Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
De heer Cordy heeft het woord.
Voorzitter, ik stel deze vraag om uitleg over de studentenparticipatie in het hoger onderwijs naar aanleiding van een recent advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) waarin de werking van de participatie in het hoger onderwijs onder de loep wordt genomen.
De Vlor heeft een aantal knelpunten onder de aandacht gebracht. De mandaten geraken moeilijk ingevuld. Er is een lage participatiegraad bij de verkiezingen. Hierdoor krijgen de vertegenwoordigers een beperkte legitimiteit. In de studentenraden of studentenvertegenwoordigingen is er onvoldoende diversificatie. Ik denk dan aan werkstudenten, studenten met een migratieachtergrond of studenten met functiebeperkingen. Zij nemen te weinig deel aan alle mogelijke participatieorganen.
Om de participatie te bevorderen en de vertegenwoordigers een aantal faciliteiten te geven, is het studentenstatuut gecreëerd. Dit zou eind 2014 in elke instelling moeten zijn ingevoerd. Volgens het advies van de Vlor zou dat nog niet overal het geval zijn of overal voldoende het geval zijn.
Minister, onderschrijft u de analyse van de Vlor en de geformuleerde adviezen? Die adviezen omvatten een actualisering van het besluit van de Vlaamse Regering tot codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs met betrekking tot de studentenparticipatie, het aanbieden van voldoende faciliteiten aan studentenvertegenwoordigers, het uitwerken van een beleidsplan met betrekking tot participatie en eventueel ook het voorzien in coaching en vorming.
Welke onderdelen van dit advies zult u overnemen? Beschikken alle instellingen in het hoger onderwijs momenteel over een vorm van studentenparticipatie zoals decretaal is voorgeschreven? Bieden alle instellingen in het hoger onderwijs hun studentenvertegenwoordigers momenteel een gelijkaardig faciliteitenpakket aan? In welke bedragen is voorzien voor de financiële ondersteuning van de studentenraden en voor de onkostenvergoedingen van de studentenvertegenwoordigers?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Cordy, ik wil u een compliment geven. Sinds u in deze commissie aanwezig bent, is de aandacht voor vragen om uitleg over het hoger onderwijs een beetje groter geworden. Ik heb de heer Vandenberghe ooit een dergelijk compliment gegeven, en dus vind ik dat ik nu ook ten aanzien van u moet doen.
Zoals ik heb gevraagd, plaatst het advies van de Vlor het thema van de studentenparticipatie duidelijk op de agenda. We hebben de studenten die het mee hebben geschreven, uitgenodigd voor een gesprek. Ze kunnen dan een toelichting geven. Ze hebben zichzelf op Twitter overigens meermaals uitgenodigd. Dat gesprek komt er, maar aangezien we ons nu in de examenperiode bevinden, is het niet evident dit meteen te plannen. De datum is ondertussen vastgelegd op 12 juli 2017. Ik wacht dat gesprek af alvorens uitspraken te doen over de vraag aan welke elementen in het advies we al dan niet concreet willen werken. Ik zal wel een appreciatie geven, maar dat gesprek moet er komen. Ik wil dat niet doen tijdens de blok- of examenperiode.
Zoals u zelf hebt opgemerkt, vormt de decretale verankering van de studentenparticipatie geen garantie op het succes van die participatie. Dat we decretaal allerlei voorzieningen treffen voor de participatie betekent niet dat de participatie geslaagd zal zijn. Dit is noodzakelijk, maar volstaat niet als voorwaarde.
De instellingen kunnen in statuten voorzien en faciliteren, maar ze moeten nog steeds studenten vinden die gemotiveerd zijn om dit ook te doen. Het blijft een zeer belangrijk engagement. Ik lees in het advies dat de faciliteiten een rol kunnen spelen. Ik lees echter ook dat studenten die geen vertegenwoordiger worden, laten verstaan wel interesse te hebben, maar weinig voeling hebben met wat studentenvertegenwoordigers zoal kunnen realiseren. Dat is belangrijk om te weten.
Zijn alle instellingen in orde? De verplichting te voorzien in een statuut voor de studentenvertegenwoordigers is specifiek ingegaan op 1 oktober 2014. Dat is nog niet zo lang geleden. Het is positief dat het advies van de Vlor aangeeft dat de instellingen sinds de implementatie een aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt. Bij de start bleven nog acht instellingen in gebreke. Nu is er nog maar eentje.
Ik zal niet nalaten de studenten te vragen over welke instelling het gaat. Ik zal de regeringscommissaris uiteraard de opdracht geven erop toe te zien dat het statuut ook daar wordt ingevoerd.
Wat het pakket aan faciliteiten betreft, kaart het advies aan dat de faciliteiten per instelling verschillen. Ik vind dat eigenlijk wel begrijpelijk vanuit het standpunt van de studenten. Gelet op de autonomie van de instellingen hebben we er met het decreet destijds niet voor gekozen om de faciliteiten in detail voor te schrijven.
Dit strookt ook met de betekenis van het woord. Faciliteiten zijn begeleidende maatregelen die altijd op maat van de specifieke context worden genomen. Aangezien de context van een hogeschool of van een universiteit verschillend is, kunnen die faciliteiten ook een aantal vormen aannemen. De studentenvertegenwoordiging kan op veel niveaus en manieren vorm krijgen. Ik ben terughoudend om decretaal al te zeer in detail te gaan. Die instellingen hebben allemaal andere tradities en culturen.
Dat is niet slecht. Studenten hebben daarover verschillende visies, afhankelijk van waar ze studeren. De ene studentenraad zweert bij zijn onafhankelijkheid, terwijl de andere zichzelf niet ziet functioneren zonder ondersteuning door de instelling. Laten we die lokale context en de subsidiariteit in dezen dus niet verloren laten gaan. Het decreet moet inzetten op wat overal minimaal moet worden aangeboden. Momenteel is dat in hoofdzaak dat er een statuut moet zijn, zonder dat verder is bepaald wat daar precies aan verbonden moet zijn. Wel is er opgenomen dat dit statuut er moet komen in overleg met de studentenraad, dus de studenten zelf zitten mee aan tafel bij het uittekenen ervan. Ik sta open voor eventuele bijkomende decretale bepalingen, maar ze mogen niet leiden tot een dwingend kader of eenheidsworst. Daar wil ik met de studenten zeker verder over doorpraten.
De Codex Hoger Onderwijs bepaalt dat de instellingen aan de studentenraad “de nodige infrastructurele, financiële of administratieve ondersteuning” toekennen. De studentenraad dient daartoe een werkplan in. Er staat dus dat er ondersteuning moet zijn, maar niet dat die moet bestaan uit financiële ondersteuning in de zin van een subsidie of een onkostenvergoeding: het kan gaan om financiële, infrastructurele of administratieve ondersteuning. Naargelang de noden dus, en op basis van het werkplan van de studentenraad zelf. Mijn administratie heeft dan ook geen zicht op welke bedragen in dit kader worden gehanteerd. Als we die zouden opvragen, dan zouden we ook telkens de context mee in rekening moeten brengen: sommige studentenraden hebben hun eigen medewerkers – al dan niet vrijwilligers –, anderen krijgen ondersteuning van personeelsleden, en hetzelfde betreft het gebruik van lokalen, materiaal enzovoort.
Ooit heb ik alle studenten die raden vertegenwoordigen op mijn kabinet uitgenodigd. Onder elkaar voerden ze een vrij intense discussie over wie wat wil, wie de vergoeding wil enzovoort. Het is een veelkleurig landschap, zoals we van studenten mogen verwachten. Waar we wel een duidelijk zicht op hebben, is op de subsidie die we als Vlaamse overheid jaarlijks toekennen aan de Vereniging van Vlaamse Studenten (VVS), waarmee we soms een gespannen relatie hebben. Het gaat om 179.000 euro, maar betreft het overkoepelende Vlaamse niveau. Dit krijgt dus een vervolg. Wat me wel wat zorgen baart, is dat studenten zich afvragen wat ze kunnen bereiken. Participatie vereist dat studenten zich in dossiers inwerken. Vaak betreft het ook erg ingewikkelde regelgeving, en ik kan zeer goed verstaan dat jongeren daar niet als eersten op uit zijn wanneer men het over participatie heeft. We moeten dat eens uitklaren. We verwachten veel van participerende jongeren.
Ik kan me in veel van wat u zegt terugvinden. We moeten de traditie en de autonomie van de verschillende instellingen respecteren. Ook de omvang van de instellingen speelt een rol. Ik herinner me goed, op basis van mijn eigen ervaring, dat dit een groot verschil kan maken. We zullen bekijken wat het gesprek oplevert, en dan evalueren. In elk geval is het goed nieuws dat op die ene zwartepiet na alle instellingen in orde zijn. Participatie is inderdaad niet vanzelfsprekend. Ondersteuning moet vooral kijken naar inhoudelijke ondersteuning. De informatie moet ook bereikbaar zijn. Misschien moeten we na deze studie ook eens kijken naar andere vormen van participatie in het onderwijs. Want ook daar horen we weleens dat het vinden van geëngageerde mensen en hen volop laten renderen, niet altijd even goed verloopt.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, mijn fractie neemt hetzelfde standpunt in. We zijn van oordeel dat het Participatiedecreet niet moet worden aangepast. Als we participatie ernstig willen nemen, mogen we tegenover de studenten en de instellingen niet betuttelend optreden. Het hoort dat ze alle betutteling afwijzen en zelf zoeken naar oplossingen, om dan de dialoog met de instellingen ten volle te benutten.
Als de instellingen hun op bepaalde punten beter zouden kunnen ondersteunen, dan is dat goed. Maar ik ben toch wat verbaasd te lezen dat de studentenparticipatie moeilijker verloopt en de Vlor voor een andere aanpak pleit. Het kan geen kwaad om te zeggen: grijp de kansen om te participeren met beide handen en maak er het beste van. En als er problemen zijn, bespreek ze met uw instelling. Ik denk dat deze commissie die participatie niet kan verbeteren.
Dit krijgt een vervolg. Mijn grootste zorg is de kloof tussen de formele participatie en de werkelijke participatie. Dat heeft ook met het onderwijs zelf te maken. Toen ik in het bad van het onderwijs werd gedompeld, kreeg ook ik een shock van de regelgeving. Voor jongeren is dat zeker niet altijd evident. We moeten ervoor zorgen dat het aantrekkelijk is. Ik ben geen fan van homogeniteit, en jullie ook niet. We moeten wel kansen geven, zodat men kan participeren. In de kwaliteitsbeoordeling zal dat worden meegenomen. Ik neem jullie opmerkingen zeker mee. In elk geval was het goed dat we vooraf van gedachten hebben gewisseld, met het oog op het overleg met de studenten, dat op 12 juli plaatsvindt.
De heer Cordy heeft het woord.
Heel kort: participatie moet aantrekkelijk, maar ook en vooral zinvol zijn. De instellingen zelf hebben daar heel veel baat bij. Dat betekent inderdaad dat men zorgt voor ondersteuning, en dat de deelnemende studenten de nodige informatie krijgen. Ze moeten weten wat ze kunnen doen, en hoe. Andere aspecten van de ondersteuning komen dan op de tweede plaats.
De vraag om uitleg is afgehandeld.