Report meeting Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Report
De heer Vandaele heeft het woord.
Voorzitter, deze vraag ligt enigszins in het verlengde van de vorige vraag.
Minister, in september 2015 werd de studie ‘Concepten en instrumenten voor financiële verevening tussen lokale overheden in relatie tot ruimtelijk beleid’ opgeleverd. Tot nu toe is de studie wat onder de radar gebleven, maar hij bevat heel wat nuttige elementen, zowel over planbaten en planschade, verhandelbare bouwrechten, regiovorming in het kader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV), enzovoort.
De studie had tot doel om na te gaan op welke wijze financiële vereveningssystemen tussen lokale overheden mogelijk zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit om ervoor te zorgen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen of woongebieden enkel nog komen te liggen op die plaatsen die daar ruimtelijk het best voor geschikt zijn.
De ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen en woonzones brengt weliswaar geld op voor de gemeenten, maar we zien dat gemeenten de inkomsten toch vaak overschatten. Op de lange termijn zijn de kosten voor onderhoud en vernieuwing van het openbaar domein en de kosten voor de extra dienstverlening aan de inwoners, scholen enzovoort vaak hoger dan men denkt, en misschien zelfs hoger dan de opbrengsten van die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waar men in de gemeente meestal zo blij mee is. Bovendien moeten de extra inkomsten worden gerelativeerd: voor een nieuwe verkaveling van 1 hectare spreekt men over extra inkomsten ten belope van 0,03 procent tot 0,06 procent van het totale budget.
Uit de studie blijkt dat in Vlaanderen slechts sporadisch financiële vereveningsmechanismen tussen gemeenten in het kader van ruimtelijk beleid zijn verkend. Er werd dan ook vooral gekeken naar het buitenland. Zo wordt in de studie onder andere gesproken over een poging om in het kader van de ontwikkeling van het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA) een koppeling te maken tussen de ontwikkeling van een greenfield met de reconversie van een oud terrein. Blijkbaar waren de gemaakte afspraken onvoldoende dichtgetimmerd en te vrijblijvend, want de greenfieldontwikkeling is inderdaad gebeurd, maar het oude terrein ligt er nog steeds verlaten bij.
De Nederlandse voorbeelden ‘Hart van de Heuvelrug’ en ‘Regio Groningen-Assen’ zijn op het eerste gezicht beter. Het zijn voorbeelden van een meer geslaagde operatie. In beide gevallen ging het om een vrijwillige samenwerking tussen verschillende actoren en werd een totaalproject of regiovisie opgesteld, zowel op het vlak van wonen, bedrijvigheid, groen als recreatie. Er werd een raamovereenkomst of een convenant gesloten, waarbij afspraken gemaakt werden inzake verevening. Bij het project ‘Hart van de Heuvelrug’ werd het principe ‘rood voor groen’ bijvoorbeeld op een dubbele manier verankerd: de financiële opbrengsten van de harde ontwikkelingen dekken de kosten van de zachte en groene realisaties, en de harde en zachte bestemmingen worden planologisch gewisseld.
Minister, waarom werden de financiële aspecten van planbaten en planschade niet meegenomen in het rekenmodel van de studie? Kunnen we beide systemen los van elkaar zien? Aangezien financiële verevening tussen lokale besturen vandaag al mogelijk is, hoe komt het dan dat we dat in Vlaanderen nog zo weinig toepassen? Op welke manier is het in Nederland gehanteerde principe ‘rood voor groen’ volgens u toepasbaar in Vlaanderen? Wordt dat principe decretaal verankerd of opgenomen in het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, waar u aan werkt?
In de studie wordt een onderscheid gemaakt tussen vrijwillige en gedwongen verevening. Wat is volgens u het beste voor de Vlaamse context? Overweegt u, in het kader van het Instrumentendecreet, om financiële verevening te verplichten? Is een decretaal initiatief noodzakelijk om vrijwillige verevening tussen lokale besturen, intercommunales en het Vlaamse niveau mogelijk te maken? Waarom wel? Waarom niet?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Vandaele, ik stel samen met u vast dat de studie een financieel rekenmodel heeft willen ontwikkelen, als een soort tool om inkomsten- en uitgavenstromen beter in beeld te brengen. Men is om pragmatische redenen ook uitgegaan van een vereenvoudiging. Dat uit zich in het feit dat enkel greenfieldontwikkelingen van bedrijventerreinen en woongebieden in beeld zijn gebracht. De scenario’s vertrekken vanuit twee mogelijke rollen van de gemeente: als actieve ontwikkelaar, maar dus ook als regisseur.
De vereenvoudiging houdt inderdaad ook in dat enkel in beeld is gebracht welke inkomsten- en uitgavenstromen een rechtstreeks effect hebben op de gemeentekas en ook begroot kunnen worden, vandaar dat planbaten en planschade niet zijn meegenomen, omdat dat vaak stromen zijn die niet rechtstreeks naar een gemeente gaan en omdat de raming ervan ook sterk verbonden is aan casuïstiek. Het klopt dat beide systemen niet los van elkaar kunnen worden gezien.
Tijdens de studie viel op dat er vandaag weinig praktijkvoorbeelden zijn van intergemeentelijke financiële verevening op vrijwillige basis. Wat de verklaring daarvoor is, heeft de studie niet onderzocht. Ik stel vast dat er heel veel gestudeerd wordt in de diensten, maar dat dat praktisch niet altijd even bruikbaar is. Ik kan dat alleen maar vaststellen. We zullen proberen om daar iets aan te doen.
Wel toont de conclusie dat er een noodzaak is aan een sterkere informatieverspreiding naar gemeenten over de mogelijkheden van contractvorming op vrijwillige basis bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het Gemeentedecreet en het decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking bieden daarvoor de nodige basis. In samenwerking met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) zal ook bekeken worden hoe die informatieverspreiding concreet kan worden aangepakt. We zullen daar zeker werk van maken.
Het is op dit moment te vroeg om concreet op uw andere vragen in te gaan. U weet dat wij werken aan het Instrumentendecreet, waarin een en ander zal worden meegenomen.
Het onderzoek concludeert dat de meeste vormen van vrijwillige verevening nu reeds mogelijk zijn, zonder decretale initiatieven. Ik vermeldde al het Gemeentedecreet en het decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking. Het enige theoretische vereveningsconcept op vrijwillige basis dat momenteel niet over de nodige juridische basis beschikt, is een intergemeentelijke belasting, in functie van financiële compensatie. In Frankrijk bestaat dat bijvoorbeeld. Om gemeenten zich vrijwillig te laten verevenen in functie van een gezamenlijke heffing, is een wijziging van de Grondwet nodig. Volledigheidshalve verwijs ik ook naar sommige concepten waarbij sprake is van een subregionaal of regionaal fonds. Het betreft in dat geval een soort begrotingsfonds, dat enkel kan worden opgericht bij decreet. Ook dat is dus iets waar je decretale initiatieven voor nodig hebt.
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, we blijven een beetje met een dilemma zitten. Harde ontwikkelingen brengen zogezegd extra inkomsten in het laatje voor de gemeenten, of het is misschien niet altijd zo, maar men heeft toch dat gevoel.
Dat staat haaks op onze beleidslijn, want we willen de open ruimte maximaal vrijwaren. We willen inzetten op inbreiding en kernversterking. Het is een algemene vraag: moeten we om uit dat dilemma te geraken, maatregelen nemen? Zo ja, welke? Of zien we dat in uw Beleidsplan Ruimte Vlaanderen?
Mevrouw Pira heeft het woord.
Zoals mijn collega zegt: de harde ontwikkelingen leveren geld op, en dat is het probleem. Ik heb in mijn vorige vraag verwezen naar de onderliggende mechanismen die ertoe leiden dat we geen greep krijgen op het verlies van open ruimte. Een belangrijk instrument ter zake – en het gaat niet over de wrijving tussen gemeenten – is het Gemeentefonds. Dat keert aan de gemeenten een som uit op basis van het aantal inwoners waardoor de gemeenten gestimuleerd worden, eerder om te verkavelen dan om open ruimte vrij te houden.
Hebt u er al aan gedacht om zulke criteria te wijzigen zodat we de gewenste ruimtelijke ontwikkeling krijgen? Hebt u daarover al overleg gepleegd met uw collega? Is daar in uw omgeving al over nagedacht?
Het Gemeentedecreet is niet echt een onderwerp voor deze commissie, maar ik wil verwijzen naar het Plattelandsfonds. Gemeenten die minder snel ontwikkelen, kunnen daarop een beroep doen om de open ruimte sterker te maken. Dat bestaat dus al. Binnen het plattelandsbeleid doen we daar trouwens heel veel aan.
De heer Vandaele had een terechte vraag, maar dat is juist het opzet van het BRV. We zullen daarin tal van strategische doelstellingen opnemen om de open ruimte te vrijwaren. Het klopt natuurlijk dat we daarvoor stimulansen moeten hebben.
Er zijn tal van mogelijkheden die ook zullen worden verwerkt in het BRV. Ik denk aan stedenbouwkundige verordeningen en dergelijke. De opmaak van de RUP’s zal op een andere manier moeten verlopen om de open ruimte veilig te stellen. Dat is nu juist het onderwerp van het BRV, waar de laatste hand aan wordt gelegd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.