Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Report
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, mijn aandacht werd getrokken door een pleidooi van de topman van Solidariteit voor het Gezin, de heer Devriendt. De organisatie biedt zelf zorg op maat aan en is geen kleine vereniging.
De heer Devriendt pleit ervoor om de bevoegdheden die verdeeld zitten tussen de federale en Vlaamse overheid homogener te maken. Hij pleit voor homogene bevoegdheidspakketten, niet enkel voor ouderenzorg, wat eigenlijk al grotendeels het geval is, maar eigenlijk voor de hele sector van de zorg. Hij baseert zich daarvoor op een aantal proefprojecten waarin men met geïntegreerde zorg mensen langer thuis probeert te laten blijven door middel van een zorgcoach.
Hieruit blijkt dat 220 mensen hierdoor bijna een jaar langer thuis kunnen blijven. De heer Devriendt verwijst in dit verband naar de proefprojecten. Hij is van mening dat een uitrol over heel Vlaanderen tot meer thuiszorg, minder bejaardentehuizen en minder ziekenhuizen zou kunnen leiden. Dat is het beleid waar Vlaanderen voor staat. Er zou een betere samenwerking moeten komen door een nieuwe staatshervorming. Nu is er een scheiding tussen de zorg en alle aspecten van medische aard. Indien we dit zouden kunnen samenbrengen, zou dit de efficiëntie ten goede kunnen komen.
Minister, ik vermoed dat u op de hoogte bent van deze proefprojecten. Deelt u de conclusies van de heer Devriendt of hebt u andere inzichten? Is na de zesde staatshervorming eigenlijk al een ernstige analyse gemaakt van alle aspecten die zorg betreffen? Zijn er, naast de feiten die de heer Devriendt in verband met de proefprojecten heeft aangehaald, nog andere zaken die aan bod kunnen komen en waarvan de efficiëntie zou kunnen worden verbeterd door een nieuwe staatsstructuur die tot een efficiëntere zorg zou kunnen leiden? Voert de Vlaamse Regering hierover, al dan niet in samenspraak met de Federale Regering, formele of informele gesprekken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, de zesde staatshervorming stelt de Vlaamse Gemeenschap in haar Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen voor een buitengewone uitdaging. Sinds 1 juli 2014 is Vlaanderen volledig bevoegd voor het beleid met betrekking tot de residentiële ouderenzorg, het prijzenbeleid in de ouderenvoorzieningen, de zorgfinanciering, de normering van de rust- en verzorgingstehuizen, de centra voor dagverzorging en de niet-aangeboren hersenaandoeningen, alsook voor de tegemoetkoming voor de hulp aan bejaarden (THAB), het beschut wonen, de psychiatrische verzorgingstehuizen, bepaalde revalidatieconventies en de gespecialiseerde ziekenhuizen. Dit biedt de mogelijkheid voor deze doelgroep een homogener welzijns- en zorgbeleid te voeren.
De samenspraak met en afstemming op het federaal beleid blijft echter noodzakelijk. Vlaanderen is immers niet voor de gehele gezondheidszorg ten aanzien van ouderen bevoegd. De thuisverpleegkunde, de huisartsengeneeskunde, diverse andere gezondheidsberoepen, zoals diëtiek, kinesitherapie, logopedie, farmaceutische zorgverlening en dergelijke, en de geriatrische ziekenhuiszorg, het geriatrisch zorgprogramma genoemd, zijn een federale bevoegdheid gebleven. Deze gezondheidszorgdomeinen leveren een evenwaardige en complementaire bijdrage tot een kwaliteitsvolle, continue en toegankelijke zorg voor ouderen.
Budgettair beschouwd, is het federaal budget voor de eerstelijnszorg groter dan het Vlaams budget. Het federaal budget voor Vlaanderen in 2017 bedraagt voor de eerstelijnszorg 4,3 miljard euro. Het Vlaams budget voor de eerstelijnszorg bedraagt voor 2017 2,77 miljard euro. Daarvan is meer dan 2 miljard euro eigenlijk bestemd voor de financiering van de residentiële ouderenzorg.
Dit toont aan dat een structurele samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten nodig is om een goed gezondheidsbeleid te ontwikkelen. In het licht van de zesde staatshervorming worden verkennende gesprekken gevoerd over de oprichting van een instituut voor de toekomst van de gezondheidszorg. Dit moet leiden tot een versterkte interfederale coördinatie van het gezondheidszorgbeleid, zoals al in de agenda van de zesde staatshervorming stond ingeschreven.
Verder kan ook het Europees beleid een invloed hebben op het welzijns- en zorgbeleid dat we in Vlaanderen moeten voeren. Het gaat dan om Europese verdragen, wetgeving, verordeningen, richtlijnen en andere besluiten. Daarnaast moet eveneens de rol van de lokale besturen in ogenschouw worden genomen.
De vergrijzing stelt de hele samenleving onmiskenbaar voor belangrijke maatschappelijke, sociale en economische uitdagingen. Het is belangrijk dat de diverse betrokken beleidsdomeinen en -bevoegdheden samen een visie op het toekomstig ouderenzorgbeleid omschrijven en een gezamenlijk engagement opnemen om zorginhoudelijk en financieel concrete beleidsafspraken te maken. Het ouderenzorgbeleid moet evolueren van een verdeelde naar een gedeelde verantwoordelijkheid.
Een nieuwe staatshervorming zal echter niet kunnen vermijden dat een duurzame samenwerking tussen de federale overheid en de gemeenschappen nodig zal blijven. Ook budgettair is er een verbondenheid tussen de zorg voor ouderen, waarvoor de federale overheid bevoegd is, en het aanbod, waarvoor de gemeenschappen bevoegd zijn. Een verschuiving van activiteiten en volumes betekent ook een verschuiving van budgetten in beide richtingen.
Het moet worden gezegd dat inhoudelijke en financiële inspanningen van de gemeenschappen op het vlak van preventie, het gezond ouder worden, de thuiszorg, de uitbreiding van de gezinszorg, de versterking van de eerstelijnszorg, de optimalisering van de bestaande structuren met het oog op een efficiëntieverhoging en de residentiële zorg, met de uitbreiding van het aanbod en de omzetting van het statuut van rustoord voor bejaarden (ROB) naar rust- en verzorgingstehuis (RVT), het budget van het Rijksinstituut voor de Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) een aanzienlijke besparing opleveren. Ook de ontwikkelingen in de ziekenhuissector kunnen een dergelijk effect hebben. Een verlaging van de ligduur en de toenemende uitbouw van de daghospitalisatie en van de ziekenhuisgerelateerde thuiszorg hebben een effect op de vraag naar thuiszorg, die dan weer door de gemeenschappen wordt gefinancierd. Indien dit debat niet wordt gevoerd, lopen we de kans dat de gemeenschappen hun ouderenzorgbeleid steeds meer zullen sturen op basis van financiële uitgangspunten in plaats van de specifieke noden van de ouderen.
Een toekomstbestendig ouderenzorgbeleid veronderstelt ontegensprekelijk een structureel en permanent overleg tussen het RIZIV, de federale overheid en de gemeenschappen. Er moet niet enkel een bereidheid zijn om de zorgorganisatie af te stemmen op de specifieke behoeften van de kwetsbare ouderen, maar ook om de beschikbare middelen daar in te zetten waar ze echt nodig zijn. Een doorgedreven verdere afstemming en samenwerking tussen de federale overheid, het RIZIV en de gemeenschappen zal dan ook steeds belangrijker worden om de vooropgezette verandering te laten slagen. Het uitgangspunt moet een efficiënte inzet van competentie en middelen zijn, met als doelstelling de realisatie van zorg-, ontwikkelings- en ondersteuningsdoelstellingen van de persoon met een zorgnood.
Oudere personen met een complexe zorgnood hebben belang bij een geïntegreerd zorgmodel. In dit model wordt de zorg niet in hokjes opgesplitst tussen gezondheid en welzijn, tussen eerstelijns- en specialistische zorg of tussen zorg die door de federale overheid of de regionale overheid wordt betaald. De chronische zorgprojecten die de gemeenschappen en de federale overheid samen realiseren, maken ongetwijfeld inzichtelijk dat een bundeling van de beschikbare middelen en de oriëntatie van die middelen op de gedetecteerde noden nieuwe financieringsmodellen noodzakelijk maken.
De bijzondere financieringswet laat toe dat de gemeenschappen met de federale overheid een samenwerkingsovereenkomst kunnen afsluiten die de omzetting van ziekenhuisbedden tot voorwerp heeft en dit met het oog op de tenlasteneming van patiënten buiten het ziekenhuis door een dienst die onder de gemeenschapsbevoegdheden valt. In dit geval voorziet het samenwerkingsakkoord erin dat bijkomende middelen aan de bij het samenwerkingsakkoord betrokken gemeenschap, de gemeenschappen of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie worden toegekend. Die middelen kunnen de kostprijs van de omgezette ziekenhuisbedden niet overschrijden.
Vlaanderen bereidt het overleg hierover alvast voor. Ik heb het Vlaams Parlement mijn conceptnota ‘Vlaams welzijns- en zorgbeleid. Dichtbij en integraal. Visie en veranderagenda.’ voorgelegd. Met de uitbouw van de Vlaamse sociale bescherming beogen we het huidig instellingsgeoriënteerd financieringsmodel in de thuis- en residentiële ouderenzorg op termijn om te buigen naar een zorgzwaartegerelateerd en persoonsvolgend budget. Het geïntroduceerd mantelzorgplan maakt eveneens duidelijk dat een gemeenschappelijke visie en beleidsvoering inzake de zorg voor en ondersteuning van ouderen meer dan gewenst is. De versterking van de eerstelijnszorg, waarvoor in Vlaanderen een ingrijpend veranderingstraject is ingezet, beoogt de optimalisering van de samenwerking tussen alle betrokken actoren. Hierbij streven we naar een integrale benadering van zorg en ondersteuning. De focus ligt hierbij op de kwaliteit van het leven en de autonomie van de zorgvrager. Het gaat om een zorgorganisatiemodel waarin de regierol van de persoon met een zorgnood centraal staat. De uitwerking van concepten als het geïntegreerd breed onthaal, de zorgcoördinatie en het casemanagement in de eerstelijnszorg duiden dit.
De verdere vergrijzing en verzilvering van de bevolking stelt alle politiek verantwoordelijken voor uitdagingen. Samen met de demografische evolutie is er ook een toename van het aantal personen met chronische zorgnoden en van het aantal chronische aandoeningen waaraan personen lijden. De versterking van de persoon met de zorgnood, het volwaardig betrekken van de mantelzorg en de inzet op buurtgerichte zorg binnen een geïntegreerde samenwerking met professionele zorg- en welzijnsactoren in de eerstelijnszorg en verder in de specialistische zorg vormen de uitdaging waarop we samen een antwoord moeten bieden.
Ook na de zesde staatshervorming blijven de bevoegdheden inzake de gezondheidszorg verdeeld over de verschillende bevoegdheidsniveaus. De federale overheid blijft grotendeels en financieel verantwoordelijk voor de acute gezondheidszorg. De chronische zorgen zijn een belangrijke Vlaamse bevoegdheid geworden. De scheidingslijn tussen beide zorgen is echter niet zo scherp. Er zijn nog veel overlappingen en uitzonderingen.
Zo is er bijvoorbeeld de reeds voordien bestaande overlapping van zorg en ondersteuning door de federaal gefinancierde thuisverpleegkundigen en de Vlaamse diensten voor gezinszorg, die door Vlaanderen worden gefinancierd. Die overlapping van taken was er al voor de zesde staatshervorming, en die is er nu nog altijd.
Dit komt in de thuiszorg nog verder tot uiting. De organisatie van de eerste lijn is met de zesde staatshervorming Vlaamse bevoegdheid geworden. Ondersteunende thuiszorgdiensten, zoals de gezinszorg, zijn dat al langer, terwijl de honoraria van de huisarts, de thuisverpleegkunde, de kinesist en dergelijke nog federaal blijven. Ook in de revalidatiesector loopt de lijn van de bevoegdheidsverdeling doorheen het zorglandschap. Inzake revalidatie zijn er maar een beperkt aantal voorzieningen en RIZIV-conventies overgeheveld, andere niet. De residentiële ouderenzorg is zo goed als volledig gemeenschapsbevoegdheid, maar ook daar zijn er nog een aantal uitzonderingen. Dat betekent uiteraard altijd opnieuw dat er absoluut moet worden ingezet op samenwerking en concertatie.
De zesde staatshervorming heeft dus met betrekking tot zorg zeker een aantal belangrijke bevoegdheden extra aan de gemeenschappen overgeheveld. Maar zorg zal altijd een totaalverhaal blijven. Alle beleidsniveaus moeten samenwerken om tot goede zorg in onze samenleving te komen. ‘Health in all policies’ is met andere woorden een voorwaarde voor geïntegreerde zorg. Die visie vereist een gedeeld eigenaarschap.
De pilootprojecten geïntegreerde zorg vormen actielijn 1 van het gemeenschappelijk plan ‘Geïntegreerde zorg voor een betere gezondheid’. Dat plan is een gezamenlijk initiatief van de verschillende ministers van Volksgezondheid in België. Als Vlaams minister heb ik dit plan dus mee goedgekeurd. De opvolging van het plan en de pilootprojecten gebeurt door een interkabinettenwerkgroep, die op heel regelmatige basis samenkomt. Momenteel bevinden de pilootprojecten zich in de fase van de ontwikkeling van een actieplan. Dat actieplan zal voorgelegd worden aan een jury voor beoordeling en selectie. De selectie zal pas in het najaar bekendgemaakt worden. Pas dan starten de geselecteerde pilootprojecten aan de uitvoeringsfase van vier jaar. Conclusies zijn dus nog niet voorhanden. Alle informatie over de pilootprojecten is beschikbaar op de website www.integreo.be.
De Vlaamse overheid heeft nu de meeste nieuwe bevoegdheden overgenomen en geïntegreerd. Er lopen nog een paar grote trajecten, zoals de hervorming van de eerste lijn, uitvoering van de eerstelijnsconferentie, en de integratie van de financiering van de residentiële zorg in de Vlaamse sociale bescherming.
U weet dat over een nieuwe staatshervorming uiteraard ook niet in ons parlement zal worden beslist, maar in het federale parlement. Ondertussen denk ik dat de bevoegdheden die ons nu zijn toebedeeld, heel belangrijke opportuniteiten geven om in te zetten op die geïntegreerde zorg. En dat zal uiteraard in samenwerking moeten met de federale overheid.
De heer Depoortere heeft het woord.
Bedankt voor uw omstandige antwoord, minister. Ik wil er toch nog een aantal zaken aan toevoegen. Als u stelt dat een verschuiving van bevoegdheden een verschuiving van budgetten en van middelen betekent, dan is dat uiteraard een waarheid als een koe, maar ik zie daarin geen hinderpaal om tot een nieuwe bevoegdheidsoverdracht te komen. Dat maakt nu eenmaal onderdeel uit van een nieuwe staatshervorming, zou die er al komen.
Integendeel, u zegt dat er structureel permanent overleg moet gebeuren met het federale niveau, via samenwerkingsakkoorden, interkabinettenwerkgroepen en noem maar op. Dat is inderdaad de situatie zoals dat vandaag de dag het geval is. Ik heb ze niet allemaal opgesomd, want dat zou ons te ver leiden, maar er zijn op het terrein toch wel wat problemen te signaleren, enkel en alleen maar omdat die bevoegdheden nu eenmaal versnipperd zijn en verdeeld zijn tussen het Vlaamse en het federale niveau.
Ik som er u een aantal op. In de commissievergadering van 25 april was er een vraag over de erkenning van diploma’s in de zorgsector. Daarbij moest u inderdaad stellen dat Vlaanderen een erkenningscommissie heeft voor de beroepstitels, maar dat er anderzijds ook een commissie is die advies moet verlenen over de toelating van niet-Europese verpleegkundigen tot het beroep van verpleegkundige, wat dan weer een federale bevoegdheid is. Ik zal die discussie hier niet overdoen – ik heb daar ook wel mijn eigen mening over – maar ik wil dat er enkel aan toevoegen om duidelijk te maken dat ook hier wegens een versnippering van bevoegdheden een aantal dossiers blijven liggen.
In de commissievergadering van 31 januari was er een vraag over het drugsbeleid en de drugshulpverlening, waarbij Vlaanderen bevoegd is voor de drugshulpverlening, terwijl het drugsbeleid, de bestraffing en hoe men zal omgaan met drugsgebruikers en drugsdealers, weer een federale bevoegdheid is, wat het dus moeilijk maakt om daar een coherent beleid van te maken. U herinnert zich ook nog het alcoholplan, minister. Men is niet tot een nationaal alcoholplan kunnen komen, omdat de meningen tussen het federale en het Vlaamse niveau te verschillend waren en te ver uit elkaar lagen.
En ten slotte: naar aanleiding van het Actieplan Geestelijke Gezondheidszorg hebt u zelf nog aangegeven dat er niet minder dan acht ministers bevoegd zijn voor de volksgezondheid. Terwijl men hier in Vlaanderen inderdaad probeert om adequaat een eerstelijnszorg uit te bouwen, moet men wel wachten op het federale niveau totdat men eindelijk eens de psychotherapie, die ook deel uitmaakt van die eerstelijnszorg, zou willen erkennen en vooral zou kunnen terugbetalen.
Het zijn maar een aantal voorbeelden – en ik heb ze echt uit de afgelopen maanden gehaald – die mijns inziens aantonen dat het niet enkel gaat over wat rommelen in de marge, maar dat er toch heel wat domeinen zijn binnen de zorg die het pleidooi van de heer Devriendt ondersteunen, waarbij ik alleszins van mening verschil dat die homogene bevoegdheidspakketten die dan naar Vlaanderen zouden komen, het zorglandschap in Vlaanderen toch wel beter en adequater zouden kunnen uitbouwen.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik dank collega Depoortere voor zijn vraag en voor zijn eerste repliek, want dat is natuurlijk gesneden koek voor mijn fractie. Ik denk dat er geen commissievergadering voorbijgaat waarbij we niet diezelfde accenten leggen. Dertig jaar geleden heeft een illustere partijgenoot van de minister ons gewaarschuwd voor de vergrijzing die eraan ging komen. Ik spreek dan natuurlijk over wijlen Jean-Luc Dehaene, die daar toen heel nuttig werk rond geleverd heeft en boekjes rond gepubliceerd heeft om daarvoor te waarschuwen. Ik zat toen net nog op de studiebanken. We zijn nu dertig jaar verder. Die vergrijzing is volop aan de gang. De ouderenzorg wordt inderdaad grotendeels Vlaamse bevoegdheid. En toch zien we dat er nog tal van hiaten zijn in ons beleid en onze aanpak, en dat we dan inderdaad telkens op twee gedachten of op drie benen moeten hinken.
Ik heb de minister een overzicht horen geven over de status quo. Wij kennen dat ondertussen. Ik ben altijd dankbaar voor de herhaling van de regelgeving, maar ik sluit me aan bij collega Depoortere dat we eigenlijk een aantal stappen vooruit gaan moeten zetten en dat we nu naar de volgende verkiezingen als Vlamingen heel zelfbewust en proactief – en niet zoals de heer Devriendt nog in het midden laten of het naar de gemeenschappen moet of federaal kan – verder naar homogene bevoegdheidspakketten moeten streven.
Er is eigenlijk al genoeg proef gelopen. Denk aan de Protocol 3-projecten. Denk aan de proeftuinen, die de minister zelf jarenlang mee ondersteund heeft. Ik denk dat er al voldoende evidentie is. Mijn pleidooi is dus om samen met alle Vlaamse partijen naar een proactief plan te gaan om na 2019 zo veel mogelijk homogene bevoegdheidspakketten te hebben, toch zeker in alles wat de thuiszorg en de eerste lijn aanbelangt.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het is een heel interessant debat. Het is al een voorafspiegeling van wat iedereen in 2019 op de agenda wil zetten. U zult wel begrijpen dat ik mij probeer te beperken tot datgene wat ons de volgende periode te doen staat. De staatshervorming die wij ondertussen moeten incorporeren, vraagt heel veel energie en heel veel strakke deadlines, op alle mogelijke terreinen. Met het creëren van de Vlaamse sociale bescherming willen we er ook een opportuniteit van maken om inderdaad voor een stuk de bevoegdheden, en zeker die die te maken hebben met langdurige ondersteuningsvragen, veel meer geïntegreerd te kunnen behandelen – nogmaals: voor zover ze binnen de Vlaamse bevoegdheid vallen.
Om dat goed te kunnen doen, zeker ook op het moment dat er in de organisatie en reorganisatie van de ziekenhuizen een hele beweging op gang is gekomen, is het noodzakelijk om daarover veel overleg te hebben. Ik geef vanuit mijn beperkte ervaring één algemene observatie met betrekking tot de bevoegdheidsvragen. Naarmate het meer gaat over ‘care’ en minder over ‘cure’, als het gaat over geïntegreerde vormen van ondersteuning, multidisciplinariteit en continuïteit die de grenzen van zorg en welzijn overstijgt in meer geïntegreerde modellen, is de bevoegdheidsafbakening in een federaal land altijd een vraag naar overleg en samenwerking. Ik heb gemerkt, ook bij collega’s uit andere landen met federale structuren, dat dat daar evengoed de uitdaging is. Je kunt bepaalde delen homogeen afscheiden, maar naarmate het gaat over vermaatschappelijking, ondersteuning in de vertrouwde thuissituatie, aansluiting op de thema’s huisvesting, mobiliteit, werk, participatie enzovoort, zit je in zo’n breed verhaal waarin zorg een onderdeel is, dat veel afstemmingen daarvoor noodzakelijk zijn. Ik heb geleerd dat dit in landen als Canada en Duitsland, waar er ook een verdeling van bevoegdheden is, altijd veronderstelt dat je het perspectief van de patiënt voor ogen neemt en dat je daardoor als bestuurslaag aangewezen bent op overleg met de andere bestuursverantwoordelijken.
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, u spreekt van de geïntegreerde zorg. Wij geven daar, denk ik, een iets andere invulling aan. In mijn ogen zou een goede geïntegreerde zorg betekenen dat alle bevoegdheden homogeen zijn en dat Vlaanderen inderdaad bevoegd is voor de geïntegreerde zorg voor alle zorgbehoevenden die in Vlaanderen wonen. U gaat uit van een federaal land en ik ga ervan uit dat u daaraan de politieke wens koppelt om dit federale land in stand te blijven houden. Dat is uiteraard niet de visie van mij en van mijn partij.
Ik ben blij met de woorden van de heer Persyn. Ik ben blij dat de N-VA zich inschakelt in het verhaal om die homogene bevoegdheidspakketten, ook in de zorg, waar te kunnen maken in 2019. Ik heb ook de woorden gehoord van minister-president Bourgeois, die pleit voor een overheveling van Justitie. Ik heb de woorden gehoord van minister Weyts, over de overheveling van Mobiliteit naar het Vlaamse niveau. Ik hoop enkel, collega’s van de N-VA, dat het niet bij woorden blijft en dat er ook daden volgen in de verschillende parlementen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.