Report meeting Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over de beslissing van het Grondwettelijk Hof om de opname van sectorale subsidies in het Gemeentefonds ongrondwettelijk te verklaren
Vraag om uitleg over de vernietiging door het Grondwettelijk Hof van het decreet inzake de integratie van de sectorale subsidies in het Gemeentefonds
Vraag om uitleg over de gevolgen van de vernietiging door het Grondwettelijk Hof van het decreet van 3 juli 2015 tot wijziging van diverse decreten houdende de subsidiëring aan de lokale besturen en tot wijziging van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds
Report
De heer Doomst heeft het woord.
Op 18 mei van dit jaar heeft het Grondwettelijk Hof een ongelijke behandeling ontwaard bij de inkanteling van de sectorale subsidies in het Gemeentefonds, inzonderheid ten aanzien van de faciliteitengemeenten. Door die inkanteling is 130 miljoen euro in vertrouwen naar de gemeenten gegaan zonder daar een oor aan te naaien. De faciliteitengemeenten zijn daar niet bij, deels om te garanderen dat hierdoor de Nederlandstalige inwoners geen ander oor wordt aangenaaid. De ongelijkheid bestaat erin dat gemeenten daardoor wel een deel van de aanvullende dotaties zullen moeten ontberen.
We hebben tot eind 2018 tijd om dit te remediëren. Het uitgangspunt moet natuurlijk blijven dat we gemeenten vertrouwen blijven geven inzake de inkanteling. Ik denk trouwens dat dat een heel goede zaak is. Hoe ziet u het dan om die ongelijkheid die grondwettelijk wordt geconstateerd, toch nog te kunnen wegwerken?
De heer De Loor heeft het woord.
Collega's, ik zal de toelichting die collega Doomst al heeft gegeven, absoluut niet herhalen. We hebben samen kunnen vaststellen dat het Grondwettelijk Hof een uitspraak heeft gedaan dat het decreet over de inkanteling van de sectorale subsidies wordt vernietigd waardoor het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden omdat ze die subsidies apart moeten blijven aanvragen en daarvoor verantwoording moeten blijven geven. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat het een schending van het gelijkheidsbeginsel is. Er is wel nog een bepaalde timing waarover u kunt beschikken om maatregelen te nemen en om een oplossing te zoeken.
Vandaar mijn vraag. Welke oplossing zult u creëren om ervoor te zorgen dat vanaf 2018 het gelijkheidsbeginsel niet meer wordt geschonden? Welke initiatieven werden er al genomen of zullen er nog worden genomen?
Ik zal mij aansluiten. Ik ga ook niet herhalen en heb analoge vragen. Minister, wat zijn de gevolgen van deze vernietiging voor de gemeenten in Vlaanderen? Plant u een aanpassing? Kunt u aangeven hoe u inhoudelijk tegemoet denkt te komen aan de opmerking van het Grondwettelijk Hof?
De heer Segers heeft het woord.
Minister, ik ga ook niet de historiek herhalen. Tegen het decreet van 2015 werd door de vzw ‘Association de Promotion des Droits humains’ en Charles Danis een verzoekschrift tot vernietiging ingediend bij het Grondwettelijk Hof. Volgens de verzoekende partij zou het dubbele verschil een schending inhouden van een aantal artikels: artikel 7bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1989; artikel 16bis van de bijzondere wet van 1980; en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en het evenredigheidsbeginsel. Het eerste en het tweede middel zijn, volgens het Grondwettelijk Hof, niet gegrond. Het derde middel is dat wel. Vandaar de vraag om uiteraard rekening te houden met deze vernietiging.
Minister, zal de beleidsvrijheid over de besteding van de middelen in het nieuwe decreet behouden blijven, zoals gepland in het oorspronkelijke decreet? Zal de planlastvermindering in het nieuwe decreet behouden blijven? Zal bij de goedkeuring van het nieuwe decreet de besteding van de Vlaamse middelen aan de bevordering van het Nederlandstalig cultuur-, jeugd- en sportbeleid in de randgemeenten gegarandeerd worden?
Minister Homans heeft het woord.
Collega’s, de inleiding is al gegeven. Ik ga de aanleiding dus ook niet meer herhalen. Het is wel belangrijk om te zeggen – en collega Segers heeft dat ook gezegd – dat het eigenlijk over twee klachten bij het Grondwettelijk Hof gaat. Het betreft een klacht van een vzw en een klacht van een particulier, een inwoner van Kraainem, en dus niet van een lokaal bestuur. Het is ook niet een van de faciliteitengemeenten die naar het Grondwettelijk Hof is gegaan. Dat wou ik nog eventjes aanstippen.
Los van een aantal bezwaren en van niet zo heel grote voorstanders, denk ik dat het principe van de inkanteling van de sectorale subsidies in het Gemeentefonds, waardoor er eigenlijk veel meer vrijheid en – collega Doomst heeft erop gewezen – ook veel minder planlast voor de lokale besturen bestond, redelijk breed werd gedragen in dit Vlaams Parlement. Vandaar dat we toch ook een beetje geschrokken zijn van de uitspraak, de vernietiging zelfs, van het Grondwettelijk Hof, op basis van de zogenaamde ongelijke behandeling voor de zes faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand.
Waarom hebben we dat gedaan? Collega Doomst heeft er al een klein beetje naar verwezen, maar ik wil toch nog eventjes duiden. De Vlaamse Regering was van oordeel dat het verder laten bestaan van de sectorale regelingen voor deze zes faciliteitengemeenten absoluut verantwoord was. Deze gemeenten hebben een bijzonder statuut en genieten van de werking van vzw De Rand die specifiek in deze gemeenten initiatieven subsidieert binnen de sectoren die door dit decreet worden ingekanteld.
Ook de Raad van State – en dat is belangrijk omdat we er heel specifiek naar hebben gevraagd – gaf in zijn advies op dit decreet expliciet te kennen dat deze verantwoording redelijk leek. In die zin is de vernietiging door het Grondwettelijk Hof eerder onverwacht. Maar niet getreurd, we hebben inderdaad tot eind 2018 de tijd gekregen van het Grondwettelijk Hof om dit recht te zetten. Ik vind het nog wel gul van het Grondwettelijk Hof omdat ze in hun arrest ook rekening houden met de feitelijke situatie en omdat ze ons, de decreetgevers, de tijd willen geven om de nieuwe bepalingen te kunnen aannemen.
De vernietiging is zeer recent, van 18 mei als ik me niet vergis. Het is nog net iets te vroeg om nu reeds een kant-en-klare oplossing naar voren te schuiven. Ik meen toch in naam te mogen spreken van mijn collega's in de Vlaamse Regering en ik hoop ook in naam te mogen spreken van zoveel mogelijk parlementsleden die in dit parlement zetelen, dat wij absoluut niet terug willen naar de vroegere situatie: minder vrijheid, minder autonomie, meer planlast, meer administratieve afwikkeling van dossiers. Wij zijn er geen vragende partij voor, maar ook de lokale bestuur zijn geen vragende partij. We gaan het regime van de faciliteitengemeenten onderbrengen in het algemeen regime. Dat is wat we moeten doen om tegemoet te komen aan de bezwaren van het Grondwettelijk Hof. Het is technisch niet zo heel moeilijk en zeker haalbaar, maar er was natuurlijk ook wel een reden waarom we dat niet gedaan hadden. Ik heb dat al toegelicht. Ik heb erover gesproken met mijn collega's van de Vlaamse Regering maar ook met mijn collega bevoegd voor de Vlaamse Rand Weyts om toch een systematiek te ontwikkelen – dat lijkt ons niet zo heel moeilijk – die ervoor kan zorgen dat de middelen maximaal worden besteed voor de bevordering van het Nederlandstalig cultuur-, jeugd- en sportbeleid.
Ik zal op korte termijn een nieuw dossier voorleggen aan de Vlaamse Regering en vervolgens aan dit Vlaams Parlement zodat we zeer ruim op tijd zullen zijn voor de timing die het Grondwettelijk Hof ons heeft opgelegd, namelijk voor eind 2018.
De heer Doomst heeft het woord.
Minister, ik denk dat u gelijk hebt dat de Raad van State zegt dat wat we voorgesteld hebben, redelijk is en dat het voor ons heel erg belangrijk is dat de Vlamingen in de faciliteitengemeenten kunnen krijgen waar ze recht op hebben. In die zin vond ik het ook opmerkelijk dat het Grondwettelijk Hof geen grondoplossingshof blijkt te zijn en eerder zegt ‘dit is het probleem’, maar dat er geen oplossing komt. Ik denk dat we de geest van de inkanteling moeten behouden. We kijken uit hoe we het gelijkheidsbeginsel technisch dan toch opnieuw in de oplossing kunnen krijgen.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik kan enkel maar aansluiten bij wat collega Doomst heeft gezegd. Ik heb dezelfde bemerking.
De heer Segers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het geven van de voorlopige tussenstand. Het is inderdaad kort dag sinds de vernietiging en de periode die we hebben gekregen om het probleem op te lossen. We zullen het zeker mee opvolgen.
Het is een uitspraak van het Grondwettelijk Hof. We bevinden ons in een rechtstaat en respecteren dus die uitspraak, maar er zijn toch een aantal bedenkingen mogelijk die toch moeten worden gemaakt. U hebt er zelf naar verwezen, meer bepaald naar de memorie van toelichting bij dit ontwerp van decreet dat zeer precies het bijzonder statuut van die gemeenten verantwoordde en ook zeer precies weergaf waarom dit in dit decreet op deze manier was opgelost.
Er moet me toch wel iets van het hart, en ik vertolk dit als lid van de wetgevende macht.
Als het evenredigheidsbeginsel waar het Grondwettelijk Hof zich op baseert, het verbod van willekeur bestrijdt, of vraagt dat de overheid ervoor moet zorgen om in haar wetgeving of decreetgeving geen lasten of nadelige gevolgen op te leggen die het algemeen belang zouden overstijgen, dan verwijs ik gewoon nog even naar een schriftelijke vraag die ik in februari dit jaar heb gesteld aan uw collega, minister Weyts, omtrent het besteden van de gelden van vzw De Rand waar ze moeten tussenkomen in de faciliteitengemeenten, met andere woorden waar zij als faciliteitenbestuur geen inspanningen doen om een cultuur-, jeugd- of sportbeleidsplan in te dienen. Collega’s, ik kan u zeggen dat dat voor vier van de zes faciliteitengemeenten voor 2014, 2015 en 2016, zowel voor jeugd en sport het geval is. Het evenredigheidsbeginsel is uiteraard een mooi juridisch begrip, maar als je dat in bestuurlijke en politieke praktijk moet brengen, dan stel ik me dikwijls de vraag waar het evenredigheidsbeginsel zit voor de dagelijkse werking in de faciliteitengemeenten, want deze cijfers tonen juist het omgekeerde aan.
Minister, ik heb goed genoteerd dat u wat mijn laatste vraag betreft, uiteraard eraan vasthoudt om de besteding van deze middelen voor Nederlandstalig cultuur-, jeugd- en sportbeleid in de faciliteitengemeenten in het nieuwe decreet zeker op te nemen, waarvoor dank.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.