Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Report
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Het is niet de eerste keer dat hierover vragen worden gesteld.
Op basis van de erkenningskalender voor de woonzorgcentra en de centra voor kortverblijf kunnen er in de periode 2015-2019 9802 bijkomende woongelegenheden worden gerealiseerd. Dit betekent een gemiddelde toename van 1693 woongelegenheden per jaar.
Er werden echter nog voor 8334 woongelegenheden voorafgaande vergunningen afgeleverd. Met een besluit van de Vlaamse Regering van 16 september 2016 werd de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunningen voor capaciteitsuitbreiding van rechtswege verlengd tot december 2025. Het besluit van de Vlaamse Regering van 13 november 2015 bepaalt dat initiatiefnemers met een voorafgaande vergunning voor een woonzorgcentrum of centrum voor kortverblijf, deze vergunning geheel of gedeeltelijk kunnen omzetten naar een voorafgaande vergunning of een erkenning voor een andere ouderenvoorziening in een planningsvergunning, voor een rust- en verzorgingstehuis of een psychiatrisch verzorgingstehuis, of in een erkenning van een thuiszorgvoorziening, telkens binnen dezelfde zorgregio. Vanuit de sector krijgen wij de vraag wat er in de toekomst met de nog toegekende voorafgaande vergunningen van woonzorgcentra en centra voor kortverblijf zal kunnen gebeuren. Men vraagt zich uiteraard af of die nog gerealiseerd kunnen worden in bijkomende capaciteit of in een andere zorgvorm.
De programmatie van woonzorgcentra is bij besluit van de Vlaamse Regering opgeschort tot december 2020. Dat betekent dat er geen bijkomende woongelegenheden via voorafgaande vergunning kunnen worden toegekend voor nieuwe initiatieven, noch voor de uitbreiding van bestaande woonzorgcentra. Bijkomende voorafgaande vergunningen, voor de verdere invulling van de programmatie, kunnen dus niet meer aangevraagd worden voor 2021. We spreken over een zogenaamde ‘programmatiestop’.
Minister, hoeveel woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf werden er ondertussen erkend in de periode 2015-2017? Voor hoeveel woongelegenheden zijn er erkenningskalenders afgeleverd voor de jaren 2018 en 2019?
Welke stappen zult u ondernemen met betrekking tot de voorafgaande vergunningen die reeds afgeleverd werden?
Zijn de huidige programmatienormen voldoende aangepast aan de huidige zorg- en ondersteuningsnoden van ouderen? Zo niet, wat kunnen we ondernemen om die te optimaliseren?
Beoogt u nog nieuwe voorafgaande vergunningen af te leveren voor woonzorgcentra en centra voor kortverblijf voor de periode na december 2020?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Coppé, in de periode 2015-2017 werden 6391 woongelegenheden in woonzorgcentra en in centra voor kortverblijf effectief erkend. Het betreft 6042 woongelegenheden in woonzorgcentra en 349 woongelegenheden in centra voor kortverblijf. Uitgesplitst over de betrokken jaren geeft dit 2003 woongelegenheden in woonzorgcentra en 137 woongelegenheden in centra voor kortverblijf in 2015. Voor 2016 en 2017 bedragen de aantallen respectievelijk 2514 woongelegenheden in woonzorgcentra en 116 woongelegenheden in centra voor kortverblijf in 2016, en 1525 woongelegenheden in woonzorgcentra en 96 woongelegenheden in centra voor kortverblijf in 2017. In deze cijfers is rekening gehouden met de goedgekeurde erkenningskalenders voor een ingebruikname in een kwartaal van 2015 tot 2017 waarvoor de effectieve ingebruikname uitgesteld werd naar een later kwartaal in de periode 2015 tot 2017. De wetgeving voorziet immers dat wanneer een goedgekeurde erkenningskalender buiten de wil van de initiatiefnemer om geheel of gedeeltelijk niet kan worden gerealiseerd in het goedgekeurde kwartaal, de initiatiefnemer tot maximaal twee jaar uitstel kan verkrijgen.
Voor 2018 werd voor 2531 woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf een erkenningskalender afgeleverd. Het betreft 2380 woongelegenheden in woonzorgcentra en 151 woongelegenheden in centra voor kortverblijf. Voor 2019 werd voor nog 599 woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf een erkenningskalender afgeleverd. Het betreft respectievelijk 582 woongelegenheden in woonzorgcentra en 17 woongelegenheden in centra voor kortverblijf. Voor 2020 zijn er ten slotte nog 66 woongelegenheden in woonzorgcentra waarvoor een erkenningskalender werd afgeleverd. Het betreft hier een uitgestelde erkenningskalender die initieel werd afgeleverd voor het derde kwartaal 2018.
In de cijfers voor 2018 tot en met 2020 is ook rekening gehouden met de goedgekeurde erkenningskalenders voor een ingebruikname in een kwartaal van 2016 tot 2018 waarvoor de ingebruikname uitgesteld werd naar een later kwartaal in de periode 2018 tot 2020.
U vroeg welke stappen ik zou nemen met betrekking tot de voorafgaande vergunningen die reeds afgeleverd werden. Voor een meer uitgebreid antwoord op deze vraag verwijs ik in eerste instantie naar de informatie die hieromtrent vervat zit in de conceptnota ‘Residentiële ouderenzorg: een échte thuis voor kwetsbare personen. Een stevige uitdaging voor de samenleving én zorgaanbieders’. Deze conceptnota omschrijft een geactualiseerde visie op het vlak van de rol en de opdrachten van woonzorgcentra in het continuüm van zorg en ondersteuning aan kwetsbare personen.
De Vlaamse Regering nam op 1 december 2017 akte van deze conceptnota die vervolgens voor advies voorgelegd werd aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Strategische Adviesraad voor het Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid (SARWGG) en de Vlaamse Ouderenraad. De gevraagde adviezen werden ondertussen ontvangen en worden verwerkt in een definitieve versie van deze conceptnota voor agendering op de Vlaamse Regering.
Zoals uiteengezet in deze conceptnota zal de Vlaamse Regering wat de verleende voorafgaande vergunning betreft voor bijkomende woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf waarvoor nog geen erkenningskalender werd verleend, de modaliteiten bepalen op basis waarvan in deze legislatuur de erkenningskalender zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2015, volledig ingevuld kan worden tot en met 2025.
In dit kader zal ook de mogelijkheid uitgewerkt worden voor initiatiefnemers met een dergelijke voorafgaande vergunning om deze geheel of gedeeltelijk om te zetten naar een voorafgaande vergunning of erkenning voor een andere ouderenvoorziening, in een planningsvergunning voor een rust- en verzorgingstehuis of een psychiatrisch verzorgingstehuis, of in een erkenning van een thuiszorgvoorziening, telkens binnen dezelfde zorgregio of hetzelfde werkgebied. Deze mogelijkheid werd reeds juridisch gecreëerd bij besluit van de Vlaamse Regering van 13 november 2015.
De beoogde reconversie zal uitgevoerd worden aan de hand van een aantal uitgangspunten. De reconversiesleutels bepalen de ruilwaarde van een voorafgaand vergunde woongelegenheid in een woonzorgcentrum en een kortverblijf aan de hand van objectieve criteria. De reconversiebeweging van dergelijke voorafgaande vergunningen wordt uitgevoerd binnen het kader van de erkenningskalender 2015-2025, zoals bepaald door het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2015. Er wordt in een traject ‘erkenningskalender’ en een traject ‘reconversie’ voorzien binnen de beschikbare middelen. Er wordt in deze legislatuur enkel in een reconversie voorzien van de voorafgaande vergunningen voor bijkomende woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf waarvoor nog geen erkenningskalender werd verleend. Er wordt in overleg met de sector bepaald onder welke specifieke voorwaarden de diverse reconversiemogelijkheden kunnen worden gerealiseerd. De toegewezen voorafgaande vergunningen voor bijkomende woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf kunnen ook samengevoegd worden.
Wat de stand van zaken betreft, kan ik u meedelen dat het afgelopen jaar het hiervoor vereiste inhoudelijk en juridisch kader intensief werd voorbereid. Hierbij werden met betrekking tot de reconversie verschillende pistes onderzocht op hun uitvoerbaarheid binnen het huidige en geplande wettelijke kader en de geponeerde beleidsopties. Over deze voorstellen vond ook regelmatig overleg plaats met de residentiële- en thuiszorgsector.
We zijn dit nu aan het verwerken in een ontwerp van besluit dat we in de volgende maanden aan de regering zullen voorleggen. Het is de intentie om in het najaar over een door de Vlaamse Regering goedgekeurd besluit te kunnen beschikken en hierover te kunnen communiceren naar het werkveld. Dit moet de mogelijkheid bieden aan betrokken initiatiefnemers om tegen eind 2018 de nodige aanvragen bij het agentschap in te kunnen sturen, zodat het agentschap die in de loop van de periode januari tot april 2019 kan verwerken en de beslissingen met betrekking tot de ingediende aanvragen aan de initiatiefnemers kan communiceren.
Hierdoor zal er dan ook binnen deze legislatuur een antwoord komen op de terechte vraag vanuit de sector wat er zal gebeuren met de nog toegekende voorafgaande vergunningen voor bijkomende woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf waarvoor nog geen erkenningskalender werd goedgekeurd.
Zijn de huidige programmatienormen voldoende aangepast? Zoals uitvoerig uiteengezet in de conceptnota ‘Residentiële ouderenzorg: een échte thuis voor kwetsbare personen. Een stevige uitdaging voor de samenleving én zorgaanbieders’ is de huidige berekening van de programmatie voor de woongelegenheden in woonzorgcentra sterk verouderd. Ze dateert van 1998, met een beperkte aanpassing in 2009. Deze berekening baseert zich immers enkel en alleen op demografische gegevens en houdt geen rekening met economische, maatschappelijke evoluties en gaat uit van een gelijkblijvend beleid.
Ik denk hier in het bijzonder aan de ontwikkelingen op het vlak van technologie en de medische wetenschap die ertoe bijdragen dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen, ook bij toenemende afhankelijkheid. Er zijn groeiende mogelijkheden op het vlak van aanpassing van de woning, de uitbreiding van het thuiszorgaanbod en thuiszorgondersteunende aanbod zoals oppashulp, dagopvang, dagverzorging en kortverblijf en de expliciete vraag van de burger om zich zo lang mogelijk thuis te blijven handhaven in de vertrouwde omgeving. Er is ook het beleidsmatige uitgangspunt van de vermaatschappelijking van de zorg en ondersteuning. Ten slotte en niet het minst zal ook in de toekomst de persoonsvolgende financiering in de ouderenzorg de oudere persoon en zijn mantelzorgers in staat stellen om, nog meer dan vandaag, de regie van de zorg en ondersteuning in eigen handen te nemen en zijn keuzes hierbij vraaggestuurd te oriënteren in plaats van aanbodgestuurd.
De handhaving van de huidige programmatiecijfers, enkel en alleen op demografische gegevens, zou gezien de vele ontwikkelingen getuigen van een zeer kortzichtige en gedateerde wijze van beleidsvoering. Dit zou immers betekenen dat men eenzijdig zou inzetten op één parameter, zijnde de toenemende leeftijd van de bevolking. Voor de woonzorgcentra zou zich dit vertalen in een belangrijke toename van het aantal woongelegenheden, bovenop het reeds vergunde aantal. De vraag is of dit zonder meer wenselijk is.
De verblijfsduur van de bewoners van een woonzorgcentrum is ook aan het dalen. We krijgen signalen dat er in bepaalde regio’s in Vlaanderen geen wachtlijsten zijn voor woonzorgcentra. Vandaar dat het belangrijk is dat initiatiefnemers die beschikken over voorafgaande vergunningen voor woongelegenheden woonzorgcentra, in de mogelijkheid worden gesteld om die om te zetten in andere woonzorgvormen, zoals dagverzorgingscentra of voor een betere financiering van de zorg, bijvoorbeeld reconversie naar een rvt-financiering.
De vraag naar zorg en ondersteuning van ouderen evolueert dus in de tijd aan de hand van diverse parameters en vergt uitdrukkelijk een dynamisch meersporenbeleid. Er zijn dan ook overtuigende redenen om de huidige programmatiecijfers te evalueren, te actualiseren en bij te sturen.
In het kader van de Vlaamse sociale bescherming wordt op dit ogenblik dan ook een instrumentarium ontwikkeld om de behoeften aan zorg en ondersteuning bij de Vlaamse bevolking in kaart te brengen en te monitoren. Ik verwijs in dit verband ook naar het lopende onderzoek van het Steunpunt WVG ‘Prognoses zorgnood en model van budgetbewaking’. De huidig van kracht zijnde programmatienormen van het woonzorgcentrum zullen op basis van de resultaten van deze studie bijgestuurd worden. Mogelijks zal men hierbij ook rekening houden met het gegeven dat ook een doelgroepspecifieke werking binnen een woonzorgcentrum kan worden opgezet.
Dit prognose- en monitoringmodel beoogt voor de sector van de ouderenzorg de noodzakelijke prognoses te maken op basis van demografische evoluties en – waar mogelijk – toekomstige evolutie van zorgzwaarte en sociaal-maatschappelijke en wetenschappelijke evolutie. Als dit model operationeel zal zijn, zal de overheid in de mogelijkheid zijn om simulaties uit te voeren met verschillende waarden voor de relevante parameters. Bijzondere aandacht dient hierbij te gaan naar de kuststreek waar in een toenemende mate oudere personen, al dan niet gedomicilieerd, verblijven.
Belangrijk element hierbij is het gegeven dat in uitvoering van het decreet Vlaamse Sociale Bescherming de Vlaamse Regering bij de start van een legislatuur, op basis van een analyse van de evolutie van de zorgnoden en rekening houdend met de budgettaire marges, een meerjarenraming moet opstellen met betrekking tot de onderdelen van de Vlaamse sociale bescherming waarvoor het beschikbaar aanbod geprogrammeerd is. Deze meerjarenraming wordt besproken in het Overlegcomité Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Zoals u aangeeft, is het verlenen van voorafgaande vergunningen voor bijkomende woongelegenheden in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf opgeschort tot en met 31 december 2020. Het moge duidelijk zijn dat we de volgende jaren, binnen de budgettaire mogelijkheden, alle prioriteit zullen geven aan de realisatie van de reeds verleende voorafgaande vergunningen via omzetting in erkenning of reconversie.
Of er na 31 december 2020 opnieuw voorafgaande vergunningen met bijhorende erkenningskalenders zullen worden afgeleverd, is een beslissing die zal moeten worden genomen door de volgende Vlaamse Regering. Ik ga ervan uit dat zodra het vermelde prognose- en monitoringmodel op punt staat, de programmatiecijfers geactualiseerd kunnen worden en aanleiding kunnen geven tot het opnieuw verlenen van voorafgaande vergunningen. Hierbij zal steeds rekening moeten worden gehouden met het hiervoor op dat ogenblik geldende juridische en budgettaire kader.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Bedankt, minister. Ik besef natuurlijk dat dit een heel technische vraag is. Het belangrijkste dat ik eruit onthoud, is dat als er reconversie kan gebeuren, we niet enkel rekening houden met de demografische cijfers, omdat dat uiteindelijk te kortzichtig zou zijn. Aan de kust zijn er heel veel ouderen, maar in bepaalde regio’s, bijvoorbeeld de Westhoek, zijn er geen wachtlijsten meer. In mijn eigen centrumstad slinken de wachtlijsten heel snel. Het is dus zeker noodzakelijk dat er gekeken wordt hoe de extra middelen die zouden kunnen worden ingezet, op de best mogelijke manier worden ingezet om de nodige hulp te kunnen geven. Daarom worden er mogelijkheden onderzocht om de reconversie toe te passen. Over de ruilwaarde die daarbij kan worden bepaald, zegt u dat er nog verder studiewerk is. Maar, trouw aan de conceptnota over residentiële zorg, zijn er verdere gesprekken gaande met de sector, om een zo goed mogelijk antwoord te kunnen bieden op de vragen die leven.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, het is een technische vraag, maar geen onbelangrijke, want dit is van belang voor de programmatie en hoe we de zorg in de toekomst willen invullen.
U zegt dat de huidige programmatieregels dateren van 1998 en deels zijn aangepast in 2009, en dat er een evaluatie moet komen. Voor mijn part moet er zelfs een aanpassing komen. De evaluatie is duidelijk. Puur op basis van demografische gegevens programmatiecijfers extrapoleren, dat geeft cijfers die gaan tot 60 procent meer woon- en zorgbedden in bepaalde regio’s, afhankelijk van de demografie van verschillende gemeenten. Dat is te kort door de bocht, denk ik. Het is absoluut nodig dat daar aanpassingen gebeuren. Het is ook nodig dat daarbij verschillende parameters betrokken worden. We moeten vertrekken van een goede raming van behoeften aan zorg in zijn verschillende aspecten. Daar moeten we onze programmatieregels, als die nog moeten blijven bestaan, op afstemmen.
Het klopt dat er in sommige regio’s geen wachtlijsten meer zijn voor woonzorgcentra. Hebt u daar een globaal overzicht van? Kunt u die wachtlijsten ook opsplitsen naar de verschillende zorgbehoevende ouderen? Het is natuurlijk een verschil om geen wachtlijst meer te hebben voor O-A-patiënten, maar bijvoorbeeld wel voor dementerenden. Hebt u daar een opsplitsing van? Ik ken dat voor mijn regio, maar niet voor Vlaanderen. Maar u hebt dat blijkbaar wel, als u ernaar verwijst.
Dat we reconversies moeten toelaten van voorafgaande vergunningen zonder erkenningskalender, is een goede zaak. U zegt dat er veel overleg is geweest met de sector en dat u het juridische kader aan het uitwerken bent tegen het najaar. Hebt u er in die besprekingen met de sector een zicht op waar die reconversies naartoe gaan? Ik heb u horen spreken over reconversie naar rvt-financiering. Is dat de voornaamste vraag van de sector? Ik neem aan dat ze dat zeker vragen. Gaat de reconversie dan meer naar daar dan bijvoorbeeld naar andere thuiszorgvoorzieningen? Kunt u al een zicht geven op wat de sector van plan is, buiten het juridische kader, waar we nog even op moeten wachten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We hebben geen globaal overzicht. We weten wel dat we daar op het terrein een aantal signalen over krijgen. Het is ook niet zo gemakkelijk om dat te maken, omdat we bijvoorbeeld weten dat mensen zich vaak bij verschillende woonzorgcentra inschrijven. Het is dus niet zo gemakkelijk om dat op unieke identificatie te doen. Wat ook speelt, is dat wij vermoeden dat er in woonzorgcentra met een bijzonder goede reputatie wel meer mensen kandidaat zijn dan in andere woonzorgcentra. Het is dus niet zo gemakkelijk om daar een overzicht van te maken.
Mijn aanvoelen is wel – en dat is toch voldoende besproken met de sector – dat het gewoon blind omzetten van de beschikbare portefeuille van voorafgaande vergunningen in klassieke residentiële ouderenzorg, geen goed idee is. In die zin is die reconversie wel belangrijk. In de conceptnota daarover staat ook wel in welke richting er kan worden gedacht. Wij denken aan rvt, zorgzwaarte, maar ook aan dagverzorgingscentra en andere vormen van dienstencentra. Er staan er een aantal opgesomd in de nota. Uiteraard is het ook een kwestie om met de sector voldoende draagvlak te vinden voor bepaalde opties, maar ze zijn wel benoemd in de nota die op de ministerraad is besproken en waarvan de adviezen nu binnen zijn.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Ik dank de minister. Dit zal in het najaar zeker nog verder de agenda van de commissie Welzijn bepalen, op het moment dat het juridische kader gekend is, om dan over te gaan tot de reconversiekalender.
De vraag om uitleg is afgehandeld.