitoren van deze vragen. De vragen die al werden ingestuurd, zullen een toelichting krijgen met alle verdere uitleg. Ik neem aan dat dit in de briefwisseling zal gebeuren.
U weet dat die maatregel is toegevoegd aan de zogenaamde ‘automatische toekenningsprocedures’. Dat betekent dat als je op het einde van 2016 in die situatie bent – dat hebben we veranderd want het was eerder voor een beperkte periode maar dat is nu zo voor al diegenen die op dat moment aan die voorwaarden voldeden, met een bepaald gebruik van zorg in natura in de voorziening – en als het verblijf intenser moet zijn, er eerst een periode is waarover in de regelgeving duidelijk staat dat de voorziening dit zelf moet kunnen garanderen als het tijdelijk en occasioneel is, maar als het duurzaam wordt, weet iedereen dat er een automatische toekenningsgroep komt wanneer dit echt wel duurzaam en onafwendbaar wordt. Dat wordt uitgedrukt in een verblijf van een periode van zes maanden.
In het Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering die verband houden met de ondersteuning van personen met een handicap werd in de eerste plaats verduidelijkt in welke gevallen de oude regeling inzake de financiële bijdragen nog geldt en vanaf wanneer de nieuwe regeling van de woon- en leefkosten van toepassing is. Het is belangrijk om nog eens te bevestigen dat, zolang men werkt met dienstverleningsovereenkomsten, de oude waarborgregelingen ook van toepassing zijn. Iedereen moet goed beseffen dat het systeem in die zin overeind blijft. Het is duidelijk dat in elk geval de oude regelingen zo zijn. We hebben dat nog eens uitdrukkelijk bevestigd voor de mensen die nog met de dienstverleningsovereenkomst werken. Er werd ook nog eens duidelijk gesteld dat de regeling inzake de financiële bijdragen, die voor de meeste budgethouders vandaag nog steeds van toepassing is, blijft gelden.
Daarnaast werden in dat besluit ook bijkomende maatregelen opgenomen inzake de woon- en leefkosten. Als personen met een handicap met een transitiebudget, die op 1 januari 2017 financiële bijdragen betaalden bij hun vergunde zorgaanbieder, overstappen naar woon- en leefkosten, mag de vergunde zorgaanbieder gedurende de transitieperiode die loopt tot eind 2020 gemiddeld niet méér aanrekenen dan wat op voorzieningenniveau gemiddeld als financiële bijdrage en als bijkomende vergoedingen werd aangerekend.
Wat de woonkosten betreft, blijft ook de subsidiëring van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) bestaan, ter compensatie van de bijzondere meerkosten voor infrastructuur omwille van de handicap. Om te vermijden dat vergunde zorgaanbieders prijzen zouden aanrekenen waardoor de kost onredelijk hoog wordt voor de budgethouders, is het aangewezen om nader te bepalen hoe de woonkost moet worden berekend. Daarmee wordt bepaald dat de ontvangen VIPA-subsidiëring, naast andere subsidies, in mindering moet worden gebracht van de infrastructuurkost.
Dit besluit werd principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering, en voor advies aan de Raad van State overgemaakt.
Misschien kunnen de mensen van het VAPH u zeggen hoe zij daarmee zullen omgaan, ook voor diegenen die ondertussen al zouden zijn overgeschakeld op woon- en leefkosten. Ik denk dat dat zeker niet de grote meerderheid is. Integendeel, ik denk dat globaal genomen de meesten nog altijd werken met dienstverleningsovereenkomsten die zijn aangepast aan de nieuwe situatie.
Mijnheer Van Malderen, u had nog een vraag over de uitbesteding. De PVF houdt in dat de zorggebonden middelen toegekend worden aan de gebruiker. De ondersteuning die hij of zij geniet binnen een voorziening bepaalt hij via deze toegekende zorggebonden middelen, uitgedrukt in personeelspunten. De woon- en leefkosten dient hij uit eigen middelen te betalen, net zoals elke andere burger. Dat is de grote filosofie achter het systeem waar iedereen zich bij de start achter heeft geschaard. Wij moeten geleidelijk aan evolueren naar de ventilatie van woon- en leefkosten versus de zorggebonden kosten. We beseffen maar al te goed dat die transitie niet zo simpel is. Daarom is daarvoor een ruime tijd uitgetrokken. Over de transparante wijze van kostprijsberekening moet er overleg zijn, en moeten er ook adviezen zijn van de gebruikersraad.
Het is belangrijk dat dat overleg plaatsvindt. Maar ongeacht wat er wordt uitbesteed of niet: als we werken met sociaal ondernemerschap is dat een zaak die door de organisatie zelf in ogenschouw moet worden genomen. Er zijn twee belangrijke randvoorwaarden. U weet dat we eind vorig jaar de mogelijkheid om personeelskosten in punten om te zetten in werkingskosten beperkt hebben. Dat is voor de medewerkers in die diensten niet onbelangrijk. En ondertussen is er ook een regelgevend initiatief genomen waarbij vergunde zorgaanbieders verplicht worden om een beleidsplan op te maken in samenspraak met alle betrokken stakeholders die actief zijn binnen de werking van de vergunde zorgaanbieder. Dat was het resultaat van het overleg tussen vakbonden en werkgevers. De werkgevers en werknemers hebben die afspraak gemaakt, ervan uitgaande dat men ook rond de belangen van het personeel binnen de PVF een nieuwe afspraak moet kunnen maken. Binnen dat plan is in ruimte voorzien om onder andere de uitbesteding van diensten te overleggen. Ik ga ervan uit dat de sociale partners daarover transparant en constructief overleggen. Het besluit is genomen om te zeggen dat men op het terrein zo’n plan moet maken.
De andere vragen kunnen nu misschien door de heer Van Casteren en mevrouw Van den Abbeele worden beantwoord.
In verband met de problematiek van woon- en leefkosten had ik al uitgelegd dat we dit jaar stelselmatig gestart zijn met die steekproeven. We vragen sowieso de dienstverleningsovereenkomsten op. We checken samen met de Zorginspectie een aantal zaken. Het is niet zo dat zij zelf kunnen beslissen welke dienstverleningsovereenkomst wordt opgegeven. We hebben een aantal types van dienstverleningsovereenkomsten, met bepaalde inhouden die allemaal moeten worden opgemaakt. En als wij merken dat daarin rare verschillen zitten, dan kunnen wij alsnog bijkomende dienstverleningsovereenkomsten opvragen.
Dat wordt nu voorbereid. Die analyses zullen gebeuren. De eerste inzichten zullen in het najaar komen en dan zullen we zien in welke mate we al dan niet moeten optreden. Bij het bepalen van de woon- en leefkosten is er sowieso regelgevend een bepaling opgenomen. Het gemiddelde bedrag aan woon- en leefkosten mag niet meer bedragen dan het gemiddelde bedrag aan financiële bijdragen en supplementen. En natuurlijk zal de eerste vraag dan zijn: wat is het gemiddelde en hoe ga je die gemiddeldes vergelijken? Het is niet de bedoeling dat we in de regelgeving tot in detail betonneren op welke manier men woon- en leefkosten kan berekenen. Het is daarom dat we een steekproef doen om al die individuele dienstverleningsovereenkomsten met elkaar te vergelijken en te zien of er op sectorniveau bepaalde methodieken zijn of overeenkomsten over hoe men bepaalde kosten berekent. We zitten ook in die coachingtrajecten bij vergunde zorgaanbieders, waarbij we inzichten doen van hoe men bepaalde dingen berekent.
Ik vertel u een anekdote. Een directeur vroeg mij: ‘Kan het VAPH mij officieel bevestigen om welk uur de dag- en om welk uur de woonondersteuning begint? Hoeveel kilometer mag ik vanaf welk moment bij ambulante begeleiding aanrekenen? Hoe moet ik dat registreren?’ Bijna tot op de komma wil men een Vlaams kader, zodat alles gebetonneerd is en alles kan worden berekend binnen een duidelijk kader.
Dat is niet de bedoeling. Het was de bedoeling om tot sociaal ondernemerschap te komen. We zijn ook nog maar net gestart. Er zijn nog maar een bepaald aantal ingestapt in de woon- en leefkosten. Zij bekijken nu ook hoe ze die berekeningen hebben gedaan. Er zijn ook gebruikersorganisaties die infoavonden of -dagen geven waarop directeurs berekeningen komen presenteren. Zij vertellen: ‘Vroeger, in het oude systeem, met de eigen bijdragen en de supplementen, bedroeg de gemiddelde huurprijs voor een studio zoveel euro. Wij hebben nu een berekening gedaan van de woon- en leefkosten op al onze cliënten en wij komen nu op een huurkost van ongeveer zoveel euro’. En dat is dan een klein beetje lager of hoger. Maar volgens mij zal het niet lukken om dat voor heel de sector te betonneren, zodat heel de sector dat op dezelfde manier berekent. Ook daar zullen we op basis van de steekproeven bekijken of we daarvan richtlijnen kunnen maken, of we daar bepaalde richtlijnen kunnen uit halen en of we dezelfde berekeningstypes kunnen uit halen, ja dan neen. Maar om zo te zeggen dat dat allemaal al kan worden vastgelegd... Het zal tot het najaar duren vooraleer we een zicht hebben op al die stijgingen.
In verband met de objectivering van de zorgzwaarte en het zorggebruik, zijn de voorbereidingen voor de correctiefases volop lopende. Het zijn vooral inhoudelijke discussies. Nu is er een technische werkgroep die B-/P-waarde, de inschalingsmethodiek en de manier waarop bepaalde gegevens worden vertaald naar budgetcategorieën, tot in detail bekijkt. Als er bijsturingen moeten gebeuren, moeten die dingen nog in regelgeving worden vastgelegd. Een aantal technische werkgroepen moeten dus nog resultaten opleveren en al dan niet regelgeving aanpassen. Ondertussen moeten we proberen de praktische voorbereidingen van de start in januari 2019 in goede banen te leiden. Dat loopt allemaal.
Ondertussen zijn er ook onderhandelingen met het Verwijzersplatform, om te bekijken aan welke kostprijs die inschalingen kunnen gebeuren. Moeten er mensen worden gedetacheerd, ja dan nee? Die onderhandelingen lopen nog. Er zijn vrij felle discussies over die kostprijs. Het is een wederkerende discussie, met iedereen die de MDT-werking en de kostprijs van die verslagen kent.
Die onderhandelingen lopen nog. Het is ook wel bedoeling dat ze worden afgerond voor de zomer en dat we een aantal conclusies kunnen trekken in verband met de kostprijs van correctiefase 2 voor de inschalingen.
Er was een afspraak over het sluiten van de individuele dienstverleningsovereenkomsten, omdat het aanleveren en uitwisselen van gegevens wat vertraging heeft opgelopen. De afspraak met de sector was dat de opmaak van individuele dienstverleningsovereenkomsten zou worden uitgesteld tot 31 maart. Dat was eigenlijk een afspraak tussen het VAPH en de sector. Ondertussen is die regeling opgenomen in Mozaïekbesluit 2. Daarin is vastgelegd dat tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad, die dienstverleningsovereenkomsten moeten zijn afgesloten. Vanaf dat moment zal men dus een individuele dienstverleningsovereenkomst moeten hebben. En dan zullen we als VAPH een bevraging kunnen doen: hoeveel van uw klanten hebben een individuele dienstverleningsovereenkomst, hoeveel nog niet? Wat zijn de redenen? Wat zit er in de huidige overeenkomst? Zijn er grote verschillen? En dan moeten we ook weer punctueel bekijken waar er verschillen zijn.
De minister heeft het al gezegd: we zien hier minder cijfers dan in de vorige rapportering. Dat is inderdaad correct. Het aanleveren van een jaarrapport met alle cijfers tot in detail en het dubbelchecken van analyses en trends vergt van ons personeel een gigantische inspanning. We doen een kwartaalrapportering op basis van standaardgegevens, maar we kunnen die kwartaalrapportering niet doen in de mate van detail van een jaarrapportering. Dat is onmogelijk. We zouden ook willen dat de gegevens uit ons systeem rollen, maar op dit moment kan dat niet. En dus doen we kwartaalrapporteringen op basis van hoofdlijnen en periodieke cijfers. Maar de jaarrapporten gaan wel meer in detail. En we kunnen een aantal cijferluiken op onze website zetten.
Er wordt gevraagd naar de gemiddelde wachttijd voor prioriteitengroep 1. We hebben een jaar met de wachtlijst gewerkt. We hebben nu een prognose. We hebben 33 procent voor de budgetten voor prioriteitengroep 1 toegekend. We zullen nagaan wat tegen de zomer het effect is geweest van de automatische toekenningsgroepen. Dan zullen we ook kunnen inschatten voor hoeveel procent van het saldo voor prioriteitengroepen 1, 2 en 3 we tegen juni een aantal toekenningen kunnen doen. Al die gegevens hangen samen met de gemiddelde wachttijd in een prioriteitengroep. Waarschijnlijk zullen we tegen de zomer kunnen zeggen: met de toekenningsronde twee in de prioriteitengroepen zal men tot op die bepaalde datum dat men in de prioriteitengroep staat, terbeschikkingstellingen kunnen doen. De eerstvolgende staan dus op die datum in de prioriteitengroep.
Willen we op langere termijn kunnen zeggen hoeveel de gemiddelde wachttijd is voor iedereen in de prioriteitengroep, dan hebben we uiteraard een langetermijnperspectief nodig. Als we weten op welke budgetten we zicht hebben voor 2018 en 2019, dan kunnen we zeggen: met die budgetten kunnen we tot op die datum toekennen. Tegen alle mensen die dan niet toegekend zijn, moeten we zeggen dat het afhangt van de middelen in de volgende legislatuur. We kunnen op dit moment dus geen prospectie geven van de wachttijd voor die andere groepen. We kunnen maar zeggen: met de budgetten binnen deze legislatuur, kunnen we tot die datum toekennen. En verder kunnen we op dit moment eigenlijk niet gaan.
Wat de verdeling tussen de prioriteitengroepen betreft, zijn de verhoudingen, de percentages, voor 2018 regelgevend vastgelegd. We moeten bekijken wie er in 2019 in de prioriteitengroepen zit, om dan opnieuw te bekijken of die verdeling klopt. In de powerpoint hebben we aangegeven dat we ook moeten bekijken welke profielen er in die prioriteitengroepen zitten en hoelang die mensen wachten. Ook zullen we een evaluatie moeten doen van die percentages, vooral omdat die percentages zijn opgesteld toen er eigenlijk nog niet veel mensen in prioriteitengroep 2 zaten. Ik denk dat er bij de start maar een paar in zaten. Maar nu worden al die prioriteitengroepen met de nieuwe aanvraagdatum bijgehouden. We moeten dus bekijken of die verhoudingen al dan niet kloppen.
Hoeveel mensen staan op dit moment te wachten, naast een BOB-reguliere ondersteuning enzovoort? Zoals ik al zei, willen we daar een beter zicht op krijgen: waarom staan die mensen te wachten en hoelang? Ook willen bekijken welke soort ondersteuning die mensen al hebben. Welke profielen zitten daarin? Kloppen de verdeelpercentages tussen de prioriteitengroepen? Moeten die al dan niet worden bijgestuurd? In welke mate is er een effect van bestaande ondersteuning of niet? Is er een grote ondersteuningskloof of niet? Dat vergt eigenlijk veel meer analysewerk dan we op dit moment hebben kunnen doen.
Er is inderdaad onzekerheid in de communicatie. Je kunt een herziening van je budget doen, maar het kan ook zijn dat je, bij een herziening van je budget, een lager budget krijgt. We hebben heel lange discussies gevoerd over hoe we dat in brieven zetten. Want uiteindelijk heeft elke administratieve beslissing een bepaalde consequentie op je budget. En het is regelgevend bepaald dat dat met de zorgzwaarte iets naar beneden kan gaan. We moeten dus correct informeren, zodat men achteraf niet kan zeggen dat we er niet voor hebben gewaarschuwd dat het naar beneden kon gaan. We moeten dus correct informeren.
Maar als we dan kijken naar de toegekende budgetten en naar wie een meervraag heeft gehad, daar gaat het toch vooral om hogere budgetten. Ik denk niet dat heel veel vragen voor een hoger budget geresulteerd hebben in een kleiner budget. Volgens mij hebben we er nog niet één gehad.
Wat de evaluatie van het systeem en de studiedag betreft, starten we met het colloquium. Ik heb het al meermaals gezegd: vanaf het moment dat we merken dat iets verkeerd loopt, vanaf het moment dat we merken dat iets een niet gepland budgettair effect heeft, dat het een effect heeft op de restmiddelen voor prioriteitengroepen, of als we ontsporingen zien op welke manier ook, dan grijpen we in.
Op dit moment zijn er twee mozaïekbesluiten. In totaal hebben we al ontzettend veel regelgeving aangepast en bijgestuurd. Het gebeurt eigenlijk recurrent. Met de voorbereidingen van correctiefase 2 zullen we wellicht ook een deel regelgeving moeten aanpassen. Dat zal ook nog allemaal moeten gebeuren in het najaar. Dat is één. We stellen een aantal dingen vast. We bekijken of er bijsturing nodig is. We bekijken met de stakeholders op welke manier we kunnen bijsturen en we passen de regelgeving aan.
Dat is punctueel op basis van wat we horen en zien in de sector. De bedoeling van het colloquium is niet enkel punctueel te kijken naar de bijsturingen die we recurrent doen, maar een ruimer, wetenschappelijk kader te hebben en de inzichten te bundelen met eigen doorgedreven analyses door het VAPH van onze eigen cijfergegevens. Die drie inzichten samen zorgen ervoor dat we een globale evaluatie van het perspectiefplan en van de PVF kunnen maken. Vanaf het moment dat we nog regelgeving lopen hebben, dat we die punctuele aanpassingen doorvoeren, dat het ruimer kader wordt geschetst en dat die eigen analyses gebeuren, is het mijn inschatting dat we tegen de zomer 2019 alle puzzelstukken kunnen bundelen. Waarschijnlijk zullen we, wanneer de formatie volop bezig is, eerst de inzichten, analyses en mogelijke bijsturingen van het systeem kunnen doorvoeren.
Het feit dat er 1 miljoen euro minder middelen is gereserveerd voor PAB-middelen heeft volgens mij te maken met het feit dat er 1 miljoen euro wordt gereserveerd voor persoonsvolgende convenanten.
Jullie gaan hier niet altijd even intellectueel correct mee om. Voor wie wordt omgeschakeld naar een volwassenenbudget, volgt in 2018 het budget van het minderjarigenaanbod niet. Het eerste jaar is er een verdeelsleutel minderjarigen/meerderjarigen vanuit het uitbreidingsbeleid. Wie als minderjarige overgaat, neemt zijn budget mee. Nu hebben we gezegd dat dit een slecht idee is en dat als men overstapt naar het meerderjarigenaanbod, het budget beschikbaar blijft voor het minderjarigenaanbod. De verdeelsleutel 15/85 is natuurlijk geen correcte verdeelsleutel omdat er in de feiten meer in het minderjarigenaandeel blijft zitten. Het is belangrijk dat er een evenwicht is. Er werd altijd een verdeelsleutel gehanteerd, ook in het verleden. Die bevindt zich grof genomen precies op hetzelfde niveau.
Wat de wachttijd van vijf maanden voor de aanvraagprocedure betreft, moet ik de specifieke casus eens bekijken. Ik heb nagevraagd hoe het komt dat dit vijf maanden duurt, maar men kan het niet traceren. Normaal duurt dat bijlange zo lang niet, maar we moeten natuurlijk wel de procedure regionale prioriteitencommissie (RPC) door. Ik heb eerder al gezegd dat we ook aanvoelen dat de procedure noodsituatie en de procedure maatschappelijke noodzaak eigenlijk zouden moeten gelijklopen. Vanuit maatschappelijke noodzaak zou dit veel sneller moeten gaan, maar het probleem is dat men binnen de minderjarigensector een jeugdrechter heeft die kan oordelen wanneer er misbruik of een beschermende status moet worden uitgesproken. Jongerenwelzijn heeft ook een statuut om daar iets mee te doen, maar wij niet. De noodsituatie kunnen we beoordelen op basis van criteria, maar niet of er effectief een crisissituatie is in het gezin, en dus beschermende maatregelen moeten worden genomen. Bij ons moet dat gebeuren door een vrederechter of een andere rechter, want het gaat over meerderjarigen. Men heeft dan ook geopteerd om een meer plausibele procedure in werking te stellen en het beoordelen van de al dan niet maatschappelijke noodzaak aan RPC over te laten. We merken dat dit een vertragend effect heeft, ik weet niet of dat vijf maanden is, maar we bekijken nu hoe we die twee procedures in elkaar kunnen schuiven. We moeten dan met de sector een duidelijke afspraak maken over wie in staat is om te oordelen over de maatschappelijke noodzaak en in welke mate men bevoegd is om thuis te gaan kijken of er bijvoorbeeld sprake is van misbruik. We moeten verder bekijken hoe we die twee procedures in elkaar kunnen schuiven.
Wat de woonleefkosten betreft, is de vraag wat je doet wanneer wordt vastgesteld dat er overtredingen zijn. We moeten die procedure nog uitwerken. Sowieso vallen we terug op het Toezichtbesluit. Wanneer we overtredingen vaststellen , geven we de vergunde zorgaanbieder minimaal drie maanden en maximaal twaalf maanden de tijd om te voldoen aan de regelgeving. Wanneer er afwijkingen worden vastgesteld, op casusniveau of binnen het generieke kader, zal de zorgaanbieder zich in regel moeten stellen. Wanneer blijkt dat dit niet gebeurt of dat dit te traag gebeurt, kunnen wij begeleidende maatregelen opleggen. Zo hebben we de mogelijkheid om bepaalde facturen of dergelijke niet goed te keuren of kunnen we opleggen dat wanneer woonleefkosten worden aangerekend aan de klanten , die eerst aan ons moeten worden bezorgd vooraleer er een aanrekening kan gebeuren. In laatste instantie kan ik een geldboete opleggen tot 100.000 euro maar dat is wel een extreem geval.
Wanneer we de eerste steekproef van de individuele dienstverleningsovereenkomst doen, zullen we ook inzicht krijgen in waar het met bepaalde aspecten misloopt.
Een klein deel is overgestapt naar woonleefkosten. Normaal was het de bedoeling om de gemiddelde bedragen van woonleefkosten in werking laten treden vanaf 1 januari 2018. Wie dus overgestapt is naar woonleefkosten moet zich vanaf 1 januari conformeren aan die gemiddelden. De woonleefkosten die zij voor 1 januari 2018 hebben aangerekend, kunnen wel binnen het huidige systeem. Daar zullen we niet retroactief optreden. Maar vanaf 1 januari 2018 zullen zij wel met die gemiddelden moeten werken.
We moeten nog praktisch uitwerken hoe een klant middelen kan terugvorderen bij de vergunde zorgaanbieder.
De cijfers cash/voucher zijn inderdaad nu niet geactualiseerd, we kunnen dat niet elke keer opnieuw doen. Vanaf deze week staan alle cijfers, in tegenstelling tot vroeger, op de website. Er zijn zaken bij die per kwartaal zullen worden geactualiseerd, andere zullen halfjaarlijks worden geactualiseerd en nog andere jaarlijks. De zaken die meer analysewerk vragen, zullen op jaarbasis gebeuren, de andere op halfjaarlijkse basis en de eenvoudige rapporteringen op kwartaalbasis. Alles zal duidelijk en transparant raadpleegbaar zijn op de website.
De verdeelsleutel minderjarigen/meerderjarigen lag voor de invoering van een PVF doorgaans op 20/80-procent. Voor de verdeling in 2017 en 2018 hebben we beslist vast te houden aan die verdeling 20/80, we wijken daar niet van af. Maar zoals de minister aangaf, spelen er een aantal effecten door de persoonsvolgende financiering. Daardoor kunnen we terecht oordelen dat die volle 20 procent niet in bijkomende middelen moet worden gestopt of in cash moet worden besteed, er zijn een aantal doorstroomeffecten van bijvoorbeeld de zorgcontinuïteit of de middelen van de MFC’s. De direct gefinancierde capaciteit blijft daar natuurlijk beschikbaar, maar ons referentiepunt blijft voorlopig de 20/80-regel. Die wordt elk jaar wel opnieuw geëvalueerd.
Er was ook een vraag naar de 33 procent die nu al ter beschikking is gesteld. Die 33 procent die we in 2018 ter beschikking hebben gesteld, ging over de middelen beschikbaar voor de prioriteitengroepen. Het geraamde bedrag voor de prioriteitengroepen is 16 miljoen euro. Daarvan is nu 33 procent of 5,5 miljoen euro ter beschikking gesteld. Voor alle automatische terbeschikkingstellingen die zijn gebeurd van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018, is ongeveer 11 miljoen euro beschikking gesteld. Het gaat dus over het eerste kwartaal.
Wat de middelen voor de prioriteitengroepen betreft, heb ik het bewust niet over het eerste kwartaal omdat we in de maand mei nog een aantal terbeschikkingstellingen realiseren. De brieven worden nu nog verstuurd, zo komen we aan die 33 procent. We gaan daar iets boven de 25 procent die we normaal in een eerste kwartaal ter beschikking zouden stellen.
Wat de planning voor de komende maanden van de terbeschikkingstellingen in de prioriteitengroepen betreft, willen we nog even voorzichtig zijn. We wachten het tweede kwartaal af en zullen nagaan of onze voorspellingen oké zijn wat betreft de ramingen van wat we nodig hebben voor de automatische toekenningsgroepen. Wanneer die in dezelfde lijn liggen, zullen we een volgend percentage lossen. Maar we willen echt wel zeker zijn dat we die automatische toekenningsgroepen kunnen blijven honoreren.
Er is ook gevraagd hoe de doelgroep van 7-op-7-ondersteuning wordt geïnformeerd. Zodra de regeling principieel was goedgekeurd, hebben we meteen een boodschap op onze website gezet. Dat is gebeurd op 3 januari 2018 met een duidelijke uitleg over de procedure. Die procedure is lopende, alleen moeten we natuurlijk wel wachten op de definitieve publicatie van het BVR voor we effectief de budgetten kunnen verhogen naar 7 op 7. Maar intussen loopt de verwerking wel al. Vandaar dat we ook al cijfers konden geven over het aantal vragen en over de manier waarop die beoordeeld zijn.
Het VAPH vond die 162 aanvragen een vrij hoog aantal. Of dit echt hoog is of eerder het gevolg is van het feit dat iedereen die daarop zat te wachten begin dit jaar zijn aanvraag heeft gedaan, kunnen wij nu niet inschatten. Ook daar vragen wij u nog even te wachten tot wij een verdere evolutie zien. We doen graag pas uitspraken wanneer we voldoende materiaal hebben.
De personen die in het kader van de transitie zorg in natura in prioriteitengroep 1 zouden worden gezet, zijn nog niet aan de beurt gekomen. De regelgeving om die personen op die plaats te kunnen zetten, wordt nu uitgewerkt maar ze zijn nog niet aan de beurt gekomen met de terbeschikkingstelling die we nu hebben doorgevoerd.
Het gaat over de instellingen waar de instroom groter was dan de uitstroom. Zij hebben nog geen persoonsvolgend budget?
Zij komen op 1 juli 2017 in prioriteitengroep 1 en zijn nu dus nog niet aan bod gekomen. Er wordt wel zorggarantie geboden door de zorginstelling. Die datum is gekozen om ervoor te zorgen dat ze niet voor de mensen springen die nu al perspectief hadden op terbeschikkingstelling. Op die manier willen we het evenwicht bewaren tussen wie nu al bovenaan stond en degenen die er nu bij komen als gevolg van zorgcontinuïteit. Dit is ook de datum die via de taskforce is besproken.
Het is de bedoeling dat alle vergunde zorgaanbieders zich conformeren aan de nieuwe afspraken, maar wij willen natuurlijk het sociaal ondernemerschap niet fnuiken. Wanneer dat in de lijn ligt van de bedoelingen die we hebben met woonleefkosten, en we zien dat daar geen zaken gebeuren die de cliënten onrecht aandoen, dan zullen we dat niet pietluttig gaan controleren. Maar het gros van de vergunde zorgaanbieders moet zich wel conformeren aan waar we met woonleefkosten naartoe willen.
Wat mensen in financiële kwetsbaarheid betreft, is er een werkgroep die viermaal is samengekomen en die bestaat uit vertegenwoordigers uit diverse hoeken. Zij hebben zich gebogen over verschillende situaties van kwetsbaarheid, want er is natuurlijk meer dan enkel financiële kwetsbaarheid. Daar zijn een aantal besprekingen over gevoerd en er zijn suggesties gedaan om aan die financiële kwetsbaarheid tegemoet te komen. Die voorstellen worden nog deze maand voorgelegd aan de taskforce, die daar adviezen over zal formuleren die zullen worden bezorgd aan de minister. In het najaar kunnen daar de nodige initiatieven rond genomen worden. Ik kan nu nog niet zeggen welke initiatieven dat zullen zijn omdat de besprekingen nog niet zijn afgerond.
Wat de meervragen betreft, hebben we de indruk dat er een aantal onterechte kruisverwijzingen zijn gebeurd. Het is niet zo dat wij hebben vastgesteld dat mensen gemiddeld een minder hoog persoonsvolgend budget vroegen op 1 januari 2018 dan een kwartaal eerder. We hebben niet helemaal door waar die conclusie is getrokken of wat wij hebben geformuleerd om u die conclusie te doen trekken, mevrouw van der Vloet.
Het is nodig dat we de evolutie van de mate waarin meervragen worden gesteld, in kaart brengen. Vraag is over hoeveel meervragen het gaat en waar die mensen staan. Staan zij in prioriteitengroep 1, 2 of 3? Die analyses lopen nu, en vallen samen met de analyses die zijn vermeld bij de presentatie van de analyse van de profielen van degenen die wachten en van de vragen die worden gesteld. Dat zijn zaken waarop we hopelijk tegen de zomer een eerste zicht kunnen geven en tegen eind dit jaar een volledig zicht.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Dank voor de bijzonder uitgebreide informatie in de repliek. Minister, ik vond het goed dat u even de grote lijnen aanhaalde, want die slaan we hier naar goede gewoonte over. Wij spreken hier over automatischetoekenningsgroepen alsof die er altijd geweest zijn. Niets is minder waar. Ik vind het goed dat we niet vergeten waarom we dit allemaal doen, wat we doen en wat het uiteindelijk betekent.
Voorzitter, het verschil met uw uiteenzetting is dat ik het wel vertrouwenwekkend vind dat voorzichtig blijkt dat intussen bepaalde mechanismen bepaalde resultaten geven die leiden naar zorggarantie in 2020. Dat is het doel. Het is daarnaartoe werken. Ik vind het net positief dat we in deze commissie zeggen wat we zeggen. Als de minister of iemand van de administratie aangeeft dat een bepaald percentage mensen op bepaalde wachtlijsten reeds een bepaalde vorm van ondersteuning heeft, dan is het dat wat we zeggen, niet meer en niet minder. Als we het hier niet kunnen hebben over welke profielen van mensen waar staan, waar kan dat dan wel nog? Het is belangrijk om dat te weten, net omdat we het hoofddoel, waarvoor we dat allemaal gedaan hebben en het decreet geschreven hebben, in werking willen laten treden. We zijn nog altijd bezig over de twee correctiefases. Het was ook een optie om het een jaartje uit te stellen. Daarvoor werd niet gekozen, integendeel. Ik vind het goed dat we hier die evaluatie krijgen met alles erop en eraan.
Ik wil eerlijk toegeven dat ik al de info in de repliek in het verslag zal nalezen, want daar haal je dan nog heel wat uit. Het is bijzonder veel.
Ik wil nog even aangeven – en ook dat kan een meningsverschil zijn met collega's – dat we ook met nuance spreken als het gaat over de invoering van de PVF voor minderjarigen. U hebt overigens al een heel belangrijke maatregel aangehaald, namelijk dat de budgetten gegarandeerd zijn en mee kunnen met degenen die nu overgaan naar meerderjarigheid. Als we nu heel praktisch kijken naar welke ongelooflijke omwenteling dit is en welke mechanismen er allemaal nodig zijn om de zaak te monitoren en om wat voorspellingen te kunnen maken, om budgetten te kunnen inschatten, om onderbenutting vast te houden en noem maar op, dan vind ik het ook goed dat u hardop zei dat we voor een bepaald klein stuk, wanneer we het zullen hebben over de PVF voor minderjarigen, een zeer specifiek aanbod, aanbodgestuurd zullen moeten blijven werken. Ik kijk ook uit naar die debatten. Die zullen hier zeker ruim aan bod komen.
Mevrouw Van den Brandt, u hebt ook vragen gesteld over de financiële kwetsbaarheid wanneer het over deze doelgroep gaat. Er is inderdaad financiële kwetsbaarheid. Dat is een belangrijk issue. Maar er is ook wat heet de ‘nieuwe kwetsbaarheid’. We zitten met een groep mensen die we uitnodigen of verplichten of motiveren en stimuleren om met een eigen budget aan gang te gaan, om met een eigen budget uw zorg te organiseren. Je kunt delen kopen, je kunt combineren, je wordt werkgever. Daar is niet alleen een financiële kwetsbaarheid, die we te allen tijde goed in de gaten moeten houden, maar ook een nieuwe kwetsbaarheid. Het is goed dat we snel gaan en dat we vooruitgaan, maar we moeten er ook aandacht voor blijven hebben dat de mensen die in dit systeem meegenomen worden, op een goede manier omkaderd worden. Ik kan me wel inbeelden dat het een groep is die groeit en die niet altijd even zichtbaar is. Dat is voor mij een aandachtspunt, ook bij de invoering van de PVF voor de minderjarigen, waar de eigen regie belangrijk is en blijft, maar waar we moeten kijken naar de zeer specifieke en uitermate uiteenlopende profielen, contexten, achtergronden, familiale situaties en complexiteit van de zorgvraag van min-18-jarigen.
Voorzitter, in alle eerlijkheid ga ik het antwoord van de minister en de leidend ambtenaar nalezen. Ik sluit niet uit dat daar nieuwe vragen uit voortvloeien.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, het klopt dat we enorm veel informatie hebben gekregen, waarvoor dank. Minister, over de PVF voor minderjarigen rees er twijfel naar aanleiding van de diapresentatie over het vasthouden aan de invoering ervan. Ik ben blij dat u zegt dat het nog altijd uw engagement is om die PVF voor minderjarigen van start te doen gaan. Het is zo, zeker in dit geval, dat er altijd vragen en twijfels zijn of men klaar voor iets is. Ik was ook nooit klaar voor een examen op de dag dat er een deadline was, ik ging het toch afleggen en meestal liep dat wel goed af. Perfectie bestaat niet, dat hebben we al gezegd, maar we weten al heel lang dat het onze doelstelling is om ermee te starten. U geeft een aantal nuanceringen. We zullen moeten bekijken wat dat concreet betekent. Ik besluit met te zeggen dat ik blij ben dat u uw intentie bevestigt om er echt mee door te gaan. We zullen u daar dan ook aan houden.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik ga beginnen met de mensen die nog geen zorg hebben en dan ga ik over naar het luik over de mensen die wel zorg hebben. Wat betreft de mensen die geen zorg hebben en de wachtlijsten: als ik de cijfers en de antwoorden naast elkaar zet, maak ik me zorgen. Er staan momenteel netto meer mensen op de wachtlijst dan eind vorig jaar. Dit kwartaal zitten we aan 14.430 mensen op de wachtlijst. Eind 2017 waren dat er 14.245. De wachtlijst is dus toegenomen. Er is 50 miljoen euro naar die groep gegaan. Wat is de instroom en wat is de uitstroom? Als ik die budgetten neem, dan is er 5,5 miljoen euro uitgegeven aan de toekenning van PVF binnen de prioriteitengroepen voor 2017. Als ik dat omreken, is dat ongeveer 35.000 euro per persoon. Dat is iets lager dan wat in Perspectief 2020 stond. Het geeft een richting aan. Als ik dan kijk naar het aantal mensen dat vorig jaar geholpen is, 739 mensen, en het aantal mensen dat nu op de wachtlijst staat, dan betekent dat we netto 915 extra aanvragen binnen prioriteitengroepen hebben in vergelijking met het jaar ervoor. Je ziet die vooral in prioriteitengroep 2 opduiken. Wie zijn dat? Waar komen die vandaan? Hoe kunnen we dit verklaren? Als er ieder jaar 50 miljoen euro in een systeem wordt gestoken en de vaststelling is dat er steeds meer mensen op de wachtlijst staan, dan zal het budget onvoldoende zijn. Wat is er nodig om die prioriteitengroep aan te pakken, nog los van de automatische toekenning van de prioriteitengroepen omdat we die mensen kennen en je dat gemakkelijker kunt becijferen? Het antwoord is: we hebben maar budgetten gekregen tot 2019 omdat deze regeerperiode dan eindigt. Ik wil de vraag omdraaien: waarin moet de volgende regering voorzien om dat aan te pakken? Je kunt natuurlijk wel zeggen dat je eerst moet weten wat er is, voor je het kunt inschatten, maar die grootteordes kennen, zou interessant zijn. De budgetten waarin men voorzien heeft, hebben als effect dat de wachtlijst aangroeit. Mijn vraag is wat er nodig is om de wachtlijsten te doen afnemen en liefst van al prioriteitengroep 1 en prioriteitengroep 2 nagenoeg te reduceren tot enkel nieuwe instroom. Ik dring er daarom op aan om er nog cijfers over te krijgen waardoor de getallen die ik hier heb, hopelijk kunnen worden tegengesproken. Ik zou willen dat de berekening die ik nu maak, niet klopt.
Daarbij aansluitend zei u dat er in de prioriteitengroepen mensen zijn bijgekomen. Ik vraag me af waarom er vooral in prioriteitengroep 2 zoveel extra mensen zijn. Wat betreft de verhouding tussen de aantallen van de drie prioriteitengroepen, namelijk 90, 3 en 15, lees ik dat vorig jaar die verhouding iets anders was namelijk 80, 5 en 15. Er is dus een verschuiving in die verhouding. Ik ga er dan van uit dat men er een zicht op heeft waarom dit nodig is. Dat betekent dat er ergens een inschatting of een prognose is van wat er nodig is om beweging in die verschillende groepen te krijgen. Daar blijf ik op mijn honger zitten en hoop om meer informatie te kunnen krijgen.
Ik heb nog een opmerking. Minister, u zegt dat we twee jaar geleden nog in het systeem zaten waarbij mensen op een wachtlijst staan en wanneer ze bijna aan de beurt zijn, het soms gebeurt dat er plots iemand voor springt. Nu hebben de mensen tenminste een datum.
Als ik de hele uitleg hoor, is de realiteit als volgt. We hebben een budget per jaar in de meerjarenbegroting. Een deel ervan gaat naar automatische toekenning. Als we weten hoeveel dat is, dan zien we hoeveel er overblijft voor de prioriteitengroepen. Dan is er niet meer het effect waarbij er soms iemand voor springt, maar wel dat het pas aan iemand is als er geld overschiet na de automatische toekenning. Dat gevoel van onzekerheid en onduidelijkheid blijft. Ik wil ergens wel begrijpen dat een systeem enkele jaren moet lopen om te kunnen inschatten wat het perspectief is. Ik ga ervan uit dat we na een jaar ongeveer de groottes en de budgetten kennen zodat we toch ergens een richting moeten kunnen geven. Spreken we hier over weken, maanden of jaren? Wat is de richting waar we naartoe gaan? Dat je dat niet tot op het uur kunt zeggen, begrijp ik, maar er moet wel iets meer vat op te krijgen zijn dan we nu hebben.
Wat betreft de minderjarigen was mijn vraag heel expliciet: klopt het dat we 35 miljoen euro nodig hebben om alle jongeren die nu een PAB hebben, een PAB toe te kennen? Het kan zijn dat ik ernaast zit, geen probleem, maar ik zou minstens de grootteorde bevestigd willen krijgen. Dan kunnen we zorgen dat wanneer we volgend jaar begrotingsgesprekken hebben, we tenminste ervoor kunnen ijveren om dat te hebben. Ik hoor graag zeggen dat men voor de zomer nog met een voorstel komt rond PVF voor minderjarigen. Maar als dat nog via de regering moet en het parlement er ook nog een zegje in kan hebben, en het dan nog moet worden uitgevoerd, wat gefaseerd en met proefprojecten zal zijn, dan zullen we daar deze legislatuur niet gigantisch ver in springen. Ik ben dus overtuigd dat het absoluut noodzakelijk is om prioritair te investeren in die doelgroep van PAB voor minderjarigen. Wanneer het uitbreidingsbudget van volgend jaar wordt verdeeld, moet die doelgroep voor mijn part absolute voorrang krijgen omdat het om zeer kwetsbare kinderen gaat, die vaak al enorm lang op die wachtlijst staan. Deze vraag wil ik nog eens herhalen.
Ook oor de mensen die niet meer op de wachtlijsten staan en al in het systeem zitten, blijven er een aantal knelpunten. Ik hoor herhaaldelijk zeggen dat het gemiddeld niet meer mag kosten dan het is en dat men dat zal opvolgen. Er zou ook een steekproef gebeuren. Ik hoor verschillende voorstellen over hoe het in de toekomst gemonitord zou worden. Ik blijf echter bij de vaststelling dat er vandaag mensen zijn die geconfronteerd worden met een verhoging. Degenen die een verlaging hebben, komen natuurlijk niet klagen, dat besef ik ook wel en het gaat over gemiddelden. Maar als ik die mensen doorstuur naar het agentschap, hoe worden die dan geholpen en hoe wordt die klacht bekeken? En hoe kunnen we zorgen dat we niet na de feiten moeten corrigeren maar dat we proactief kunnen zorgen dat die facturen beheersbaar een betaalbaar blijven?
Minister, u hebt iets gezegd dat mij eerder verontruste dan geruststelde. Het gaat over de gelijkschakeling tussen de verschillende voorzieningen. U zegt dat er een akkoord is gemaakt over taxshift, Maribel en extra middelen. Bij die sociale Maribel zal er ook een deel voor de minderjarigen voorbehouden zijn. Over dat deel hebben we gisteren in de pers kunnen lezen. Ik dacht bij wat ik gisteren in de media heb gelezen dat het een engagement van de regering was om bovenop bestaande middelen, in extra middelen te voorzien, en dat dat niet het inzetten van de sociale Maribel is en het verschuiven van de sociale Maribel.
Natuurlijk heb ik niet gezegd dat ik ga pronken met de sociale Maribel als we die al moeten toekennen! Dat zou toch wel echt cynisch zijn! Natuurlijk zijn dat de 130 die wij in onze begroting doen. Daar is de vraag en de hoop dat de sociale partners daar nog 60 tot 70 Maribel’ers bovenop doen. Dat is mogelijk doordat de sociale partners bij het inzetten van de taxshiftmiddelen en de Maribel’ers voor de meerderjarigen de afweging hebben gemaakt om ook iets te proberen doen voor de minderjarigen. Maar ik ga toch niet zeggen dat het een beslissing van de regering is hoe de sociale Maribel’ers moeten worden ingezet?
Hoe ik daarnet uw uitleg interpreteerde, was dat wat we gisteren in de krant konden lezen, een verschuiving van de sociale Maribel was.
Neen. Mevrouw van der Vloet vraagt hoe ik kom aan het bedrag dat ik in een antwoord op een schriftelijke vraag heb gegeven over wat je nodig hebt voor de verevening volwassenen en waarom dat nu een ander bedrag is. Ik heb u uitgelegd dat we dat bedrag besproken hebben met de sociale partners. Ik heb trouwens nooit formeel gezegd dat het zo zal zijn. De sociale partners hebben gezegd, zoals het engagement was, dat zij de Maribel’ers en de taxshift zullen inzetten. Ze hebben gepleit om een deel van de Maribel’ers die zij mogen inzetten en waarover zij beslisten, ook in te zetten voor minderjarigen. Dan hebben wij gezegd dat wij een stuk van ons budget dat we voorzien hadden uit de algemene middelen, nergens uit de groei van het aanbod, ook mee zullen verschuiven naar de minderjarigen.
Ik heb daar gisteren nog iets aan toegevoegd. Het geld dient niet enkel voor de sector van het VAPH, maar ook voor de bijzondere jeugdzorg. In het kader van de sociale onderhandelingen heb ik gezegd dat ik voor de sector van het VAPH voor minderjarigen 130 zou toevoegen vanuit de algemene middelen. Ik heb de hoop uitgesproken dat de sociale partners in het paritair comité in al hun wijsheid zullen beslissen de resterende mensen uit de sociale Maribel ook te prioriteren.
Dat is dan duidelijk. Kunnen we een overzicht krijgen, zodat we in kaart kunnen brengen hoeveel bijkomende middelen uit de algemene middelen, los van de sociale Maribel, naar de verschillende uitbreidingen gaan? Dan zien we de puzzel en weten we wat, naast de taxshift en de sociale Maribel, het budget is. Wat is het bijkomend budget uit de algemene middelen waarin wordt voorzien om de ongelijke financiering recht te trekken?
Mevrouw Van den Brandt, dat kan zeker. U moet echter ook aanvaarden dat een deel van de discussie zal worden vertaald in de engagementen die in het licht van de sociale onderhandelingen worden genomen. (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
Dit budgetten zijn er natuurlijk. De kaders hebben we met de partners besproken. Dat zal daaruit blijken.
Ik heb een vraag om uitleg ingediend die later aan bod zal komen. Wanneer mogen we het sociaal akkoord verwachten? Ondertussen is al een berg aan engagementen genomen.
Mevrouw Jans, eerst en vooral ben ik gerust bereid alle nuance en flexibiliteit aan de dag te leggen, maar niet als het om de doelen gaat. Ik denk dat we in de praktijk zo soepel mogelijk moeten zijn, maar dat we met betrekking tot de doelen beginselvast moeten zijn. indien we dat loslaten, vrees ik dat we vrij snel stuurloos zullen zijn.
Minister, ik was zeer verheugd met het begin van de toelichting van de heer Van Casteren. Het doel van het perspectiefplan en van het decreet bestond er niet in meer zorggarantie te bieden, maar wel om tegen 2020 zorggarantie en zorgzekerheid te bieden aan de minder- en meerderjarigen die dat nodig hebben.
De nuance die met betrekking tot het doel wordt gemaakt, waardoor het niet meer zorggarantie as such is, maakt me uiteraard een beetje ongerust. Ik waarschuw dan voor een aantal zaken die we hardnekkig zien terugkomen. Alvorens in detail te gaan, wil ik een aantal zaken in alle duidelijkheid zeggen.
Wat prioriteitengroep 1 betreft, heb ik alle begrip voor de automatischetoekenningsgroepen. We bedienen nu eigenlijk 10 procent van de mensen waarvan we vinden dat ze absoluut prioritair zijn. Als er in prioriteitengroep 1 870 mensen zitten en we geven 90 budgetten, gaat het niet om de mensen die het met een basisondersteuningsbudget rooien. Dat zijn niet de mensen waarover we kunnen zeggen dat er geen probleem is, want dan zouden ze niet in prioriteitengroep 1 zitten. Ik vind dat een bijzonder probleem.
Voor minderjarigen bedraagt de gemiddelde wachttijd voor een PAB vijf jaar. Er zijn jongeren die heel hun minderjarigheid op de wachtlijst staan. We krijgen signalen dat bepaalde mechanismen, zoals de maatschappelijke noodzaak, dichtslibben omdat we wachtlijsten zien opduiken. Ik zie een aantal problemen waarvoor ik absoluut snel doorbraken wil zien. Ik wil niet inleveren op de doelstelling die we ooit mee hebben onderschreven.
Ik heb ook een aantal echt praktische vragen, eerst en vooral over de woon- en leefkosten. Mijn contacten op het terrein getuigen vaak dat ze bijna een gevoel van verlatenheid hebben. Die mensen voelen zich de woestijn in gestuurd. Ze moeten aan de slag met woon- en leefkosten, maar ze zien zich binnen de huidige financiële beperkingen niet in staat dat te doen met het personeel waarover ze nu beschikken.
Minister, ik vind dat u hier in uw antwoord te weinig op bent ingegaan. U hebt dat sociaal ondernemerschap genoemd. Op het terrein worden dergelijke antwoorden ervaren als de mededeling dat ze hun plan moeten trekken. De uitbesteding van diensten als koken, wassen of poetsen, maakt echt wel deel uit van de wijze waarop de zorg in een dergelijke voorziening wordt georganiseerd. We kunnen dat niet zo maar loskoppelen. Ik hoop oprecht dat met dergelijke zaken rekening zal worden gehouden in het plan dat nu wordt opgesteld en waar u naar hebt verwezen. We moeten de mensen handgrepen aanreiken om dit te doen, al is het maar uit financieel oogpunt. Zodra mensen in opzeg moeten worden geplaatst, kost dat geld. Dat geld kan niet voor zorg worden gebruikt. Het lijkt me absoluut aanbevelenswaardig dat te vermijden. Ik vind het jammer dat daar eigenlijk te weinig is op ingegaan.
Een aantal zaken hangen samen in het Mozaïekbesluit, zoals de 7-op-7-ondersteuning of de 85 procent verevening. U hebt gezegd dat dit binnenkort wordt gepubliceerd. Mijn vraag is op welke datum dit ingaat. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Dat betekent dat dit retroactief zal gebeuren.
Ik blijf ook vragen om een actieve informatieverstrekking. U hebt gezegd dat het op de website is gezet. Ik vind dat prima, maar dat is niet wat we verstaan onder actief informeren.
Wat de verevening en de sociale Maribel betreft, hebt u duidelijk gemaakt wat uw financiële inbreng in het verhaal is, maar mijn vraag gaat over de status van de onderhandelingen waarin de regeling met sociale Maribel geconcretiseerd dient te worden. Hebt u dat akkoord of niet? U zegt dat u met de sociale partners gepraat hebt en dat u die middelen gaat inzetten, maar is er een akkoord? En waar kunnen we dat dan terugvinden, geschreven, ondertekend, cao-gewijs – ik weet niet welke formule dat juridisch neemt? Aan de ene kant is er een besluit dat gepubliceerd wordt, met een ingangsdatum, maar op een gegeven moment moeten die middelen wel verhuisd worden. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Ik stel de vraag waar we dat kunnen terugvinden. Waar is dat akkoord? Sta me toe om daar te blijven op aandringen tot we dat stuk hebben. Ik zou dan ook graag hebben dat dat stuk ter beschikking wordt gesteld. Dat zou al heel veel zekerheid verschaffen.
Dan kom ik bij de cesuur van de verkiezingen. Perspectiefplan 2020, evaluatie, minderjarigen, verevening: het is duidelijk dat je daar legislatuuroverschrijdend gaat werken. Bij het begin van de uitvoering van het Perspectiefplan was er een voortgangstabel. Het zou helder zijn om vandaag meer in detail aan te geven welke dingen we voor en na de verkiezingen gaan doen. Uit het antwoord van de leidend ambtenaar is duidelijk geworden dat de oefening van de evaluatie haar beslag vindt na de verkiezingen, in een soort van interbellum, waar het dan wellicht als inspiratie dient voor een volgende regering en een volgende meerderheid. Dat is op zich een helder antwoord. Of dat geruststellend is, dat weet ik eerlijk gezegd niet. Er was ook de vraag om dat met het parlement te bespreken. Op dat moment zal dat dus wellicht in een andere samenstelling zijn. Maar op zich heeft dat het voordeel van een helder antwoord te zijn, dat we weten dat de evaluatie niet meer voor de verkiezingen verwacht moet worden.
Voor andere zaken zou het toch wel helder zijn om heel goed te weten wat u nog gaat doen en wat u misschien met Vandeurzen III als minister van Welzijn gaat doen. Dat laat ik in het midden. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Ik heb gezegd dat ik dat in het midden laat. Maar het zou helder zijn, minister, om aan te geven of u uw klus met Vandeurzen II afmaakt of niet, en wat u over de verkiezingen duwt. Ik denk dat het bijzonder interessant zou zijn om daarnaar te kijken.
Ik heb nog een bijkomende vraag over de kostendrijvers en het niet meer kunnen omzetten van personeelsmiddelen naar werkingsmiddelen. Hoe schat u de budgettaire impact daarvan globaal in? Ik denk dat dat nuttig is, omdat er doorheen de jaren ook is bespaard op werkingsmiddelen. Ik koppel dat ook aan de vraag naar indexering. Ik begrijp dat dat vanaf 1 januari 2018 zou ingaan. Maar goed, de spilindex werd overschreden in 2017. Betekent dat dan dat dat geld op zijn minst weg is?
Wat betreft de vragen naar verhogingen die eventueel leiden tot een verlaging, zegt u: ‘bij mijn weten niet’. Het zou toch wel helder zijn om daar een aantal in te kennen, met een precies cijfer. Mijn vraag blijft om echt te proberen om daar in begeleiding te gaan met mensen, om die onzekerheid weg te nemen. Mensen die vandaag niet de vraag stellen, terwijl ze er misschien recht op hebben, dat vind ik echt een heel spijtig gegeven.
Dan kom ik op het punt van minderjarigen en het persoonlijkeassistentiebudget. Minister, u zegt dat we binnenkort alle cijfers zullen krijgen, bij de publicatie van het jaarrapport van Jongerenwelzijn. Ik vind dat echt een zwaktebod, want dit heeft niets te maken met de reguliere werking van Jongerenwelzijn. De vraag is heel specifiek of u erin slaagt om uw wachtlijst te reduceren. Er is daarnet gezegd: gemiddeld vijf jaar, sommigen heel hun leven als minderjarige op de wachtlijst. Op een gegeven moment lanceert u dan een oproep in het kader van uitbreidingsbeleid. Er is effectief 1 miljoen euro minder uitbreidingsbeleid op dat vlak dan vorig jaar. En dan publiceert u ook het aantal toewijzingen. Maar het aantal aanvragen, laat staan het aantal nieuwe aanvragen, daarbij plaatsen, vind ik geen statistische oefening. Ik ga ervan uit dat die gegevens gewoon gekend zijn. Als er een afspraak is tussen administraties, dan is dat geen afspraak die met het parlement is gemaakt. En dus vind ik dat het parlement het recht heeft om die beleidsevaluatie vandaag te kunnen maken. Anders heeft het echt geen zin dat we hier periodiek een rapportage doen. Laat ons dit soort van vergaderingen dan opheffen. Dan gaan we één keer per jaar alle details hebben enzovoort. Ik denk dat het mogelijk moet zijn om die gegevens te hebben. Als u de oproep hebt, als u de besluiten hebt, dan weet u ook hoeveel nieuwe aanvragen er zijn, en dan moeten wij als parlement kunnen inschatten of de operatie met dat budget effect heeft op die wachtlijst of niet.
Ik ben het met mevrouw Van den Brandt 100 procent eens dat de berg wellicht een muis zal baren als het gaat over het invoeren van persoonsvolgende financiering voor minderjarigen, met de grote onzekerheid over wat er na de verkiezingen gebeurt. Laat ons er dan wel voor zorgen dat we op die groep die al heel duidelijk heeft aangegeven welk type van zorg en organisatie ze willen en waar de noden evident zijn, zo versterkt mogelijk inzetten om antwoorden te geven. Laat ons dan maar inschatten of wat we doen, voldoende is en wat er bijkomend nodig is.
Ik heb begrip voor de antwoorden van het VAPH dat men de exacte besteding niet op kwartaalbasis meet. Ik zou ervoor pleiten dat we met z'n allen hier heel goed afspreken wat wanneer wordt gerapporteerd en hoe we omgaan met vragen om uitleg die in het kader van dit soort gedachtewisselingen worden geagendeerd. Ik denk dat het wederzijds vrij veel frustratie zou kunnen vermijden. We moeten als ‘equals’ afspreken wat we nodig achten om effectief beleidsevaluatie te doen. Nogmaals verwijs ik naar de toewijzing van het PAB voor minderjaringen in de uitbreidingsronde. Ik vind het niet kunnen dat we vandaag die cijfers niet hebben. Ik wil eigenlijk ook niet wachten tot het jaarverslag van Jongerenwelzijn. Ik neem me voor om alle middelen uit te putten om aan die cijfers te geraken, want het is de enige manier waarop we kunnen inschatten of wat er vandaag gebeurt, ook een effect heeft op de wachtlijst. Ik denk dat het materiaal is dat ter beschikking is en waar het parlement recht op heeft.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ik ga alles ook nog eens goed nalezen. Er zullen misschien ook nog schriftelijke vragen volgen.
Minister, voor personen met een niet-aangeboren hersenletsel wil ik dat het ook persoonsvolgend blijft en niet alles automatisch wordt toegekend, maar het is natuurlijk zo dat zij plots in een situatie komen waarvoor ze zelf niet hebben gekozen. Ze kunnen ook naar huis gaan en met een assistent of hulp in huis verder gaan, maar daar moeten ook middelen voor zijn. Het ondersteuningsplan kan natuurlijk niet op het einde van de rit worden gemaakt. Het is belangrijk om te beseffen dat de vraag heel erg kan schommelen en heel erg kan worden bijgestuurd tijdens de revalidatie. De zorgvraag kan verminderen. Bij een noodsituatie is er eerst ook een voorlopig budget, wat nadien ‘noodsituatie na een noodsituatie’ wordt, en dan wordt er nagegaan of het budget dat wordt gegeven, moet worden bijgestuurd. Ik denk dat dit voor personen met een niet-aangeboren hersenletsel ook zo zou kunnen gaan. Er is een budget dat kan worden aangepast omdat ze kunnen evolueren in de toekomst. Misschien kan dit worden meegenomen om, als deze vraag op tafel komt, te onderzoeken, omdat de zorgvraag heel erg kan schommelen in de loop van de tijd.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, als ik voorzichtig iets heb gezegd over het systeem en de monitoring ervan, is het natuurlijk omdat ik denk dat als de eerste inschatting bewaarheid zal worden en bevestigd zal worden, het systeem inderdaad zal toelaten om – als je een budgettair traject moet maken voor de legislatuur en als je de zorggarantie effectief tot op bepaalde data wilt brengen, en dat zal uiteraard niet in deze legislatuur zijn opgelost –, de ambitie van zorggarantie effectief waar te maken. Dat is het target waarvoor we gaan.
Uiteraard betekent dat dat we moeten proberen te tonen dat we deze legislatuur stappen vooruit hebben gezet. Maar cruciaal is dat het systeem, dat totaal anders is dan het vorige systeem, dat geen aanbod financiert maar de vraag financiert, dat een toewijzingssysteem heeft waarvan nu al grote stukken automatisch open-end zijn met de prioriteringsgroepen, moet toelaten dat de ambitie van zorggarantie bereikbaar is. 2020 en de daaropvolgende periode zijn belangrijk. Het parlement kan en moet dat trouwens beslissen aan de hand van de parameters waarmee je het groeitraject moet neerzetten. Dat is cruciaal.
Hoeveel van dat perspectief hebben we kunnen realiseren? Dat moeten wij aantonen en u kunt daar uw kritiek op geven. Ik zal u er proberen van te overtuigen dat wij wel degelijk op dat vlak grote stappen hebben gezet en dat het perspectief van 2020 realiseerbaar is, maar het systeem moet wel – en dat moeten we in de eerste jaren monitoren – toelaten om te zeggen dat we dat gaan kunnen doen.
Ik beweer dat door automatische toekenningsgroepen te maken en door te zorgen dat die toewijzing correcter en meer objectief voorspelbaar kan gebeuren in dat systeem, we een totaal ander toewijzingssysteem hebben gemaakt dan het vorige systeem. U mag mij uiteraard kritiek geven en zeggen dat de wachtlijsten dit of dat zullen doen – dat kan uw redenering zijn –, maar ik zal zeggen dat wij in deze legislatuur een totale omslag hebben gemaakt in de manier van handelen en beleid voeren in die sector en dat we eindelijk, eindelijk zullen zorgen dat, hoe erg men het in theorie ook vindt dat we er nog niet geraken, het systeem zal toelaten om het te grijpen, en we zullen aantonen welk stuk van de weg effectief al is afgelegd.
Het is ook niet toevallig dat we Perspectief 2020 zeggen, omdat we inderdaad ook beseffen dat je op een bepaald moment moet kunnen kwantificeren en zeggen ‘dit zal op die manier lopen’. Natuurlijk vraagt het VAPH nu, in het eerste en tweede jaar, aan mij om, hoewel er een groot uitbreidingsbeleid is, te kunnen zien hoe die automatische toekenningsgroepen zich laten voorspellen en stabiliseren. Oké, ik aanvaard dat. Ik zeg tegen het VAPH dat het in ieder geval inspanningen zal doen, en dat we corrigeren als dat nodig is, maar dat we een voldoende groot budget willen hebben om de prioriteitengroepen te bedienen. En dat is het dubbele van vorig jaar. We zullen inderdaad bekijken hoe we dat in de toekomst nog beter kunnen organiseren. Ik ben het er echter absoluut mee eens, en dat is volgens mij heel goed nieuws voor alle personen met een beperking, als ik iedereen zijn ambities en budgettaire cijfers voor de volgende legislatuur hoor noemen. Wel, het zal dan tenminste in een systeem zijn waarbij we met recht en reden kunnen zeggen welk effect je zult hebben als je iets met een bepaald budget doet. Dat zal natuurlijk open-end zijn, en er zullen natuurlijk ook nieuwe vragen komen. Het VAPH heeft gelijk als het zegt dat ook zal moeten worden nagekeken hoe het systeem bepaalde vragen aantrekt en hoe dat daarop inwerkt. Dat is allemaal waar, maar we moeten vraaggestuurd worden en we moeten een toewijzingssysteem hebben dat ons weghaalt uit dat verschrikkelijke verhaal – want dat was het toch uiteindelijk – van die prioritering. Dat was de grote missie van deze legislatuur. Dat is immers eigenlijk waar we finaal met zorggarantie ook willen geraken, en niet alleen vanuit de horizon voor de grootste ondersteuningsnoden, maar eigenlijk verstaat iedereen dat dat gewoon de ambitie van het systeem moet zijn.
U hebt gelijk als u zegt dat er cijfers moeten zijn. Ik denk dat we er absoluut voor moeten zorgen dat dat, vóór we in electorale periodes zijn, ook duidelijk moet zijn, zoals vorige keer. De heer Van Malderen heeft gelijk: er zijn natuurlijk cijfers die kunnen worden aangereikt op dat moment. Dat zullen we uiteraard ook moeten doen.
Wat dat verhaal van die maatschappelijke noodzaak betreft: ik denk dat niemand bij het VAPH zit te bekijken hoe men ter zake obstructie zou kunnen organiseren. Er is een automatische toekenningsgroep: men wil gewoon toekennen als aan de voorwaarden is voldaan. Als er daar op een bepaald moment ergens een bottleneck is, dan ga ik ervan uit dat het VAPH absoluut bereid is om daarop in te spelen en te bekijken of dat iets is dat moet worden aangepakt.
Wat die PAB’ers betreft: ik heb dat nu niet, maar u hebt volstrekt het recht om me een vraag te stellen enzovoort. We zullen alles doen wat nodig is. Ik zeg u alleen maar dat het agentschap mij heeft gezegd dat in extenso te zullen rapporteren binnen nu en enkele weken. Ik kan helaas op dit moment niets meer dan dat zeggen. U mag de bazooka daarvoor bovenhalen, maar eerlijk gezegd lijkt me dat niet zo nuttig, want als ik die cijfers kan krijgen, zal ik ze u uiteraard bezorgen. Waarom zou ik nu proberen de indruk te wekken dat ik iets niet wil geven als ik daar op dit moment over zou beschikken? Nogmaals, ik heb in de voorbereiding van vandaag gelezen wat de administratie als antwoord op uw vraag heeft geschreven, en ik vind nu echt niet dat een week een punt is wat die cijfers betreft. Maar goed, u doet ter zake natuurlijk wat u denkt te moeten doen.
Nog iets over die ventilatie naar de woon- en leefkosten. Dat is natuurlijk een heel delicate en moeilijke zaak. Ik ben het daar helemaal mee eens, maar ik wil toch ook nog eens het andere perspectief geven. Wij hebben inderdaad, ook op aandringen van de revisor in het auditverslag, gezegd dat we een klem moeten zetten op die omzetting van personeelspunten naar werkingspunten. De koepels verwijten ons dan dat we niet voldoende ruimte geven aan het sociaal ondernemerschap. Dat is de reactie die we dan krijgen. Vanuit personeelsstandpunt hoor ik daar veeleer een wat andere benadering in, natuurlijk. Wat nog veel belangrijker is, is dat, doordat we naar een systeem van persoonsvolgende financiering zijn gegaan, er natuurlijk een heel debat is geweest over de personeelsnormen en al de kwalificaties die er vroeger in het oude, oude systeem waren. Mijnheer Van Casteren, ik denk dat die in de praktijk zelfs niet echt nog heel realistisch waren. Dan hebben we met de sociale partners en met de tussenkomst van een bemiddelaar gezocht naar een manier om ervoor te zorgen dat ook de rechtmatige belangen van de medewerkers aan bod komen. Daar is een besluit uit voortgevloeid: je moet eigenlijk je intenties en de manier waarop je je missie wil organiseren in een beleidsplan bespreken, ook op personeelsvlak. Dat gaat nu ook zijn weg. Nu doet iedereen daar misschien ook wat minnetjes over, maar dat is natuurlijk voor een aantal mensen in die hele transitie ook wel een belangrijk aspect van de zaak. Persoonsvolgend wil immers ook zeggen dat er natuurlijk wel een aantal buffers en ‘securerende’ systemen zijn, maar ja, het is niet zo dat alle plaatsen nu automatisch onmiddellijk zijn bezet omdat er zoveel wachtenden zijn. Mensen krijgen dat budget, nemen daar de tijd voor, beslissen ter zake, plannen dat in om dat korter bij huis te doen. Dat zijn natuurlijk bewegingen die voor een organisatie ook niet niks zijn. We hebben dus op dat vlak een besluit genomen, ook inzake het evenwicht tussen de verwachtingen van werkgevers en die van werknemers, dat uiteraard ook het resultaat is van het overleg tussen de sociale partners wat dat betreft.
Ik heb u letterlijk gevraagd hoeveel minderjarigen ongeveer een PAB krijgen, wat dat betekent voor de wachtlijst, of dat daadwerkelijk een daling is enzovoort. Ik heb dat ook schriftelijk gevraagd. Schriftelijk kreeg ik het antwoord dat ik moest wachten op het jaarverslag. Ik vraag het u nu mondeling omdat ik weet dat mensen recent allemaal een brief hebben gehad, dus daar moet toch ergens een telmachine zijn die weet hoeveel brieven er zijn vertrokken. Nu moeten we opnieuw wachten op het jaarverslag. We hebben er alle vertrouwen in dat dat daarin zal staan, maar ik geloof niet dat wij op dit moment niet kunnen weten hoeveel minderjarigen een PAB krijgen en wat dat betekent, hoeveel er zijn bijgekomen en ingestroomd. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Dan kunnen we hier enkel nog parlementaire vragen stellen op het moment dat er jaarverslagen zijn. Anders kunnen we geen cijfers of data verzamelen. Ik vind dat een rare manier van werken.
Ik ga alleen maar voort op de suggestie van onze administratie. U moet daar nu echt niks achter zoeken, want wanneer ik die cijfers heb, wil ik ze u van harte bezorgen.
Voor de minderjarigen zullen we in vrede wachten en zullen we nog één keer per jaar cijfers krijgen over alles rond jongeren en jeugdzorg.
Een andere zaak, in verband met de wachtlijsten: u zegt dat het mijn redenering is dat het stijgt. Het is pure wiskunde. Ik had me graag vergist, maar eind 2017 waren er 14.245, momenteel zijn er 14.430. Ondanks de investeringen is er dus een groei van de wachtlijst. Ik vind dat ongelooflijk alarmerend, want er is geïnvesteerd in de sector. Ik ga blijven zeggen dat het niet genoeg is en dat er meer moet gebeuren, maar er is geïnvesteerd en als dan de wachtlijst toeneemt, dan moet de vraag zijn hoe dat komt. Wat is daarvoor de verklaring? Waar komen die mensen vandaan, zowel in prioriteitengroep 1 als 2? Dat zijn nieuwe mensen die erbij komen. Er zijn bijna 1000 extra mensen bijgekomen op een jaar tijd. Dat is geen detail en iets wat we zomaar moeten monitoren, maar ik maak me daar oprecht zorgen om.
Een aantal zaken zullen nog terugkomen, maar ik heb de essentie gezegd van wat ik vandaag te zeggen heb. Ik hoop dat we snel effectief zicht kunnen hebben op wat het betekent om op de wachtlijst te staan, op wat het perspectief is en dat we effectief een zicht krijgen op wat er moet komen. Ik hoop ook dat er voor de problemen die er nu zijn, van kinderen die vanuit het onderwijs doorstromen en dan naar de welzijnssector moeten, enzovoort, oplossingen komen, dat de woon- en leefkosten kort op de bal worden opgevolgd, zodat mensen effectief gerustgesteld kunnen zijn dat hun prijs niet omhoog gaat en dat er goede garanties komen voor mensen die financieel kwetsbaar zijn.
Er zijn nog een aantal werkpunten. Over een aantal zaken wil ik nog begrijpen dat u zaken moet hervormen en dat dat tijd vraagt. U hebt enkele keren gezegd dat u blij bent dat er een engagement is dat er in de volgende regering extra middelen zullen zijn. Als het van Groen afhangt, zullen er wel extra middelen zijn, en als het van Groen afhangt, moeten we zelfs niet wachten, dan mag u zelfs in 2019 meer budget krijgen dan is voorzien in uw meerjarenplan. Daarvoor zult u ons niet op uw weg tegenkomen om dat tegen te houden.
Ik wil nog iets zeggen aan mevrouw van der Vloet over de niet-aangeboren hersenletsels. We moeten ons wel realiseren dat er ook mensen met niet-aangeboren hersenletsels zijn die niet via de revalidatiesector gaan. Het is een delicaat evenwicht zoeken. Er moet doorstroom mogelijk zijn, want het is heel dure en belangrijke capaciteit en die moet kunnen worden ingezet op het moment dat de revalidatie effect kan hebben. Het kan echter ook niet dat we aan mensen een soort prioriteit geven terwijl we dat niet proberen te doen in het systeem en proberen te komen naar een normale situatie, zodat men op een normale manier, op redelijke termijn, een budget krijgt. Dat is een evenwicht zoeken. Natuurlijk gaat men een oplossing zoeken waarbij men zegt dat men een aangepast budget kan maken na een periode. Wat vooral belangrijk is, wat ik heb geleerd uit de gesprekken met de revalidatiesector, is dat als men zegt dat men maar kan beginnen aan het opstellen van een plan op het einde van de revalidatie, terwijl men op voorhand weet, aan de hand van een verslag van een gespecialiseerd arts, dat dat toch onafwendbaar een zekere vorm van handicapspecifieke ondersteuning zal veronderstellen, we misschien toch kunnen zeggen dat we dat traject een stuk kunnen comprimeren, waardoor we niet eerst laten uitrevalideren en dan beginnen, want dan is het natuurlijk altijd wachten.
Minister, u hebt in uw repliek nog eens geprobeerd om te abstraheren, wat goed is. Dat maakt het voor ons mogelijk om heel helder ons verhaal daar tegenover te zetten, zonder dat dat noodzakelijk tegengesteld hoeft te zijn.
Als sp.a-fractie willen wij gaan voor zorgzekerheid. Punt. Dat moet de ambitie zijn. Nogmaals, in het decreet dat we vandaag voor een stukje tegen het licht houden, is die ingeschreven tegen 2020, voor zowel meerderjarigen als voor minderjarigen, en evenals voor vraaggestuurde zorg. Zonder polemiek maken wij ons zorgen over de positie van minderjarigen. We zijn daar niet alleen in. Ook anderen hebben daar vragen over gesteld. We moeten echt het debat voeren over capaciteit. We hebben het vandaag alleen maar gehad over prioriteitengroep 1, anderen hebben het over de groei in prioriteitengroep 2. Als we één op de tien van degenen waarvan men zegt dat ze vandaag een prioriteit vormen vandaag kunnen helpen, is er een punt over capaciteit. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Dat is waar. We gaan dat de volgende kwartalen bekijken. Maar goed, 10 procent is 10 procent.
We zien moeilijkheden op het gebied van de financiële leefbaarheid, zowel in het debat over de leefkosten, als in het verhaal van verevening. We zullen elke gelegenheid aangrijpen om dit op de agenda te plaatsen. De volgende keer zal naar aanleiding van de begrotingscontrole zijn. Alles waarmee we kunnen helpen om stappen voorwaarts te zetten, gaan we niet nalaten.
Met betrekking tot de maatschappelijke noodzaak, een situatie waarbij een persoon met een handicap die zorgen ontvangt, maar in een thuisomgeving moet leven waarin niet voor hem kan worden gezorgd, integendeel, waar de thuissituatie voor hem een gevaar betekent, ben ik de laatste om een intentie te leggen bij het Forensisch Ambulant Begeleidingsteam (FAB), dat men daar schotten zou gaan inbouwen. Maar als het niet de bedoeling is, en dat men vaststelt dat er vertragingseffecten zijn, dan heb ik er ook maar de volgende woorden voor: los het op. Dat is simpel om zo te zeggen, maar als iedereen het erover eens is dat het niet de bedoeling kan zijn, dan moeten we ook niet de vraag stellen over het draagvlak om het op te lossen. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Nog een opmerking in verband met de cijfers over het persoonlijke-assistentiebudget voor minderjarigen. Mevrouw Van den Brandt schetst het ook. Ik heb een schriftelijke vraag gesteld. Ik krijg het antwoord dat ik heb gehad. Ik vind dat echt een asymmetrie, informatie die ons vandaag niet toelaat om gewoon het effect van uitbreidingsbeleid te gaan monitoren bij een groep die evident in de picture zit. Ik ben blij met uw toezegging, minister, dat u zegt: ‘Als ik het heb, dan krijgt u het ook’, waarmee ik het nogal zorgelijk vind dat u blijkbaar die informatie niet hebt.
Ik stel voor dat we elkaar op korte tijd rendez-vous geven en dat u ofwel de administratie achter de veren zit, ofwel dat we zelf tellen. Ik heb bij wijze van spreken de aanvraag klaarstaan om hetzij bij het VAPH, hetzij bij Jongerenwelzijn zelf het aantal dossiers te tellen. Ik moet en ik zal dat cijfer hebben, want het is het enige dat ons toelaat om de effectiviteit van het beleid in dezen te meten. Vandaag is er asymmetrie en ik vind niet dat we ons daar zomaar moeten bij neerleggen.
Ik heb nog een bijkomende vraag, minister, over de verevening op 85 procent. Is daarover een akkoord? Is dat een deelakkoord? Moet dat worden bekrachtigd in een algemeen VIA-akkoord? Ik probeer op een objectieve manier die status in te schatten omdat daarvan de zekerheid en de rechtszekerheid van de ingangsdatum van deze operatie afhangt.
Misschien weten ze dat bij het VAPH heel concreet. Ik heb het bericht dat er een vergadering is geweest van de sociale partners in het kader van VIA, dat er een verslag is gemaakt en dat het is goedgekeurd, en dat die manier van werken op het paritair comité is bevestigd. Dat zal deel uitmaken van het VIA-akkoord. U bent blijkbaar altijd beter geïnformeerd dan ik over dergelijke zaken. Ik kijk naar het VAPH of ze daar iets meer over weten. Wij zijn maar naar de regering gegaan met de definitieve goedkeuring op het moment dat we het signaal hebben gekregen dat het definitief in orde was.
Ik heb een brief gekregen van het paritair comité, het Sociaal Maribelfonds, met een akkoord, met een toezegging dat die vte’s zijn goedgekeurd.
We hoeven hier toch niet in halve zinnen te praten. Moet dat worden bevestigd in een algemeen VIA-akkoord of niet?
Er is een sectoraal en een intersectoraal stuk. Ik neem aan dat er in het sectorale stuk akte wordt genomen van het akkoord dat in het paritair comité is afgesloten. Ik heb de tekst van dat sectoraal akkoord nog niet op mijn bureau. Maar als de leidend ambtenaar zegt een brief te hebben van de sociale partners om te bevestigen dat het in orde is…
Dan stel ik voor dat die brief ter beschikking wordt gesteld voor iedereen.
De gedachtewisseling en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.