Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Report
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, we hebben dit probleem al regelmatig bij u aangekaart. U hebt daarover van mij maar ook van andere collega’s al meerdere vragen gekregen. De laatste keer dat ik u deze vraag stelde, antwoordde u dat er enerzijds twee voltijdse equivalenten bezig zijn in de gevangenissen om die gedetineerden te begeleiden, maar anderzijds sprak u ook over een heel aantal deskundigen die aan het werk zijn en die ook met die gedetineerden de problematiek van radicalisering aanpakken.
Wij hebben onlangs moeten vernemen dat slechts elf gevangenen een deradicaliseringsprogramma volgen. We spreken altijd over een deradicaliseringsprogramma, maar we weten allebei dat er niet zoiets bestaat als een afgelijnd programma dat we op die gevangenen kunnen loslaten en waardoor dan het probleem wordt opgelost. Er is nog veel werk aan de winkel om het debat op dat vlak meer te nuanceren.
Minister, zijn er sinds de laatste keer dat ik u deze vraag heb gesteld – vier maanden geleden – concrete stappen gezet om een multidisciplinaire aanpak te ontwikkelen?
Kunt u de cijfers die we onlangs in de media hebben gelezen over die elf gedetineerden bevestigen? Of kunt u die cijfers nuanceren of verduidelijken?
Ziet u mogelijkheden om los van die twee voltijdse medewerkers waarover u spreekt samen te werken met privé-initiatieven, zodat we korter op de bal kunnen spelen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, alle gedetineerden kunnen een beroep doen op een aanbod van hulp- en dienstverlening, weliswaar met de beperkingen die de detentieregimes opleggen. Ze kunnen onder meer trajectbegeleiders van het justitieel welzijnswerk spreken, vragen om een psycholoog te zien of een VDAB-consulent. In enkele gevangenissen worden inspanningen geleverd om een extra hulpverleningsaanbod te ontwikkelen voor deze gedetineerden.
Bovendien zet elke beleidscoördinator in elke Vlaamse gevangenis het thema radicalisering op de agenda, en wordt met alle medewerkers in de hulp- en dienstverlening bekeken welk aanbod specifiek voor deze groep kan worden gedaan. Deze oefening wordt samen met alle partners ondernomen. De centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) bevestigen ook dat in het kader van het onthaal van nieuwe gedetineerden, door de psychosociale dienst (PSD) en het justitieel welzijnswerk deze gedetineerden ook effectief naar de hulp- en dienstverlening worden doorverwezen, gedetineerden naar het justitieel welzijnswerk worden doorverwezen door de PSD en de consulenten voor individuele begeleiding, en dat de trajectbegeleiders van het justitieel welzijnswerk hiermee aan de slag gaan.
In de problematiek van extremistische radicalisering voelen we sterk de noodzaak aan van een meer doorgedreven afstemming tussen de verschillende diensten en het ter beschikking stellen van expertise ten aanzien van de hulp- en dienstverleners. Naast de vorming waarin we voorzien, werden twee radicaliseringsconsulenten aangeworven. Zij stellen hun expertise ter beschikking om samen met de andere partners voor individuele gedetineerden in de complexere dossiers disengagementstrajecten uit te werken, maar ook voor consult en ondersteuning aan de beleidscoördinatoren en de hulp- en dienstverleners. Daarnaast zetten zij in op een gemeenschappelijke methodiekontwikkeling en visievorming waarbij we een proactievere aanpak willen implementeren. Door deze trapsgewijze uitvoering willen we op korte termijn zoveel mogelijk expertise rond de aanpak van disengagement verspreiden en op de meest duurzame wijze verankeren.
Op dit ogenblik worden er van de tachtig gedetineerden waarvan sprake veertien individueel begeleid door de twee consulenten die in december werden aangeworven.
Er is gekozen om te starten met de specifieke afdeling in de gevangenis van Hasselt, en momenteel starten de consulenten ook met hun werking in de zogenaamde satellietgevangenissen. Ze zijn ook al ingegaan op specifieke vragen uit andere gevangenissen. Medewerkers van de CAW’s, de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s), enzovoort, kunnen ook een beroep doen op hun expertise.
Voor alle duidelijkheid dus: voor de meeste gedetineerden geldt de werkwijze zoals hierboven geschetst en in de meest complexe dossiers zullen de twee consulenten zelf de uitbouw van de individuele trajecten voor hun rekening nemen.
In de aanpak van extremistische radicalisering in de gevangenissen vertrekken we vanuit de coördinatie van alle partners die op de gedetineerde betrekking hebben: het gevangeniswezen, waaronder de psychosociale diensten en de islamconsulenten, de veiligheidsdiensten, de trajectbegeleiders en andere hulp- en dienstverleners in de gevangenis, zoals de CAW’s, de cgg’s, VDAB, de centra voor volwassenenonderwijs (CVO) en bij uitbreiding – na vrijlating onder voorwaarden – ook de justitiehuizen. Deze ‘multi agency approach’ wordt internationaal in het radicaliseringsnetwerk naar voren geschoven. In overleg tussen de directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen (EPI) en het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin worden stelselmatig gezamenlijk de detentie-invulling en de individuele begeleidingstrajecten naar disengagement voor deze gedetineerden vormgegeven.
Er zijn momenteel nieuwe private organisaties en initiatieven die zich rond deze thematiek profileren. Met een aantal van hen hebben we ook gesproken. Samenwerking met een aantal van die diensten moeten we uiteraard mee integreren. Als dat moet in een gevangeniscontext, kan dit alleen maar in overleg met het Directoraat-Generaal EPI.
In de eerste plaats kijken we ook naar de andere diensten die ten aanzien van andere gedetineerden een bevoegdheid en aanbod hebben. Die diensten blijven een verantwoordelijkheid hebben naar cliënteel dat verdacht of veroordeeld is in het kader van gewelddadig extremisme. Die keuze sluit niet uit dat er in bepaalde dossiers kan worden samengewerkt met nieuwe initiatieven vanwege hun specifieke expertise.
Ik kan u ook bevestigen dat op het niveau van de interministeriële conferentie er ook met de minister van Justitie wordt gesproken over de manier waarop de middelen uit het globaal plan heel concreet kunnen worden ingezet, ook als het in Vlaanderen gaat over die disengagementtrajecten.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Als ik het goed begrip, worden 14 van de 80 zware gevallen, als ik dat zo mag omschrijven, momenteel bereikt door die experts. Dit wil zeggen dat 66 andere een beroep moeten doen op het reguliere aanbod. Ik maak daarbij de bedenking dat we niet anders horen dan dat het reguliere aanbod beperkt is. Ik vraag me dus af, als men bij die gedetineerden een probleem vaststelt dat door experts moet worden aangepakt, hoelang het duurt voor de gedetineerde op die gespecialiseerde hulp kan rekenen. Ik stel me dus vragen bij de cijfers die hier net worden gegeven.
Uit het antwoord op mijn vraag over de samenwerking met de private initiatieven heb ik begrepen dat er gesprekken zijn geweest, maar dat die samenwerking nog moet worden geïntegreerd in het reguliere aanbod. Dat blijkt nog niet te zijn gebeurd. Ik wil er de nadruk op leggen dat er vandaag heel wat goede initiatieven op de markt zijn, en dat we daar toch snel werk van moeten maken.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, uw antwoord is ongeveer hetzelfde als uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van februari, waaruit blijkt dat er 14 van de 80 zware gevallen in een traject zijn gestapt, en waarvan er nu nog 11 effectief worden begeleid.
Het is niet de eerste keer dat men het probleem van de radicalisering en vooral het gebrek aan begeleiding in de gevangenis aankaart. Begin dit jaar hebben zowel gevangenisdirecteurs, als islamconsulenten, als welzijnswerkers aan de alarmbel getrokken en gezegd dat er een multidisciplinaire aanpak moet komen en dat het reguliere aanbod niet voldoet. Als we dat maanden geleden van de terreinwerkers opnieuw moeten vernemen, dan is het bijzonder verontrustend dat de reactie van uw administratie erop neerkomt dat die consulenten er elf begeleiden, maar dat de rest terechtkan bij het reguliere aanbod, waarbij we weten dat er in het reguliere aanbod al wachtlijsten zijn. Er zijn zelfs wachtlijsten voor alle andere gevangenen, die langer duren dan de straf die ze moeten uitzitten.
Als we dan praten over radicalisering, dan is er toch een groot veiligheidsrisico. Uw administratie sluit niet uit dat er extra aanbod moet zijn. Minister, het is toch duidelijk dat het aanbod en het reguliere aanbod gewoon niet volstaan om tegemoet te komen aan de grote noden. Wanneer zorgt u voor versterking?
Op het federale niveau zijn de islamconsulenten een druppel op een hete plaat. Er is een stijging van 18 naar 27 islamconsulenten, die 450 risicogevangenen moeten opvolgen en daarnaast ook nog beschikbaar moeten zijn voor 4000 moslims.
Ter vergelijking, in het Verenigd Koninkrijk heeft men voor 700 zogenaamde zware gevallen alleen al 350 islamconsulenten, en daarbovenop een hele praktijk. Noorwegen, Zweden, Duitsland. Alle experts in Vlaanderen zoals procureur Van Leeuw, de directeur van de Dossinkazerne, de gevangenisdirecteur van Hasselt, allemaal zeggen ze dat ze in het buitenland al scenario’s hebben ontwikkeld die begeleiding op maat hebben. Daarbij is ook het reguliere aanbod van belang, maar daarvoor moeten de nodige middelen worden gepland, want het kan niet de bedoeling zijn dat dat ten koste gaat van de begeleiding van de gewone gevangenen of dat men de wachtlijsten laat aandikken en eigenlijk niets doet aan het veiligheidsrisico en het groeiend probleem van de radicalisering in de gevangenis.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, ik heb enkele vragen ter verduidelijking, onder andere over de cijfers. U zegt dat twee consulenten/experts bezig zijn met de problematiek. Ik neem aan dat dat niet de totale capaciteit aan mensen is met competenties inzake deradicalisering.
U spreekt over 14 dossiers die individueel worden begeleid. Daarnaast hebt u het over 80 risicomensen. Ik neem aan dat dat cijfer niet vaststaat. De gevangenispopulatie verandert geregeld. Zijn dat alle gesignaleerde dossiers, of zijn er nog meer? Hoe wordt dat van dag tot dag opgevolgd?
Een deradicaliseringstraject is natuurlijk geen uniform traject. U spreekt terecht over de multi-agency approach, waarbinnen elke keer moet worden bekeken welk traject een individuele gevangene zal moeten volgen. Is het daar dat die consulenten mee bezig zijn om een traject samen te stellen op maat van elke gevangene? Of bekijken ze die gevangenen individueel? Als ze die trajecten individueel moeten doen, dan is twee heel weinig. Indien ze een traject opstellen en het reguliere aanbod samenstellen voor die gevangenen, dan is dat mager, maar dan spreken we toch al over een heel andere manier van werken. Naast de individuele aanpak die noodzakelijk is, is er ook een algemene aanpak ten aanzien van dreigend radicaliserende gevangenen gepland?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Er zal binnenkort een nieuwe rapportering aan het parlement komen over de voortgang van het Vlaamse radicaliseringsprogramma en de uitvoering van de aanbevelingen. Ik moet toch nog eens benadrukken dat het uiteraard niet de bedoeling is geweest dat die twee alleen maar instaan voor de individuele begeleiding of de trajecten van mensen met een radicaliseringsrisico. Wie daar in de gevangenissen op wordt gekwalificeerd en getaxeerd, dat gebeurt niet door de Vlaamse Gemeenschap, maar door de geëigende administraties op het federale niveau. Daar komen de cijfers vandaan. Zij beschikken over de gegevens die mogelijk moeten maken, met respect voor het beroepsgeheim, dat ermee aan de slag wordt gegaan.
Voetnoot: degenen die daar vanuit Vlaanderen voor worden ingezet, zijn hulpverleners of mensen die in elke gevangenis zijn geïnstalleerd voor de beleidscoördinatie. Die hulpverlening gebeurt op basis van vrijwilligheid. De strategie met die twee is geweest om in ieder geval twee richtingen uit te gaan, namelijk het verhogen van de competenties bij het reguliere aanbod, omdat we er inderdaad van uitgaan dat in de eerste plaats en bij wijze van algemene regel, de mensen die de normale hulpverleningstrajecten moeten opzetten en die ook vooral moeten kijken naar het traject als gedetineerden uit de gevangenis worden ontslagen en zich terug naar elders in Vlaanderen verplaatsen, dat die trajecten multidisciplinair en op basis van de definitie van het disengagementstraject, worden samengesteld, voor zover de maatregelen door de rechter of de strafuitvoeringsrechtbank dat ook mogelijk maken of dat ook opleggen.
Nogmaals, in de Justitiehuizen kan er immers alleen maar worden gewerkt op basis van een mandaat dat daarvoor wordt gemaakt. Natuurlijk zijn er gedetineerden waarbij er ook sprake is van risico’s op radicalisering en die in begeleiding zijn. Dat zijn verreweg de meesten. Natuurlijk niet bij die twee, maar het is gewoon niet de bedoeling geweest om daar een zeer gefragmenteerde of zeer geïndividualiseerde aanpak voor te maken, met die wel en die niet. Integendeel, het is de bedoeling om die competenties breder te maken. Wat me de jongste tijd toch aanzienlijk lijkt te zijn verbeterd, is de samenwerking tussen de actoren die instaan voor het samenleven en het gezondheidsbeleid in de gevangenis enzovoort, ook met de diensten van de Vlaamse Gemeenschap die in de gevangenis actief zijn. Dat is alleszins toch de manier waarop ik de rapportage daarover interpreteer. Die ‘multi-agency approach’ levert dus resultaat op.
We zijn uiteraard met de federale overheid aan het bekijken hoe we middelen kunnen mobiliseren voor die disengagementtrajecten en datgene wat moet gebeuren in opvolging van een ontslag uit de gevangenis, hoe we dat alles ook in een budgettair traject krijgen. Nogmaals, de redenering is dezelfde: de basis is wat generiek beschikbaar is, het specifieke is wat daar dan ad hoc aan moet kunnen worden toegevoegd. Ik hoop dus dat we, op het moment dat we aan u zullen rapporteren, zullen kunnen aangeven hoe dat ondertussen daadwerkelijk concreet zal zijn gemaakt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.