Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Report
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, de vergrijzing is een uitdaging de komende jaren, dat weet iedereen, maar ook de toename van de psychische problematiek bij de personen in de woonzorgcentra en dagverzorgingscentra wordt meer en meer een problematiek. De woonzorgcentra en de dagverzorgingscentra weten soms niet goed welke expertise ze moeten inroepen en hebben die vaak zelf ook niet op de werkvloer. Bij een psychische aandoening denken wij in het kader van woonzorgcentra onmiddellijk aan dementie. Daar is al wel veel werk verzet en ondersteuning op de werkvloer aanwezig. Maar er zijn ook andere ziektebeelden, zoals schizofrenie, verslaving, depressie en psychoses, waar men in die settings mee geconfronteerd wordt.
We kennen het aanbod van de psychiatrische verzorgingstehuizen. Zoals iedereen weet, kan een persoon terecht in een psychiatrisch verzorgingstehuis wanneer die psychische aandoening gestabiliseerd is. Dat is echt een woonaanbod, geen behandeleenheid. Ze kunnen op dat moment nog niet terecht in een gewoon woonaanbod of beschut wonen. In een psychiatrisch verzorgingstehuis krijgen ze dagelijkse ondersteuning om de autonomie te herwinnen en terug te keren naar het maatschappelijk leven.
Minister, ik heb er ook even het advies van de Vlaamse Ouderenraad op de conceptnota ‘Een Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen’ op nagelezen. Dat stelt dat de psychiatrische problematiek bij ouderen er zeker is en dat naar aanleiding van de afbouw van de residentiële ouderenpsychiatrie, het artikel 107, het belangrijk is dat er voldoende andere aangepaste opvangmogelijkheden zijn. Het wijst erop dat hiervoor een divers personeelsbestand aangewezen is in het residentieel zorgaanbod voor ouderen.
Door mij wat te verdiepen in deze materie, minister, heb ik vastgesteld dat er toch niet zo veel onderzoek is over de rol die woonzorgcentra en dagverzorgingscentra vervullen voor ouderen met een psychiatrische aandoening. Er zijn weinig cijfergegevens. Ik heb me kunnen baseren op gegevens uit een rondvraag, van 2013 weliswaar, door Vonk3. Dat bracht wel verheldering over enkele pijnpunten.
Zo werd gezegd dat het personeel niet voldoende handvaten heeft om de specifieke problemen van een psychiatrische problematiek op te vangen in die settings, ze zijn er vaak ook gewoon niet voor opgeleid. Daarnaast blijkt herval ook altijd een probleem.
Minister, vangt u ook signalen op dat binnen de ouderenpopulatie in woonzorgcentra en dagverzorgingscentra meer psychiatrische problemen en psychische aandoeningen de kop opsteken? Welke tools worden aan voorzieningen aangeboden om hiermee op een goede manier om te gaan? Denkt u op korte en lange termijn maatregelen te nemen om de afstemming tussen geestelijke gezondheidszorg (ggz) en woonzorg beter uit te werken? Ik denk dan bijvoorbeeld aan outreachend werken vanuit psychiatrische units naar een woonzorgcentrum. Wordt hierover overleg gepleegd met federaal minister De Block? Op welke manier zult u rekening houden met het advies van de Ouderenraad op de conceptnota over deze thematiek?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, de zorgzwaarte in de woonzorgcentra is de afgelopen jaren aanhoudend toegenomen, onder meer door toedoen van het beleidsmatig gewenste uitgangspunt voor en van ouderen om zo lang mogelijk in de vertrouwde eigen omgeving te verblijven, met de nodige ondersteuning, en dit niet het minst vanuit de visie op de vermaatschappelijking van de zorg. Maar ook de afbouw van de bedden in de psychiatrische ziekenhuizen, onder andere de psychiatrische verzorgingstehuisbedden, doet de vraag van oudere mensen met een gestabiliseerde psychiatrische aandoening naar een verblijf in een woonzorgcentrum toenemen, alsook de vergrijzing binnen deze doelgroep zelf.
Dit alles heeft tot gevolg dat de aard en de diversiteit van de zorg- en ondersteuningsvragen die worden gesteld aan de woonzorgcentra aantoonbaar wijzigen, waarop een aantal voorzieningen zich steeds meer zijn gaan specialiseren: (jong)dementie, niet aangeboren hersenaandoeningen, multiple sclerose/amyotrofische laterale sclerose, huntington, ouderen met een psychiatrische aandoening enzovoort. Dat doen ze onder andere door daarvoor in aparte leefgroepen te voorzien of door zich als woonzorgcentrum in zijn totaliteit te specialiseren.
De huisvesting, zorg en ondersteuning van personen met een uitbehandelde psychiatrische aandoening in een woonzorgcentrum is echter niet nieuw. Enkele woonzorgcentra in Vlaanderen, die hiertoe goede afspraken hebben gemaakt met psychiatrische ziekenhuizen, hebben hierover reeds een belangrijke expertise en ervaring opgedaan. Ik verwijs hiervoor onder andere naar het woonzorgcentrum De Zavel in Antwerpen, het woonzorgcentrum Ter Kempen in Meerhout, het woonzorgcentrum Ter Berken in Roeselare van het Zorgbedrijf Roeselare enzovoort .
Wat betreft de door u geformuleerde problematiek, kunnen we twee rapporten consulteren. Enerzijds is er het rapport van de hand van Lieven De Maesschalck, Katleen Heuten en Liesbet Lommelen, onderzoekers bij Vonk3. Hun onderzoek van 2013 inventariseerde de noden van de woonzorgcentra, de aanwezige psychiatrische problematieken en de randvoorwaarden voor kwalitatieve opvang voor deze bewonersgroep. In hun onderzoek stelden ze vast dat drie op vier voorzieningen aangeven in hun opnamebeleid rekening te houden met ouderen met een psychiatrische problematiek.
41,7 procent van deze woonzorgcentra voorziet bijkomend in een specifieke opvang voor een of meerdere bewonersgroepen, vooral voor personen met dementie, en ook voor patiënten met schizofrenie, korsakov en mentale retardatie. Het merendeel van de woonzorgcentra die specifieke opvang aanbieden, geeft aan dit te verwezenlijken via aparte leefgroepen. Daarnaast werkt een groot deel inclusief of beschikt men over aparte leefgroepen.
Andere mogelijkheden zijn heterogene leefgroepen, individuele opvang, kleinschalig genormaliseerd wonen en psychologische begeleiding. Dementie komt in 96,7 procent van de instellingen voor, depressie in 92,7 procent, verslaving in 69,1 procent, korsakov in 61,8 procent en persoonlijkheidsstoornissen in 61 procent. Daarnaast komen mentale retardatie, met 53,7 procent, en angststoornissen, met 52 procent, nog in meer dan de helft van de instellingen voor.
De onderzoekers doen in hun rapport de volgende aanbevelingen: in de eerste plaats is het belangrijk als woonzorgcentrum een duidelijke visie te hebben op de opvang van bewoners met geestelijke gezondheidsproblemen. De uitwerking van de visie veronderstelt ook de realisatie van de randvoorwaarden, noodzakelijk voor het verblijf en de zorg voor de beoogde doelgroep: het kunnen beschikken over de nodige expertise, de implementatie van een holistisch zorgmodel in plaats van een louter medisch-ziektegericht model, de uitbouw van duurzame samenwerkingsverbanden met centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) en psychiatrische ziekenhuizen, intervisie enzovoort.
– Katrien Schryvers treedt als voorzitter op.
Een tweede rapport betreft een Cera-rapport met betrekking tot de werking van het woonzorgcentrum De Zavel in Antwerpen, dat reeds sinds 1984 aan ouderen met een gestabiliseerde psychiatrische aandoening huisvesting en zorg aanbiedt. Dit rapport beschrijft aanbevelingen naar de concrete initiatiefnemers op het vlak van strategie, werkingsprincipes, lokale inbedding, aangepaste infrastructuur, personeelsbeleid, vrijwilligerswerk, organisatie van de zorg en samenwerkingsverbanden.
Daarnaast worden ook algemene beleidsaanbevelingen aan de overheid gericht, zoals: ondersteun de ontwikkeling van specifieke kwaliteitsindicatoren verbonden aan het wonen, de zorg en de begeleiding van personen met een chronische gestabiliseerd psychiatrische aandoening; open het debat en de discussie over het ontwikkelen van integrale zorgmodellen die de grenzen van sectoren overschrijden – thuiszorg/ residentiële zorg, ouderenzorg/ geestelijke gezondheidszorg/zorg voor personen met een handicap, wonen/zorg en welzijn enzovoort –; faciliteer het maken van flexibele afspraken voor crisisopname op een gerontopsychiatrische dienst van een psychiatrisch ziekenhuis; faciliteer en financier de outreachmogelijkheden van de psychiatrische ziekenhuizen en de centra voor geestelijke gezondheidszorg naar de woonzorgcentra.
Een kwaliteitsvolle en aangepaste opvang is voor ouderen met een gestabiliseerde psychiatrische aandoening essentieel. Het merendeel van de woonzorgcentra die deze specifieke opvang op dit ogenblik aanbieden, geeft aan dit te verwezenlijken bij middel van een aparte leefgroep en met de inzet van zorg- en ondersteuningspersoneel geschoold in de specifieke noden en verwachtingen van de doelgroep. Met andere woorden: niet elk woonzorgcentrum is per definitie bij machte om deze doelgroep de noodzakelijke zorg en ondersteuning op maat te verlenen.
De woonzorgcentra die zich richten op deze doelgroep, investeren aantoonbaar in een intensieve samenwerking met de ggz, zoals psychiatrische ziekenhuizen, psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen en de centra geestelijke gezondheidszorg. Deze samenwerking tussen woonzorgcentra en psychiatrische ziekenhuizen/centra voor geestelijke gezondheidszorg resulteert vaak in het aanbieden van opleiding, consult en intervisie, wederzijdse personeelsuitwisseling en/of stages, organiseren van outreaching vanuit de ggz naar de woonzorgcentra, zowel wat indicatiestelling als behandeling betreft, de casusbespreking, de gezamenlijke inzet van personeel – zoals een psycholoog –, het in kaart brengen van zorgnoden, concrete afspraken met betrekking tot gegevensdeling en wat te doen in geval van crisis enzovoort.
In de huidige regelgeving rond cgg’s worden ouderen omschreven als een specifiek te benaderen doelgroep via ouderenteams. We hebben momenteel in Vlaanderen nog geen structureel kader rond de beschreven tools gepland. Maar de bestaande initiatieven maken alvast inzichtelijk dat met de creatieve inzet van de bestaande structuren en de beschikbare regelgevende en financiële kaders reeds heel wat kan en dat met de verknoping van de inzet van de beide sectoren, residentiële ouderenzorg en geestelijke gezondheidszorg reeds kwaliteitsvolle resultaten in het belang van de oudere persoon met een psychiatrische aandoening worden gerealiseerd.
Ik verwijs in het kader van uw vraagstelling naar het besluit van de Vlaamse Regering van 13 november 2015 betreffende de omzetting van voorafgaande vergunningen of erkenningen voor centra voor kortverblijf of woonzorgcentra en tot wijziging van de regelgeving betreffende de voorafgaande vergunning voor centra voor kortverblijf en woonzorgcentra, dat bepaalt dat een initiatiefnemer die houder is van een voorafgaande vergunning of een erkenning voor de realisatie van woongelegenheden in een centrum voor kortverblijf of een woonzorgcentrum, bij de administrateur-generaal een aanvraag kan indienen om die voorafgaande vergunning geheel of gedeeltelijk om te zetten in een voorafgaande vergunning voor een andere ouderenvoorziening, in een planningsvergunning voor een rust- en verzorgingstehuis of een psychiatrisch verzorgingstehuis of in een erkenning van een thuiszorgvoorziening, telkens binnen dezelfde zorgregio.
We beogen in het najaar hiertoe, samen met de betrokken actoren, de reconversieregels te bepalen. In de conceptnota ‘Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen. Dichtbij en integraal. Visie en veranderagenda’ wordt verwezen naar een werkgroep die het toekomstig profiel van de woonzorgcentra beoogt te omschrijven. Deze werkgroep zit in de laatste rechte lijn. Uit de verslagen van de werkgroep behoud ik de aanbeveling om de woonzorgcentra in de toekomst de keuze te bieden om zich eerder generalistisch, of eerder specialistisch, of tegelijkertijd de beiden te profileren.
Met specialisaties beoogt men specifieke doelgroepen, waaronder onder andere de zorg voor personen met dementie, met een gestabiliseerde psychiatrische aandoening, voor zij die zich in een palliatieve fase bevinden, personen met een chronische aandoening, niet-aangeboren hersenletstel (NAH), gedragsstoornissen enzovoort. In de toekomst kan de persoonsvolgende financiering in het kader van de Vlaamse sociale bescherming in de ouderenzorg in een zorgzwaartegerelateerde financiering voorzien voor de specifieke zorgnoden van deze doelgroepen.
Binnen de geestelijke gezondheidszorg lopen momenteel ook zes proeftuinen voor woonzorg in de geestelijke gezondheidszorg. De Vlaamse projecten zijn gestart in functie van de overgang naar nieuw beleid, met de bedoeling ervaring op te doen in een regelluwe context. De zes projecten ontvangen een subsidie van 1.410.000 euro. Twee projecten hebben linken met de ouderenzorg, namelijk ‘Samenhuizen’, dat zich onder andere richt op mensen met een korsakovproblematiek en senioren met een zorgvraag, en het project ‘Zorgcirkels jongdementie’. Ik wil hierbij eveneens melding maken van het project ‘Psychofarmaca’ in woonzorgcentrum Leiehome, waar we gaan voor een efficiëntere en effectievere aanpak en gebruik van psychofarmaca bij ouderen in woonzorgcentra.
Wat betreft de doelgroep personen met dementie, attendeer ik u op het geactualiseerd Dementieplan Vlaanderen 2016-2019. Daar kunt u lezen dat het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen een integraal referentiekader uitwerkt inzake kwaliteit van zorg en leven voor personen met dementie. Zowel de netwerkgroep kleinschalig genormaliseerd wonen als de koepelorganisaties worden bij deze toetsing betrokken.
Ook het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin kreeg dit jaar de opdracht tot het uitvoeren van een onderzoek naar gepaste kwaliteitsindicatoren en methodieken en dit in het kader van het Vlaams Indicatorenproject voor woonzorgcentra. Het is u wellicht bekend dat we slechts ten dele bevoegd zijn voor de geestelijke gezondheidszorg. Zo is mijn federale collega De Block bevoegd voor de financiering van de psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen van de algemene ziekenhuizen. Voor de doelgroepen kinderen en jongeren en volwassenen hebben we op het niveau van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid de contouren van de organisatie van de geestelijke gezondheidzorg vastgelegd in twee aparte gidsen.
Op dit moment ontbreekt evenwel een gids rond de leeftijdsgroep ouderen. Het ontbreekt ons bijgevolg aan een afgestemd beleidskader om de samenwerking tussen de woonzorgcentra en de geestelijke gezondheidszorg structureel vorm te geven. We wachten op de resultaten van de studie van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) ‘Organisatie en optimalisering van geestelijke gezondheidszorg voor ouderen in België’, die in het najaar zal worden afgerond. Die zal bepalen op welke manier eventueel kan worden gedacht aan zo’n gids voor ouderen.
We gaan vervolgens op basis van deze resultaten na of en hoe we de conclusies van deze studie naar het Vlaamse beleid kunnen vertalen, in afwachting van een met de federale overheid afgestemd beleidskader rond geestelijke gezondheidszorg naar ouderen.
Er wordt met federaal minister van Volksgezondheid, mevrouw Maggie De Block, in de daarvoor voorziene Interministeriële Conferentie Volksgezondheid en de gerelateerde interkabinettenwerkgroepen overleg gepleegd zodra hierover te nemen beleidsbeslissingen op de agenda staan. Zoals reeds gesteld, wachten we in de eerste plaats de resultaten van de betreffende KCE-studie af. We willen actief in overleg met de andere gemeenschappen en de federale overheid gaan met het oog op de realisatie van een toekomstige gids met basisprincipes en beleidsuitwerking geestelijke gezondheid bij ouderen.
In het Vlaams Actieplan Geestelijke Gezondheid, dat is opgesteld en nu na alle adviezen wordt afgewerkt, wordt verwezen naar het Vlaams ouderenbeleidsplan 2015-2020, waar men aandacht heeft voor de vermaatschappelijking van zorg en focust op de problematieken van eenzaamheid en depressie. We kiezen voor een generalistische en integrale, maar evenzeer een gespecialiseerde zorg voor ouderen met psychische problemen, met focus op ondersteuning en begeleiding in de eigen woon- en zorgomgeving. Mantelzorgers krijgen extra aandacht en ondersteuning. Wat de begeleiding in het kader van woonzorg betreft, wens ik voor de leeftijdsdoelgroep ouderen specifiek in te zetten op de samenwerking met de woonzorgcentra.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, het luik van de studies had ik op voorhand kunnen doornemen, zeker die van 2013, omdat daar toch heel wat interessante conclusies, maar ook feiten in worden opgesomd. U hebt er een aantal opgesomd, maar er wordt ook vastgesteld dat er heel wat noden zijn in de woonzorgcentra. Ik heb genoteerd dat meer dan de helft van de woonzorgcentra, 56 procent, aangeeft meermaals per dag in aanraking te komen met problematisch gedrag van de bewoners zoals roepen, angst, aanklampen. Dat geeft toch aan dat die problematiek in alle woonzorgcentra aanwezig is. Daarom vind ik uw voorlopige conclusie inzake de toekomstvisie op de woonzorgcentra en de rol die we moeten spelen, wel interessant.
U zegt dat we enerzijds specialistisch moeten werken. Die trend is inderdaad al ingezet. U hebt een aantal woonzorgcentra opgenoemd die zich, afhankelijk van de problematiek, hebben gespecialiseerd. We moeten echter ook voldoende aandacht besteden aan de generalistische aanpak. De problematiek is in meer dan de helft van de woonzorgcentra aanwezig, en dat gaat nog blijven groeien. Niet alle mensen met een bepaalde problematiek zullen naar een gespecialiseerde instelling kunnen gaan, dus moeten we, zeker wat de generalistische aanpak betreft, de nodige ondersteuning bieden.
Minister, u hebt een aantal tools en mogelijke aanpakken meegedeeld. U zegt dat er nood is aan expertise en samenwerkingsverbanden en daar zetten we ook op in. Maar in de praktijk zien we dat in de score van de zorgzwaarte niet zozeer wordt gekeken naar de psychische problematiek, maar vooral naar de gekende profielen van dementie. De onderliggende psychische problematieken worden op dit moment nog niet meegenomen in het bepalen van het zorgzwaarteprofiel. U zegt dat u dat zeker gaat bekijken bij de zorgzwaartegerelateerde financiering. Zijn daar op dit moment geen stappen mogelijk om toch aan woonzorgcentra en dagverzorgingscentra de mogelijkheid te bieden om voor extra gespecialiseerd personeel te zorgen of de nodige opleiding en ondersteuning te bieden voor die woonzorgcentra om nu al beter met die problematiek te kunnen omgaan?
Ik heb de laatste tijd toch heel wat woonzorgcentra bezocht en overal hoor je over die problemen. Zowel in de dagverzorgingscentra als in de woonzorgcentra klagen verpleegkundigen en verzorgenden dat ze eigenlijk niet over de nodige ondersteuning, opleiding en kennis beschikken om die mensen op een goede manier te begeleiden. We kunnen kijken naar de toekomst, maar op de korte termijn moeten we toch uitzoeken welke mogelijkheden er nog voor zijn.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Ik wil nog de nadruk leggen op mijn recente vraag over het kortverblijf en ook op de problematiek van mensen met zware zorgprofielen die daar aankomen, terwijl de draagkracht van de ondersteuning in woonzorgcentra niet altijd voldoende groot is.
De vraag om uitleg van mevrouw Jans is gericht op de psychiatrische problematiek, maar we moeten dit heel breed opentrekken. Het is opgenomen in de veranderagenda en de visie voor de toekomst van het ouderenbeleid. De praktijk toont aan dat de draagkracht van veel personeelsleden in woonzorgcentra niet meer voldoende is, zodat er op korte termijn oplossingen moeten komen, hetzij met een generalistische, hetzij met een specialistische aanpak of met beide, om te kijken hoe de zorgprofielen en de zwaarte beter kunnen worden omkaderd. Die vraag wil ik zeker ondersteunen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Deze vraag om uitleg is zeer terecht. Het verdient toch te vragen of die kan worden uitgebreid naar ouderen in een thuissituatie. Artikel 107-netwerken voor volwassenen en kinderen hanteren toch vooral de bovengrens van 65. Tegelijk wordt het steeds duidelijker dat het domein van de ouderenpsychiatrie een eigen, specifiek karakter heeft, dat deskundigheid vraagt. Bepaalde stoornissen zoals dementie hangen in sterke mate samen met de laatste levensfase. Andere stoornissen zoals een manie of een depressie, worden bij ouderen door de leeftijd vaak sterk gekleurd door de levensloop.
Het ontstaansmechanisme van psychiatrische problemen is toch wat complexer bij ouderen dan bij jongvolwassenen. Bij ouderen zien we dat er meer comorbiditeit is, en ook nood aan integratie tussen somatische en niet-somatische zorg, het gebruik van verschillende geneesmiddelen en ook het onderscheid tussen wat een normaal en wat een pathologisch proces is. We zien vandaag in de sector toch wel een vraag naar de artikel 107-netwerken bij ouderen. Hoe staat u daartegenover, minister?
Onder de woonzorgcentra is er een mooi voorbeeld bij de Broeders Alexianen in Tienen. Hun afdelingen ouderpsychiatrie stellen een diagnose, werken een behandeling uit en zoeken van daaruit naar een oplossing voor de ouderen thuis, in een woonzorgcentrum, in vormen van beschut wonen of in psychiatrische verzorgingstehuizen. Samen met de CLB’s lijken ze de aangewezen partners om outreachend te werken en de ouderen en woonzorgcentra ook te begeleiden bij de opvang. Is er op dat punt op het terrein samenwerking? Zo niet, is het niet wenselijk dat op te starten?
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik sluit me aan bij wat mevrouw Saeys zegt. De ervaring die in gespecialiseerde woonzorgcentra bestaat, moet ruim met de klassieke woonzorgcentra worden gedeeld, omdat deze laatste meer en meer worden geconfronteerd met personen die nood hebben aan geestelijke gezondheidszorg.
De uitbouw van artikel 107 in de geestelijke gezondheidszorg is een oefening die we moeten voortzetten en daarbij zouden we eigenlijk een versnelling hoger moeten schakelen. Toch heb ik een bedenking bij wat ik hier allemaal hoor, collega’s. De nood in de geestelijke gezondheidszorg wordt gelinkt aan het zorgzwaarteprofiel voor de toekomstige financiering en dan hoor ik hier zeggen dat dit op korte termijn moet worden opgelost. Maar de korte termijn, collega’s, dat zijn wij. Het Vlaams Parlement is daarvoor bevoegd. Laten we er dan nu iets aan doen en het niet houden bij een loutere vaststelling dat de nood er is. Laten we de Vlaamse bevoegdheid uitoefenen en de draagkracht van het personeel in de geestelijke gezondheidszorg vergroten.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Om met het laatste te beginnen: ik ben een beetje verbaasd, want als we nu iets hebben gedaan de afgelopen twee jaar, zelfs los van het groeipad in de residentiële ouderenzorg, dan is het wel de versterking van de RVT-budgetten. De regering heeft nog niet zo lang geleden, na advies van de Raad van State, haar definitieve goedkeuring gegeven voor de uitbreiding van 2017. We wachten op publicatie in het Staatsblad om met ingang van 1 januari te starten met de financiering van de nieuwe RVT-bedden.
Toch misschien een paar wat meer algemene beschouwingen. Persoonlijk ben ik natuurlijk vragende partij om naar een gids voor ouderen te gaan, zodat we na een strategie voor kinderen en jongeren en een voor volwassenen ook voor ouderen een goed overlegde strategie kunnen ontwikkelen. Ik zeg er echter onmiddellijk bij dat ik goed praten heb. Het federale niveau moet daarvan de budgettaire en andere consequenties dragen. Ik moet dus een beetje bescheiden blijven. Het is echter evident dat in zo’n circuit ook plaats is voor de chronische zorg, en daar zitten ook taken in die onder de gemeenschapsbevoegdheden vallen, zeker in de thuisondersteuning en de residentiële ondersteuning van ouderen.
De 107-transitie en de omzetting van psychiatrische naar ambulante capaciteit is ongelooflijk goed, maar intussen zien we ook dat het invullen van de witte vlekken, wat in belangrijke mate al gebeurt, en de aansluiting op een meer generalistische geestelijke gezondheidszorg in de eerste lijn belangrijk zijn.
Wanneer we psychiatrische zorg van het ziekenhuis naar de ambulante sector brengen, dan blijft de fundamentele vraag hoe we een sterke eerstelijns geestelijke gezondheidszorg ontwikkelen. De opties die wij op onze eerstelijns gezondheidsconferentie hebben genomen, zijn voor ons belangrijk, maar ook de toegang tot terugbetaling en nogal wat andere issues moeten in de uitbouw van een sterke eerste lijn worden opgenomen. Daar is een gezamenlijk optreden voor nodig. We moeten daarover met twee woorden spreken, want we zijn daarvoor beslist niet alleen bevoegd. Ik pleit er dus voor niet alleen in de filosofie van 107 te denken wanneer het over ouderen gaat, maar meer in termen van toegankelijke eerste lijn en chronische zorg. Dat lijkt me zeker belangrijk. Als we ooit kiezen voor een gids, zullen er zeker functies in zitten die onze richting uit komen.
Tot slot nog iets over de woonzorgcentra. Hoe krijgen we daar de specifieke competenties? Daarbij zijn een aantal formules mogelijk en al in gebruik, zoals samenwerkingsverbanden en outreachend werken. We zullen echter ook moeten nadenken over de consequenties van de specialiserende profilering voor de personeelsnormen. Sommige woonzorgcentra, die zich echt op chronische psychiatrische patiënten, oudere, gestabiliseerde patiënten, toespitsen, opperen dat ze misschien niet zoveel nood hebben aan specifieke verpleegkundige lichamelijke zorg, maar eerder aan een combinatie met een andere vorm van zorg en ondersteuning, van psychologen en dergelijke meer. Ook dat punt moeten we meenemen in het debat over de personeelsnormen, dat we moeten voeren op basis van de nieuwe aansluiting op de VSB en de nieuwe financieringstechniek van de residentiële ouderenzorg. Dat zal ook voorwerp uitmaken van overleg met de sociale partners.
Mevrouw Lies Jans heeft het woord.
Minister, ik denk dat het belangrijk is dat het debat hier wordt gevoerd en dat we onze accenten en klemtonen kunnen leggen, zeker omdat we weten dat specifiek in de woonzorgcentra die problematiek vandaag bestaat. Iedereen is zich ervan bewust dat met financiering niet alles van vandaag op morgen kan worden opgelost. Het is echter heel belangrijk dat de kennis en expertise die nu al op verschillende plaatsen aanwezig is, zo goed mogelijk tot bij alle woonzorgcentra wordt gebracht. U als minister hebt ook de taak ervoor te zorgen dat de kennis zo goed mogelijk wordt gedeeld, zodat iedereen met de handvaten die er nu al zijn, op een goede manier aan de slag kan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.