Report meeting Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Report
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Voorzitter, de titel van de vraag luidt effectief ‘de precaire situatie van vluchtelingen op de huurmarkt’. Maar uiteraard gaat het niet alleen over vluchtelingen. Het gaat over kwetsbare groepen op de Belgische huurmarkt tout court. We weten allemaal dat er een groot gebrek is aan goede en betaalbare woningen, zowel op de sociale als op de private huurmarkt. Helaas is dat niet het enige probleem. Voor kandidaat-huurders met een migratieachtergrond of kandidaat-huurders die afhankelijk zijn van OCMW-steun of die alleenstaand zijn, is het nog moeilijker om een geschikte woning te vinden, aangezien het probleem van discriminatie toch ook algemeen gekend is op de woonmarkt.
Specifiek één van de groepen van precaire huurders die aandacht verdienen, zijn de vluchtelingen die een verblijfsstatuut hebben ontvangen. Zij hebben de asielprocedure doorlopen en zijn erkend als vluchteling. Vanaf dat moment wordt het een Vlaamse bevoegdheid. Die mensen krijgen twee maanden de tijd om een woning te vinden voordat ze de opvangvoorziening verlaten.
Die termijn is veel te kort, maar dat is nog een discussie apart.
De situatie van de vluchtelingen op de Vlaamse huurmarkt is een bekend gegeven. Minister, u hebt er ons bij andere gelegenheden vorig jaar attent op gemaakt dat 70 procent van de erkende asielzoekers naar Vlaanderen komt. Er zijn extrapolaties gemaakt. Dat betekent toch een serieuze extra groep die toekomt op een markt die het sowieso al heel moeilijk heeft.
Het is niet zo dat we dat probleem niet kennen. Verschillende groepen hebben al aan de alarmbel getrokken. Verschillende groepen vragen naar oplossingen. Ik denk bijvoorbeeld aan onze eigen Strategische Adviesraad voor het Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid die daarover een advies heeft uitgebracht. Ook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) geeft aan dat het moeilijk is voor die mensen. Zo was er een incident met het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars. Vrijwilligers die vluchtelingen helpen met het zoeken naar werk, hadden zogezegd niet de erkenning als makelaar en dat was een probleem. De VVSG heeft ons dus al bij verschillende gelegenheden attent gemaakt op het probleem.
Uiteraard is er ook de Vlaamse Woonraad. In een advies raadt hij aan in te zetten op bestaande middelen. Hij wil absoluut geen aparte behandeling van deze groep, maar wel een versterking van de bestaande middelen. De Vlaamse Woonraad heeft in dat advies ook gezegd dat er moet worden nagegaan in welke mate de reguliere, private huursector kan worden ingeschakeld om huishoudens met een bijzondere woonnood te huisvesten. De raad zegt dat het raadzaam zou zijn om bestaande initiatieven te versterken of samen te brengen en om dat overleg met de private sector te organiseren.
De Confederatie van Immobiliënberoepen (CIB) zegt dat ze zowel minister Homans als staatssecretaris Francken heeft om op beide niveaus in overleg te treden. Ze verduidelijkt dat in zo’n overleg zou kunnen worden duidelijk gemaakt wat de private sector, de private huurmarkt ziet als moeilijkheden of wat zij nodig heeft aan informatie en zekerheden opdat vastgoedmakelaars en verhuurders zich mee zouden kunnen inschakelen in de zoektocht naar een woning op de private huurmarkt voor erkende vluchtelingen. Ook vanuit het Netwerk tegen Armoede, het Vlaams Huurdersplatform, Vluchtelingenwerk Vlaanderen, Huurpunt, de VVSG, kortom vanuit alle kanten, wordt aangedrongen op overleg tussen het federale en het Vlaamse niveau.
Minister, hebt u al gereageerd op de vraag van CIB Vlaanderen? Welke resultaten zijn uit dat overleg voortgekomen?
De asielzoekers zijn geen asielzoekers meer op het moment dat ze een erkenning krijgen en het asielcentrum kunnen verlaten. Er is een probleem met doorstroom. Die mensen krijgen slechts twee maanden de tijd om een woning te vinden. Dat is veel te weinig. Ze blijven langer dan eigenlijk zou moeten in die voorziening, wat er dan weer voor zorgt dat er geen plaats is voor nieuwkomers. Welke oplossingen ziet u daar?
Is er al initiatief genomen tot dat overleg, die afstemming met de federale overheid? Wat zijn daarvan de resultaten?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Partyka, ik heb inderdaad een schrijven ontvangen van CIB Vlaanderen. Het is echter niet zo dat, zoals u zegt, het schrijven zowel aan mij als aan collega Francken was gericht: het schrijven was gericht aan collega Francken en ik heb er een kopie van gekregen. Het is belangrijk om dat mee te nemen in het verdere antwoord. De grootste knelpunten die werden aangehaald in het schrijven waarvan ik inderdaad een kopie heb gehad, hebben namelijk alleen maar te maken met federale materies.
Ik heb inderdaad een kopie gekregen van het schrijven van CIB. We hebben uiteraard de uitgestoken hand aangenomen en zijn in gesprek gegaan met CIB Vlaanderen. Zij hebben in dat gesprek aangegeven dat de problematiek zich niet uitspreidt over heel Vlaanderen, maar eerder streekgebonden is, dus niet algemeen. Verder gaven ze aan – maar dat is algemeen geweten – dat de meeste erkende vluchtelingen eerder vertrekken naar grootsteden zoals Antwerpen en Gent, maar ook naar centrumsteden, zoals Oostende, Brugge en Turnhout en naar kleinstedelijke gebieden op provinciaal niveau, zoals Asse, Heist-op-den-Berg en Beringen.
In de concrete vragen die in het schrijven stonden waarvan ik een kopie heb gekregen en op basis waarvan ik het gesprek ben aangegaan, zegt CIB dat het ontbrak aan informatie voor de verhuurders. Over wel gebrek aan informatie ging het dan? Bijvoorbeeld: wat is het statuut en het inkomen van erkende vluchtelingen? Dat is natuurlijk federale materie, wij hebben daarover dus niets te zeggen. In hun schrijven en in het onderhoud met mijn kabinet hebben ze heel wat vragen gesteld over gezinshereniging, eveneens een federale bevoegdheid. Stel dat iemand een studio verhuurt en dat er sprake is van gezinshereniging – wat gebeurt in het kader van de vluchtelingencrisis –, wat moet een verhuurder dan doen? Dat waren dus zeer concrete en praktische vragen, die allemaal betrekking hadden op federale bevoegdheden.
Ze gaven aan dat er nood is aan een duidelijk aanspreekpunt voor verhuurders, waar de verhuurders terechtkunnen met allerlei vragen, zoals in het voorbeeld aangegeven.
Dan is er nog een ander probleem. Tijdens het gesprek gaven ze aan dat ze de informatiedoorstroming vanuit de OCMW’s als problematisch ervaren. Hoe komt dat? Er is daarvoor een eenvoudige reden. Er is nu eenmaal zoiets als beroepsgeheim. Heel wat OCMW-medewerkers en maatschappelijk assistenten staan niet te springen om bepaalde informatie door te geven. We botsen daarbij op de grenzen van de privacy. Zij hebben dat aangekaart. Toen minister Tommelein nog op het federale niveau bevoegd was voor onder andere privacy hebben we dat al aangekaart. We hebben dat nu nogmaals gedaan met staatssecretaris De Backer. Ook op het federale niveau zijn er verschillende initiatieven genomen om dat beroepsgeheim te versoepelen als het echt nodig is, dus niet bij gelijk welke omstandigheid.
Dat zijn de belangrijkste zaken die naar boven zijn gekomen. Wat moeten we doen? Wat is het inkomen? Wat houdt het statuut van erkende vluchteling precies in? Wat moet er gebeuren met eventuele gezinshereniging enzovoort? Uiteraard hebben we het verslag van het overleg met CIB besproken met het kabinet van mijn collega Theo Francken. Hij heeft erkend dat veel van de vragen federale materie waren.
Is er overleg? Ja, uiteraard is er regelmatig overleg. De concrete vragen die nu aanleiding hebben gegeven tot uw vraag, namelijk de vragen in het schrijven van CIB, hebben eerder met federale materies te maken dan met Vlaamse.
Welke oplossingen zie ik om te voorkomen dat erkende vluchtelingen bij gebrek aan een huisvesting nog in asielcentra moeten blijven, ook al zijn ze erkend en hebben ze ondertussen een wettig verblijfsstatuut gekregen? Ik geef enkele cijfers mee. In maart 2016 waren er nog 250 personen die een verlenging hadden gevraagd om langer dan twee maanden in een asielcentrum te mogen verblijven. Dat is 13 procent. Eind augustus 2016 was dat nog 4 procent. Dat is een daling van 9 procent die toch wel aantoont dat de doorstroom makkelijker verloopt dan in het begin en dat er minder problemen zijn wat dat betreft.
Ontken ik dat er problemen zijn? Neen. Ontkent staatssecretaris Francken dat? Neen, ook niet. Maar van 13 naar 4 procent is toch een significante verbetering. Er is dus wel degelijk een goede uitstroom vanuit de asielcentra. Bovendien wordt er nu werk gemaakt van maatwerk. Dat is belangrijk. Want niet iedereen heeft dezelfde noden. Niet iedereen die erkend is als vluchteling en een asielcentrum mag verlaten, heeft dezelfde noden. Dat is heel essentieel.
Mevrouw Partyka, ik ben blij dat u ook hebt aangegeven dat we een woonbeleid moeten voeren dat gericht is op alle kwetsbare groepen. Of het nu specifiek over vluchtelingen gaat, alleenstaande moeders of vaders, al dan niet met kinderen, over mensen die een leefloon hebben: het zijn in ieder geval kwetsbare groepen in onze samenleving. We moeten ons woonbeleid daar inderdaad volledig op richten, zonder voorrang te geven aan gelijk wie. Ik ben heel tevreden dat u dat hebt herhaald.
Voorzitter, ik licht kort toe wat we allemaal al hebben gedaan in het kader van de vluchtelingencrisis wat onze Vlaamse bevoegdheden betreft. Het hoort misschien niet volledig thuis in deze commissie, maar het is wel belangrijk in dit debat. U weet dat woonbegeleiding de bevoegdheid is van minister Vandeurzen en dat er het afgelopen jaar in de vijf verschillende Vlaamse provincies tien extra CAW-medewerkers zijn aangeworven. Die vijftig extra medewerkers moeten ervoor instaan dat die erkende vluchtelingen woonbegeleiding krijgen.
Binnen mijn bevoegdheid van Binnenlands Bestuur heb ik 20 miljoen euro vrijgemaakt voor lokale besturen. Ik heb daarnet gezegd waar de meeste erkende vluchtelingen zich naartoe begeven. Dat is natuurlijk logisch. In een stad is er meer kans op werk, meer kans dat je mensen kent en dus meer kans op sociale contacten, misschien meer mogelijkheden op het vlak van scholen voor de kinderen, enzovoort.
De verdeling van die 20 miljoen euro is gebeurd op basis van drie objectieve criteria. Een eerste criterium was de werkelijke instroom in een bepaalde gemeente of stad van de erkende vluchtelingen en het aantal subsidiair beschermden, goed voor 70 procent van die 20 miljoen euro. Een tweede criterium was het aantal derdelanders in 2014 op het grondgebied van de gemeente of stad in kwestie. Dat telde mee voor 20 procent. Als derde criterium waren er een aantal sociale maatstaven uit het Vlaams Gemeentefonds die meetelden voor 10 procent. Waarover gaat dat? Bijvoorbeeld over het aantal sociale woningen op het grondgebied.
De eerste schijf van 10 miljoen euro is reeds uitbetaald aan 156 gemeenten. De tweede schijf van 10 miljoen euro wordt in december 2016 uitbetaald en toegekend. Alle begunstigden, met uitzondering van Antwerpen en Gent, want die hebben een eigen Agentschap Inburgering en Integratie, werken ook samen. Ik zei al dat de eerste schijf is toegekend aan 156 verschillende gemeenten. Die 10 miljoen euro is dan opgesplitst op basis van die drie criteria. Antwerpen en Gent hebben niet samengewerkt met het Vlaams Agentschap voor Inburgering en Integratie omdat ze zelf een agentschap hebben. Maar al die andere steden en gemeenten hebben dat wel gedaan.
Dat is een zeer goede zaak geweest. De betrokken gemeenten hebben dat ook onderschreven. In september 2016 is er een soort van studiedag georganiseerd door het agentschap, waarin een ondersteuningsaanbod is gegeven. Ook is er een inspiratiedag georganiseerd voor de betrokken lokale besturen, om van elkaar te leren door de beste praktijken met elkaar te delen. Dat was een zeer goed initiatief.
De gemeenten mogen die middelen inzetten. Dat is een vrije keuze. Wij hebben dus niet opgelegd waarvoor ze die middelen moeten inzetten. Ik heb al gezegd dat woonbegeleiding een apart hoofdstuk is en tot de bevoegdheid van minister Vandeurzen behoort. Hij heeft in dezen zijn verantwoordelijkheid meer dan genomen. Met die 20 miljoen euro hebben wij de lokale besturen de vrijheid gegeven om die middelen zelf in te zetten, bijvoorbeeld voor het opnemen van de lokale regierol over de verhoogde vluchtelingeninstroom en de versterking van het bestaande aanbod en voor de versterking van hun woonbeleid, voor huisvesting van erkende vluchtelingen en de begeleiding bij het zoeken van een woning. Als lokale besturen zeggen: ‘We krijgen wel middelen van minister Vandeurzen voor woonbegeleiding, maar we hebben nog meer nood’, dan kunnen ze een stuk van het geld dat ze hebben gekregen van die schijf van 20 miljoen euro, perfect gebruiken om extra in te zetten op woonbegeleiding. Wij leggen geen voorwaarden op. Zij zijn het beste geschikt om in te schatten wat er eigenlijk nodig is op lokaal niveau.
Ik geef een aantal voorbeelden. Zo heeft in Gent – om niet altijd het voorbeeld van de stad Antwerpen te geven – de OCMW-voorzitter Coddens gezegd dat er zich geen noemenswaardige problemen voordoen wat de huisvesting van erkende vluchtelingen betreft. Dat is nog niet heel lang geleden. Ze hebben een zeer goed project uitgewerkt, de Werkgroep Huisvesting van de Taskforce Vluchtelingen. Die werkgroep werkt acties uit om de zoektocht naar een geschikte woning efficiënt te maken. Het is een goed project waarbij allerlei instanties betrokken zijn, zoals de Huurdersbond en de dienst Wonen van de stad Gent. Er worden informatiesessies georganiseerd. Ook het CAW is uiteraard betrokken. Ook is er een systeem van woonbuddy’s. Dat is niet alleen in Gent zo, maar ook in Antwerpen en in Roeselare. Het is een goed systeem. Het werkt. In Antwerpen zijn er ongeveer 3060 erkende vluchtelingen ingestroomd die zich hebben geregistreerd sinds de asielcrisis van 2014. Ik laat alle erkende vluchtelingen die voordien al woonden op het grondgebied van de stad even buiten beschouwing. Zowel vanuit het OCMW als vanuit het stadsbestuur heeft men gemeld dat er zich geen noemenswaardige problemen voordoen. Wil dat zeggen dat er zich nooit een particulier probleem kan voordoen? Neen, dat heb ik niet gezegd. Er wordt in ieder geval wel gewerkt aan een goede oplossing.
Ik geef nog een tweede voorbeeld, uit Zuid-West-Vlaanderen. W13 is een samenwerkingsverband van 13 OCMW’s en centra algemeen welzijnswerk (CAW’s). Zij staan onder andere in voor de integratie van vluchtelingen. Er is een project ‘Regionale Woonclub’ waarin W13 onder andere nieuwkomers ondersteunt om een woning te vinden. Hiervoor werken drie woonclubmedewerkers samen met vrijwilligers.
Ook kunnen wooneigenaars – potentiële verhuurders – aankloppen bij die woonclub om huurdersproblemen te melden en te vragen: ‘Stel dat wij een erkende vluchteling in huis zouden nemen, met welke eventuele problemen zouden we al dan niet kunnen worden geconfronteerd?’ Die Woonclub geeft daar goede antwoorden op.
Een laatste voorbeeld is Turnhout, waar ook een werkgroep Wonen is. Mijn opsomming is niet limitatief. Er bestaan overal goede initiatieven, maar ik heb er gewoon een aantal uitgelicht. Die werkgroep Wonen in Turnhout heeft als opdracht het zoeken naar oplossingen van de wooncrisis voor onder andere vluchtelingen. De gemeente werkt samen met het OCMW, met de Huurdersbond, met het Agentschap Integratie en Inburgering, met de sociale huisvestingsmaatschappij, met Vluchtelingenwerk Vlaanderen vzw, met Wonen-Vlaanderen en het Opvangcentrum Turneia in Turnhout. Wat doen ze? Er worden afspraken gemaakt tussen verschillende partners. Er wordt nagedacht over de toeleiding naar bepaalde vormen van huisvesting en over de versterking van de sociale verhuurkantoren (SVK’s).
U weet dat we het er vanmorgen al over hadden, dat we de SVK’s behoorlijk hebben versterkt. Niet alleen in 2016, we zullen dat ook in 2017 voortzetten. Uiteraard niet enkel en alleen ten voordele van de vluchtelingen, integendeel. Wij geven geen voorrang. U hebt daar ook niet voor gepleit. Wij zullen dat nooit doen.
Voorzitter, ik sluit af. Wij hebben inderdaad een gesprek gehad met CIB Vlaanderen. De meeste problemen bevinden zich op het federale niveau. Maar dat neemt natuurlijk niet weg, zoals mevrouw Partyka terecht in haar vraag stelde, dat die vluchtelingen, als ze eenmaal erkend zijn, wel een Vlaamse bevoegdheid worden. Maar de vragen van CIB Vlaanderen waren veeleer van federale aard. We hebben geprobeerd er een antwoord op te geven. We hebben ook overleg gehad met staatssecretaris Francken. Hij heeft ondertussen ook overleg gehad. We doen vanuit Vlaanderen echt wel meer dan moeite genoeg. We moeten ons blijven inzetten voor het huisvesten van elke mens in nood in Vlaanderen. Dat geldt niet alleen voor vluchtelingen, maar ook voor een veel bredere doelgroep.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitgebreide antwoord.
Het overleg met de federale overheid naar aanleiding van de vraag van de CIB is uiteraard maar een deeltje van de problematiek. Er blijft een zekere angst bestaan voor een gewoon volwaardig overleg met de federale overheid over de evoluties van de asielproblematiek. Er zullen inderdaad wel federaal geïnspireerde praktische problemen zijn van de CIB, zoals de vraag naar een steunpunt waar ze terecht kunnen met vragen. Dat lijkt mij een Vlaamse bevoegdheid te zijn. Ik blijf het een beetje vreemd vinden dat daarover geen overleg wordt gevoerd. Het recent door minister Kris Peeters aangekondigde overleg over de problematiek van werk heeft toch ook duidelijk een Vlaamse pendant – men kan moeilijk over de tewerkstelling van vluchtelingen of erkende asielzoekers praten zonder het te hebben over de Vlaamse bevoegdheden ter zake. Dat is ook zo voor de huisvesting van die mensen.
Minister, u zei dat er al goede stappen gezet zijn. Er is een uitbreiding van de woonbegeleiding door de CAW’s, hoewel dat natuurlijk ook maar ten dele op de private huurmarkt is. Ik weet niet hoeveel voltijds equivalenten volwaardig voor de private huurmarkt actief zijn. Het grote deel ervan werkt, denk ik, voor de sociale huisvesting. Er zijn inderdaad extra middelen voor de lokale besturen. Ik ben heel blij dat u daarvan een paar goede voorbeelden noemt. Dat is interessant. Maar ik denk dat daar het schoentje een beetje wringt. De gemeentebesturen zijn het gewoon om hun plan te trekken. Ze zullen dat wel doen. Die extra middelen zijn zeker welkom. U haalt zelf aan dat er wordt samengewerkt met verschillende gemeentebesturen omdat dit een problematiek is waarvoor niet elk op zich het warm water moet uitvinden. Je kunt van elkaar leren. Maar daar blijft ook een vraag voor de Vlaamse overheid.
Er was maandag de top met minister-president Rutte. Wij willen altijd dolenthousiast aansluiten bij gidsland Nederland op allerlei vlakken. Maar de aanpak van Nederland is op dat vlak toch veel rationeler en gecoördineerder. Er is een centraal orgaan voor de opvang van asielzoekers. Zij maken gewoon in één document een rationeel bestuursakkoord met de Nederlandse pendant van de VVSG. Dat akkoord bevat maatregelen op het vlak van werk, integratie, onderwijs, gezondheid en huisvesting. Dat zijn allemaal hoofdstukken in één akkoord met de gemeentebesturen. Daar wordt werk gemaakt van landelijke en provinciale overlegtafels, waarbij de goede voorbeelden uit de steden worden gedeeld. Waarom coördineren we niet meer? Waarom wordt er niet gezorgd voor de zelfredzaamheid? Er is niet alleen de vraag naar meer middelen, maar ook naar de coördinatie en de rationele benadering van die problematiek. In Nederland is er bijvoorbeeld een ondersteuningsteam voor asielzoekers. Dit team staat ter beschikking van steden en gemeenten voor allerlei vragen. Het ontbreekt ons aan een aanpak die daar rationeel mee omgaat.
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
We hebben deze discussie hier in het verleden al uitvoerig gevoerd. Minister, misschien is de problematiek vandaag iets minder acuut of minder prangend. U zegt dat er minder aanvragen zijn om de termijn te verlengen. Maar ik merk op het veld dat de problematiek wel degelijk blijft bestaan. Hoe u het draait of keert, die twee maanden blijft een zeer beperkte termijn, gelet op het feit dat mensen terechtkomen op een huurmarkt waar de situatie toch zeer precair is. De krapte op de huurmarkt is enorm. Heel veel mensen uit de onderkant van de woonmarkt staan er te drummen om een woning te vinden. U stelt terecht dat er geen voorrang wordt gegeven. Niemand vraagt om voorrang. Maar dat belet niet dat al die mensen samenkomen op de precaire huurmarkt en dat het allerminst evident is voor de mensen om een woning te vinden, zeker binnen die beperkte termijn van twee maanden.
We kunnen allemaal blijven zeggen dat de bevoegdheid hier ligt of daar, dat is allemaal waar. Maar we lossen het probleem niet op door de hete aardappel door te schuiven. En ‘in the end’ komt die hete aardappel opnieuw terecht bij steden en gemeenten, bij de lokale overheden – en dat is wel degelijk een Vlaamse bevoegdheid, uw bevoegdheid. Minister, we kunnen de ogen niet sluiten voor wat daar gaande is. U verwees heel terecht naar een aantal ‘good practices’ die niet alleen in Roeselare maar in heel veel steden en gemeenten zijn uitgerold. Het zou nu net de taak van de Vlaamse overheid moeten zijn om daar de coördinatie op te nemen en om ervoor te zorgen dat die ‘good practices’ gefaciliteerd, ondersteund en uitgerold worden, en bekendgemaakt bij anderen. Het is zoals mevrouw Partyka zegt: we moeten niet allemaal het warm water uitvinden. Er gebeuren heel veel goede zaken op het terrein. We moeten ervoor zorgen dat ze ook in andere delen van Vlaanderen op die manier kunnen worden aangepakt. We moeten de kennis die er vandaag is delen. Minister, de Vlaamse overheid heeft daarin wel degelijk een rol te spelen.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Ik wil mij, vanuit mijn fractie, aansluiten bij de interessante vraag van mevrouw Partyka. Groen deelt de bezorgdheden over het probleem van de erkende vluchtelingen die erg moeizaam een huurwoonst vinden. We zien dat de problematiek nog steeds bestaat. Mijn federale collega Wouter De Vriendt heeft cijfers opgevraagd bij staatssecretaris Francken over die doorstroom, en over hoeveel asielzoekers langer in een asielcentrum blijven omdat ze geen woning vinden. In september 2016 moesten toch nog altijd één op vijf vluchtelingen langer in een asielcentrum blijven. In een deel van de daarnet opgesomde steden zeggen de mensen ons dat een deel van de erkende vluchtelingen zich in daklozencentra bevinden omdat ze geen huis vinden. Ik bevestig dus dat de problematiek nog steeds bestaat.
Ik steun volmondig de vraag van mevrouw Partyka naar voldoende afstemming tussen de Vlaamse en federale niveaus. Ik ondersteun ook het pleidooi van mijn twee andere collega’s voor coördinatie en de doorstroom van informatie. Ik praat nogal veel met de actoren. Die vraag komt heel vaak naar voren.
Ik vond de verwijzing naar Nederland heel sterk. Daar is de aanpak totaal anders. Ze hebben daar zelfs een nationaal woonplan.
Los daarvan heb ik nog een concrete bijkomende vraag. Minister, u had het daarnet over de woonbegeleiding van erkende vluchtelingen door de CAW’s. Vorig jaar werd daarvoor in 3,25 miljoen euro voorzien. Groen heeft enkele weken geleden opheldering gevraagd aan minister Vandeurzen over de voortzetting van die 3,25 miljoen euro, in verband met de vijftig voltijds equivalenten waarover u spreekt. Maar hij antwoordde toen dat er gesprekken liepen, onder meer met u en met uw kabinet. Minister, kunt u ons een update geven van de vraag of de vijftig voltijds equivalenten in 2017 worden gevrijwaard?
De heer Anseeuw heeft het woord.
Ik denk dat er hier niemand de bekommernis niet deelt over de woonnood die er vandaag is, niet alleen voor recent erkende vluchtelingen maar ook voor andere Vlamingen.
Maar ik hoor hier toch vreemde geluiden. Minister, uit uw antwoord leid ik af dat er flinke stappen vooruit zijn gezet voor wat betreft het verlengde verblijf van erkende vluchtelingen in asielopvangcentra. Misschien zit daar voor een deel de spraakverwarring in de cijfers die mevrouw Moerenhout aanhaalt. Er is natuurlijk een verschil tussen erkende vluchtelingen die in een asielcentrum verblijven en erkende vluchtelingen die een verlenging van hun verblijf met één maand hebben gevraagd. Mevrouw Moerenhout, misschien zijn dat twee verschillende zaken in de cijfers die uw collega De Vriendt op het federale vlak heeft gevraagd en in de cijfers die de minister hier vernoemt. De cijfers van de minister geven aan dat het probleem onder controle is. De aanpak van de Vlaamse overheid werkt wel degelijk.
Ik hoor dan hoe mevrouw Hostekint spreekwoorden in de mond neemt zoals ‘hete aardappelen doorschuiven’ en ‘de ogen sluiten’. Dit is nu net niet gebeurd. De steden en gemeenten hebben wel degelijk de verantwoordelijkheid gekregen. En ze nemen die verantwoordelijkheid blijkbaar met succes op. Daarbij worden ze flink ondersteund om dat op een goede manier aan te pakken. In 2016 alleen al kregen ze 20 miljoen euro.
Er wordt verwezen naar een voorbeeld uit Nederland, waar er een veel centralistischere aanpak is. Ik vraag me hardop af of dat wel de juiste aanpak is. We leren uit het antwoord van de minister immers dat de lokale context in Vlaanderen zo uiteenlopend is dat een recept voor heel Vlaanderen, een eenheidsworst eigenlijk, niet zoveel zoden aan de dijk zou brengen. Uit de gegevens die we vandaag hebben gekregen, leid ik af dat de aanpak wel degelijk werkt. Het klopt dat het probleem nog niet is weggewerkt. Rome is niet op één dag gebouwd. Maar er werd toch op zeer korte tijd een zeer sterke vooruitgang geboekt. Laat ons niet vergeten dat het om een nooit geziene vluchtelingencrisis gaat, waarbij ons land toch wel meer dan zijn deel te verwerken krijgt. Het is echt een huzarenstukje. De geboekte vooruitgang geeft wat mij en mijn fractie betreft duidelijk aan dat de aanpak in Vlaanderen zeer zeker werkt.
Minister Homans heeft het woord.
Ik heb niet alleen uit Antwerpen – mijn eigen stad en mijn eigen meerderheid – maar ook vanuit Gent signalen gekregen dat er geen noemenswaardige problemen waren. Dat wil niet zeggen dat er geen problemen zijn. U kunt de heer Coddens van alles verdenken behalve van sympathie voor een N-VA-minister. Als hij dat zegt, neem ik aan dat het de waarheid is. Zij hebben daar een goed systeem op touw gezet. Ik heb dat daarnet uitgelegd.
Mevrouw Partyka, het is de minister-president die de vluchtelingencrisis coördineert. Er is regelmatig overleg tussen de bevoegde ministers, zowel op Vlaams als op federaal niveau. De meesten hier zeggen dat er een soort van aanspreekpunt ontbreekt. De VVSG krijgt ook ondersteuning hiervoor. Ik hoor dat in alle commissies – misschien net iets minder hier, maar bijvoorbeeld wel in de commissie Binnenlands Bestuur: als er drie zinnen worden uitgesproken, gaat het twee keer over de VVSG. Het is een belangrijke instantie, die als eerste taak heeft de lokale besturen te ondersteunen. Ook in deze problematiek krijgen ze de nodige ondersteuning van de Vlaamse overheid om de beste praktijken ter beschikking te stellen aan de andere lokale besturen. Ik ben het er dus fundamenteel mee oneens dat er een aanspreekpunt ontbreekt.
De vijftig extra medewerkers die bij de CAW’s door minister Vandeurzen zijn aangetrokken in het kader van woonbegeleiding: ik weet niet, mevrouw Moerenhout, of dat correct is uitgevoerd, maar ik twijfel er niet aan dat minister Vandeurzen dat zo zal hebben gedaan, want het was wel degelijk op de provisie van Asiel. Ik neem aan dat ze exclusief zijn ingezet voor begeleiding op de private huurmark in het kader van de vluchtelingencrisis. Dat is dus niet op de sociale woningmarkt, voor alle duidelijkheid. Wij kennen daar de problematiek van de wachtlijsten. Ze kunnen natuurlijk wel af en toe eens een handje helpen om meer inlichtingen te geven over hoe men zich kan inschrijven op de wachtlijst voor een sociale woning. Men zal gewoon op het einde van die wachtlijst belanden, en men zal zich moeten beredderen op de private huurmarkt.
Aanvankelijk dacht ik dat jullie op een heel voluntaristische manier omgingen met het Nederlandse voorbeeld: ‘Misschien kunnen we daar een voorbeeld aan nemen.’ Maar ondertussen zijn ze wel compleet teruggekomen op hun aanpak. Ze hebben oude kantoorgebouwen ingericht als woonunits. Maar dat bleek geen goede oplossing. Nu liggen de erkende vluchtelingen opeengestapeld in containers. Ik weet niet of dat het voorbeeld is waarmee wij in Vlaanderen aan de slag willen gaan. Ik in ieder geval niet. Maar als er hier anderen aanwezig zijn die denken dat dit de perfecte oplossing is, zal ik vragen of we containers zouden kunnen vergunnen. Maar ik vind dat onmenselijk. Ik vind dat niet goed. Ik zet veel liever in op een goede begeleiding op de private huurmarkt.
Mevrouw Moerenhout, u hebt uw cijfers niet verzonnen. U refereert aan cijfers van uw collega De Vriendt. Maar ik heb mijn cijfers ook niet verzonnen. Het is een beetje afhankelijk van welke cijfers er werden opgevraagd, over welke periode. Gaat het, zoals de heer Anseeuw opmerkte, over een verlenging van een, twee, drie, vier maanden? Dat is redelijk belangrijk. Ik heb mij beperkt tot een verlenging na de twee maanden die men nu na een erkenning mag blijven in een asielcentrum. Als men mij zegt dat er eind augustus nog 4 procent van de mensen die daar zaten een verlenging vraagt, en u zegt één op vier in augustus, dan lijkt mij dat toch een beetje appelen met peren vergelijken. Ik twijfel niet aan uw cijfers, maar ik denk dat we niet over dezelfde problematiek of dezelfde referentieperiode bezig zijn.
De vijftig voltijdse equivalenten die bij de CAW’s zijn aangeworven voor de voortzetting van de woonbegeleiding, zijn uiteraard de volstrekte bevoegdheid van minister Vandeurzen. Er is geen overleg met mijn kabinet. Ik heb daarover niets te zeggen, net zoals minister Vandeurzen ook niets over mijn 20 miljoen euro heeft te zeggen – natuurlijk wel in de schoot van de Vlaamse Regering, maar het is niet zo dat ik in overleg moet gaan met minister Vandeurzen. Maar dat gebeurt natuurlijk wel regelmatig in de schoot van de Vlaamse Regering, in de collectiviteit van alle Vlaamse ministers. Onlangs nog, bij de begrotingsopmaak 2017, is er nog over gesproken. Er bestaat nog altijd zoiets als een asielprovisie. Daar staat nog wel wat geld op. Als minister Vandeurzen naar de regering komt en een voortzetting van de woonbegeleiding vraagt, zal ik de eerste zijn om te zeggen dat dat misschien wel een goed idee is. Maar het is mijn verantwoordelijkheid niet, ik heb er niets over te zeggen, het is mijn bevoegdheid helemaal niet.
We hebben altijd gezegd, in het kader van de asiel- en vluchtelingencrisis, dat we een tandje bij moeten steken en dat we een aantal zaken moeten doen. We hebben met de voltallige Vlaamse Regering onze verantwoordelijkheid genomen en financiële middelen vrijgemaakt. Maar er zijn ook bestaande structuren los van de vijftig voltijds equivalenten bij de CAW’s. Dat wordt wel eens vergeten. Men heeft instanties en middenveldorganisaties zoals Samenlevingsopbouw. Men heeft het OCMW. Men heeft nog andere organisaties die zich dagelijks inzetten voor mensen in precaire situaties. Of het nu vluchtelingen zijn, alleenstaanden, mensen met een leefloon, ex-daklozen: het maakt mij allemaal niet uit. Het gaat om mensen die het moeilijk hebben op de huurmarkt en die moeten worden ondersteund. Het is niet alleen een kwestie van extra geld vrijmaken, het is ook een kwestie van de bestaande structuren optimaal te benutten.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Ik denk dat wij hetzelfde zeggen. Er is alleen het voorbeeld van Nederland. Los van het feit of dat daar nu op sommige plaatsen lukt of niet, en hoe die huisvesting eruitziet, gaat het over de aanpak. U zegt dat de VVSG het aanspreekpunt is voor steden en gemeenten. Dat is ook zo. Alleen is het zo dat er in Nederland een bestuursakkoord wordt gemaakt met die Nederlandse vereniging van steden en gemeenten. Daarin staan heldere afspraken, wat veel misverstanden en discussies vermijdt over wie wat moet doen.
U verwijst ook naar de bestaande structuren. Uiteraard doen die en het middenveld en de OCMW’s hun werk. Maar ook daar is de vraag of het niet efficiënter is om te werken met akkoorden en afspraken in plaats van ieder op zich te laten zoeken naar de beste manier. Misschien heeft het ermee te maken dat wij, ondanks het feit dat we zo graag Nederlanders willen zijn en dezelfde taal spreken, toch meer bij een zuiderse manier van besturen aansluiten en het allemaal niet zo rationeel kunnen organiseren als onze Nederlandse vrienden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.