Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de ter beschikking te stellen middelen voor de prioriteitengroepen
Vraag om uitleg over de volwassenenondersteuning bij personen met een handicap die uit een internaat van het Gemeenschapsonderwijs komen
Vraag om uitleg over de garantie van zorg 7 op 7 van personen met een handicap
Vraag om uitleg over de eventuele rol van de bijstandsorganisaties in het voortraject voor een persoonsvolgend budget (PVB)
Vraag om uitleg over de zorgcontinuïteit voor mensen die zorg met een persoonlijkeassistentiebudget (PAB) inkochten
Vraag om uitleg over de opvolging van de ongelijke financiering van voorzieningen in het kader van de persoonsvolgende financiering (PVF)
Vraag om uitleg over de overschakeling van verblijfszekerheid van 5 naar 7 dagen op 7 voor personen met een zware handicap
Vraag om uitleg over de beschikbare middelen voor het basisondersteuningsbudget (BOB)
Vraag om uitleg over het wegvallen van de garantie op bijkomende capaciteit van voorzieningen voor personen met een handicap
Vraag om uitleg over brieven van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) betreffende de terbeschikkingstelling van het persoonsvolgend budget
Vraag om uitleg over dubbele subsidiëring bij persoonsvolgende financiering (PVF)
Vraag om uitleg over de woon- en leefkosten voor personen met een handicap
Vraag om uitleg over de verschillende prioriteitengroepen in het kader van het persoonsvolgend budget (PVB)
Vraag om uitleg over de onduidelijke informatie over de intersectorale werking tussen pleegzorg en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH)
Gedachtewisseling over de stand van zaken van de transitie naar de persoonsvolgende financiering
Report
Mevrouw Godderis heeft het woord.
Voorzitter, ik vind het tegenover de mensen die hier aanwezig zijn, niet respectvol dat het zo lang geduurd heeft vooraleer deze vragen aan bod komen. De heer De Gucht heeft tweemaal zijn vraag uitgesteld. De afspraak was dat als een vraag om uitleg tweemaal werd uitgesteld, de vraag wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Ik vind het echt niet respectvol tegenover de mensen. Het spijt me dat ik het moet zeggen.
Het is genoteerd. Ik denk dat we dit in de toekomst beter moeten opvolgen, vooral ook omdat de volgorde van de agenda niet is gevolgd. Dat is natuurlijk een groot probleem als mensen worden gemobiliseerd om vergaderingen bij te wonen.
De heer Van Casteren heeft het woord.
Ik denk dat we ondertussen voor de derde maal een gedachtewisseling hebben over de stand van zaken van de persoonsvolgende financiering. Ik zal eerst op hoofdlijnen kort toelichten waar we vandaag staan in de transitiebewegingen, die toch wel bijzonder complex en bijzonder arbeidsintensief bleken te zijn. Ik geef een aantal cijfers rond de nieuwe procedures, die we hebben kunnen sprokkelen op een aantal kwartalen en het laatste kwartaal, met de nodige nuancering bij een aantal cijfers. Ik geef wat informatie over de wachtenden op een persoonsvolgend budget, de issues die op dit moment nog aan bod komen, ook in de pers en via diverse vragen, waarbij we even gaan focussen op de instroom bij een vergunde zorgaanbieder, de 5-7-7-7 en de zekerheid voor ouder wordende mantelzorgers, de prijs van de zorg, de soms alarmerende signalen over de loon- en leefkosten, de stijgende kost van de zorg en de facturatie, en het financieringssysteem as such, waar we ook nog een aantal aandachtspunten bij hebben voor wat we conceptueel hebben uitgedacht en waarvan we nu toch al korte evaluaties kunnen doen.
Waar staan we vandaag in de transitie? We hadden drie transitietrajecten. Een van de transitietrajecten was het omzetten van het aanbodgerichte naar het persoonsvolgende. Bij dat omzetten focussen we eigenlijk op een aantal deelaspecten. We moeten alle vragen die op de centrale registratie van de zorgvragen stonden, ook omzetten naar een persoonsvolgend systeem, zodat al die vroegere vragen nu ook naar een persoonsvolgend budget kunnen worden vertaald en de nodige prioritering kunnen hebben.
Die omzetting is gebeurd in twee fases. Alle zorgvragen die gekend waren op basis van onze foto van 1 mei 2016, zijn volledig afgewerkt. We hebben in totaal meer dan 18.000 brieven verstuurd. Meer dan 14.000 personen zijn nu met een vertaalde zorgvraag in een prioriteitengroep opgenomen. Zo’n 4600 vragen werden niet vertaald. Dat waren voornamelijk toekomstgerichte vragen, of vragen waar er geen geldige PEC-beslissing (Provinciale Evaluatiecommissie) was rond de erkenning van de handicap.
Dan zitten we nog met de zorgvragen na de foto, tussen 1 mei en 31 december 2016, de periode waarna we alle transitietrajecten hebben gedaan en alle bepalingen met de gegevens die toen binnenstroomden. Die werken we af tegen het einde van het jaar. Dat zijn dan de nieuwe vragen die werden gesteld in de oude procedure en die nog via de oude procedure moesten worden afgehandeld, alsook de opgeloste vragen, instromers, mensen die opgenomen zijn in andere sectoren – psychiatrie en dergelijke meer – en ook overlijdens. Daar zijn ook een pak brieven verstuurd. We hebben zo’n 2200 personen met een vertaalde zorgvraag. Een 680-tal vragen werd niet vertaald, om diverse redenen.
Als we het dan niet enkel over de zorgvragen hebben, maar ook over het aanbod, dan hebben we het over twee aspecten. Ten eerste: de transitie zorg in natura, voor mensen die bij een vergunde zorgaanbieder zorg genoten en waar de finaliteit was om bij de gebruikers en ook de zorgverstrekkers de evolutie te maken van zorg in natura, met een aanbodfinanciering, naar de persoonsvolgende financiering. Daar hebben we ook gewerkt met twee fases. Alle gebruikers op 31 maart, waar we de omzet hebben gedaan, dat is ook afgerond. Nu moeten we, met de verwerking van de in- en de uitstroom voor de FAM’s (flexibel aanbod meerderjarigen) tussen 1 april en 31 december, nog wat bijkomende gegevens opvragen, zodat we eind december van dit jaar ook die verwerking kunnen doen en eigenlijk alle budgetten klaar kunnen zetten, zodat iedereen op 1 januari 2018 zijn uiteindelijke gecorrigeerde – met alle technische correcties en dergelijke – eindbudget heeft, en dat de onderhandelingen over de dienstverleningsovereenkomst kunnen beginnen.
We vermelden hier de in- en uitstroom, omdat we daar nieuwe gegevens moeten aanvragen. We hebben gezien dat in sommige FAM’s de instroom groter is dan de uitstroom. In sommige FAM’s hebben we meer instroom gezien dan uitstroom. De bedoeling was, via de omzendbrief en de richtlijnen, dat iedereen zijn in- en uitstroom een beetje in evenwicht zou houden, omdat we binnen het totale budgettaire pakket de transitie doen. In een aantal gevallen hadden we gedacht dat je de in- en de uitstroom niet altijd 100 procent kunt inschatten, maar we zagen toch wel dat we met tientallen boven de uitstroom zaten, en daar zaten we toch echt weer met een probleem.
Daar zijn wel keuzes gemaakt binnen de taskforce. Als een vergunde zorgaanbieder meer instroom realiseert dan er uitstroom is, en dat gaat over significante verschillen, dan moet de zorgaanbieder daar zelf de verantwoordelijkheid voor nemen, omdat die mensen instromen zonder dat daar budgettaire middelen voor uitgetrokken zijn. We hebben wel afgesproken met de koepels van de sector dat in alle transitiebewegingen de continuïteit van de ondersteuning voor elke gebruiker moet worden gewaarborgd vanuit het Kwaliteitsdecreet, zodat we, ook als de instroom groter is, toch ook een zorgcontinuïteit kunnen garanderen binnen de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder.
We streven ernaar om tegen 1 januari 2018 alle aangepaste PVB’s te kunnen klaarzetten. We gaan dat vooral doen via mijnvaph.be, zodat iedereen zijn budget kan raadplegen. In veel gevallen is er een aanpassing op basis van technische correcties, van fouten in excels en databestanden. In veel gevallen gaat het om een aanpassing van een of twee cijfers na de komma in het puntenaantal. Dat zijn zeer beperkte wijzigingen. Dan moeten we binnen de sector ook nog kijken of het hanteerbaar is dat we de beslissing gewoon in mijnvaph.be zetten met een beslissingsbrief, of dat we ook nog eens alle brieven met de post versturen. Dat moeten we bekijken als we alle correcties hebben doorgevoerd.
Er is niet alleen zorg in natura. We zitten ook met de omschakeling van het aanbod, van de transitie PAB en persoonsgebonden budgetten. Ook die gebruikers moesten we omzetten naar een persoonsvolgend budget. Volgens de filosofie van de persoonsvolgende financiering moeten we ook daar de naakte kost bekijken. Ze hebben de naakte zorgkost gecommuniceerd gekregen. Daar komt uiteraard nog een beheerskost van 11,94 procent bovenop. Daar zit een budget van 50 euro lidgeld voor de bijstandsorganisatie bij. En de VIA 4-middelen die toen zijn afgesproken, zijn ook verdeeld over de budgetten die daar zijn omgezet.
Bij de omschakeling van de combinaties – mensen die PAB combineerden met zorg in natura – hebben we ook een aantal dingen moeten omzetten. We hebben daar het verlaagde persoonsvolgend budget, waar we de beheerskost hebben afgetrokken, van het deel PAB-middelen bij genomen met de middelen FAM voor het deel dat zij via zorg in natura opnamen. Dat is dus eigenlijk de combinatie van die twee berekeningen.
Die middelen FAM voor het deeltje zorg in natura, daar zit uiteraard ook de problematiek in van de historische correctie. En dus zit ook daar de problematiek van de historische ongelijkheid die mee vertaald is in het persoonsvolgend budget – voor dat luikje dan toch.
De vorige keer heb ik het vrij uitvoerig gehad over die historische correctie, over de problemen en aspecten die we zijn tegengekomen. Nu hebben we vanuit de taskforce een aantal afspraken gemaakt. Ondertussen is ook de regelgeving in voorbereiding om die afspraken en akkoorden verder vorm te geven en het budgettaire kader daarvan te bekijken.
We hebben toen besproken dat de finaliteit moet zijn dat we gelijkwaardige budgetten voor gelijkwaardige zorgprofielen maken. Als we dat voor alle ruim 20.000 cliënten moeten doen, is dat uiteraard ook een enorme transitiefase. Daarom hebben we dat opgesplitst in twee fases. We doen een correctie in fase 1, 2018, en een correctie in fase 2, die over meerdere jaren zal lopen. Want au fond moeten al die meer dan 20.000 klanten opnieuw een inschaling hebben. Die moeten een ZZI doorlopen, die moeten de frequentie en de ondersteuning allemaal opnieuw laten objectiveren. Dat is toch wel een serieus werk. Maar met alle testen en oefeningen en alle problemen die we zijn tegengekomen, zijn we het wel allemaal eens dat dat de enige manier is om die gelijkwaardige budgetten voor gelijkwaardige profielen te kunnen maken.
We gaan ook nog samenzitten met de indieners van de procedure bij de Raad van State, om te kijken hoe het verder moet met die procedure, want volgens ons hebben wij toch echt wel een volwaardig alternatief om naar die gelijkwaardige budgettering te kunnen overgaan. De besluiten daarvoor zijn in opmaak, evenals de budgettaire consequenties die we inschatten.
Correctiefase 1 houdt in dat in die voorzieningen waar de grootste historische achterstand zit, we in 2018 die grootste achterstand wegwerken. We spreken dan over een zeventigtal zorgaanbieders. Afhankelijk van de budgettaire context hebben we een aantal simulaties gemaakt. We zijn tot het akkoord gekomen dat we voor de individuele klanten bij die zeventig zorgaanbieders tot 87 procent van het budget kunnen garanderen, conform de ingeschatte zorgzwaarte en het zorggebruik. Alle voorzieningen moesten in de vorige transitiefase een inschatting maken van de zorgzwaarte en het zorggebruik. Als we kijken naar de resultaten van die inschatting, en we komen tot het wegwerken van de historische achterstand, dan kunnen we iets van een 8500 cliënten bedienen, die tot 87 procent van die ingeschatte waarde zouden kunnen hebben. We spreken dan over een nettoverhoging van 7 tot 8 procent, op basis van de transitiebudgetten, zonder de correctie die daarbij zat. Vanaf 1 juli volgend jaar kunnen we het verhoogde budget toekennen.
Uiteraard is dat een extra investering. We zoeken in de algemene middelen naar oplossingen. We kijken ook naar de aspecten van de taxshift, de VIA-onderhandelingen, waar een budgettaire marge zit, en de sociale maribel. We bekijken samen met de organisaties of we via de sociale maribel tot een protocolakkoord kunnen komen tussen het VAPH en de sociale partners, om daar een deel van de herschikking van de middelen voor die correctiefase te kunnen doen. We hebben een breed engagement van alle sociale partners om dat op die manier te kunnen aanpakken. Zodra de regelgeving beslist is, kunnen we daar al de eerste globale stappen zetten om die uitbetalingen in juli volgend jaar te kunnen doen.
Correctiefase 2 loopt over meerdere jaren, tot 2022. Daar moeten we binnen de totale populatie van mensen die zorg in natura hebben op dat moment, bekijken of dat is afgestemd op het reële zorggebruik en de zorgzwaarte.
Dat is een serieuze oefening, waarbij de nodige omzichtigheid en alertheid aan de dag moet worden gelegd.
Zoals ik al zei, moeten alle PVB's die in het kader van de transitie zorg in natura, PAB en PGB ter beschikking werden gesteld, worden herzien. We moeten de zorgzwaarte bepalen, we moeten het zorggebruik bepalen en dat moet conform de nieuwe toeleidingsprocedure zijn, met uitzondering van een ondersteuningsplan uiteraard, want dat zijn mensen die eigenlijk al ondersteuning hebben, al een budget ter beschikking hebben en dat ook uitgeven, of in een voucher zitten. De stap van het ondersteuningsplan doen we niet.
Wat we met de sector uiteraard nog moeten afstemmen, is wat het referentiepunt is van het actueel zorggebruik. We zitten met een transitie-oefening 2019-2022. Afhankelijk van wanneer je bij iemand komt om een zorgzwaartemeting te doen, moet je kunnen bepalen wat het actuele zorggebruik is. Dan zal de discussie nog zijn wat actueel zorggebruik is. Ga je dan twee jaar of een jaar voor het actuele jaar terug of niet? Dat item moet nog worden uitgeklaard.
We hebben met de sector uiteraard ook afgesproken dat vanaf het moment dat we een herzien persoonsvolgend budget hebben, dat binnen de zes maanden ter beschikking wordt gesteld en dat we telkens die ter beschikkingstellingen doen in het begin van het jaar of in het midden van het jaar, en wanneer we meer naar het einde van het jaar gaan, er minimum drie maanden na de beslissing een ter beschikkingstelling gebeurt.
Een ander transitietraject is de invoering van het systeem van woon- en leefkosten. Er is de eigenbijdrageregeling. We moeten kijken welk globaal systeem er komt voor al die persoonsvolgende budgetten. Als we met woon- en leefkosten gaan werken, mag er ook geen onderscheid meer zijn in het aanrekenen van leefkosten tussen cliënten op basis van de zorgvorm. Dat moet gebeuren op basis van de ondersteuningsnood en waar je op dat moment zit. Je moet dus bekijken waar je woon- en leefkosten zich situeren op basis van actuele kosten en niet op basis van aanbodfinanciering, residentieel versus andere soorten ondersteuningsvormen.
Daar hebben we al regelgeving over. Een deel is opgenomen in het Kwaliteitsbesluit, met een duidelijke omschrijving van woon- en leefkosten. We zeggen ook dat je als vergunde zorgaanbieder transparant moet zijn. Als je woon- en leefkosten aanrekent aan je klant, dan moet je ook transparant zijn over hoe die kosten berekend zijn en wat er in die kosten allemaal zit. We zitten daar met een overgang van een systeem. In de vroegere eigen bijdragen zat er ook nog een deel loonfinanciering. Gespreid over meerdere jaren doen we een afbouw van de eigen bijdragen naar woon- en leefkosten. De vroegere loonfinanciering via de eigen bijdragen wordt op meerdere jaren via de efficiëntie-oefeningen binnen de vergunde zorgaanbieders zelf geoptimaliseerd en zo kan je naar een systeem van woon- en leefkosten evolueren. Die omschakeling moet volledig gerealiseerd worden tegen 2021.
We zien nu al dat we in het kader van woon- en leefkosten moeten nadenken over de financieel zwakkere gebruikers. Die discussies worden gevoerd in de taskforce. We zitten met huurkosten. Verrekent men al dan niet VIPA-kosten (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden) in die huurkost? Hoe doet men dat? De koepels zijn daar goed over aan het nadenken. Er zijn berekeningsmethodieken en softwareprogramma's ontwikkeld om die facturatie te doen, maar we krijgen toch signalen dat het niet altijd even eenvoudig is om die berekeningen te doen. Afhankelijk van om welke vergunde zorgaanbieder het gaat, zitten daar wel verschillen op.
We moeten daar kijken of we de zwakkere gebruikers kunnen beschermen, hen beter kunnen informeren wat hun rechten en plichten zijn, wat er allemaal in een overeenkomst en in een facturatie moet staan, wat er allemaal moet worden uitgelegd, hoe gebruikersraden goed moeten worden geïnformeerd, of we daar nog brochures voor moeten opstellen of niet. We moeten goed nadenken hoe we die financieel zwakkere gebruikers maximaal kunnen beschermen en informeren.
Dan nog iets over minderjarige personen met een handicap. Er is sowieso afgesproken dat we starten met PVF voor minderjarigen op 1 januari 2019. Vandaag is er nog een taskforce PVF minderjarigen geweest waarbij ik signalen heb ontvangen dat er globaal een akkoord was – ik was er niet zelf bij – over een gefaseerde invoering en over de transitietrajecten, die toch bijzonder complex zijn, en voor minderjarigen nog complexer.
Daar wordt op dit moment een plan van aanpak voor uitgewerkt dat nog politiek gevalideerd moet worden. We moeten ook nog de discussie hebben hoe we die invoering zullen uitwerken via het plan van aanpak, met alle deelfacetten. Daar moet de nodige regelgeving voor worden aangepast. Dat is nog een vrij intensief traject.
Wat betreft de kwartaalrapportering hadden we de vorige keer al een aantal cijfers gegeven. Op basis van de aanvragen van het PVB niet-rechtstreeks toegankelijke hulp, zien we in het derde kwartaal 2017 ongeveer 175 aanvragen voor een tijdelijk budget in het kader van een noodsituatie, waarvan we er 122 hebben geweigerd omdat ze niet strikt voldeden aan de definitie van wat wettelijk is vastgelegd als een noodsituatie. We hebben de discussie al gehad over het feit dat de noodsituatie veel te streng is en dat dat veel losser moet zijn. Mensen in nood moeten worden geholpen. Vorige keer heb ik ook al gezegd dat de noodsituatie een papieren procedure is. We zitten ook met een overlap met maatschappelijke noodzaak. Dat hebben we op voorhand niet goed kunnen inschatten, maar we weten ook wel dat er nog een en ander kan worden geoptimaliseerd. Van dat traject zijn we nu een evaluatie aan het maken.
Los daarvan zijn er ongeveer 800 aanvragen voor een langlopend PVB. Ongeveer 48 procent van die aanvragen betreft een eerste aanvraag via de gewone toeleiding. Ongeveer een vijfde of 22 procent van die aanvragen is een aanvraag voor een herziening van een PVB. Het gaat om zowel een herziening van een PVB dat al ter beschikking werd gesteld en waar men op vrij korte tijd een hoger budget voor wilde, als een herziening van een toegewezen PVB, waar men eigenlijk nog op de wachtlijst staat, maar waarbij mensen al zeggen dat ze een hoger budget willen als ze ooit een terbeschikkingstelling krijgen.
De overige zijn aanvragen in het kader van zorgcontinuïteit van minder- naar meerderjarigheid, en aanvragen voor een PVB na een noodsituatie. Een noodsituatie is 22 weken, waarna opnieuw moet worden bekeken of het een permanente noodsituatie is of niet. Dan zijn er nog aanvragen die gebeuren bij ter beschikking gestelde budgetten op basis van een vertaalde CRZ-vraag (Centrale Registratie van Zorgvragen), waarbij men een jaar tijd krijgt om een ondersteuningsplan PVB op te stellen omdat de vertaalde CRZ-vragen toen op basis van een momentopname gebeurden en men een jaar de tijd krijgt om die te actualiseren.
Wat betreft vergunde zorgaanbieders en geregistreerde initiatieven zijn er ondertussen 17 geregistreerde initiatieven groene zorg. De vragen naar registratie worden binnen de week afgehandeld. Dat zijn geen complexe aanvragen. Het gaat om een vrij eenvoudige procedure en voorwaarden. Dat kan vrij snel. De aanvragen om als nieuwe zorgaanbieder te worden vergund, zijn wel complexer. Dan moet een businessplan worden bekeken, een meerjarenanalyse en dergelijke meer, waarbij men op termijn naar kwaliteitsvoorwaarden kan gaan, met allerlei juridische aspecten die daarbij komen kijken. Sinds de start zitten we op 25 aanvragen, waarvan er 7 in 2016 werden vergund. 3 aanvragen werden afgewezen en 5 zijn op dit ogenblik nog in behandeling. We zien nu op basis van de complexiteit van de aanvragen dat we gemiddeld ongeveer 6 maanden nodig hebben om heel de procedure af te handelen en die vergunning toe te kennen.
Er werden er in de eerste helft van 2017 987 PVB's ter beschikking gesteld aan 933 individuen. Sommigen hebben meerdere vragen, vandaar dat die aantallen soms verschillen.
Op de eerste plaats zijn er terbeschikkingstellingen in de prioriteitengroepen. Dat zijn er 307. Op de tweede plaats staat noodsituatie, met 215 budgetten. Op de derde plaats komt PVB's na een noodsituatie, eigenlijk de langlopende budgetten. Op de vierde plaats staat de zorgcontinuïteit minderjarigen-meerderjarigen. Dan hebben we in veel mindere mate de spoedprocedure en de maatschappelijke noodzaak.
Zodra een budget ter beschikking is gesteld, gaan we kijken wat er gebeurt met de budgethouders in het nieuwe systeem. We zien dat 90 procent van de nieuwe budgethouders is opgestart. Voor de 10 procent die nog niet is opgestart, hebben we een intensieve telefoniecampagne gevoerd. We bellen alle budgethouders persoonlijk op, en na twee maanden krijgen ze een herinnering en vragen we hoe het komt dat ze nog niet zijn opgestart. Komen jullie problemen tegen of niet? Hebben jullie al contact opgenomen met een bijstandsorganisatie? De vierde maand intensifiëren we dat en bekijken we of het niet nodig is dat een bijstandsorganisatie optreedt om naar een activering van het budget te kunnen gaan, los van de bemiddeling waarbij we naar zeer complexe zorgvragen gaan en we naar een formele bemiddeling moeten gaan met verschillende vergunde zorgaanbieders. Die regelgeving is nog in opmaak. De grens tussen bemiddeling van een bijstandsorganisatie en een complexe bemiddeling vanuit het VAPH met vergunde zorgaanbieders moeten we nog vaststellen. De procedures moeten we ook nog in regelgeving verankeren. Dat loopt allemaal nog.
Ik toon u twee taartdiagrammen: het blauwe deel is de besteding in voucher bij een vergunde zorgaanbieder, het oranje deel is de besteding in cash en het gele is de combinatie van de beide, dus mensen die zowel voucher als cash besteden. Als we kijken naar de totalen voor alle budgethouders, zien we dat op dit moment het merendeel van de budgethouders voornamelijk bij een vergunde zorgaanbieder in voucher zit. Dat is ook logisch. We hebben heel de transitie zorg in natura gezien, en op de totaliteit van de populatie budgethouders zitten er nog veel mensen volledig in voucher. We hebben toch al een gradatie van wie er in cash besteedt en wie de combinatie van beide systemen doet.
Als we gaan kijken naar de nieuwe budgethouders op basis van de nieuwe procedure, zien we al een significante verschuiving. Men is de verschillende bestedingsmogelijkheden volop aan het ontdekken en ze worden ook wel gebruikt.
We zien dat de voucher in de totaliteit nog een overwicht heeft, maar dat de cashbesteding en de combinatie wel in belang toenemen.
Wat betreft de terbeschikkingstellingen van de persoonsvolgende budgetten stellen we vast dat er meer zorggarantie is dan vroeger. We hebben een combinatie van verschillende ondersteuningsvormen. Er is het basisondersteuningsbudget. We hebben elk jaar geïnvesteerd in meer middelen voor rechtstreeks toegankelijke hulp. We hebben de bestedingsmogelijkheden ook meer flexibel en vlotter inwisselbaar gemaakt.
Met de automatische toekenningsgroepen kunnen we voor de grootste en dringendste noden onmiddellijk een budget ter beschikking stellen. Dat is een verandering ten opzichte van de vorige financieringsmethodiek. We werken met drie prioriteitengroepen met een percentageverdeling van alle middelen zodat ook minder dringende vragen een perspectief hebben. In de drie prioriteitengroepen worden er regelmatig budgetten toegekend.
Iedereen vraagt ons wanneer de informatie er komt over op de hoeveelste plaats men staat in prioriteitengroep 1, 2 of 3 en hoelang men zal moeten wachten. Dat zijn legitieme vragen en dat was ook de reden waarom we de prioriteitengroepen met de chronologie hebben opgesteld, maar de gegevens zijn momenteel nog niet voldoende stabiel. Ik wil daar straks meer in detail op ingaan. De monitoring is op basis van een half jaar, waardoor we nog geen voorspellingen kunnen maken. We zijn nog maar tien maanden bezig en we hebben nog maar cijfers van twee kwartalen. We zijn ook afhankelijk van de beschikbaarheid van de middelen, van de uitbreiding en de reguliere uitstroom. Ook die kennen we nog niet op jaarbasis. We kunnen daar schattingen over doen. We hebben ook nog geen volledig zicht op wat op jaarbasis de gemiddelde kost is van de automatische toekenningsgroepen. We kennen de hoeveelheid niet en we kennen ook het budgettaire kader niet. Als u nu vraagt om zwart op wit te geven wanneer welke toekenning kan gebeuren, dan moeten we eerlijk toegeven dat we dat nog niet kunnen, want elke voorspelling die we doen, zal fout zijn omdat de data niet stabiel genoeg zijn en de analyseperiode nog niet groot genoeg is.
Streven we daarnaar? Uiteraard, maar dan moeten we minstens één jaar cijferanalyses kunnen doen om te zien of er een vaststaande trend is en of dat we voorspellingen kunnen doen die vrij stabiel zijn. Dan zullen we hoogstwaarschijnlijk wel assumpties kunnen maken over de wachttijden en dergelijke meer.
Ik heb in mijn inleiding gezegd dat er in de media extra aandacht gaat naar een aantal knelpunten. Een ervan is het gebrek aan instroom bij vergunde zorgaanbieders. Dat is het debat over de lege kamers. Er is gekozen voor een persoonsvolgend systeem en niet voor een aanbodgericht systeem. We zijn tien maanden bezig en de hele sector zit in transitie. De gebruikers moeten het nieuwe aanbod verkennen en weten wat er allemaal mogelijk is. De zorgaanbieders moeten als sociaal ondernemer ook een traject afleggen. Ze moeten nog de omslag maken van een klassiek aanbodgefinancierd systeem naar een vraaggestuurd systeem. Dat gaat niet zonder slag of stoot, en er zal de nodige tijd overgaan om die twee systemen op elkaar af te stemmen.
We zien nog geen grote verschuivingen. Het is niet zo dat er voorzieningen zijn die bijna leeglopen. Als we kijken naar het puntensaldo bij de vergunde zorgaanbieders, dan zien we dat de verschillen zich situeren tussen plus 5 of min 5 procent. Er zijn er een aantal met wat grotere verschillen, maar al bij al zien we dat er toch niet echt grote verschuivingen zijn. Uiteraard zijn er kleine verschuivingen binnen een vergunde zorgaanbieder, maar het is niet zo dat er grote, fundamentele verschuivingen zijn. Deze zijn het resultaat van de systeemswitch.
We hebben zowel de klanten als de zorgaanbieders daarin willen ondersteunen. We hebben de Wegwijzer VAPH aangemaakt, waar de vergunde zorgaanbieders hun aanbod kunnen ingeven. Klanten kunnen er zien wat er allemaal op de markt is en waar ze hun budget aan kunnen besteden. Meer dan 200 van de 265 vergunde aanbieders hebben hun aanbod ondertussen ingegeven op onze website. Dat aanbod is raadpleegbaar en er zijn in totaal meer dan 730 aanbodlocaties op de Wegwijzer ingegeven. We zien dat er gemiddeld 70 zoekopdrachten per dag zijn. Van die zoekopdrachten resulteert 75 procent in het doorklikken naar het aanbod.
We hebben ook een coachingtraject opgezet voor een aantal vergunde zorgaanbieders. We hebben zelfs een traject opgezet samen met de koepelorganisaties omdat we van een aantal voorzieningen noodkreten hadden ontvangen. De transitie, de hele nieuwe beweging en de nieuwe financieringsmethodieken zijn vrij complex en vrij nieuw. Daarom steken we een helpende hand uit. Samen met de koepelorganisaties gaan we na hoe we kunnen helpen op vlak van hr-management, financieel management, organisatiebeheer en klantenmanagement. Die intakegesprekken zijn gestart en de coachingtrajecten kunnen nu stilaan vormkrijgen waarbij we nagaan per vergunde zorgaanbieder op welke aspecten men coaching nodig heeft.
Ook niet onbelangrijk in de transitiefase is het kijken naar de financiering. We voorzien in 25,35 procent organisatiegebonden middelen op de persoonsvolgende budgetten zodat we ook wat marge hebben om de organisatie op een kwalitatieve manier te laten functioneren. We voorzien dus niet enkel in middelen voor de naakte ondersteuningskosten, maar ook voor overheadkosten en dergelijke. Als er mensen uitstromen naar een andere vergunde zorgaanbieder, dan is het niet zo dat die 25 procent van het budget meteen weg is. De 25,35 procent wordt berekend op het gemiddeld aantal zorggebonden punten van de voorbije twee jaar. Er zit dus een vertragend effect van twee jaar op. Er is dus toch wel wat marge voor de vergunde zorgaanbieders om met de nodige voorzichtigheid en de nodige financiële garantie aan sociaal ondernemerschap te kunnen doen. Er is ook wettelijk bepaald dat de voucher tot twee maanden na het overlijden van de budgethouder wordt doorbetaald. Dat is ook logisch omdat een organisatie cashgericht moet kunnen kijken hoe de zorg en ondersteuning voor een grotere populatie kan gebeuren.
We hebben zeker ook aandacht voor de problematiek van steun en zekerheid voor ouder wordende mantelzorgers. Daar zit zeker de 7-op-7-discussie in en het verhaal van de respijtzorg. Na de transitiezorg in natura hebben we altijd gezegd dat er zorgcontinuïteit is. Als men geen wijziging van de voucher en de overeenkomst doet, dan kan de vergunde zorgaanbieder zorgcontinuïteit garanderen. Dat is ook zo afgesproken binnen de sector.
Het is ook belangrijk dat we de respijtzorg hebben voor de mantelzorgers als dat nodig mocht zijn. Als men sporadisch, ad hoc en zeer beperkt extra ondersteuning nodig heeft, dan zal de vergunde zorgaanbieder die extra ondersteuning ook garanderen zodat de mantelzorger toch wat marge heeft. Dat is opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot de kwaliteitszorg. Dat zijn engagementen die de sector is aangegaan in het kader van de hele persoonsvolgende financiering.
Ondertussen zijn we een nieuw besluit aan het maken om het vroegere kortverblijf te regelen. Iemand die iets langer intensievere ondersteuning nodig heeft en al een persoonsvolgend budget heeft, moet ook gebruik kunnen maken van kortverblijf. In het vroegere systeem hebben we gezien dat kortverblijf voordelen had. Dat zijn we nu regelgevend aan het verankeren opdat het kortverblijf tot de mogelijkheden behoort om een deel respijtzorg op te nemen.
Verder is er de hele 7-op-7-discussie. Die moet ook in regelgeving worden opgenomen. Alvorens de regelgeving nog maar was geschreven, was er al commotie over het feit dat men minstens 6 maanden aaneensluitend in een voorziening moet verblijven. Daar zijn ook al de nodige vragen over gesteld. Uiteindelijk komt het erop neer dat we op vraag van de mantelzorgers binnen de tasforce hebben gezegd dat als mantelzorgers het op een bepaald moment niet meer aankunnen om in de weekends die zorg op te nemen en als er een duidelijke behoefte is aan 7-op-7-opvang, dan zetten we daar een tijdsvenster van 6 maanden op om na te gaan of ze die 7-op-7-zorg wel nodig hebben. Van het moment dat we zien dat het effectief niet anders kan en dat de persoon 7 dagen op 7 in de voorziening moet verblijven om welke reden dan ook, dan wordt er automatisch een verhoogd budget ter beschikking gesteld. Er is dan de discussie dat men niet meer naar een feestje kan gaan en dergelijke. Zo gebeurt het in de praktijk niet. Mensen zijn heel schappelijk. Er wordt binnen dat tijdsvenster van 6 maanden gekeken of het effectief wel nodig is om die 7/7-ondersteuning te bieden. De middelen zijn nog altijd schaars en we moeten altijd een afweging maken hoeveel middelen we bijkomend kunnen geven aan mensen die al ondersteuning hebben in functie van mensen die nog niets of een BOB hebben en de wachtenden. Dat is een pure budgettaire kwestie en heeft niets te maken met de systematiek of de financieringsmethode.
De zorgcontinuïteit is heel belangrijk. Die was er vroeger niet. Als er minderjarige opvang was, dan moest men bij de overgang naar meerderjarigheid opnieuw alle procedures doorlopen. Werd men geprioriteerd, dan kon men een aanvraag indienen. Dat is niet logisch voor minderjarigen die al opvang genieten en doorstromen naar meerderjarige zorg. Er is niet langer een breuk maar er wordt zorgcontinuïteit geboden. We zullen dat gefaseerd invoeren.
Ook op dat vlak lopen er nog discussies, die we hebben opgevangen.
Dat zijn dan discussies over jongeren die na afloop van de schoolloopbaan in een multifunctioneel centrum zitten en daar ondersteuning krijgen, maar naar het buitengewoon onderwijs gaan. De financiering van de uren waarin ze buitengewoon onderwijs genoten, waarna ze naar meerderjarigenzorg gaan en eigenlijk een dagbesteding of een dagondersteuning nodig hebben, die financiering zat er in de minderjarigenzorg niet in. Dat is dus ook weer dezelfde discussie over bijkomende budgetten voor een zorgvraag die in minderjarigenzorg niet was gefinancierd. We moeten dus ook daar bekijken hoe dat zit binnen de zorgcontinuïteit.
Een discussie die al jaren bezig is, is die over de internaten met permanente openstelling (IPO) en het GO!, waar die financiering eigenlijk niet traditioneel vanuit de welzijnssector kwam. We moeten dat nu bekijken. Daarvoor is er dan geen zorgcontinuïteit, want die middelen waren niet welzijnsgebonden. We zijn nu een analyse aan het doen, samen met Onderwijs, om te zien over welke kostprijs we het hebben, hoe groot de populatie is die daar een overstap naar meerderjarigenzorg gaat doen, zodat we kunnen becijferen wat de omvang van de problematiek is en de nodige conclusies trekken over welke maatregelen we daar gaan nemen.
Ook de prijs van de zorg en de woon- en leefkosten vragen permanent onze aandacht. We merken dat er toch ook een toenemend inzicht is, zowel bij vergunde zorgaanbieders als bij klanten, bij personen met een handicap zelf. Zij beseffen nu ook wel wat daadwerkelijk de kostprijs van zorg en ondersteuning is. Vroeger werd het achter de schermen gefinancierd, en nu moet iedereen eigenlijk gaan berekenen wat de waarde is van die zorg en ondersteuning. Iedereen begint stilaan te beseffen hoeveel die daadwerkelijk waard is. Uiteraard is dat nog niet stabiel, moeten die inzichten nog groeien, moet daar nog intervisie zijn, maar het is ook maar omdat we met het systeem zijn gestart dat dat inzicht ook aan het groeien is.
We zien ook wel dat een aantal voorzieningen de reële prijs aanrekenen. Voorlopig denken we dat dat veeleer casuïstiek is, dat het geen structurele aspecten zijn. In de eerste transitiefase werkten we met inschattingen op basis van zorgzwaarte en frequentie. Daar kwam dan een kaasschaaf op, op basis van de totaliteit van de middelen. De geschatte kostprijs voor een klant lag dus eigenlijk hoger dan wat daadwerkelijk werd toegekend op basis van de gefinancierde budgetten binnen het macrobudget. Een aantal voorzieningen zeggen eigenlijk: de inschatting toen was zoveel euro of zoveel punten, en dat is eigenlijk de reële prijs die we u gaan aanrekenen. Men beseft eigenlijk niet voldoende dat de vroegere gefinancierde kostprijs van die ondersteuning toen eigenlijk lager lag. Dat kan dus ook een effect hebben en meespelen, zodat die prijsverschillen daar wel zijn.
We zien daar uiteraard ook een effect van die historische ongelijkheid, met die voorgaande discussie. Als die ongelijkheid daar nog is, dan beperkt dat uiteraard de mogelijkheden van de klanten die in die voorziening zitten.
Wat we ook zien, is dat mensen die hun rugzakje hebben, beginnen te rekenen: welke zorg krijg ik met dat rugzakje? Dat is ook eigen aan het systeem. Vroeger had je een totale populatie binnen een voorziening, met een totaalbudget qua financiering daarvoor. Je verdeelde de zorg- en ondersteuningsnoden en een aantal noden, en je had een soort solidariserend effect. Nu zien we dat iedereen zijn rugzakje bekijkt en er twee keer over nadenkt of hij een deel van zijn budget kan solidariseren met de rest van de gebruikers of niet. We merken dat dat binnen gebruikersraden toch wel bijzonder pittige discussies zijn. Dat zijn immers iemands middelen en hij beslist wat daarmee gebeurt. We wisten uiteraard ook wel dat alle discussies over uitstappen en weet ik veel er dan zouden komen.
We stellen nu ook wel vast dat er een groep kwetsbare gebruikers is voor wie omgaan met een budget niet evident is. Ik denk dat we dat in de beleidsbrief de ‘nieuwe kwetsbaarheid’ hebben genoemd. In de vroegere PAB-filosofie, waarbij het vooral over fysieke handicaps ging, hadden we op zich weinig problemen, maar we zien nu ook wel dat we, als het gaat over lichte verstandelijke handicaps en de sector van begeleid wonen en dergelijke, toch wel zeer voorzichtig moeten zijn, omdat niet iedereen kan omgaan met een budget, omdat niet iedereen de flexibiliteit of de knowhow of het sociaal netwerk heeft om zorg in te kopen, niet iedereen de weg vindt naar een bijstandsorganisatie of dergelijke. Je zit daar dus toch wel met kwetsbare gebruikers. Dat is een aandachtspunt: hoe gaan we die zwakkere gebruikers kunnen beschermen? Moeten we wachten tot we vaststellen dat de problemen zich opstapelen of kunnen we proactief al iets doen? Kunnen we met de bijstandsorganisaties of vergunde zorgaanbieders dingen afspreken zodat we een soort alarmbelsysteem hebben, zodat we op voorhand al weten dat we hen in het oog moeten houden en beschermend gaan optreden vanaf het moment dat we een ontsporing zien? Dat zijn de discussies die op dit moment worden gevoerd, en uiteraard heb je ter zake ook nog de ideologische verschillen. Bepaalde organisaties zeggen dat het persoonsvolgend moet en dat men te allen tijde daarover moet kunnen beschikken. Daartegenover staat een veeleer beschermende reflex van ‘niet iedereen kan dat’. Het is misschien overdreven gesteld dat men een aantal gebruikers in hun ongeluk ziet lopen, maar we zien toch een aantal problemen, en dat mogen we ook niet ontkennen. Uiteraard zijn die prijsbepalingen en zo ook een aspect dat mee wordt opgenomen in die begeleidende trajecten en die coachingtrajecten naar sociaal ondernemerschap, om te bekijken of er op dat vlak problemen zijn, of er ter zake intervisie en dergelijke nodig is binnen de koepels.
Toch ook wel belangrijk is het volgende. De vorige keer hadden we ook de begroting eventjes onder de loep genomen. Met de begrotingscontrole en de afrekeningen zagen we toch ook altijd wel een aantal kostendrijvers binnen dat nieuwe financieringssysteem. We hebben ondertussen een financieel bureau een externe doorlichting laten doen, zowel wat de procedure van de financieringsmethodologie als wat de subsidiemethodiek betreft. Dat bureau heeft dat bekeken vanaf de afrekeningen van 2013, tot die van 2017. Dat rapport is in voorbereiding. Ze identificeren mogelijke kostendrijvers: welke methodiek laat toe dat er budgettaire ontsporingen zijn? Is het de methodiek? Moeten daar al dan niet schotten, beperkingen op worden gezet? Zijn de kostendrijvers niet enkel anciënniteitsgebonden, maar zijn er nog andere kostendrijvers? Dat wordt dus allemaal bekeken. Ze gaan ook bekijken of er een aantal technieken, methodologieën zijn om in te grijpen in de financieringstechniek en de methodologie, zodat die kostendrijvers onder controle blijven en we ons macrobudget kunnen beheersen. Uiteraard werken we dat ook uit in samenspraak met de stakeholders. Er zijn een aantal bevindingen. Daarover is al eens teruggekoppeld naar de stakeholders, om te zien of zij ervaren wat wij vaststellen, of dat klopt, of er nog denkpistes zijn die we over het hoofd hebben gezien. Op die manier hebben we een zo accuraat mogelijke analyse van mogelijke kostendrijvers en het al dan niet kunnen toepassen van budgettaire beheersbaarheid.
Vanaf het moment dat we het rapport hebben, zullen we ook binnen de taskforce en het raadgevend comité moeten bekijken welke mogelijke aanpassingen aan de regelgeving er kunnen gebeuren om die kostendrijvers te kunnen beheersen.
Met dat laatste wou ik niet afsluiten. Ik wou afsluiten met een toch wel iets positiever signaal, met wat we bij het VAPH ‘communicatie in het kwadraat’ noemen. Er is dit jaar ook weer massaal gecommuniceerd.
Welke initiatieven hebben wij? Er is onze volledige website, die we al eens hebben gepresenteerd aan de commissieleden, dacht ik. Die is volledig vernieuwd en gebruiksvriendelijker gemaakt. Alle ballast van de oude systemen en de oude omzendbrieven en dergelijk meer zijn we nu ook op de professionelenwebsite eruit aan het gooien, zodat binnenkort ook die website voor professionals volledig is vernieuwd. Dan zou zowel de website voor onze klanten als de website voor de professionals eigenlijk volledig PVF-georiënteerd moeten zijn, en volledig actueel wat de nieuwe systematiek betreft. Dat vergt ook wel heel veel tijd, maar we blijven daaraan werken.
We hebben ondertussen ook een nieuwsbrief over de VAPH-dienstverlening: standaard nieuwsbrieven zoals ook andere sectoren die hebben, denk ik. Op die manier kunnen mensen met een handicap en hun omgeving – familie, vrienden, kennissen – ook worden geïnformeerd over wat er allemaal nieuw is, over waar ze informatie moeten inwinnen, over welke nieuwe regelgeving of toepassingen of brochures er zijn, zodat ze toch op de hoogte zijn en een update krijgen van hoe in het nieuwe financieringssysteem een aantal zaken lopen en wat de aandachtspunten zijn. Iedereen kan zich altijd inschrijven via de website.
De brochures vliegen als warme broodjes over de toonbank. We blijven maar bestellen. Die worden ook vlot gedownload. We hebben dagelijks pakken brochures in verzending. Dat is enorm. De drukkerij kan bijna niet meer volgen. Er is immers toch wel een enorme nood aan de laagdrempelige, duidelijke, eenvoudige informatie die in die brochures aanwezig is. Ik denk dat ze ook zo vlot buitengaan omdat we ze ook samen met de sector hebben gemaakt en ze meermaals hebben nagelezen, om ervoor te zorgen dat ze echt wel verstaanbaar zijn voor onze klanten.
Uiteraard hebben we ook Sterk, ons driemaandelijks magazine voor personen met een handicap, waarin die personen zelf aan bod komen en zelf hun verhaal kunnen doen over hoe zij het nieuwe systeem van PVF en alle veranderingen ervaren. Dat zijn toch ook een aantal positieve boodschappen van mensen met een handicap die we aan bod kunnen brengen. Ze moeten niet altijd negatief zijn.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Mijnheer Van Casteren, u zegt bij de transitie dat de verwerking van de in- en uitstroom zal worden afgerond tegen eind december 2017, en dat dan tegen januari 2018 de gecorrigeerde budgetten bekend zullen zijn. Dan vroeg ik me af hoe dat juist zit met de contracten, want in mijn ogen moeten die in orde zijn voor 1 januari 2018. Hoe zit dat en hoe gaan we daar dan mee verder?
U hebt het dan over de continuïteit van de ondersteuning voor elke gebruiker. Dat komt wat verder ook aan bod. Maar het zijn vooral de mensen die met PAB inkochten bij de voorzieningen die nu heel vaak minder kunnen inkopen. Er is daar dus helemaal geen zorgcontinuïteit. Zij zien de prijzen heel hard stijgen, terwijl zij toch ook wel bij een ZIN-voorziening hun zorg inkochten. In mijn ogen is er daar dus geen continuïteit. Kunt u daar nog even verder op ingaan?
Er zijn heel veel vragen rond die woon- en leefkosten. Er zal wellicht met een leidraad worden gewerkt. Het is inderdaad nog niet altijd even duidelijk of die VIPA-middelen wel of niet allemaal worden meegeteld. Wordt er een controle op gedaan of het effectief die prijzen zijn? Ik hoor echt wel heel hoge prijzen voor sommige kamers. Daarbovenop komen dan heel vaak elektriciteitskosten enzovoort. Uiteindelijk komen die mensen uit op 900 à 1000 euro, en dan is er nog geen vrijetijdsbesteding of kleding. Bestaat er een duidelijke leidraad op dat vlak? Of wordt er nadien een controle op gedaan?
Wat de minderjarigen betreft, is de start gepland voor januari 2019. Dat is al een positief punt. Maar ik heb nog een vraag over de volgende gefaseerde invoer. Er is nog van alles gaande. Ik zou toch heel graag hebben dat er daarover duidelijkheid komt. Ik heb daarover al verschillende vragen gesteld aan de minister. Het antwoord van de minister was toen nog altijd dat men op schema zat. Ik was toen heel blij om dat te horen. Maar als ik dit dan lees of hoor, heb ik er toch wel vragen bij of er al een schema is, of dat dan duidelijk wordt gevolgd en waarom er nu ineens een gefaseerde invoer en transitie komt. Ik hoop daar toch heel snel duidelijkheid over te krijgen, voor die mensen, want zij zitten toch ook te wachten. Daarover krijg ik dus graag wat meer duidelijkheid.
Wat verder gaat het over de aanvragen van de vergunde zorgaanbieders. Er werden er drie afgewezen. Kunt u daarvan de reden vermelden? Waarom werden die afgewezen?
Er werden al heel wat budgetten ter beschikking gesteld in de eerste helft van 2017. Daar zijn we heel tevreden mee. Als ik het me goed herinner, is er altijd gezegd dat er een tweede uitbreidingsronde komt in het najaar van 2017. Komt die tweede uitbreidingsronde er?
De Wegwijzer is inderdaad een heel goed iets, waarop heel veel mensen terechtkunnen. Ik vind het heel duidelijk. Ik heb mijn vraag al meermaals gesteld: kunnen de personen met een budget ook daar hun vraag stellen, zodat zorgvoorzieningen daarop kunnen reageren? Tot nu toe is dat nog niet zo. Het zou misschien toch wel erg mooi zijn. Ik hoor heel veel vergunde zorgaanbieders zeggen dat ze wel plaatsen hebben, maar geen mensen vinden. Dat is vaak heel specifiek. Andersom zou het misschien ook wel werken.
We hadden het ook over de organisatiegebonden middelen en de vertraagde afbouw. Ik weet niet of ik het juist heb gehoord, maar ik dacht te horen dat het ging over twee jaar? Dat lijkt mij nogal een heel lange overgang te zijn. Als er nu mensen met nieuwe budgetten in die voorziening instappen, blijft dat van die vorigen dan ook twee jaar ‘in de wiggel’? Of wordt dat dan stopgezet? Want dan komen de middelen van die nieuwe personen daarbij en financieren we bijna dubbel. Ik vind dat heel, heel onduidelijk.
Wat de voucher na een overlijden betreft, is dat altijd twee maanden geweest? Mij staat voor dat dat in het begin veel korter was, dat het niet over twee maanden ging, maar dat het de maand nadien al werd stopgezet. Misschien vergis ik mij. Ik moet misschien eens opzoeken waar ik dat vandaan haal.
Het ging ook over het respijt voor de mantelzorg indien nodig, dat sporadisch en beperkt het gebruik van extra ondersteuning moest worden gegarandeerd door de vergunde zorgaanbieder. Geldt dat ook voor de nieuwe contracten? Of zit daar eigenlijk zogezegd alles in en kunnen die daar geen beroep op doen?
Ik hoor mensen die hun nieuwe zorgvraag opstellen heel vaak zeggen: ‘We vragen maar genoeg, dan hebben we zeker dat budget.’ Ik heb daar altijd al voor gewaarschuwd dat die filosofie daarin kon zitten. De minister heeft wel altijd gezegd dat dat niet zo zou zijn, maar toch kom ik heel wat mensen die zeggen: ‘Ik vraag maar meteen alles aan. Als ik minder krijg, dan heb ik het toch geprobeerd.’ Hoe zit het precies met die garantie voor de nieuwe contracten?
Wat het kortverblijf betreft, vind ik het ook nog altijd onduidelijk. Ik heb daar heel veel vragen over gesteld. Het blijkt nog altijd niet duidelijk te zijn. Wanneer komt die duidelijkheid er eigenlijk? Over hoeveel dagen gaat dat nu? Vroeger waren het er 92. Er zijn al heel wat getallen genoemd. Hoe zit dat nu precies? Wanneer hebben we daarover nu duidelijkheid?
In verband met de automatische toekenningsgroep zeven op zeven zegt u dat we moeten nagaan of ze het effectief nodig hebben. De afweging is hier heel belangrijk omdat we beperkte budgetten hebben. Die redenering kan ik zeker volgen. Het is logisch dat de vraag wordt gesteld waar het echt nodig is. Toch voel ik ook wat soepelheid. U hebt er kort op ingespeeld. Bij een verjaardagsfeestje zou het eventueel wel kunnen. Ik weet niet of u dat zo duidelijk hebt uitgesproken. Een beetje soepelheid mag er inderdaad toch wel zijn. Ik snap dat er daarrond regels bestaan. We hebben inderdaad niet al te veel middelen. Het is dus logisch dat we dat heel goed moeten opvolgen. Maar stel dat de persoon ziek wordt en toch liever een nacht thuis is, dan zou dat in mijn ogen toch wel echt moeten kunnen. Er zijn daar heel wat vragen over. Het is natuurlijk ook in de media geweest. Er is heel wat onduidelijkheid voor de mensen. Daarom zijn die vragen de media ingegaan. Dat is wel jammer, want op zich is het een heel mooie geste die wordt gegeven aan de mensen, dat zij meteen een beroep kunnen doen. Het systeem op zich vind ik heel mooi, maar ik zou daarin toch wel wat soepelheid willen zien.
Wat de zorgcontinuïteit van minderjarigheid naar meerderjarigheid betreft, wil ik toch zeggen dat ik wat moeite heb met dat woord. Het is in mijn ogen geen zorgcontinuïteit, maar budgetcontinuïteit. Want als je het hebt over zorgcontinuïteit, denken de mensen dat ze, als ze nu vijf dagen op internaat zijn, daarna ook vijf dagen dag en nacht opvang kunnen krijgen. Maar dat lijkt me niet het geval. Ik vind het woord zorgcontinuïteit dus een gevaarlijke term. Ik zou liever hebben dat er wordt gesproken over budgetcontinuïteit.
Ik heb de vraag over de GO!-jongeren al gesteld in 2015, twee jaar geleden. Toen al ging er een analyse gebeuren. Ik hoor dat die analyse nu nog steeds aan het gebeuren is. Ik vind het zeer pijnlijk te horen dat daar twee jaar niet veel mee is gedaan. Ik snap dat dat uit de pot van Welzijn komt, maar ik denk dat er dan dringend – eerder gisteren dan vandaag – overleg moet zijn tussen Onderwijs en Welzijn om dat probleem nu eens duidelijk te stellen, zodat de mensen weten hoe en wat.
In verband met de besteding van cash hebt u het over de zwakke gebruikers. Hoe zult u dan beschermend optreden? Hoe zult u dat aanpakken? Over welke problemen hebben we het dan juist? Blijkbaar merken jullie dat toch al heel sterk op. Hoe beschermend kunnen we daarin optreden?
Ik heb al heel vaak een opmerking gemaakt over de communicatie en ik blijf die opmerking horen. De mensen zeggen dat de brieven zo moeilijk zijn opgesteld. Ik hoor het van mensen uit alle doelgroepen. Ik hoor dat ook van mensen die gestudeerd hebben, die zelf een bedrijf hebben. Zelfs die mensen zeggen: ‘Ik snap er niets van. En ik krijg nu weer een brief. Wat moet ik daar nu mee doen?’ Uiteraard doen jullie heel hard je best. Er zijn inderdaad al heel wat vernieuwingen. Zo is de website al veel beter en overzichtelijker. Maar toch krijg ik nog steeds de opmerking dat de communicatie heel, heel moeilijk is.
Ik had vragen gesteld in verband met het feit dat we merken dat er bij het BOB wel wat middelen over zijn, omdat de groep kleiner is dan gepland. Er was toen gezegd dat er in 2017 10,3 miljoen euro zou gaan naar de kortopvang. Is dat nog altijd de bedoeling? We zijn nu half oktober. Gaat die 10 miljoen euro effectief dit jaar nog naar de kortopvang? Of wat gaan we daar anders mee doen? Hoe zien jullie dat? Richting 2018 zal dat budget alsmaar groter worden. Kunnen we het BOB-overschot van trap 1 dan niet omzetten naar trap 2, zodat we daar meer mensen kunnen helpen? Of hoe wordt dat gezien?
Ten slotte had ik nog een vraag over de proefprojecten in de woonzorgcentra, die niet is beantwoord. Ik heb daar al eens een schriftelijke vraag over gesteld. De minister heeft toen geantwoord dat er in 2018 proefprojecten zouden worden opgestart. Het is me echter niet duidelijk wat dat proefproject dan precies is. Is het dan een aanvulling in de erkende capaciteit van die woonzorgcentra? Of staat het daar dan toch naast, in de vijftien plaatsen naast die erkende capaciteit? Dat was mij niet helemaal duidelijk. We moeten er toch op letten dat er geen dubbele financiering komt van zowel de ouderenzorg als van de persoonsvolgende financiering. Die vraag is volgens mij niet beantwoord.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Eerst en vooral wil ik u danken om, net zoals bij de vorige gelegenheden, in uw betoog al heel wat vragen mee te nemen. Dit neemt niet weg dat er nog wat vragen zijn blijven openstaan. Ik zal proberen die te herhalen. Aan de andere kant – en ik deel op een aantal punten de mening van mevrouw van der Vloet – heb ik de indruk dat we van kwaad naar erger gaan. Dat stemt mij bijzonder zorgelijk.
Eerst wil ik een algemene vraag stellen. Er staan hier nu zeventien – en dat is toch wel veelzeggend – vragen om uitleg van uiteenlopende parlementsleden geagendeerd. Dat is de oogst van een tijdje. Maar het is ook niet overdreven. Want eerlijk gezegd puilt bijna wekelijks de mailbox uit van mensen die met vragen zitten. Ik stel vast dat een deel van die vragen hardnekkig zijn. Dus ofwel scheelt er iets aan de communicatie, ofwel aan de besluitvorming, en dan sleept het antwoord op een aantal heel terechte vragen van mensen misschien wel al te lang aan.
Mijnheer Van Casteren, mijn eerste vraag luidt dan ook: wat is nu eigenlijk de status van de antwoorden die u hebt gegeven? Is dit een update vanuit de taskforce of is dit ook politiek afgeklopt? Ik heb het een paar keer zien terugkeren in het document, maar het is mij onvoldoende duidelijk of dat dit beslist is. En als dit niet zo is, wat is er dan nog nodig om dat in een beslissing te gieten? Wanneer mogen we die beslissing verwachten en wanneer zullen de mensen dat op het terrein voelen? Ik denk dat dat het enige moment is waarop de vragen aan ons – en dus ook aan u – zullen stilvallen.
Dat vind ik een eerste nogal belangrijke vraag: wat is de status van de informatie die we hier krijgen? Is dit gedekt door de minister? Is dit gedekt door de Vlaamse Regering? Wanneer zal dit op het terrein tastbaar worden voor mensen? Want dat is waarover het gaat. Mensen zitten vandaag met een grote ongerustheid, met heel veel vragen. Uw terechte verwijzing naar de grote oplage aan brochures die als zoete broodjes de deur uitgaan, is daar ook een illustratie van. Mensen zitten inderdaad verlegen om bevattelijke informatie. Maar uiteraard kunt u die maar geven als het beslissingskader daarrond ook helder is.
Het moet me van het hart dat heel veel discussiepunten waar we het vandaag opnieuw over hebben, eigenlijk vorig jaar deze tijd al waren gekend, voor het invoeren van de persoonsvolgende financiering. Minister, u bent toen op de gas gaan staan met te zeggen: ‘Deze trein moet vertrekken of hij blijft voor altijd in het station staan.’ We stellen vast dat een aantal mensen niet op de trein zijn geraakt en dat sommigen daarvan nog altijd op het perron staan, om de beeldspraak tot op het einde door te trekken. Ik denk dat het tijd wordt om de nodige beslissingen te nemen. Ik kan niet afleiden dat die ook zijn genomen.
Ik heb een vraag over een toch wel belangrijke opmerking. Het zou kunnen dat het in het stuk verkeerd staat: bij de omzetting van zorg in natura naar persoonsvolgende financiering staat dat de instroom groter zou zijn dan de uitstroom. Als ik kijk naar de knelpunten, dan zie ik het wiskundig symbooltje net omgekeerd staan. Ik vraag me af of dit een materiële vergissing is. (Opmerkingen)
Ja. Dat heb ik dan even gemist.
Mijnheer Van Casteren, u hebt het over tientallen. Ik zou u toch willen vragen om iets preciezer te zijn. Gaat het over tientallen voorzieningen? Gaat het over tientallen individuele gevallen? Zijn die geconcentreerd in een aantal voorzieningen? Ik denk dat we toch een iets scherper beeld zouden kunnen gebruiken. Voor mij is het wel indicatief voor het feit – en dat is een algemeen pijnpunt waar we vandaag niet uit zullen geraken – dat we niet alle potentiële capaciteit in die sector benutten.
U zegt dat men op de rem moet staan omdat de instroom groter is dan de uitstroom. En u zegt dat men dat eigenlijk als sociale ondernemer kan doen, maar op eigen risico. Een beetje van: ‘Trek uw plan. U zult het met eigen middelen moeten doen, hetzij als persoon met een handicap, hetzij als ouder, hetzij als sociaal ondernemer.’ Dat heeft mijns inziens minder te maken met de transitie van het systeem dan wel met de onderfinanciering ervan. Stel dat er meer middelen zouden zijn, dan doet die problematiek van een verschil in uitstroom zich niet voor. Het feit dat men die mensen kan opnemen, betekent dat er capaciteit is, betekent dat er bedden zijn, betekent dat er personeel ter beschikking is, alleen zijn de budgetten er niet. Dat is natuurlijk een pijnpunt.
Het tweede luik gaat over de aangepaste persoonsvolgende budgetten. Het moet de bedoeling zijn om die tegen het einde van het jaar vast te leggen. Ik vraag mij af of u in een overgang voorziet. U gaat nu berekeningen maken. Er wordt nagegaan wat mensen gevraagd hebben. Er wordt nagegaan wat haalbaar is, maar er zouden weleens grote verschillen kunnen zijn met wat mensen vandaag hebben. Ik kan mij voorstellen dat dat voor continuïteit een probleem is, of het nu gaat over iemand die een persoonlijk assistent heeft of in een voorziening woont – en mevrouw van der Vloet heeft gelijk dat het op z’n scherpst staat bij de persoonlijk assistenten omdat daar geen ‘sokkel’ is. Voorziet u in een overgangssituatie? Gaat men ‘dimmen’ als er grote verschillen in min zijn? Werkt het met een knop ‘aan of uit’ of is er een dimmer als er grote verschillen zouden zijn? Als je mensen jarenlang een bepaald budget hebt gegeven dat niet is gecontesteerd, dan is het bijzonder moeilijk om te zeggen dat dat op 1 januari vermindert. Ik denk dat je in sommige gevallen met vragen zit rond sociaal passief enzovoort. Ik roep op tot de grootst mogelijke omzichtigheid.
Een van mijn stokpaardjes is het gekende knelpunt van de historische verschillen. Uiteraard wordt dit op scherp gezet omdat die verschillen ook vertaald zijn geweest in de individuele persoonsvolgende budgetten van mensen. De finaliteit – en ik denk dat niemand dat zal tegenspreken – zijn gelijkwaardige budgetten voor gelijkaardige profielen. Er worden twee fasen naar voren geschoven: een correctiefase in 2018 en een in 2019-2020.
Alweer is mijn vraag wat de status is van deze fasering: beslist, voorgesteld, afgeklopt in de regering of in de taskforce? Als het beslist is, wijkt deze timing dan af van wat door de taskforce is voorgesteld? Met andere woorden, heeft de minister de vrijheid genomen of heeft de regering de vrijheid genomen om af te wijken van wat in de taskforce naar voren is geschoven? Wat was de exacte aanbeveling?
Uiteraard gaan we 20.000 mensen die vandaag in het zorgsysteem zitten, opnieuw moeten beoordelen. De brute timing is gegeven, maar ik had ook graag het budget gekend dat men op die faseringen zet. Het herbeoordelen van mensen en opnieuw een zorgzwaarte toekennen, heeft een kostprijs. Gaan we daar de centen voor hebben? Gaat de capaciteit voorhanden zijn om die inschalingen te doen? Ik zou ook de vraag willen stellen naar hoeveel inschalingen er vandaag gebeuren op jaarbasis. 20.000 op een periode van vier jaar, als ik snel tel, is natuurlijk een grote hap. Ik vraag me af hoe dat zich verhoudt tot lopend beleid.
Ik kan met genoegen lezen dat u contact zult opnemen met die voorzieningen, en ik vermoed ook met een aantal ouders, die een procedure zijn gestart bij de Raad van State. Dat is goed. Mag ik daaruit afleiden dat er vandaag nog geen overleg is geweest? Eerlijk, de signalen die ik krijg, zijn niet van die aard dat men vandaag bereid is om snel terug te keren op zijn stappen. Ik kan alleen maar hopen dat u maatregelen uitwerkt die vertrouwenwekkend zijn en die ertoe leiden dat problemen opgelost geraken en dat het zwaard van Damocles boven deze hervorming weg is, maar de signalen die ik opvang – en ze zijn recent, van deze namiddag –, zijn niet van die aard. Misschien moet dat overleg dan maar eens snel worden ingepland.
Ik heb een grote bekommernis bij de herinschaling van de mensen. Ik richt me dan ook naar de minister, in de eerste plaats zelfs. We willen echt de garantie, expliciet maar ook impliciet, dat de zorgnood van mensen centraal staat. We zijn begonnen met te zeggen dat er een probleem is, dat er meer instroom dan uitstroom is, wat ons budgettair voor problemen stelt. We gaan wel 20.000 mensen opnieuw beoordelen. Ik wil dan wel verdomd zeker zijn dat de zorgnood van die 20.000, hun intrinsieke zorgnood en de kracht of afwezigheid van netwerk rond hen, als maatstaf wordt genomen en niet het budget als een loden schaduw over dit hangt. ‘We gaan hen er moeten in passen, ook als hun zorgnood groter is, en dus zetten we overal een beetje de knip erin en zorgen we ervoor dat we met het budget dat er is, toekomen.’ Als we zo'n operatie doen, dan kunnen we, minister, niet vertrekken van een gesloten enveloppe. Je moet dan durven te kijken naar wat de nood is van die mensen, want in het andere geval realiseren we een verdoken besparingsoperatie die niemand wil, denk ik, maar dan moet je er ook voor zorgen dat ze niet gebeurt.
Mijnheer Van Casteren, u zegt dat u de finaliteit hebt vastgelegd en de correctiefases hebt uitgewerkt. U gaat werken met diegenen die de grootste historische achterstand hebben, en ik heb genoteerd ‘binnen het ingeschatte budget’. Het is natuurlijk evident dat dit de vraag uitlokt wat voor u het ingeschatte budget is. Wat is uw uitgangspunt? Ik ga ervan uit dat dat gekend is, en dan kunnen wij dat ook kennen. Vanwaar komt trouwens het cijfer van 87 procent? Is dat iets operationeels? Is dat iets waarvan men zegt dat het een goede standaard is? Of is het eigenlijk een arbitraire grens die is ingegeven door het ter beschikking staande budget? Dan is mijn bekommernis die ik daarnet heb geuit, nogmaals heel erg op scherp gezet.
Dan stel ik ook de vraag of er dan een traject is naar 100 procent. Ik ga ervan uit dat, als je een bepaalde zorgzwaarte hebt, die voor 100 procent kan worden afgedekt als die juist is ingeschat. U gaat nu voor een aantal mensen, 7 tot 8 procent, de toestand verbeteren. Goed, maar dan blijft twee derde van de achterstand – het gaat niet meer over voorzieningen maar over mensen – wel bewaard tot een periode X. Is er een traject om naar 100 procent te gaan, want anders is dit niet meer of niet minder dan een structurele besparing ten opzichte van vastgestelde noden?
Sta mij toe om ook te onderstrepen dat ik van mening ben dat de financiering die naar voren wordt geschoven, zowel wat het solide karakter betreft als de timing, voor mij voor een deel raadselachtig blijft. Opnieuw wordt verwezen naar de lopende VIA-onderhandelingen. Men zegt dat er een meerbudget ter beschikking is. Ik zou dat dan ook graag kennen. Als het ter beschikking is, dan moet het parlement dat vandaag weten. Dan moet het parlement ook weten wat eigenlijk de onderhandelingskalender is van de VIA-onderhandelingen zodat we kunnen inschatten of er effectief vanaf 2018, want dat is de timing, kan worden gestart met de groep met de grootste achterstand. Idem dito voor de Sociale Maribel. Ik neem met genoegen kennis van het feit dat u een groot draagvlak hebt bij de sociale partners en dat ze in die marsrichting willen gaan. Maar Sociale Maribel is bij mijn weten een federale maatregel die een loonlastenverlaging toekent, gekoppeld aan de kop van een werknemer. Wij gaan dat nu gebruiken om een oplossing te vinden voor de zorgfinanciering van een gebruiker. Ik wil het zien. Ik probeer constructief mee te denken, maar technisch lijkt het mij dat er niet alleen een wetswijziging nodig is op het federale niveau, maar dat je het technisch ook nog vertaald moet krijgen. Idem dito voor de middelen van de taxshift. Ik heb die al ontelbare keren zien worden uitgegeven. Ook die worden ingebracht in de vergelijking bij de VIA-onderhandelingen om koopkracht te realiseren. Hoe realistisch is dat? Hoe is dit technisch haalbaar? Hoe solide is dit?
Ik stel vast dat we de eerste keer – en dat is belangrijk – een symbolische grens overschrijden. Tot nu toe was de timing van de hele operatie 2020. Voor de eerste keer zie ik nu 2021 en 2022 opduiken. Een aantal dingen worden dus over die datum getild. We hebben er nooit een fetisj van gemaakt, maar het is wel een vaststelling die mag worden gedaan en die – en daar deel ik alweer de mening van mevrouw van der Vloet, en soms is het lastig om oppositie te voeren als de meerderheid dezelfde vragen stelt – op scherp wordt gesteld bij het invoeren van de persoonsvolgende financiering voor minderjarigen. We hebben in het begin van deze legislatuur onze teleurstelling uitgesproken en onze zorg uitgesproken over de invoering van persoonsvolgende financiering voor minderjarigen. Ik heb het altijd een gemiste kans gevonden. We hadden ervaring kunnen opdoen door ze gewoon mee te laten schuiven en de gefaseerde aanpak al te laten ingaan. Ik heb ervoor gewaarschuwd dat het onze angst was dat men niet meer zou vertrekken met minderjarigen. Ik zie vandaag al een eerste signaal dat we gelijk hadden, jammer genoeg. Als men zegt dat men pleit voor een gefaseerde invoer, dan vraag ik: welke fase? Welke fases ziet u? Wat is een einddatum?
Nogmaals, is dit een voorstel van een taskforce of is dit afgeklopt door de regering? Is dit bevestigd door de minister?
Eigenlijk wil ik mijn vraag nog anders formuleren. Hoeveel procent minderjarigen zullen deze legislatuur in die fasering kunnen genieten van een persoonsgebonden financiering? Hoe gaan we ervoor zorgen dat dat geen symbolisch lintje is dat geknipt wordt vlak voor de verkiezingen? Dan krijgen we een minister die kan zeggen dat hij de persoonsgebonden financiering heeft ingevoerd, ook voor minderjarigen. We gaan het niet invoeren om de symboliek, we gaan het invoeren omdat er minderjarigen en ouders vragende partij zijn, zij zitten daar absoluut op te wachten, en ook omdat we dat met z’n allen hebben afgesproken.
Als die gefaseerde invoering betekent dat we trager gaan in de persoonsvolgende financiering, mag ik er toch op rekenen dat gedurende heel die fasering het aantal toegekende PAB’s voor minderjarigen gevoelig de hoogte ingaat? Dat zal de enige manier zijn om de wachttijd voor die groep te reduceren. Trouwens, hoe zit het met het meenemen van de wachttijd in het beoordelen van de prioriteit? Dat is een toezegging die eerder werd gedaan, ik heb daar vandaag geen gebenedijd woord over gehoord. Misschien is dat geregeld en weet ik het niet, maar dan zult u er mij ongetwijfeld op wijzen dat ik daar een gat in mijn geheugen heb.
Voor noodsituaties waren er 175 aanvragen en daarvan werden er 122 geweigerd. U zult het met me eens zijn dat dat een bijzonder hoog weigeringspercentage is. U zegt dat ze niet strikt aan de wet beantwoordden. Dan moeten we misschien de wet aanpassen, tenzij we echt willen dat mensen eerst op en door hun tandvlees zitten voor ze een nood-PVB kunnen aanvragen. Ik ken mensen die zo’n aanvraag hebben gedaan. Ze hebben dat niet gedaan uit weelde maar omdat ze van crisis naar crisis evolueren. Ze hebben de deur op hun neus gekregen. Ze hebben een weigering gekregen, want het voldoet niet strikt aan de regels.
Voor mij is dat invullingspercentage te laag. Als er afstemmingsproblemen zijn, en ik geloof dat, dan verwacht ik dat er aanpassingen gebeuren, dat men daar zijn verantwoordelijkheid neemt. Zulke weigeringspercentages zijn te hoog. Als we dan bekijken wie er geweigerd wordt… Een ouder zei tegen mij: ‘Moet ik eerst doodvallen voor er een PVB wordt toegekend aan mijn zoon?’ Dat is de reactie van iemand op het terrein, zo wordt dat aangevoeld. Ik kan alleen maar die stem hier verkondigen.
Er waren 800 aanvragen voor een langlopende persoonsvolgende financiering. Een vijfde is een herziening. Ik denk dat dat cijfer aan het stijgen is. Hoeveel daarvan zijn er ingevuld? Het VAPH heeft aan de mensen steevast gecommuniceerd met het vingertje omhoog: ‘U kunt een nieuwe aanvraag doen, u kunt een revaluatie vragen, maar let op, want het zou ook minder kunnen zijn’. Het spreekt voor zich dat nogal wat mensen met schroom een nieuwe aanvraag gaan doen. Als er nu 22 procent van de 800 zijn, dan vraag ik mij af hoeveel daarvan er zijn ingevuld. Bij hoevelen is het vingertje waarheid geworden? Dat zal voor veel mensen een belangrijk cijfer zijn om te beslissen over een nieuwe aanvraag.
Er wordt gezegd dat er vandaag meer zorggarantie is dan vroeger. Er wordt verwezen naar het basisondersteuningsbudget en de rechtstreeks toegankelijke hulp. Ik krijg signalen van op het terrein dat de rechtstreeks toegankelijke hulp aan het dichtslibben is. Dat zien we niet in wachtlijsten, maar in wachtende mensen, in het moeilijker op vraag ingevuld worden. Dat doet niks af aan de vaststelling dat het basisondersteuningsbudget voor heel wat mensen een nuttige aanvulling is, maar voor nog meer anderen gewoon wachtgeld is, omdat ze zitten te wachten op meer aangepaste zorg.
U zegt dat u geen informatie hebt over wachttijden en de plaats op de wachtlijst. Mijn simpele vraag is: wanneer mogen we die dan wel verwachten? Dan maken we meteen een nieuwe afspraak in deze commissie. Datzelfde geldt voor: afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen uitbreiding en reguliere uitstroom, afhankelijk van middelen voor de automatische toekenning. Mevrouw van der Vloet heeft die vraag ook gesteld. Komt er nog een tweede ronde? Hoe zit dat met die automatische toekenningsgroepen? Wanneer krijgen we daar zicht op? Ik hoop dat we niet moeten wachten, zoals bij jongerenwelzijn, op het jaarverslag om heldere cijfers te krijgen. We hebben in deze sector op dat vlak een betere traditie.
Dat brengt me tot het punt – en dat is meteen een van de vragen om uitleg die ik heb ingediend – van extra aandacht voor het gebrek aan instroom bij vergunde zorgaanbieders. Ik vind dat onaanvaardbaar. Minister, we hebben daar in de plenaire vergadering al over van mening gewisseld. U kunt vinden dat dit inherent is aan het systeem, maar ik kan dat niet uitgelegd krijgen aan mensen die staan te wachten. Er staan bedden leeg. De mensen moeten wachten terwijl er capaciteit is die niet wordt benut.
Men zegt dat het eigen is aan de transitie. Eerlijk, soms wordt het ook gewoon een beetje uitgelokt, en echt op een manier die we kunnen vermijden. Ik heb me in het verleden af en toe kritisch uitgelaten over de VIPA-buffer (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden). Volgens mij zou de bestaande VIPA-buffer een deel van de transitie kunnen hypothekeren, en een vertragend effect kunnen uitoefenen.
Er is ook zoiets als woordbreuk. Men heeft een oproep gedaan voor de VIPA-buffer. De mensen kregen een vergunning om voor een heel specifieke groep, ze deden dat niet op eigen initiatief maar op vraag of oproep van de regering, te gaan bouwen, voor gedrags- en emotionele stoornissen bijvoorbeeld. Plots, in de zomer van 2017, kregen die mensen een brief van een paar lijnen waarin staat dat men niet langer kan garanderen dat die plekken worden ingevuld. Hoe het dan wel moet, maakt deel uit van het sociaal ondernemerschap. Met andere woorden: trek uw plan. Terwijl – en dat is de eerste vaststelling die we hebben gedaan – u te weinig middelen hebt om de passende budgetten te geven, terwijl er bijvoorbeeld te weinig middelen zijn voor gedrags- en emotionele stoornissen, of toch in een bepaalde regio. Dan blijven daar een x-aantal bedden leegstaan. Dan heeft zo’n voorziening daar eigen middelen in de bouw gestoken, daar tijd en energie aan besteed, daar werkmodellen rond opgezet enzovoort, en met een brief wordt dat dan stopgezet. Ongeacht mijn kritiek op de VIPA-buffer, op het einde van de rit wordt dat niet gedaan. De Ronde van Frankrijk verandert haar reglement niet als de rit naar de Champs-Élysées aan de gang is. Dat is woordbreuk.
Ik vind dat onterecht. U hebt het over coaching en begeleiding van voorzieningen. Ik vraag nadrukkelijk dat naar die beslissing gekeken wordt, dat men uitzoekt hoe men die capaciteit kan benutten, dat daar geen financieel verlies is voor de voorzieningen, dat er geen bedden ‘ad vitam aeternam’ leegstaan tot er geld is voor uitbreidingsbudgetten voor een bepaalde groep die we vroeger wel belangrijk vonden. Ik vind dat echt een kwalijke maatregel.
Extra aandacht, dat is 7 op 7, voor de mantelzorgers, is een duidelijke nood. Moet men op en door het tandvlees zitten vooraleer sprake is van een duidelijke nood? Dit zijn mensen – dat moeten we goed voor ogen houden – die vandaag recht hebben op zorg gedurende zeven dagen op zeven. Vanuit hun engagement voor hun kind laten ze het kind in het weekend naar huis komen, maar af en toe lukt dat niet. Af en toe is het vat vol. Af en toe vragen ze om ontlast te worden. Dan krijgen ze als antwoord: er moet een duidelijke nood zijn. Als daarvoor dezelfde lat wordt gebruikt als voor de nood persoonsvolgende financiering, dan gaan er veel ouders op hun tandvlees zitten en gaan er ongelukken gebeuren. Dat antwoord is niet het antwoord waar die mensen om vragen. Daarom wordt die zes maand onbegrijpend bekeken.
Ik leid af, mijnheer Van Casteren, want ik wil u niet met stenen gooien, dat dit een puur budgettaire afweging is, en daarvoor ligt de verantwoordelijkheid bij de minister.
Trouwens, hoe zit het? Die 7 op 7 was ook een van de maatregelen die bekend waren bij de invoering vorig jaar rond deze tijd van de persoonsvolgende financiering. Is dat nu ondertussen geregeld of niet? U hebt dat herhaaldelijk aangekondigd, minister, maar ik weet het niet.
Ik heb een aparte vraag ingediend over de kwetsbare gebruikers en de woon- en leefkosten, omdat ik daar ook het risico zie. Er is een klein risico inzake een asymmetrie in mogelijkheden. Terecht wordt er aandacht gevraagd voor zwakkere gebruikers, zoals ze worden genoemd. Ik zou u willen aanraden om het principe dat mensen met een verstandelijke handicap kunnen gebruikmaken van persoonsvolgende financiering niet in vraag te stellen. We moeten daar voorzichtig mee zijn. Bij het opmaken van het Perspectief 2020 was dat een discussiepunt. Dit parlement heeft toen volmondig gezegd dat ook mensen met een verstandelijke beperking moeten kunnen gebruikmaken van een persoonsvolgende financiering. Als daar problemen opduiken, laten we die dan pragmatisch aanpakken via bijstandorganisaties, misschien zijn er andere formules nodig. Als we die weg inslaan, weet ik niet waar we eindigen. Ik denk dat dit een heel belangrijke pijler is. Ik roep u dan ook op.
Daarentegen vraag ik u welke richtlijnen eigenlijk meegegeven zijn in het kader van die transitie inzake het inbrengen van woon- en leefkosten. Er wordt gezegd dat we een heel helder wettelijk kader hebben. Ik stel alleen vast dat voorzieningen het in de praktijk moeilijk hebben om daar een concrete invulling aan te geven. Is dat terecht of niet? Dat weet ik niet. Misschien is daar toch wel verduidelijking aan de orde. Tot vandaag zien we heel grote verschillen die niet altijd zomaar te duiden zijn. Minister, hoe verantwoordt u dat die verschillen vandaag op het terrein zo groot zijn? Hebt u daar duidelijke cijfers over? Wordt dat gemonitord?
Vorige week in de commissie Wonen hadden we het over uw maatregelen rond armoede. Een op twee personen met een handicap leeft in armoede. Dat is dus een factor waar we absoluut ongelooflijk voorzichtig mee moeten zijn. Ik roep u dan ook op, minister, om rond de woon- en leefkosten eindelijk eens een armoedetoets te doen. Ik roep u op om dat zowel wetenschappelijk, op basis van de cijfers van de monitoring, als participatief met mensen te onderzoeken. Ik roep u op om hen te vragen naar hun ervaringen en noden. Als iets niet transparant is, waar ligt dat dan aan? Dat zou ook voor de voorzieningen een zeer verhelderend proces kunnen zijn. Ik herhaal mijn oproep van vorige week, waar u toen geen ‘neen’ op hebt gezegd.
Ten slotte: de internaten van het GO! Eerlijk, ik weet dat dit een historische toestand is. Ik weet dat. Ik weet dat er al voorstellen op tafel gelegen hebben en dat die toen door met name de directies van het GO! zijn weggestemd. (Opmerkingen)
Neen, van het GO!
Vandaag wordt die tweedeling natuurlijk nog meer op scherp gesteld omdat we met zorggarantie in het kader van persoonsvolgende financiering zitten. De urgentie is vandaag groter dan ooit. Ik roep iedereen op om daar buiten de koker te denken en daar een oplossing te vinden. Het kan niet zoveel werk zijn om de grootte van die groep te bepalen. Er is vooral politieke wil nodig om de centen op tafel te leggen waar nodig. Dit is een discriminatie die men niet kan volhouden, die men zeker niet kan uitleggen.
Een jongvolwassene die op 23-jarige leeftijd in een multifunctioneel centrum zit, bieden we zorggarantie aan. Een jongvolwassene van 23 jaar die op het internaat van het GO! zit van diezelfde Vlaamse overheid, kunnen we dat niet aanbieden. Twee dezelfde individuen, twee totaal verschillende benaderingen. Dit houdt geen stand, we moeten hier absoluut met grote urgentie een antwoord op bieden.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik dank de leidend ambtenaar voor zijn toelichting waarbij hij is ingegaan op alle thema’s die in de verschillende vragen naar voren kwamen. Een aantal thema’s kwamen telkens terug, de collega’s hebben er ook al naar verwezen.
We hebben het al meermaals gehad over de vijf-op-zeven en over de zeven-op-zevenproblematiek. Er is ook altijd gezegd dat dit bij sporadisch, ad hoc en beperkt gebruik goed zou komen. Voor de andere situaties is er een nieuw besluit aangekondigd. Dat lijkt me heel belangrijk. Mijnheer Van Malderen, het is nu inderdaad relevant om dat correct te vertalen in de regelgeving.
Er is meermaals verwezen naar de monitoring. Dat lijkt me stilaan een noodzaak te worden. Het is vroeg maar we voelen allemaal aan dat dit belangrijk zal worden: de instroom, die uitstroom, het gevarieerd beeld dat men krijgt, de uitschieters die daartussen zitten, de lege bedden die we kunnen verklaren maar toch moeilijk kunnen plaatsen, voorzieningen die zich jarenlang hebben geënt op een nichedoelgroep en die zich daar ook heel erg in gespecialiseerd hebben. Ik kan me voorstelen dat het dan moeilijker is om die bedden snel te vullen. Het is belangrijk dat die expertise heel goed bewaard blijft.
Het digitaal platform, uw wegwijzer, de goede afstemming, het zijn allemaal cruciale elementen die veel aandacht krijgen in de toelichting die u hebt gegeven en in het werk dat u doet.
Er moet ook veel aandacht gaan naar de budgetten van cliënten uit transitie. Dat is een faseverhaal dat we meenemen en waarvan we de termijnen kennen.
Beide voorgaande vraagstellers hebben ook verwezen naar de gefaseerde invoering van de PVF voor minderjarigen. Daar heb ik een andere mening over. Als we nu zien wat we zien, voelen wat we voelen, en doen wat we doen bij de omzetting bij volwassen personen met een beperking en een PVF, dan lijkt het me geen overbodige luxe om heel weldoordacht na te gaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat de invoering van een PVF voor minderjarigen vlot kan verlopen.
De heer Van Malderen zegt dat hij niet wil dat er snel een lint wordt doorgeknipt of dat er een aantal wordt genoemd vlak voor de verkiezingen. Ik kan me voorstellen dat dit snel te doen gemakkelijker is dan het verdedigen van de gefaseerde invoer. Ik lees dat het plan van aanpak voor de invoering nog politiek gevalideerd moet worden. Ik ga ervan uit dat wij hier dan ook uitvoerig de kans zullen krijgen om daarover te debatteren en onze verschillende meningen daarover te uiten en om te horen wat er nog mogelijk is dit jaar en volgend jaar. Her is ons aanvoelen dat het erg belangrijk is, ook gezien de doelgroep, want, mijnheer Van Casteren, u hebt verschillende keren verwezen naar de nieuwe kwetsbaarheid, de financiële kwetsbaarheid, het ontbreken van een netwerk, het kunnen omgaan met een budget, het kunnen zoeken op de markt. Dat zijn zaken die zeker bij minderjarigen in deze doelgroep zullen spelen.
Ik heb in mijn vraag om uitleg een onderscheid gemaakt tussen verschillende organisaties die mensen met een handicap bijstaan. Aan de ene kant heb je de DOP’s en de diensten maatschappelijk werk die een ondersteuningsplan maken, die er vanaf het prille begin bij zijn tot aan de afronding van het ondersteuningsplan, aan de andere kant heb je de bijstandsorganisaties die heel erg bekwaam zijn om mensen te informeren en wegwijs te maken om met die kwetsbaarheden om te gaan maar die kunnen pas in actie komen wanneer er een budget is. Kan niet worden nagegaan hoe we voor de toekenning van het budget, mensen die een plan aan het opmaken zijn, mensen die zich aan het oriënteren zijn, mensen die de rechtstreeks toegankelijke hulp gaan verkennen, wat meer kunnen ondersteunen en niet alleen die bijstandsorganisaties na de toekenning van het budget hun zeer goed werk laten doen?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik heb ernstige vragen en opmerkingen bij de invoering van de PVF. Een aantal knelpunten zijn al in het decreet vervat waaronder het tweetrapssysteem, de procedure enzovoort. Maar ook de invoering verloopt niet vlekkeloos.
Er is met het Perspectiefplan 2020 een soort projectie gemaakt van het aantal mensen dat op lange termijn wordt verwacht in het systeem. Er is ook een meerjarenbegroting gemaakt die onvoldoende was om alles op te vangen. Hebt u er zicht op of bij de nieuwe instroom van mensen de inschatting van het aantal mensen dat een zorgvraag zal hebben, stabiel blijft? Of zien we daar een groei?
Over de concrete transitie en de gelijkschakeling tussen de voorzieningen hebben we al heel wat gedebatteerd omdat dit een heel belangrijk element is. Ongeacht de voorziening, krijgt men dezelfde ondersteuning wanneer men dezelfde zorgvraag heeft. Wordt hier al iets meer toegelicht hoe de oplossing er zal uitzien en waar de middelen vandaan zullen komen? Hoeveel algemene middelen zullen hiervoor moeten worden vrijgemaakt? Ik zie ook ‘VIA’ staan, dat betekent dat er een vijfde VIA-akkoord in de maak is. Bij de laatste vraag aan de minister was er nog geen VIA-akkoord in de maak. Kunnen we daar een iets gedetailleerder prijskaartje van krijgen?
Het is een engagement van sociale partners maar op welke manier zullen gebruikers daarin vertegenwoordigd zijn? Het is belangrijk dat de sociale partners betrokken zijn maar eveneens dat de gebruikers daarin een stem krijgen.
Wat de opsplitsing betreft van woon- en leefkosten, hebt u zelf aangegeven dat er steeds meer signalen komen. De opsplitsing van woon- en leefkosten door de gebruikersraad moet worden goedgekeurd. Dat is een soort van garantie dat dit niet zomaar door de voorziening kan worden opgelegd aan de gebruikers.
Voorzieningen sturen nu heel transparante en correcte facturen naar hun gebruikers om dan vast te stellen dat de factuur voor energie, onderhoud of het gebouw heel hoog is. Dat wordt dan op een faire manier verdeeld, maar je komt tot een heel hoge woon- en leefkost, die boven op de financiering komt. Daar groeit de vrees wat dat gaat betekenen. Heel veel mensen met een handicap leven onder of in de buurt van de armoedegrens. De federale tegemoetkomingen – en ik hoop dat Vlaanderen het federale niveau signalen geeft – zijn vaak onvoldoende om van die armoedegrens weg te geraken. Dit zou kunnen betekenen dat er een toeloop komt naar OCMW-ondersteuning. Ik hoor signalen dat men zich afvraagt wat dat gaat betekenen en of door het feit dat die woon- en leefkosten worden opgesplitst, de factuur naar de OCMW’s zal worden doorgestuurd. Wat is daar de situatie? Hoe wordt dat ingeschat? Op welke manier kan dat eventueel nog worden ingeperkt?
Er werd veel gezegd over de PVF voor minderjarigen. Ik wil vooral een pleidooi voeren om de budgetten voor het persoonlijkeassistentiebudget (PAB) open te trekken. Heel veel vraag naar inclusie via PAB kan worden opgevangen. Heel veel vraag voor minderjarigen kan door het opentrekken van die PAB-budgetten naar al wie een erkenning heeft, heel veel druk van de ketel nemen. Dan kunnen we jongeren inclusie en zorg op maat bieden. Maar tegelijkertijd kunnen we op een verstandige manier PVF voor minderjarigen invoeren met de nodige lessen en tussenstappen die daarvoor nodig zijn.
Dan de vraag over de noodsituatie. Het weigeringspercentage is hoog. Ik probeer te begrijpen waarom die keuze moet worden gemaakt. Dat is omdat we moeten vermijden dat een noodsituatie een soort snelprocedure wordt en dat mensen daar misbruik van zouden maken. Maar ook ik krijg verhalen te horen dat het om menselijke drama's gaat. Minister, op welke manier volgt u de mensen op die worden geweigerd? Hoe gaat u na of die zorgvraag op een andere manier effectief kan worden opgevangen, en of er al dan niet een aanpassing moet komen van de definitie van noodsituaties, of hoe er kan worden vermeden dat er noodsituaties ontstaan?
Minister, ik heb nog enkele praktische vragen over het profiel van zorgaanbieders dat nu is vergund, maar die zal ik schriftelijk stellen. Ik heb wel nog een vraag over de nieuwe groep. De nieuwe instromers kiezen veel meer voor cashbudgetten dan de huidige mensen. Dat houdt natuurlijk steek omdat de huidige mensen vanuit de huidige zorgvoorzieningen ingeschaald zijn. Om te weten of dat een trend is, is het natuurlijk goed om te weten wat het profiel is van de mensen die in het afgelopen jaar een PVB hebben gehad. Zijn dat mensen die vroeger op de PAB-wachtlijst stonden of mensen die vooral op de CRZ-wachtlijst (Centrale Registratie van Zorgvragen) stonden? Hebt u daar zicht op?
Door het samenbrengen van die twee wachtlijsten is het in de realiteit zo dat heel veel mensen die op de PAB-lijst stonden en al tien tot vijftien jaar wachten, hoger in de prioritering zijn geraakt, vaak met recht en reden. Dat zou kunnen verklaren waarom er een groter PGB is, of het kan ook zijn dat mensen juist zeggen: ‘Neen, als dit het budget is, willen we het zelf organiseren.’ Die gegevens kunnen ons wat meer inzicht geven of dit om een trend gaat of dat het een kwestie is van het profiel van mensen die nu een budget hebben gekregen.
Minister, ik had gevraagd wanneer we kunnen inschatten hoeveel tijd er nog is om perspectief te bieden. Er zijn mensen die zeggen: ja, ik heb het advies gekregen om me toch in prioriteitengroep 2 te laten opnemen, want dat zal sneller gaan dan prioriteitengroep 1. Elk signaal dat we krijgen, is dat het inderdaad te vroeg is om dat vast te stellen, en dat je echt moet kijken naar de reële prioriteit. Het mag geen lottospel worden van waar men het snelste doorgeraakt. Hoe wordt dit gecommuniceerd? Hoe wordt erover gewaakt dat cowboyverhalen die ontstaan op tijd de kop worden ingedrukt? Dit brengt heel veel onrust en onzekerheid bovenop heel wat andere terechte vragen en commentaren. Het is tegelijk van belang voor de gebruikers om perspectief te hebben. Het is hun recht om te weten wanneer ze eindelijk iets zullen hebben. Ik hoop dat we daar na een jaar zicht op zullen krijgen.
Het is ook belangrijk voor de voorzieningen om zicht te krijgen op het profiel van de mensen die binnenkort zullen instromen. Ze moeten sociaal ondernemend zijn enzovoort, maar dat betekent ook dat ze als aanbieder zicht moeten krijgen op welke mensen ze binnenkort binnenkrijgen. Het is iets anders als je weet dat er heel veel mensen aankomen met een vraag naar persoonlijke assistenten omdat je dan weet dat je assistenten moet opleiden, dan dat er veel mensen met een sensoriële beperking aankomen. Om die inschatting te maken, is het van belang om dat sociaal ondernemerschap mogelijk te maken en in gang te zetten.
Minister, ik ben blij met uw nuancering over de overgang naar zeven op zeven. Het beeld dat mensen hebben van de voorgestelde maatregel, is anders dan het beeld dat u geeft. Ik zou kunnen zeggen dat u aan het liegen bent, of ik zou kunnen zeggen dat er foute informatie doorstroomt. Het is dus ongelooflijk belangrijk om goed te communiceren. Ik heb u horen zeggen dat de brochures de deur uitvliegen, maar de beslissingen evolueren ook. In die zin is het een gigantische uitdaging. Ik vraag u of daar eventueel extra inspanningen kunnen gebeuren, desnoods door externen. In het verleden is dat nog al gebeurd. Het is ongelooflijk belangrijk dat mensen een zo up-to-date mogelijke informatie hebben.
Ik ben wat verbaasd over wat u zei over de dagondersteuning. Ik heb in het verleden al gevraagd naar de zorgcontinuïteit van minderjarigen naar meerderjarigen. Hoe ga je om met dagondersteuning via het onderwijs? Dat is niet nieuw. We wisten dat dit eraan zou komen. Het verbaast me dus dat we dit nog steeds niet hebben berekend. Bij het begin van de persoonsvolgende financiering heb ik gevraagd wat we daarmee zouden doen. Het is ook een evidente vraag. Als je aan ouders zegt dat er zorgcontinuïteit is voor hun kind, betekent dat ook dat ze verwachten overdag zorg te krijgen via onderwijs. Er is ook de continuïteit binnen het welzijnsaspect. Die vraag is dus terecht. Ik hoop dat we daar een ernstig antwoord op zullen kunnen bieden.
Er zijn ook jongeren die in Brussel via een bicommunautaire voorziening zorg krijgen. Dat is niet via het Vlaamse welzijnssysteem. Is die groep in kaart gebracht? Als zij zorgcontinuïteit kunnen hebben, wanneer zullen ze dan via het VAPH erkend zijn? Dat is ook een groep die potentieel niet wordt gezien in de inschatting van de impact van het bieden van zorgcontinuïteit.
Ik heb nog een vraag over de kwetsbare groep gebruikers voor wie het omgaan met budgetten niet evident is. Het is waanzinnig belangrijk om dat goed te monitoren. De bijstandsorganisaties zijn eigenlijk laat erkend. Er waren er al enkele actief, maar die vijf zijn laat erkend. Is vijf voldoende? Kunnen die vijf het werk aan? Momenteel gebeurt de financiering van die bijstandsorganisaties op basis van de eigen bijdrage van de mensen. Je moet dus al een rugzakje hebben, maar eigenlijk is het heel belangrijk om op voorhand dat traject mee te kunnen doen. Misschien moeten we erover durven nadenken hoe we die bijstandsorganisaties – 80 euro per uur moet je nu vragen – veel beter kunnen inzetten. Het is een cruciale factor voor het slagen van PVF hoe je mensen begeleidt in het omgaan met hun budget. Als er dan financiële of praktische drempels zijn om daarnaartoe te stappen, dan kan dat het systeem van PVF ernstig ondermijnen.
Iets wat me verbaasde omdat het inging tegen wat we tot nu toe niet altijd hebben gehoord, is het feit dat voorzieningen de reële prijs doorrekenen. Dat betekent dat er op het terrein prijsverschillen ontstaan. Dat verbaast me. Er is altijd vertrokken van continuïteit voor voorzieningen, maar ook voor de gebruikers. Als er nu reële prijsverschillen zijn, als er prijsverhogingen zijn door de PVF – dat zijn signalen die we krijgen –, dan zijn we het engagement met de gebruikers aan het verbreken. Dat komt er al door de hoge woon- en leefkosten die eraan komen, maar als het alleen in de zorgvraag is, vraag ik me af welke politieke conclusies daaruit worden getrokken.
Dat sluit aan bij de externe doorlichting die bezig is. We zijn nu de oefening aan het maken: wat heeft in het verleden bepaalde kosten opgedreven? Wat zijn ontsporingen? Stel dat er een aantal structurele zaken in zitten, stel dat de hoogte van de persoonsvolgende budgetten momenteel onvoldoende is om de reële zorgkost te financieren, wat gaan we dan doen? Is er een politieke bereidheid om de budgetcategorieën op te trekken en daar ook middelen voor uit te trekken, zonder dat het uitbreidingsbudget wordt aangepast? Of is dat onmogelijk? Als mensen maar vier op de vijf dagen naar de dagopvang kunnen gaan omdat hun budget te laag is, dan is dat niet de continuïteit die is gegarandeerd aan de mensen, en zeker ook niet de zorggarantie waar ze recht op hebben.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik heb een heel specifieke vraag over de combinatie pleegzorg en persoonsvolgende financiering. Collega van der Vloet heeft er in februari vorig jaar een vraag over gesteld. Minister, we waren heel blij met uw antwoord. U zei dat de kostenvergoeding van pleegzorg kan worden gecombineerd, dat het gewoon leefkosten zijn die kunnen worden gecombineerd met een persoonsvolgend budget voor een jongere met een beperking. Dat kan dus samen worden aangevraagd.
Dat budget kan worden gehanteerd voor de zorggebonden kosten. Momenteel is een PVB enkel voor meerderjarigen, maar we gingen ervan uit dat u vanaf 2019 ook voor minderjarigen PVF zou uitrollen.
Dat de combinatie mogelijk is, is positief, maar de informatiedoorstroming hapert een beetje. Naar aanleiding van een hoorzitting vorige week over onze conceptnota en de evaluatie van het decreet Pleegzorg, zijn we eens gaan kijken naar de website van het VAPH. Die is inderdaad heel mooi vernieuwd, en zeker een verbetering ten opzichte van vroeger. Tot onze spijt vonden wij echter zeer weinig relevante en up-to-date informatie over pleegzorg.
Dat betekent dat het voor mensen zeer moeilijk is te weten dat die combinatie mogelijk is. Als mensen hiervan op de hoogte zijn en het VAPH contacteren, worden ze naar het agentschap Jongerenwelzijn doorgestuurd. Dat is wat ze tijdens de hoorzitting vorige week hebben verteld. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de mensen die niet weten dat de combinatie mogelijk is, deze informatie krijgen? Nu is dat niet het geval. Dat is heel jammer, want hierdoor vallen heel wat mensen uit de boot.
Minister, mijn vragen zijn eigenlijk eenvoudig en to the point. Weet u dat het intersectoraal werken, in dit geval tussen het VAPH en het agentschap Jongerenwelzijn, nog wat hapert? Welke maatregelen kunt u nemen om de informatie zo snel mogelijk en zo breed mogelijk te verspreiden? Hoe zult u dat in de toekomst concreet aanpakken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, ik zal eerst een paar algemene reflecties naar voren brengen en dan ingaan op de vragen, voor zover ik ze punctueel heb kunnen volgen. Misschien zullen de leidend ambtenaar en mevrouw Van den Abbeele, de sterkhoudster van het VAPH, nog een aantal antwoorden geven. Eerst wil ik echter een paar algemeenheden naar voren brengen.
Wat in de vragen voortdurend aan bod komt, zijn eigenlijk twee aspecten van de oefening. Enerzijds is er de vraag wat in het licht van een persoonsvolgende financiering zal gebeuren met de mensen die ondertussen al een vorm van zorg en ondersteuning krijgen. Anderzijds is er de vraag hoe het nieuw systeem met de persoonsvolgende financiering mensen aan wie een nieuw budget wordt toegewezen, aan goede opvang en ondersteuning helpt. Dat zijn twee verschillende aspecten van de transitie.
Veel vragen die hier zijn gesteld en die op het terrein leven, hebben niet zozeer te maken met de wijze waarop de nieuwe budgetten aan mensen worden toegekend. Wat dit betreft, is er de discussie over de zorggarantie en het perspectief op ondersteuning. Vaak hebben de vragen betrekking op de modaliteiten van de omslag van een aanbodgefinancierd systeem naar een vraaggefinancierd systeem.
We zien nu allemaal dat dit veel te maken heeft met de wijze waarop de zorg zich in de loop der jaren heeft georganiseerd. Dat is ook wat we op het terrein horen. Soms gaat het om zeer casuïstische zaken. Er is de oprechte ambitie om zo veel mogelijk mensen te ondersteunen en kansen op ondersteuning te bieden. Indien we dit naar een vraaggestuurd financieringssysteem veranderen, komen natuurlijk plots allerlei zaken aan bod waarop we nu ook minstens een gedeeltelijk antwoord moeten geven.
Ik geef een typisch voorbeeld. Er zijn mensen aan wie een PAB-budget is toegekend en die naar een dagopvangcentrum gaan. De mensen van het VAPH moeten dit zelf maar duiden. Als ik probeer te achterhalen of er een structurele oorzaak is, krijgt ik een zeer genuanceerd antwoord. Er is meestal niet een enkel verklarend antwoord op de vraag waarom dit in concrete situaties op deze manier verloopt.
Een antwoord, maar dat is zeker niet het enige antwoord, is dat de mensen aan wie een PAB-budget is toegekend, dat volledig voor een PAB’er hebben ingezet, maar daarnaast ook nog naar een dagopvangcentrum gaan. Dat centrum heeft volledig te goeder trouw en vanuit een grote sociale gedrevenheid beslist dat die persoon mag komen. Het centrum rekent hem de gewone dagprijs aan die ook aan de anderen wordt aangerekend. Eigenlijk valt die dagopvang buiten het beeld van de omslag van een PAB naar een persoonsvolgend budget.
Iemand die over een PAB beschikt, kan dat bedrag voor de volle 100 procent in een persoonsvolgend budget omzetten. Op dat PAB moet op zich niets worden afgedongen. Van de 100 procent moet 11 procent worden afgetrokken, maar hij kan dat erbij krijgen. Daar moeten we uiteraard altijd rekening mee houden. In de praktijk blijkt echter dat de betrokkene ook nog voor dagopvang heeft gekozen. Hij is echter nooit ingeschaald of ingeschreven voor het dagopvangaanbod.
Dit is niet voor elke situatie de verklaring, maar het is een mooi voorbeeld. In mijn ervaring zijn er heel wat particuliere situaties. We proberen de problemen te capteren en te achterhalen wat daar aan de hand is.
Het is mogelijk dat er structurele problemen zijn. Het is de ambitie de zorgcontinuïteit te waarborgen voor diegenen die al zorg krijgen. Dat is natuurlijk het leidend principe geweest in de transitie naar een persoonsvolgend systeem. Het andere onderdeel van het verhaal houdt in dat het systeem natuurlijk niet de ambitie heeft om enkel vraaggestuurd te werken. Het moet ook meer zorggarantie opleveren. Dit moet in abstracto gebeuren in de jaren die nog moeten komen. We hebben een afspraak. Dit moet tegen 2020 objectiveerbaar zijn. Er moet meer zorggarantie zijn.
Het is natuurlijk de bedoeling om met het beschikbaar budget en groeipad meer perspectief op zorggarantie te bieden. Enerzijds doen we dit door middel van de automatische toekenningen. Die groepen zijn veel groter dan vroeger. Anderzijds is er het perspectief dat we kunnen bieden aan de mensen in de prioriteitengroepen. Dat is in essentie belangrijk voor de prioriteitengroep 1. Naarmate we in de loop van de oefening steeds meer groepen rechtstreeks toegang tot zorg en ondersteuning bieden, kunnen we de wachtende mensen in de prioriteitengroepen minder vertellen dat er een perspectief is.
Mevrouw van der Vloet, u hebt 100 procent gelijk. De mensen die in de gemeenschapsinternaten zitten, hebben nog geen handicapspecifieke ondersteuning gekregen.
Mijnheer Van Malderen, u moet me de mond niet openbreken over de wijze waarop dat om ideologische redenen in het verleden allemaal is verlopen.
We kunnen die mensen in de automatische toekenningen van het budget opnemen, ofschoon ze geen handicapspecifieke ondersteuning krijgen. Toen het decreet werd goedgekeurd, wist iedereen wat zorgcontinuïteit betekent. Er is een budget voor een minderjarige in het aanbodgestuurd financieringssysteem. Als hij meerderjarig wordt, wordt dit doorgetrokken. Indien een meerderjarige geen budget heeft en we beslissen die persoon onmiddellijk, hic et nunc, een budget toe te kennen, worden de perspectieven voor de mensen in de prioriteitengroepen natuurlijk ook anders. We moeten hier rekening mee houden. Het is evident dat we een oplossing moeten zoeken. Dat zal echter gefaseerd moeten gebeuren. Dit moet in het totaalbudget worden geschoven.
Natuurlijk komt er een ogenblik waarop iedereen ouder dan 18 jaar met een beperking niet meer onder het minderjarigenaanbod valt, maar een perspectief heeft op een persoonsvolgende ondersteuning in het meerderjarigenaanbod. De ambitie is dat ogenblik te zien aankomen. Dat zal een proces zijn. In het stuwmeer van het minderjarigenaanbod hebben we veel mensen van 23, 24 of 25 jaar gehouden. Dat is niet de verdienste van een of andere minister. Door middel van de automatische toekenningen moeten al die mensen geleidelijk in het meerderjarigenstelsel komen.
Ik begrijp dat we hierover moeten praten met grote bescheidenheid en met veel respect en zorg voor de mensen waarover het gaat, maar indien we de mensen in de prioriteitengroepen een perspectief willen bieden, is dit wat ze mogen verwachten. Binnen een redelijke termijn volgt een persoonsvolgend budget. Op dat ogenblik komt er een omslag van alles wat historisch is opgebouwd en van alle anomalieën, uitzonderingen en ad-hocoplossingen. Geleidelijk moet alles in het nieuw systeem worden opgenomen.
Dit werk zal natuurlijk enkele jaren in beslag nemen. We moeten niet enkel prioriteitengroep 1 een perspectief bieden. We moeten ook de andere prioriteitengroep een vorm van perspectief geven. Dit is een afweging. Wat mij betreft, moet de zorggarantie in eerste instantie worden ingevoerd voor de automatische toekenningsgroepen. Ik maak daar geen geheim van. Volgens mij is dit trouwens een mening die veel commissieleden delen. Daarnaast moeten we in grote mate of hoofdzakelijk een perspectief bieden aan de mensen in de prioriteitengroepen. Dit lijkt me vanzelfsprekend. Dit is wat we met de beschikbare budgetten effectief willen doen in de loop van deze legislatuur.
Als dat het algemene kader is, zijn er inderdaad vragen waarvoor wij een beroep doen op de taskforce, om daar oplossingen of voorstellen voor te formuleren. Ik moet eerlijk zeggen dat ik soms niet goed weet op welk been jullie staan als jullie daarover spreken. Zolang wij op de medewerking van alle stakeholders kunnen rekenen, van alle vertegenwoordigers van gebruikers, van alle bijstandsorganisaties en voorzieningen, om met het VAPH te werken aan adviezen en praktische oplossingen voor de problemen die en cours de route opduiken; zolang ik op dat draagvlak kan rekenen, is het mijn persoonlijke overtuiging dat de oplossing die de taskforce naar voren brengt, uit zeer valide en ernstige voorstellen bestaat. Maar ze moeten allemaal – en dat is ook logisch – door de regering worden aanvaard. Zo zijn er in de loop van de voorbije maanden een aantal formules voor een aantal terechte bezorgdheden door de taskforce overeengekomen. Wij zetten die ook in regelgeving om.
Wat zijn nu de twee of drie grootste dossiers? Er is een formule uitgewerkt voor de verevening in functie van de ongelijke financiering van zorgzwaarte van de voorbije decennia. Die formule bestaat uit twee fasen. Ik ga dat hier niet allemaal uiteenzetten. Ik heb gemerkt dat sommigen mijn uiteenzetting van de vorige keer niet echt konden appreciëren, maar je moet wel durven te zeggen dat die vereveningsoperatie, in haar puur theoretische constructie zoals ze in de aanloop naar de omslag was gemaakt, betekent dat je mensen inschaalt: wie te veel heeft ten opzichte van de nieuwe inschaling moet afgeven, en wie te weinig heeft, krijgt bij. Vanuit de afweging op het einde van 2016 dat dit zou betekenen dat ons adagium ‘zorgcontinuïteit of zorggarantie’ niet voor alle voorzieningen en de mensen die daar verblijven of daar hulp van krijgen kon worden gewaarborgd, hebben we dit proberen te nuanceren.
In de eerste fase concentreren we ons op diegenen die bij zullen krijgen. Er komt dus een budget in méér, buiten het groeipad voor het uitbreidingsbeleid, buiten datgene wat in het schema staat dat het parlement bij de start van de legislatuur heeft goedgekeurd. Wij zetten daar nog ongeveer 10 miljoen euro extra in. De overeenkomst met de sociale partners is dat de rest ook moet worden gevonden uit de oefening sociale maribel. Daarbij moeten uiteraard, mijnheer Van Malderen, de toekenningsvoorwaarden van de sociale maribel worden gerespecteerd. Daarover zal een protocol moeten worden gemaakt. Zo kunnen we zien waar die mensen terechtkomen, met de RSZ-kortingen die door de taxshift mogelijk zijn gemaakt.
Dat is een technische oefening. Tot en met vandaag ben ik ervan overtuigd dat de sector bereid is om die oefening te doen. We zijn die oefening uiteraard aan het voorbereiden. Het besluit, dat het corpus moet zijn van die operatie in twee fasen, is ondertussen uiteraard klaar en moet nu zijn weg lopen richting Inspectie van Financiën en regering.
De tweede formule die door de taskforce werd ontwikkeld en die door de regering is aanvaard, is de formule van de zorggarantie 7 op 7 voor die bewoners die op het einde van 2016 een bepaald volume aan woonondersteuning hebben gekregen in de voorziening. De waarheid gebiedt te zeggen dat daarvoor in februari 2017 vrij snel een oplossing in een besluit werd gegoten, het Mozaïekbesluit. Het is duidelijk gebleken dat we dat reglementair beter moeten formuleren. Daartoe heeft de taskforce, met vertegenwoordigers van al die stakeholders, een voorstel geformuleerd. Dat voorstel wil de mantelzorgers die zich al die jaren enorm hebben geëngageerd natuurlijk daarin respecteren en ook tonen dat we die inspanningen waarderen. De redenering is als volgt: als je eind 2016 aan dat gebruik van zorg zat, zullen we dat garanderen.
Mevrouw van der Vloet, in de oorspronkelijke tekst stond ‘tot 2019’. We laten dat vallen. Je mag er nu van uitgaan dat, als je occasioneel meer ondersteuning nodig hebt, de voorziening zich engageert om die te geven. Als je intensievere ondersteuning 7 op 7 nodig hebt, dan engageert de voorziening zich om die te geven. Daar ga je geen extra betalingen voor moeten doen buiten de normale systemen van financiering. Maar de overheid engageert zich. Als dat betekent dat dit werkelijk onherroepelijk is – wat we uitdrukken door te stellen dat het gedurende zes maanden een 7-op-7-situatie is –, dan zullen wij als overheid dat extra budget prioriteren. Dan wordt dat een automatische toekenning. Ik heb net uitgelegd wat dat betekent in termen van budget.
Het is in mijn ogen een dikke pluim voor de vertegenwoordigers van de voorzieningen, die in de taskforce hebben gezegd dat zij zich engageren om de zorggarantie waar te maken, occasioneel, ook zes maanden continu, als de overheid kan zeggen dat het vanaf een bepaald moment duidelijk is dat het hier echt een definitieve situatie is. We gaan er natuurlijk van uit dat al die ouders het beste en het meeste engagement voor de zorg van die kinderen hebben. Dan zeggen wij dat wij dat ook in de financiering zullen voortzetten.
Dus is er vanuit dat perspectief voor, in hoofdzaak, die ouders zorggarantie. Het is occasioneel en duurzaam, en de voorziening weet dat zij daar een grote inspanning voor zal doen, maar vanaf een bepaald moment mag zij erop rekenen – ondertussen moet de inschaling natuurlijk wel gebeuren – dat de overheid het vanaf die zes maanden in handen neemt.
Betekent dit dat je vanaf zes maanden nergens meer naartoe kunt? Natuurlijk niet. De ratio legis van wat in de taskforce werd afgesproken, is dat we een redelijke indicatie moeten hebben van het feit dat die situatie werkelijk definitief onder ogen moet worden gezien. Ik denk toch dat we op die manier aan die zorgen en verwachtingen van die mensen effectief een antwoord hebben gegeven.
Die twee zaken zitten dus in de regelgeving die naar de regering onderweg is. Er zat, zoals gezegd, al een deel in de regelgeving van het Mozaïekbesluit. Maar omdat we dat niet zo bevredigend vonden – bijvoorbeeld de deadline, dat je dat moest doen tegen eind 2019 –, gaan we dat niet doen. We gaan dat gewoon ‘open end’ doen, zodanig dat dit voor iedereen in alle rust de juiste garanties kan opleveren.
De heer Van Casteren heeft een aantal thema’s en problemen benoemd. Het agentschap moet die nu ook niet voor jullie verbloemen of uit de weg gaan. In zo’n megaoefening, en na tien maanden, kun je inderdaad wel zeggen dat je een zicht hebt op een aantal dingen die aan de oppervlakte zijn gekomen. En inderdaad, een van de thema’s is hoe wij omgaan met situaties waarin een budget wordt toegekend aan personen bij wie wij de bezorgdheid hebben of de middelen wel op de juiste manier zullen worden besteed. Dat zijn delicate vragen, dat zijn vragen naar uitzonderingen.
Ik heb tot nu toe niemand vragen horen stellen over het globale systeem. Ik ben, door de reacties van de mensen die ik tegenkom, steeds meer overtuigd dat de PVF een goede zaak is. De vraag is wel hoe we met die situaties omgaan. De realiteit is dat we nu reactief kunnen zijn vanuit het VAPH. Maar dat ontslaat ons toch niet van de deontologische verplichting om na te denken over de vraag hoe we daarmee omgaan. Ik begrijp natuurlijk zeer goed de reticentie van diegenen die zeggen dat ze strijd hebben geleverd voor de PVF. Het is niet de bedoeling om daarop af te dingen. Dat is zeer juist. Maar het zou ook niet correct zijn om te doen alsof die thema’s er niet zijn. Als ik op het terrein kom, hoor ik ook dat mensen zich daar zorgen over maken. Als je in een maatschappelijke noodzaak, omdat de integriteit aan de orde is, overgaat tot een automatische toekenning, is de vraag natuurlijk wat er met zo’n budget en de besteding gebeurt – om maar dat voorbeeld te geven.
Ik begrijp heel goed dat dat iets is waarover overlegd moet worden. En dat kunnen we alleen doen in de taskforce, ook bijvoorbeeld met de bijstandsorganisaties, die toch zeer goed geplaatst zijn om te weten hoe je zulke zaken moet ervaren. Maar ook vanuit die hoek komen die vragen tot bij ons. Nogmaals, dat gaat niet over de grote getallen. Integendeel, het gaat over de grote uitzonderingen. Maar ik vind niet dat we kunnen doen alsof dat thema niet op onze agenda zou staan. Daarom vond ik het ook best oké dat het VAPH die zorg hier ook formuleerde. Wij gaan daar natuurlijk niet in optreden zonder dat we daar met de taskforce en iedereen die daarover moet nadenken, grondige gesprekken over gehad hebben. En zoals gezegd, zijn bijstandsorganisaties daar wat mij betreft cruciale partners in.
Over de woon- en leefkosten kan straks misschien nog iets meer worden gezegd. Wij horen natuurlijk plaatsen waar daar nauwelijks issues over zijn en plaatsen waar er toch wel wat discussies over ontstaan. Ook daar is mijn ervaring dat het vaak zeer casuïstisch is. Vroeger bestonden in het VAPH bepaalde regelingen voor mensen die dat wat moeilijker konden betalen. Dat zat vroeger allemaal in de VAPH-financiering, de instellingenfinanciering. Nu wordt het natuurlijk vraaggestuurde financiering. Dat wordt een ander perspectief. Maar ik vind het wel juist dat we dat armoedeperspectief hier mee in het oog moeten blijven houden.
Er zijn vragen of men niet een minimum aan richtlijnen kan geven over hoe je iets als woon- en leefkosten moet opmaken. We hebben daar nog wel wat jaren voor, voordat iedereen daarin moet zitten. Maar het is wel juist, denk ik, dat daar het best een soort formule voor wordt ontwikkeld. Ik kan u trouwens bevestigen dat dat heel uitdrukkelijk op de agenda van de taskforce staat voor de volgende maanden. Dat is een issue dat leeft. Aan de ene kant: moet je niet een aantal vuistregels gebruiken om dat te berekenen? En aan de andere kant: wat doe je met mogelijke armoederisico’s? We moeten daar oog voor hebben, als we daarover een aantal boodschappen aan de sector gaan geven.
Er is al wat gesproken over de plaatsen die leeg staan en de manier waarop de zorgvragen zich ontwikkelen. U hebt de eerste indicaties gezien. Ik moet eerlijk zeggen dat ik erg teleurgesteld ben in sommige reacties. Ik begrijp dat niet. Alle believers, al degenen die gevochten hebben voor persoonsvolgende financiering, en die nu de invoering van dat systeem willen situeren in ‘dat is dan zonder dat er plaatsen leeg staan’… Sorry mensen, maar iedereen wist dat persoonsvolgend vraaggestuurd financieren zou betekenen dat er verschuivingen konden gebeuren tussen voorzieningen en in het invullen van plaatsen.
Mevrouw van der Vloet heeft een goed geheugen. Vroeger was het inderdaad één maand. We hebben dat in de regering met een besluit opgetrokken naar twee maanden, precies omdat we die overgangen, natuurlijk ook vanuit sociaal oogpunt, willen milderen. Dat is een reële vraag. Ik begrijp ook de vragen van de syndicale organisaties zeer goed. Maar zeggen dat dat mechanisme niet onder ogen was genomen, is nu toch echt niet eerlijk.
Ik zal u de kleine anekdote toch niet onthouden. Ik ben op het programma Terzake geweest, waar een instelling – trouwens een goede instelling, die in Huldenberg gesitueerd was – zei dat er plaatsen leeg waren. Ik ben drie dagen later in Peer een voorziening gaan openen, gebouwd zonder VIPA. En daar kwam een moeder van iemand die in Huldenberg verbleef, zeggen dat de persoonsvolgende financiering voor haar een opportuniteit geweest was, en dat haar kind nu vlak bij hen woont in een voorziening die daarvoor is gebouwd in Peer. Ik vroeg dan aan de directeur van de voorziening in Peer hoe hij dat ging doen in de volgende jaren. Hij antwoordde: “Voor dat type handicap is er in deze regio geen aanbod. En als het mij toegelaten wordt door mijn raad van bestuur, ga ik nog een gebouw zetten.” Hij is ervan overtuigd dat er mensen zijn die ergens noodgedwongen verblijven omdat het een aanbodgestuurde invulling van plaatsen was, en die willen terugkeren naar een thuissituatie.
Ik heb de zaterdag daarop een mevrouw met een zware handicap gezien, met haar ouders. Die zeiden: “Ons kind verbleef in een voorziening ver weg, en nu woont ze thuis, naast onze deur. We hebben iets gekocht, en met het persoonsvolgend budget zijn we in staat om die ondersteuning thuis te organiseren.”
Ik ga dat niet idealiseren. Ik ga niet zeggen dat dat nu alles oplost. Maar ik vind het niet correct om het risico van plaatsen die leeg komen, als een failliet van het persoonsvolgend financieringssysteem voor te stellen, zeker niet na tien maanden.
We kunnen heel goed vermoeden dat er nog veel mensen in die prioriteitengroepen zitten waar we een budget voor moeten kunnen toekennen. Dat moeten we oplossen door er in ons uitbreidingsbeleid voor te zorgen dat niet alleen de automatische toekenningen gebeuren, maar dat er ook budgettaire ruimte is om de mensen uit de prioriteitengroepen perspectief te geven.
We moeten uit die perverse spiraal waarbij je je dossier als een noodsituatie moet voorstellen om in dat systeem te komen. Hoe meer noodsituaties het VAPH toekent, hoe minder geld er is voor de mensen die normaal in de prioriteitengroepen staan te wachten. U moet mij niet uitleggen, mevrouw Van den Brandt, dat het systeem om met prioriteitengroepen te werken, het ideale systeem is. Dat is het zeker ook niet. Maar het is een beter systeem dan vroeger. Het geeft mensen met een datum ook redelijke zekerheid dat er niet voortdurend ‘voorgefietst’ en ‘zijgefietst’ wordt. Het is een beter systeem. Wij moeten op enkele jaren tonen – en dat zal, met alle respect, toch wel iets meer zijn dan tien maanden – dat de mensen in dat systeem effectief een redelijk perspectief kunnen krijgen. Zoals gezegd, zal het uitbreidingsbeleid van 2018 en 2019 daar, wat mij betreft, een heel belangrijke impact op moeten hebben.
Ik kom bij de vragen over de communicatie. Ook hier kan ik dat perfect volgen, mevrouw Van der Vloet, maar ik ga u eens uitnodigen om het proces van zo’n brief eens mee te maken. Daar staat een bedrag in, daar staan punten in. Dat begint met: dit is een administratieve brief. Dan zeggen wij, ook op het kabinet: dit is onleesbaar, dat begrijpt niemand. Dan gaat dat naar een mediabureau om dat de hertalen. Daar komt dan een brief uit, en die gaat naar de jurist. En die zegt dan: ‘Als je dat zo schrijft… Die brief gaat later gebruikt worden. Dat is een juridisch document met rechtsgevolgen.’ Dan wordt er met die brief naar gebruikerspanels gegaan. Men mag veel zeggen over het VAPH, maar men kan niet zeggen dat ze geen inspanningen doen wat dat betreft. Ik heb het nu persoonlijk meegemaakt, omdat ik dezelfde verontwaardiging had als u over sommige brieven. Ik vroeg hoe men het kon presteren om dat zo te versturen. En dan kreeg ik dit scenario: we hebben dat opgemaakt, dat is aan een gebruikerspanel voorgelegd, met vertegenwoordigers van gebruikers en van bijstandsorganisaties, en er is gekeken wat het compromis is tussen wat juridisch correct is en wat voldoende verstaanbaar is.
En dan maak ik mij nog sterk dat er een verschil is tussen de moeizame transitie van mensen uit het oude systeem en degenen die met een wit blad onmiddellijk in het persoonsvolgende systeem komen met een toegezegd budget. Voor die eerste groep is het natuurlijk nog complexer. Je moet in punten vertalen. Dan blijkt dat tussen het moment dat de foto is genomen, in maart 2016, en het moment waarop het systeem in werking is getreden, in 2017, in sommige voorzieningen, waar de vraag was: zorg toch maar dat uw instroom en uw uitstroom een beetje op niveau blijven, want anders is er ergens een gat in dat verhaal, er toch nog zijn die meer hebben laten instromen dan ze hebben laten uitstromen. Je moet ergens een foto maken om je te beginnen te organiseren. Daar dook dan een discussie op. Het VAPH kan daar misschien nog iets over zeggen, maar we gaan proberen om er tegen het einde van het jaar voor te zorgen dat dat gestabiliseerd is voor iedereen.
Mevrouw van der Vloet, we gaan natuurlijk niet tegen de mensen zeggen dat ze tegen het einde van het jaar een dienstverleningsovereenkomst afgesloten moeten hebben, als de punten pas op dat moment echt rond zijn. Dat gaat niet. Dat zal uiteraard een punt zijn waarin ruimte moet worden gecreëerd.
Dat is een heel belangrijke oefening. Mijnheer Van Malderen, wij gaan natuurlijk de inschaling van die 20.000 niet doen. Iedereen op 100 procent, dat is niet het punt op korte termijn. Maar de eerste fase is wel de fase waarbij we alleen degenen meenemen die krijgen. Dat daar een zekere budgettaire marge op wordt gezet om te zien hoe we dat gaan doen, vind ik verdedigbaar, temeer omdat we dat buiten het uitbreidingsbeleid houden zodat daar voor het overige niets door wordt geïmpacteerd.
Nog één woord over de minderjarigen. We gaan proberen om daar in 2019 effectief stappen voor te zetten. We willen daar geen misverstand over laten bestaan: we gaan ook naar een persoonsvolgend financieringssysteem voor minderjarigen. Daar moeten we heel duidelijk in zijn. Ik voel goed genoeg, als we dat beginnen te nuanceren en het hebben over ‘voorzichtig’ en ‘een aantal knelpuntdossiers’, dat er dan een wantrouwen ontstaat en men dan denkt dat het misschien een poging is om het hele spel naar de Griekse kalenden te verwijzen. Dat gaan we niet doen.
Maar ik ga ook eerlijk zijn: persoonsvolgende financiering voor minderjarigen is geen doorslagje van het systeem voor volwassenen. Wie dat durft te zeggen, wil ik wel eens in een debat hebben. Dat is niet correct. Natuurlijk zijn er veel vragen naar gezinsondersteunende vormen van handicapspecifieke ondersteuning en PAB, dat begrijp ik heel goed, maar het is wel niet zo dat dat zomaar een gewone doorslag is van het andere. Jongeren zitten in ontwikkelingsfases. Er is een stuk overlap met de integrale jeugdhulp. Er zijn aspecten die te maken hebben met onderwijs. Er zijn heel wat aspecten in dat verhaal.
Wij gaan dus starten. Ik zal naar de regering gaan, want het is niet het VAPH dat dat alleen moet beslissen, het is niet de taskforce die dat beslist, het zal een regeringsbeslissing zijn over hoe we dat aanpakken. Wij gaan dus starten, maar als het VAPH in alle eerlijkheid aangeeft dat dat waarschijnlijk in een gefaseerd tempo zal gaan, denk ik dat dat, gegeven de omstandigheden, wellicht zeer verstandig is. Ik wil zeker bevestigen dat wij in ieder geval in dat systeem van vraaggestuurde financiering stappen. Daar is geen enkele discussie over. Maar u moet van mij niet verwachten dat ik dat doe in een soort avontuur van ‘we zien wel’. Nu aan de ene kant zeggen dat het veel te snel is ingevoerd voor volwassenen, en ’kijk eens welke problemen er allemaal opduiken’, en aan de andere kant voor de minderjarigen, waar de complexiteit nog groter is, zeggen om dat maar blind te doen en onmiddellijk in de volledige opties, het spijt me, maar dat zit toch wel een vorm van contradictie in.
U mag dus verwachten dat ik mij hier in het parlement uiteraard kom verantwoorden over hoe we dat aanpakken. We zijn er druk mee bezig om te kijken hoe we dat opbouwen. We gaan in ieder geval dat systeem opstarten. Ik begrijp zeer goed dat een aantal mensen zeggen dat het in essentie vaak gaat over zaken waarbij je niet naar instellingsgebonden modellen kijkt. Maar ik ga ook niet in een soort avontuur stappen waarvan ik niet overtuigd ben dat dat het verstandigste systeem is voor de mensen en in casu voor de gezinnen die de ondersteuning het meest nodig hebben.
Mevrouw Van den Brandt heeft vragen gesteld over prijsverschillen. Met alle excuses, maar toen dat systeem gemaakt is, is men er wel van uitgegaan dat er sociaal ondernemerschap zou zijn en dat de mensen met de budgetten aan de slag zouden gaan. Ik sluit natuurlijk niet uit dat er prijsverschillen tussen de verschillende voorzieningen zullen opduiken. (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
Ik ben het met u eens. We hebben een aantal signalen gekregen. Telkens opnieuw is het: wat is in casuïstiek de onderliggende verklaring? Wij hebben aan de administratie gevraagd om een aantal concrete situaties op te lijsten en gevraagd of er een structuur in zit. Tot nu zegt men van niet. Het is vaak de voorziening. De heer Van Casteren moet hierop antwoorden. Sommige voorzieningen blijken zelfs niet te weten dat ze nog 25 procent organisatiegebonden kosten moeten bijtellen, om maar iets te zeggen. Dat lijkt mij al een zeer fundamentele zaak. Er schijnt een veelheid van factoren te zijn.
Ik ben het er gewoon ook mee eens dat als we zouden zien dat daar een systeem in zit, we moeten kijken hoe we daarop reageren. Van overheidswege is er geen euro minder naar de sector gegaan, integendeel. Als we nu spreken over de kostendrijvers, dan is het omdat het budget de laatste jaren, met de flexibilisering, de FAM en de multifunctionele centra (MFC’s) is geëvolueerd. Het is zeker niet zo dat we daar nu op hebben ingekort, integendeel.
Ik kom er nog eens op terug: ik ben het er helemaal mee eens dat we veel aandacht moeten besteden aan de omslag van de mensen die steun en ondersteuning hadden naar het nieuwe systeem. Maar de grote ambitie van het systeem moet niet alleen het vraaggestuurde zijn, maar ook meer zorggarantie. Dan spreken we ook over de nieuwe mensen die perspectief moeten krijgen in dat systeem. Er zit een correlatie tussen de twee bewegingen. Als ik nu uit het uitbreidingsbeleidbudget zou hebben geput om die vereveningen die historisch gegroeid zijn, recht te zetten, dan zou men van alle mensen die staan te wachten op een budget zeggen: ’Ja maar, die mensen hadden al ondersteuning en nu pakt u het weg om het gelijk te trekken met wat gedurende twintig of dertig jaar historisch mis gegroeid is.’ Wel, dat gaan we niet doen. We gaan daarvoor een extra budget zoeken. Gelukkig zijn er sociale partners bereid om daar ook een bijdrage in te leveren.
Er zijn dus een aantal zeer terechte bedenkingen. Er zitten heel wat zaken in overleg en bij de regering in termen van besluiten. Maar als je ziet hoe de dynamiek op het terrein is ontstaan, dan vind ik fundamenteel dat ons persoonsvolgend financieringssysteem echt wel een kwalitatieve stap vooruit is wat betreft onze visie op ‘inclusiviteit’ en op een samenleving waaraan personen met een beperking kunnen participeren.
Mijnheer Parys, ik moet u bewonderen voor uw ingetogen volharding om hier te blijven zitten, terwijl uw potentiële kiezers in Leuven allemaal staan te wachten. (Opmerkingen van Lorin Parys)
Het is juist, de combinatie tussen pleegzorg en PVF is mogelijk. De diensten voor pleegzorg weten dat. Ook op de website van Pleegzorg Vlaanderen wordt dat gezegd. Maar wij hebben goed begrepen dat er inderdaad nogal wat communicatie moet worden geïntensifieerd. Men zegt mij vanuit het VAPH dat er overleg is tussen de diensten pleegzorg, het Agentschap Jongerenwelzijn en het VAPH en dat daarin zeer uitdrukkelijk zal worden gesproken over de manier waarop de informatieverstrekking kan verbeteren, want die combinatie is inderdaad echt mogelijk.
Mijnheer Parys, het is ook combineerbaar met een BOB. Met alle respect, voor dat BOB is aandacht geweest, maar niet overdreven veel. Ik ga er ook van uit dat voor dat BOB, als wij kinderen met een verhoogde kinderbijslag van 12 punten en meer opgeven als ze nog geen niet-rechtstreeks toegankelijke hulp kregen, dat allemaal pogingen zijn om het recht op ondersteuning vanuit het mantelzorgperspectief te versterken. Dat zit hier voor de pleegzorg ook in de combinatie.
Ik denk dat op de meeste zaken ofwel gedetailleerd ofwel algemeen een antwoord is gegeven.
In het kader van de transitie hebben we inderdaad ook hier opnieuw een bevraging moeten doen van de gegevens omdat de cijfers die doorgegeven werden, echt niet klopten. Er zaten rare dingen in bij sommige zorgaanbieders. Tegen het einde van het jaar moesten de dienstverleningsovereenkomsten onderhandeld zijn. Dat zal niet lukken. We gaan daar de wetgeving niet stricto sensu toepassen, maar we hebben wel al de opdracht gegeven via de taskforce en via de koepels om al te beginnen met onderhandelen over de dienstverleningsovereenkomsten. We gaan nog een aantal maanden, tot januari, de tijd geven om die dienstverleningsovereenkomsten af te sluiten.
Er zijn drie vergunde zorgaanbiedersvergunningen afgewezen. Ik kan niet zomaar uit mijn mouw schudden waarom dat zo is. Ik heb dat waarschijnlijk ondertekend met een goede argumentatie. We kunnen dat opvragen, ik denk niet dat dat een probleem zal zijn.
Er is de discussie over de wegwijzer. We hebben daar inderdaad vooral aanbodgerichte gegevens opgezet. Tijdens de vorige gedachtewisseling hebben we gezegd dat we zoeken naar een soort intermediair die samen met ons zal uitwerken of ook vragen vanuit de vraagzijde op de website kunnen worden gezet. Dat vraagt wel inzet van mensen en middelen. Als vraag en aanbod gematcht moeten worden, dan moet er heel nauwgezet op worden toegekeken welk soort vragen er worden opgezet en of daar een controlesysteem op zit.
Dan was er de problematiek van het gemeenschapsonderwijs, los van de ideologische discussie. Misschien ben ik de saaie ambtenaar als ik zeg dat het allemaal niet zo eenvoudig is. We hebben eerst over een akkoord met het onderwijs moeten onderhandelen om te zien wanneer we die bevraging zouden opstarten en hoe die zou gebeuren. Dan komt de IT erbij om na te gaan welke data-uitwisseling er kan gebeuren. Dan moeten het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi), het VAPH en de intersectorale toegangspoort via Jongerenwelzijn nagaan hoe de data-uitwisseling kan gebeuren. Dan moeten we nog een machtiging aanvragen bij de Privacycommissie omdat we uiteraard niet gemachtigd zijn om die data uit te wisselen. Op die manier kom je al snel aan een aantal maanden, een half jaar of een jaar vooraleer er iets kan gebeuren met de data.
De proefprojecten in woonzorgcentra worden opgestart. De eerste vergaderingen tussen de administraties worden opgezet. Er wordt gekeken hoe we daarmee verder gaan.
Wat betreft de communicatie via de brieven, is de minister correct geweest. Het is soms zeer complex hoe één brief tot stand komt. Het is inderdaad zo dat mensen die nieuw instromen met een nieuwe toeleidingsprocedure één beslissingsbrief krijgen die vrij duidelijk is en waar veel dingen in staan. Het zijn de verschillende transitie-oefeningen, de in- en uitstroom, de verhoogde frequentie, de technische correctie die ervoor zorgen dat sommige mensen vier brieven op korte termijn ontvangen. Ik begrijp dat men daar soms hoorndol van wordt, maar dat is eigen aan de complexiteit om van een oud naar een nieuw systeem te gaan. Het vergt de nodige aandacht om dat juridisch correct te spelen, want elke beslissing is een administratief document dat via een rechtbank kan worden aangevochten. We zoeken dus een evenwicht tussen juridisch correct en vertaalbaar.
Wat betreft de status van alle trajecten, heeft de minister gezegd dat er over een aantal dingen een akkoord is binnen de taskforce, maar dat er nog regelgeving voor moet worden gemaakt. Tijdens de komende weken en maanden zal er een heel pak regelgeving worden geagendeerd. Na de zomer hebben we met de taskforce een heel pak knopen doorgehakt, die nu juridisch worden vertaald. Daar worden nu de adviezen van de Inspectie van Financiën en de begrotingsakkoorden voor aangevraagd. De komende maanden zullen er dus een heel pak juridische documenten op de tafel van de regering komen en moeten de politieke besprekingen gebeuren.
Het ging ook over de procedure bij de Raad van State. We hebben juridisch nagekeken welke mogelijke pistes er zitten in fase 1 en fase 2. De procedure bij de Raad van State is uiteraard altijd een uitwisseling van gegevens tussen advocaten. Daar zit rechtspraak op. Als er briefwisseling is, dan wordt daarover tussen de advocaten gecommuniceerd. We wachten dat ook af. Vanaf het moment dat er een aantal akkoorden zijn over wanneer dingen bespreekbaar zijn en onze advocaten het signaal geven dat de tijd rijp is om de betrokken partijen samen te zetten met akkoord van beide partijen, dan zullen we dat doen. We hebben daar een beetje het voorzichtigheidsprincipe gehanteerd dat de afspraken tussen de advocaten worden gehonoreerd. Als het moment rijp is met de nodige diepgang in de beslissingen en met de besluiten van de Vlaamse Regering die nu worden gefinaliseerd en politiek kunnen worden besproken, dan kunnen we pas die gesprekken aangaan.
We zien inderdaad een aanzuigeffect op de noodsituaties. Als je daar bijzonder streng bent, dan gaan er meer mensen terug naar de prioriteitengroep. Als je minder streng bent, dan gaan ze terug naar noodsituatie. Dat heeft een aanzuigeffect. Het is een soort carrousel. Al die casussen zijn bijzonder schrijnend, maar het is een budgettaire noodzaak. We hebben daar de vorige keer heel veel over gediscussieerd, maar het is ook voor onze mensen in de provinciale kantoren bijzonder moeilijk om casus per casus te bekijken. Voor de honderden dossierbehandelaars proberen we duidelijke lijnen uit te zetten. Men moet een duidelijke lijn trekken in de aanvragen: wat is er regelgevend bepaald en hoe ver kan je daarvan afwijken? Dat is altijd bijzonder moeilijk, maar een effect van de budgettaire problematiek.
Wanneer kunnen we communiceren over de wachttijden? Eerst moeten we over het volledige jaar 2017 gegevens hebben. Dan kunnen we een analyse maken of bepaalde trends vaststellen. We zijn ondertussen tien maanden verder, maar we hebben nog niet alle gegevens. Dat zal nog een tijdje duren. Dan moeten we nog minstens een kwartaalrapportering in 2018 doen om na te gaan of dit overeenkomt met de trends en analyses van 2017. Als we dat kwartaalrapport hebben, kunnen we uiteraard bekijken in welke mate we met betrekking tot de prioriteitengroepen en wachtlijsten standpunten en wachttijden kunnen communiceren.
Dan waren er vragen over VIPA. Wat betreft de buffercapaciteit kan ik alleen maar zeggen dat we vele jaren geleden altijd hebben gezegd dat de VIPA-financiering een aanbodfinanciering is en dat we in het traject naar vraaggestuurde financiering op een bepaald moment met een aantal dossiers zouden zitten. Als die niet genoeg vergevorderd zijn, vervalt de belofte van financiering omdat we nu in een totaal ander systeem zitten. Dat is een van de effecten van vraagsturing. We kunnen daar heel veel over discussiëren, maar we vinden het niet verantwoord dat een groot deel van de middelen wordt gereserveerd totdat de bouw klaar is. Sommige projecten hebben na 7, 8 of 9 jaar nog steeds geen bouwvergunning en geen ruimtelijk uitvoeringsplan. Op een gegeven moment moet je dan in een nieuw systeem zeggen dat we die middelen niet kunnen blijven blokkeren.
Er waren ook vragen over het verschil in kostprijsberekening. Zoals de minister zei, is dat op dit moment voornamelijk casuïstiek. Er zijn verschillende redenen waarom bepaalde kostprijzen hoger liggen in de ene voorziening dan in de andere. We hebben op dit moment nog geen structurele dingen gevonden waarom er verschillen zijn. Het gaat ook maar om een beperkt aantal gevallen omdat de meeste vergunde zorgaanbieders aangeven dat dit niet echt problematisch is voor hen.
Dat moeten we dus verder monitoren.
Dan was er de vraag welke organisaties gebruikers kunnen helpen om door de bomen het bos te zien. Daar zijn we ook mee bezig. Op dit moment hebben we de diensten ondersteuningsplan, de diensten maatschappelijk werk en de bijstandsorganisaties na de poort, maar we merken dat er voor de poort ook wel heel veel vragen naar informatie zijn. We moeten bekijken hoe we een filosofie kunnen bedenken als een soort vervanging van het contactpersoonschap van vroeger en daarvoor in de nodige middelen voorzien.
Mevrouw Van den Abbeele heeft het woord.
Er was nog een vraag over de vaststellingen inzake de besteding van de nieuwe budgetten of de nieuw ter beschikking gestelde budgetten. We zien inderdaad dat mensen die nu een nieuw budget ter beschikking gesteld krijgen, verhoudingsgewijs meer in cash beginnen in te zetten. Dat heeft inderdaad voor een stuk te maken met het feit dat dat over PAB-wachtenden ging. Het heeft ook te maken met verschillen naargelang de procedure die ze volgen. Mensen die instromen vanuit een spoedprocedure, kiezen vaker voor cash. Dat lijkt logisch. Mensen die instromen via de procedure noodsituatie en PVB-na nood, zijn mensen die vaker kiezen voor vouchers. Daar zien we dus nog verschillen naargelang de procedure. Ik wil echter ook hier benadrukken dat het echt nog te vroeg is om van echte trends te spreken, maar dat zijn de eerste vaststellingen.
Als we zouden vaststellen dat de budgetcategorieën onvoldoende hoog zijn en mensen daar hun kosten niet mee kunnen betalen, dan moeten we daar iets aan doen, zo werd gesteld. Dat klopt. Alleen denken we niet dat het nu vooral te maken heeft met het feit dat onze budgetcategorieën niet goed zouden zitten. Daar hebben we voorlopig nog geen signalen van. Het heeft vooral te maken met wat hier eerder al is gezegd, met die historische ongelijkheid die mee is doorvertaald in die budgetten en die maakt dat mensen hun feitelijke budget nu nog niet hebben.
We zijn die monitoring echt aan het uitbouwen. Het is al een paar keer gezegd. Het feit dat we al met wat cijfers komen, het feit dat we al heel voorzichtige vaststellingen durven te geven, toont aan dat we daarmee bezig zijn. Zoals de leidend ambtenaar zei: we hopen dat we na begin volgend jaar, als we nog eens een kwartaal hebben kunnen doen, wel echt met trends zullen kunnen komen, en vanaf dan ook met een vaste kwartaalrapportage of minstens een halfjaarlijkse rapportage. Die wordt nu dus volop uitgebouwd.
Er was ook de vraag of sporadisch of ad hoc meer vragen alleen maar werd gehonoreerd voor de gebruikerszorg in natura van vroeger. Neen, ook voor de nieuwe. Dat zit verankerd in het kwaliteitsbesluit. Dat is een engagement dat de voorzieningen op zich nemen om, als er meer vragen zijn, daarop te kunnen inspelen. Een passage in het kwaliteitsbesluit zegt dat ze hun beleid daarop moeten afstemmen.
Het klopt zeker dat het beeld dat mensen hebben van de 7-op-7-maatregel niet helemaal strookt met hoe wij het zien of met de realiteit. Voor de komende digitale nieuwsbrief van het VAPH is daarover een artikel voorbereid, om nog een keer te proberen dat in eenvoudige taal toe te lichten. Ook die digitale nieuwsbrief is een poging om zo veel mogelijk iedere keer in te spelen op de signalen die we ook zelf opvangen over wat er leeft.
Er is een heel specifieke vraag gesteld over zorgcontinuïteit binnen de bicommunautaire voorzieningen. Om eerlijk te zijn, daar hebben we voorlopig nog geen zicht op. Daar hebben we nu dus nog niks verder mee gedaan.
Dan was er ook nog een heel specifieke vraag over het project ouderenzorg. Daar kan ik nu nog niet meer detailinformatie over geven. Het is inderdaad de intentie dat we eigenlijk twee jaar zouden experimenteren, maar de contouren daarvan gaan we samen bekijken in een soort gemengde groep met vertegenwoordigers van de ouderenzorg en vertegenwoordigers van onze sector, zodat we de startmodaliteiten voor de inzet van het PVB binnen erkende capaciteit kunnen bekijken met de vertegenwoordigers van beide sectoren. Daarover gaat het immers. Het gaat niet over buiten capaciteit. Dat kan perfect nu al. Voor besteding binnen erkende capaciteit gaan we echter een proefkader vooropstellen. Dat overleg wordt gepland voor binnenkort. Het is nog even zoeken om een moment te vinden om die twee sectoren bijeen te krijgen, maar dat wordt gezocht.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ik heb bepaalde antwoorden nog niet gekregen, maar ik zal ze schriftelijk nog eens opvragen.
Wat ik ter verduidelijking wel graag nog eens wilde vragen, is het volgende. Die organisatiegebonden middelen, die vertraagde afbouw bij uitstroom, heb ik het goed begrepen dat dat over twee jaar ging?
De organisatiegebonden middelen die een voorziening krijgt, worden bepaald op basis van het gemiddelde aantal zorggebonden punten dat de voorbije twee jaar is ingezet. Het is dus ook niet zo dat de nieuwe budgetten die worden ingezet, automatisch ook die organisatiegebonden middelen al meegeven. Het bedrag in jaar x dat een voorziening krijgt aan organisatiegebonden middelen wordt dus bepaald op basis van het gemiddelde aantal zorggebonden punten dat werd ingezet in de jaren x min 2 en x min 1, dus 25,35 procent van het gemiddelde daarvan. Dat zorgt er dus inderdaad voor dat het geleidelijk aan evolueert, zowel in plus als in min.
Gezien het late uur, zal ik de rest schriftelijk vragen. Ik dank jullie toch wel voor de grote verduidelijkingen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Gezien het late uur zal ik kort zijn. Minister, ik dank u voor de antwoorden. Hier zijn zeventien vragen gesteld, door leden van meerderheid en oppositie. U bent begonnen met te zeggen dat u een beetje een helikopterperspectief zou nemen en zou bekijken hoe u daar in algemene zin op kunt antwoorden. Het is echter ook wel zo dat het geen pas geeft om te zeggen: ‘Ja, maar dat is casuïstisch’. Elk van die vragen heeft gemeen dat het gaat over hoe men concreet die persoonsvolgende financiering invoert, niet over het idee. Veel van die vragen zijn in se, denk ik, nog altijd terug te brengen tot een beslissing die vorig jaar is genomen, ondanks een voorbereiding die niet klaar was, ondanks een gebrek aan politieke cohesie. Feit is dat een goed idee op die manier eigenlijk wordt gehypothekeerd. We hebben vandaag nog altijd een aantal open vragen. Bijna een jaar na het invoeren zijn een aantal problemen die gekend waren, nog altijd niet opgelost. Er is nog altijd geen beslissing. Ik heb vernomen dat dat nu in het circuit gaat, dat men naar de Inspectie van Financiën gaat enzovoort. Voor een aantal gevallen zal het lopen worden om 1 januari te halen, indien niet in de regering, dan zeker op het terrein. Ik ben al blij dat de heer Van Casteren de opening maakt om inzake individuele overeenkomsten een soort amnestie, een moratorium, een gedoogperiode af te kondigen. Ik hoop dat dat voor een aantal andere gevallen dan misschien ook van toepassing is. Ik merk immers een grotere gestrengheid op bij andere thema’s. In elk geval, het wordt hollen om 1 januari te halen, terwijl de problemen al een jaar bekend zijn.
Mij het verbaast het niet dat mensen die zeven op zeven niet snappen. Als ik de minister hoor, en ik hoor de leidend ambtenaar, dan blijft ik zaken horen waarvan, mocht ik in die situatie zijn, ik het moeilijk zou hebben om te begrijpen wat daar net mee wordt bedoeld.
Als het gaat over casuïstiek: voor een verjaardagsfeestje zou het wel gaan. Ik weet niet of er dan een extensieve lijst komt van wanneer dat dan wel gaat. Ik pleit daar niet voor, hoor. Het risico dat er een stuk willekeur is en dat voorziening A dat op een bepaalde manier invult, voorziening B op een andere manier en voorziening C op nog een andere, of misschien bij gebruiker A op een bepaalde manier enzovoort, is daar niet van de poes. Dat is één.
Waar het over gaat, is dat mensen een zekere flexibiliteit willen. Bij de heer Van Casteren is het dan ‘als het niet anders kan’ en bij de minister ‘met het oogpunt op definitief. Vanaf zes maanden verbinden de voorzieningen zich.’ Dat zijn de woorden die gebruikt zijn. Als ik die twee naast elkaar leg in het verslag, heb ik al een afwijkende interpretatie.
Ik zal de lastigaard zijn, het slechte karakter. Ik neem dat gerust op. Maar als je daar als oudere naar kijkt, zijn dat signalen die diffuus zijn. Ik hoop dat je een zeer goede nieuwsbrief hebt waarin dat wordt uitgeklaard. Op zijn minst hier blijft dat ambigue daar staan, terwijl de vraag van mensen nogmaals is: geef mij flexibiliteit. Op het moment dat het niet meer gaat, wil ik dat mijn recht – want dat is het eigenlijk – van 7 op 7 gebruikt wordt zonder dat dat inteert op anderen.
Twee, wat betreft het GO!: of er nu ideologische verschillen zijn, privacy-problemen enzovoort, dat zou vandaag eigenlijk niet meer mogen tellen. U moet, minister, kijken naar de jongeren die betrokken zijn. Je krijgt het niet meer uitgelegd dat iemand van 23 jaar in een MFC wél zorggarantie heeft en iemand van 23 jaar in een internaat van het GO! niet.
Mijnheer Van Casteren, dat er praktische problemen zijn en dat u die moet oplossen, daarvoor zit u op uw stoel. Het grote vraagstuk is: is de politieke bereidheid er? Is er de bereidheid om de centen op tafel te leggen? Want daarover gaat het natuurlijk al jaren: dat die internaten ondergefinancierd zijn. Daar zal de oplossing liggen. Al de rest is techniciteit. Ik onderschat dat niet. Maar je zult het niet oplossen als je niet de bereidheid hebt om dat politiek op te lossen, om te ontkokeren en om centen op tafel te leggen.
Minister, in verband met de minderjarigen hebben we het van in het begin betreurd dat daar geen ervaring is opgebouwd zoals dat vandaag het geval is bij persoonsvolgende financiering voor meerderjarigen. Dat er daar nu een aantal problemen opduiken, was eigenlijk te voorspellen. Niemand heeft gezegd dat dat hetzelfde is, maar men had een aantal lessen al kunnen leren.
Minister, u zegt dat dat wellicht gefaseerd zal moeten gebeuren. Ik vraag u – en ook mevrouw van der Vloet heeft u dat gevraagd: zal het meer zijn dan symboliek? Zult u echt van start gaan? Hoe verhoudt zich dat dan met de ook al afgesproken evaluatie? Wanneer plant u die? Is dat voor of na? Ik zou dat heel graag zien. En bent u bereid, minister, om in afwachting daarvan hier te zeggen dat u de bestedingsmogelijkheden voor het PAB voor minderjarigen wilt uitbreiden? Dat zou al goed zijn om lessen te leren, in dat inderdaad gevarieerde verhaal van minderjarigen. En bent u bereid om gevoelig meer PAB’s toe te kennen, gegeven de lange wachttijd die er vandaag bestaat?
Ik hoop dat we wat meer dialoog aan de dag kunnen leggen, wat meer in detail zullen kijken naar die voorzieningen die vandaag de boodschap hebben gekregen: ‘Leuk dat u 60 procent eigen middelen hebt ingebracht, leuk dat u bent ingegaan op onze call, leuk dat we u een vergunning hebben mogen geven. Maar dat telt allemaal niet meer. We zitten in een nieuw systeem, nu moet je het zelf maar doen.’ Ik denk dat wat meer dialoog daar op zijn plek zou zijn. Het zou de zorggarantie gevoelig kunnen verbeteren.
Minister, ik ben op zich erkentelijk dat u zegt dat u een gevoeligheid ziet in de woon- en leefkost, dat u daar niet blind voor bent. Ik heb u heel concreet gevraagd: wilt u daar nu alstublieft gewoon een armoedetoets op uitvoeren? Wat ik u heb horen beschrijven, komt daar bijzonder dicht in de buurt. Dus als u gewoon eens over uw lippen kunt krijgen ‘We gaan daar een armoedetoets op doen’, dan zou u heel veel mensen gelukkig maken, in de eerste plaats mij – en daar is het u toch om te doen, nietwaar, minister?
Ik wil het ook hebben over de overgang. Misschien zijn er mensen die te horen krijgen dat ze met een nieuwe gebruikersovereenkomst minder zorg zullen kunnen gebruiken dan ze vandaag hebben.
Voor wie in een voorziening zit, is er de overgang. De vraag was: geldt dat bijvoorbeeld ook voor mensen die een PAB hebben? Want daar is die instellingsgebonden maatregel er niet, maar zouden de verschillen even abrupt kunnen zijn en ook een aantal problemen kunnen opleveren. Daarop heb ik geen antwoord gekregen.
Evenzeer blijf ik in het wegwerken van de historische verschillen echt mijn bezorgdheid uiten – en ik zal dat blijven doen – over een impliciete druk van wie dossiers moet beheren. De heer Van Casteren heeft gewezen op de moeilijke rol die in de provincies moet worden vervuld door ambtenaren.
Minister, ik denk dat u er te gemakkelijk van uitgaat dat er een plus en een min is en dat die in evenwicht zijn. Ik denk dat er in die sector gewoekerd is met middelen. Er is in het verleden gewezen op onderfinanciering, ook vanuit het VAPH zelf, van deze operatie. Er is de systematische toekenning van uitbreidingsmiddelen aan een verlaagd percentage. U mag er zomaar niet van uitgaan dat plus en min in evenwicht zijn. Terwijl mijn vraag – en onze vraag, als sp.a-fractie – is: kijk naar de zorgnood van mensen, kijk naar de veerkracht van het netwerk. Maak dan de som en zorg ervoor dat je de centen op tafel legt. Andersom denk ik dat we een impliciete besparingsoperatie zullen doen. Dat is niet de bedoeling, maar laten we dat ook niet als pervers effect tolereren.
Ik rond af. Ik heb begrepen dat die operatie voor 10 miljoen euro uit eigen middelen kan worden gefinancierd. De rest is dan Sociale Maribel, via taxshift enzovoort. Ik heb in geen enkel antwoord gehoord wat die totaalsom dan is. Hoeveel zult u uit het VIA halen? Hoeveel uit Sociale Maribel? Als u mij al de totaalsom geeft van wat beoogd is, dan kunnen we zelf ook wel eens rekenen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik wil op één ding ingaan. Er zijn heel veel zaken gezegd. Er is één ding waarvan ik niet kan laten erop in te gaan. Minister, u zegt: ‘Dat er een leegstaande plaats ging komen, is inherent aan het systeem.’ Ik ga daar maar ten dele in mee. Dat is inherent aan het systeem, als je de gehele vraag die er is ook effectief in kaart brengt. De realiteit is dat we nu 10 procent van de vraag die nog in de wachtkamer zit, effectief beantwoorden. Dat maakt dat sociale voorzieningen maar voor een stuk kunnen inspelen op wat de nieuwe markt is en dat dat niet gaat zolang er zoveel mensen wachten op budget. Het enige antwoord daar is om die budgetten voldoende op te trekken.
Hetzelfde geldt voor noodsituaties. Zolang er zulke tekorten zijn, zullen mensen op zoek gaan naar de wegen waar ze naartoe gaan en is het van belang dat we telkens het pleidooi voeren om die budgetten nog meer op te trekken. Ik weet dat er heel grote inspanningen worden geleverd. Maar we weten ook dat, om te komen tot wat Perspectief 2020 vooruitschuift, we onvoldoende hebben uitgetrokken in het groeipad. In die zin blijf ik dat benadrukken, als enige slotrepliek: zolang de budgetten niet volgen, blijven we met problemen zitten.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik geef nog één commentaar. De heer Van Malderen heeft gelijk: heel wat voorzieningen hebben inderdaad kunst- en vliegwerk uitgehaald om maximale zorg te kunnen besteden. We moeten dat vooral waarderen.
Maar we moeten ook eerlijk zijn: de oorspronkelijke optie van de omzet voor de mensen die zorg in natura en PAB kregen naar het nieuwe systeem was op een budgetneutrale manier. En als ik eind 2016 nachten heb wakker gelegen, was het omdat het heel duidelijk was dat, als we dat gingen doen aan de hand van het systeem dat met de sector was uitgewerkt, we voorzieningen zouden hebben die tegen hun cliënten en bewoners zouden zeggen: het gaat niet meer. Ik heb daarvoor mijn nek uitgestoken en een risico genomen. Het risico was: we gaan er toch mee door en we bekijken hoe we dat kunnen oplossen. De geschiedenis zal uitwijzen of dat, achteraf gezien, de juiste beslissing is.
Ik ga over de totale kost onderhandelen met de sociale partners. We hebben natuurlijk een ambitie van waar we moeten zijn, maar elk cijfer dat ik noem, gaat achteraf weer een eigen leven leiden. We voeren de gesprekken met de vakbonden en de werkgevers om daar een formule voor te maken. Veel hangt natuurlijk af van de manier waarop zij bereid zijn om daar transparantie over te geven.
De vragen om uitleg en de gedachtewisseling zijn afgehandeld.