Report meeting Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Vraag om uitleg over het Vlaamse budget voor onderzoek en ontwikkeling (O&O)
Vraag om uitleg over de Vlaamse innovatiebudgetten
Report
De heer Bothuyne heeft het woord.
Op 21 maart gaf de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) haar advies over de Vlaamse begrotingsmiddelen voor onderzoek en ontwikkeling (O&O). We weten allemaal dat we in het kader van onze eigen strategie maar ook in het kader van de strategie van Europa streven naar een besteding van 3 procent van ons bbp aan O&O, waarvan 1 procent overheidsmiddelen. Vlaanderen heeft die doelstelling al bijna ontelbare keren herhaald, in regeerakkoorden, in het Innovatiepact, in Pact 2020 en andere belangrijke momenten.
We gaan daarin vooruit, maar we stellen toch vast dat zowel de publieke als ook de private middelen die worden besteed aan O&O jaar na jaar stijgen. De vraag is of we snel genoeg stijgen om de doelstelling van Pact 2020 te realiseren. Het advies van de SERV maakt duidelijk dat er nog heel wat werk aan is. Er waren een aantal bemerkingen bij de implementatie van het groeipad van 500 miljoen euro dat in het vooruitzicht was gesteld. Van de middelen waarin voor 2015 en 2016 werd voorzien, respectievelijk 20 en 5 miljoen euro, werd blijkbaar ongeveer 17 miljoen euro niet voor O&O ingezet. Zelfs al zou het volledige bedrag van 500 miljoen euro worden ingezet op O&O, dan nog zou er, volgens de berekeningen van de SERV, toch nog een tekort blijven van 389 miljoen euro in 2019.
Uiteraard hangt het behalen van de 1 procentnorm, die niet als een fetisj mag worden bekeken, niet louter af van de inzet van de middelen, maar ook van de economische groei. Toch moet die 1 procent een belangrijk streefcijfer zijn en blijven. Het moet ook de bedoeling zijn om de ingezette middelen voor O&O uiteindelijk te laten leiden tot innovatie in onze economie. We moeten de resultaten uit O&O effectief te gelde kunnen maken en we moeten ervoor zorgen dat ze leiden tot meer groei en welvaart. Hier is zeker ook nog werk aan de winkel, denk maar aan de verlenging van het steuntraject dat u, minister, in het vooruitzicht hebt gesteld.
De Vlaamse Regering had naast dit globale groeipad van 500 miljoen euro in een groeipad van 90 miljoen euro voorzien. Ik had begrepen dat er 10 miljoen euro vloeit naar bedrijventerreinen. Met betrekking tot de andere middelen heb ik nog geen concrete bestemming vernomen.
Minister, hoe interpreteert u de cijfers en conclusies van het SERV-advies? Kunt u meer duiding geven bij de inzet en de opstap van O&O-middelen van de voorbije jaren en het vervolg van deze legislatuur? Hoe zal de concrete verdeling eruitzien tussen enerzijds O&O en anderzijds economische beleidsmaatregelen? Wat is uw strategie om met de bijkomende O&O-budgetten ook de output te verhogen? Hoe zullen we dus de economische return van de budgettaire inspanningen voor O&O garanderen? Hebt u, concreter en op kortere termijn, zicht op de bestemming van die 80 miljoen euro opstap waarin de regering in dezen had voorzien?
De heer Vanbesien heeft het woord.
Minister, ik heb vragen over hetzelfde thema, maar ook over uw reactie via Belga.
Het vertrekt inderdaad bij het advies van de SERV, die vreest dat de O&O-doelstelling vanuit de overheid en vanuit het Vlaamse Gewest niet zal worden gehaald. De SERV berekende dat er nog 389 miljoen euro nodig zal zijn. Minister, u nuanceerde dat in uw antwoord. U zei dat het moeilijk af te bakenen is wat nu precies O&O is. We hebben heel wat economische steun die misschien ook wel op die manier kan worden geïnterpreteerd. U deed ook een opmerkelijke uitspraak: “In tijden van budgettaire krapte leggen we in eerste instantie meer nadruk op efficiëntie en effectiviteit van onze O&O-bestedingen.”
Minister, wat is uw reactie op die berekeningen? Zijn ze in uw ogen correct of niet? Als u zegt dat in tijden van budgettaire krapte de focus niet alleen naar absolute cijfers mag gaan, maar moet worden gericht op efficiëntie en effectiviteit, wil dat dan zeggen dat als er wel budgettaire ruimte zou zijn die middelen gerust ineffectief en inefficiënt zouden mogen worden besteed? Dat zou ik een rare stelling vinden.
Ook het wat eufemistische “minder nadruk leggen op absolute cijfers” doet toch een beetje aanvoelen dat het Vlaamse engagement van Pact 2020 zou worden verlaten. Of versta ik dat ook weer verkeerd? En het feit dat er moeilijker een onderscheid kan worden gemaakt tussen economische steun en innovatie, wil dat dan zeggen dat we vanaf nu niet meer in de mogelijkheid zijn om de innovatie-inspanning af te bakenen? Dan wordt het natuurlijk heel moeilijk om met doelstellingen te werken.
De heer Gryffroy heeft het woord.
De Vlaamse overheid wil duidelijk inzetten op innovatie, en dus op O&O, omdat kenniseconomie een bron van welvaart en werkgelegenheid is. Innovatie is cruciaal voor de ontwikkeling van de economie en voor het adequaat inspelen op toekomstige maatschappelijke uitdagingen. Daardoor behoudt je ook de welvaart in Vlaanderen. Zowel de samenleving als de bedrijven hebben belang bij innovatie. Het maakt processen en producten efficiënter waardoor de marktpositie kan worden behouden en verbeterd. Als we de competitiviteit van de bedrijven willen bestendigen en de tewerkstelling verder willen uitbouwen, dan moet de innovatiekracht van de bedrijven worden versterkt.
De Vlaamse Regering heeft als doelstelling vooropgesteld om tegen 2020 1 procent van het Vlaamse bbp te investeren in O&O. Vlaanderen onderschrijft daarmee de Europa 2020-strategie om minimaal 3 procent van het bbp te investeren in O&O. Daarvan is 2 procent afkomstig van de bedrijven en 1 procent van de overheid. In het regeerakkoord van de Vlaamse Regering werd dan ook een groeipad vooropgesteld en wordt in 500 miljoen euro extra middelen voorzien voor O&O.
Eind maart 2016 gaf de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) aan dat, naast het geplande groeipad, bijkomende middelen nodig zijn om deze doelstelling te behalen. Volgens zijn berekeningen trok de Vlaamse overheid in 2015 1,3 miljard euro of 0,55 procent van het Vlaamse bbp uit voor O&O terwijl het totale Vlaamse O&O-budget 1,77 miljard euro bedroeg.
Minister, zijn de berekeningen van de SERV-partners met betrekking tot het Vlaamse budget correct? Op welke manier rapporteert de Vlaamse overheid over de besteding van de publieke middelen? Wat zal de Vlaamse Regering doen om de vooropgestelde doelstellingen, namelijk de besteding van 1 procent publieke middelen aan O&O in 2020, te behalen? Zijn er eventueel bijkomende inspanningen nodig?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik heb een lang en vrij technisch antwoord. Ik begin met de manier waarop de Vlaamse overheid rapporteert over de besteding van de publieke middelen voor O&O. Wij onderschrijven uiteraard de Europa 2020-strategie om tegen 2020 3 procent te investeren, waarvan 1 procent publieke financiering. De Vlaamse overheid rapporteert daarover aan de hand van drie verschillende metingen: de O&O-intensiteit, de publiek gefinancierde O&O-intensiteit en de O&O-overheidskredieten. De eerste twee metingen worden jaarlijks gepubliceerd in de zogenaamde ‘3% nota’ van het Expertisecentrum O&O Monitoring (ECOOM). De O&O-intensiteit is de verhouding van de totale uitgaven voor O&O tot het bruto binnenlands product van het Vlaamse Gewest. Het meest recente cijfer is 2,54 procent voor 2013. Hiervan is 0,75 procent gefinancierd vanuit de publieke overheid.
Om steeds zo recent mogelijke en internationaal vergelijkbare gegevens te hebben, worden door ECOOM bij de bedrijven de O&O-gegevens op twee manieren verzameld. Voor de andere uitvoeringssectoren levert het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) de cijfers. Voor de bedrijven uit de uitvoeringssector wordt er door ECOOM tweejaarlijks, in de even jaren, een O&O-enquête georganiseerd die specifiek peilt naar de O&O-uitgaven. De resultaten daarvan verschijnen in de ‘3% nota’ van ECOOM. Tweejaarlijks, in de oneven jaren, is er ook de CIS-bevraging (Community Innovation Survey), uitgevoerd in opdracht van Eurostat, die naast een brede bevraging naar de innovatieve inspanningen van de bedrijven, ook peilt naar de O&O-uitgaven. De resultaten daarvan verschijnen in de ‘3% nota light’ van ECOOM. Het wordt ‘light’ genoemd omdat op basis van de CIS-bevraging er geen opsplitsing kan worden gemaakt tussen de publieke en private financiering van de O&O-uitgaven van de bedrijven. De ‘3% nota light’ van 2016 van ECOOM zal nog voor de zomer verschijnen. Hierin zullen de officiële totale O&O-uitgaven van 2014, gebaseerd op de CIS van 2015, worden besproken, maar dus zonder de opdeling tussen de publieke en private financiering. Dit is een betere maatstaf om de O&O-intensiteit te meten dan de begrotingsdocumenten, maar het duurt natuurlijk iets langer voor we de gegevens hebben.
Om toch jaarlijks een zicht te hebben op de overheidskredieten O&O wordt door het departement EWI jaarlijks een derde meting uitgevoerd: de Vlaamse O&O-overheidskredieten. In strikte zin en internationaal vergelijkend zijn de ‘overheidskredieten O&O’ of Government Budget Appropriations for Research & Development (GBARD) de optelsom van de Vlaamse O&O-overheidskredieten en het Vlaamse aandeel in de federale overheidskredieten.
In ruime zin wordt aan deze kredieten ook het Vlaamse aandeel in de kredieten van de EU-onderzoeksprogramma’s toegevoegd. Het is deze ruime definitie die gehanteerd wordt als we bekijken of we de 1 procentnorm publieke financiering halen of als we die gaan benchmarken.
In een tabel, die ik aan het commissiesecretariaat zal overmaken, kunnen jullie de Vlaamse overheidskredieten in enge en ruime zin terugvinden tot en met de begrotingsopmaak 2016. Een uitgebreide bespreking zal terug te vinden zijn in de Speurgids 2016. Ik denk dat we beter op dat moment een discussie hebben daarover. Mijn departement legt daaraan de laatste hand, en de publicatie daarvan is voorzien medio 2016.
Met betrekking tot de cijfers in het SERV-advies en de berekeningen en de daarbij gevolgde methodologie wil ik het volgende zeggen. De SERV heeft op een aantal punten een eigen methodologie gevolgd. Het geraamde groeipad voor de O&O-overheidskredieten van de SERV wijkt daardoor af van de ramingen gemaakt door het departement in het kader van de opmaak van de Speurgids 2016. Hoe komt dit? Ten eerste beschikt het departement over recentere cijfers voor het horizontaal begrotingsprogramma Wetenschapsbeleid. In de opmaak van de Speurgids 2016 zijn de Vlaamse cijfers gekend tot de begrotingsopmaak 2016. Het Vlaamse O&O-overheidskrediet bedraagt bij de begrotingsopmaak 2016 1,338 miljard euro. Dit is hoger dan wat in het SERV-rapport naar voren komt. Ten tweede verschilt het Vlaamse aandeel van de federale en de Europese kredieten opgenomen in de raming. In de raming van de ontwerp-Speurgids 2016 worden de federale kredieten geüpdatet tot het laatste gevalideerde cijfer, namelijk de begrotingsopmaak 2015. Voor de volgende jaren wordt uitgegaan van een groei van 2 procent. In het SERV-rapport is het laatst gevalideerde cijfer dat van de begrotingsopmaak 2014, zoals de SERV die gevonden heeft in de Speurgids 2015. Wij hebben al de cijfers van 2015 en we zullen die publiceren in de Speurgids 2016. De Speurgidsraming is dan weer conservatiever met betrekking tot de Europese middelen. U weet dat deze middelen competitief verworven moeten worden en dus fluctueren van jaar tot jaar. Het is niet op voorhand geweten hoeveel middelen wij van het Europese budget kunnen binnenhalen. In de Speurgids wordt ervan uitgegaan dat het Vlaamse aandeel in de kredieten van de EU-onderzoeksprogramma’s constant blijft op 160 miljoen euro. Zodra gegevens beschikbaar zijn over de return van Horizon 2020, kunnen deze cijfers worden aangepast. In het SERV-rapport daarentegen wordt uitgegaan van een groei met 2 procent. De SERV hanteert hier dus een andere methodologie.
Wat betreft het bereiken van de 1 procentdoelstelling, die, zoals u weet, sterk afhankelijk is van de economische groeicijfers, heb ik hier altijd gezegd, en ik herhaal dit graag nog eens, dat ik deze doelstelling als een te bereiken eindpunt blijf vooropstellen, maar ik wil er, zoals de heer Bothuyne stelt, geen fetisj van maken. De meerjarenbegroting die bij de start van de regering werd vastgelegd, voorziet dan ook een zeer substantiële groei van de O&O-bestedingen. In het regeerakkoord staat: O&O en andere bedrijfsondersteunende maatregelen.
Wat is de strategie om de output te verhogen? Ik kan ook hierop antwoorden met mijn beleidsnota en de punten die we daarnet onder meer hebben besproken in verband met clusterbeleid en dergelijke. We moeten ervoor zorgen dat we een vergroting hebben van de economische impact van onze investeringen in O&O. De beleidsnota heeft het over de koppeling van het wetenschappelijk onderzoek aan het bedrijfsleven. Andersom zijn er in de raad van bestuur van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) ook mensen met een finaliteit vanuit het bedrijfsleven. Heel de strategie om de koppeling te verkrijgen, is gericht op een grotere output, zonder het langetermijnonderzoek te veronachtzamen of in een negatief daglicht te stellen of zonder daarvoor in minder middelen te voorzien.
Mijnheer Bothuyne, ik werk op dit moment aan een aantal voorstellen voor de 80 miljoen euro andere opstap waarin de regering voorziet. Mijn kabinet heeft een aantal voorstellen. Ik wil daarmee een van de komende weken naar de regering stappen. Het is in elk geval de bedoeling om daarover voor het zomerreces met de Vlaamse Regering beslissingen te kunnen nemen.
Ik kom dan tot de vraag over efficiëntie en effectiviteit. Ik zal heel eerlijk zijn: natuurlijk is dat een retorische vraag die u hebt willen stellen. Natuurlijk moeten we er altijd voor zorgen dat onze procedures en werkwijzen zo transparant en adequaat mogelijk zijn, en voor mij geldt dat zowel voor de bottom-upprojecten van het bedrijfsleven en de onderzoekinstellingen als voor de meer strategische financieringen, zoals die van de strategische onderzoekscentra. Natuurlijk ga je bij budgettaire krapte altijd elke euro nog eens twee keer omdraaien, maar dat wil absoluut niet zeggen dat er zonder budgettaire krapte geen efficiënte en effectieve besteding van middelen is. Natuurlijk is wat gisteren efficiënt en effectief moest zijn, morgen niet automatisch efficiënt en effectief. Dat is dus geen kritiek op het verleden, maar ik meen dat we op elk moment eens opnieuw moeten nadenken over de vraag hoe we het systeem in de huidige omstandigheden efficiënter en effectiever kunnen maken. Dat is wat ik bedoelde met de uitspraak die ik heb gedaan.
Mijnheer Vanbesien, tot slot is er de vraag of we de innovatie-inspanningen nog wel kunnen afzonderen en de uitspraak daarover. Ik doelde eigenlijk meer op het bedrijfsleven. Als ik met bedrijven ga praten, en dat doet u allicht ook, stel ik vast dat bedrijven die economische steun vragen, dat steeds vaker motiveren en inbedden in een transformatie, waarbij ook innovatie een belangrijke rol speelt. Ik zie ook dat er bij innovatiesteun vanzelfsprekend een businessplan wordt gevraagd, om te bekijken hoe die innovatie economisch tot positieve gevolgen leidt. Dat is wat ik bedoelde: waar stopt innovatie, waar begint ondernemerschap? Die twee zijn altijd verbonden. Ik ben begonnen met te zeggen hoe de inschatting gebeurt. Dat blijft natuurlijk. Er is die bevraging bij het bedrijfsleven. Het is niet altijd zo evident voor een bedrijf om te zeggen hoeveel het besteedt aan innovatie, want waar stopt ondernemerschap en waar begint innovatie? Dat is wat ik eigenlijk wou zeggen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Wat het technische aspect van de cijfers betreft, de basis waarvan je vertrekt, bepaalt natuurlijk ook de uitkomst van een berekening. Ook de assumpties – groeien of een constante – maken dat je verschillende uitkomsten kunt hebben. De wens van zowel de regering als de sociale partners is dat er voluit wordt ingezet op onderzoek en ontwikkeling en dat de output wordt verhoogd. Ik denk dat de strategie van deze regering op dat vlak de juiste is, door die verbinding heel nadrukkelijk te maken, zonder daarom het langetermijnonderzoek, het academische onderzoek te gaan verwaarlozen. Door de middelen te doen stijgen, kunnen we wat dat betreft de ongerustheid zeker ook wegnemen. Op die manier moeten immers bijvoorbeeld de slaagpercentages voor beurzen en dergelijke meer op een voldoende hoog niveau kunnen worden gehouden en gebracht.
We kijken uit naar die voorstellen die u nog voor het zomerreces aan de Vlaamse Regering wilt voorleggen wat die opstap van 80 miljoen euro betreft. U had het ook over de strategische verdeling die bij de start van de regering is gemaakt. Wat is uw visie met betrekking tot de manier waarop die 500 miljoen euro voor onderzoek en ontwikkeling en voor de zogenaamde andere bedrijfsondersteunende maatregelen moet worden verdeeld? Graag had ik daar nog iets meer uitleg over.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Minister, ik hoor dat u die doelstelling van die 1 procent publieke middelen tegen 2020 blijft vooropstellen. Het is geen fetisj. Dat werd hier door diverse leden gezegd. Het is echter wel een streefdoel. We mogen ons daar dus nog steeds op richten.
Ik heb ook begrepen dat er een aparte rapportage blijft over de middelen voor onderzoek en ontwikkeling. U hebt ook al wat gezegd over de technische modaliteiten ter zake. Uiteraard zullen er ook andere beleidsinstrumenten zijn die een effect hebben op dat innoverend vermogen en dat onderzoek, maar die aparte rapportage blijft behouden, zodat we kunnen bekijken of we dichter bij dat streefdoel komen of niet.
U hebt echter ook gezegd een andere methodologie te hebben gebruikt dan de SERV, zodat u tot andere conclusies komt. U hebt die conclusies echter eigenlijk niet meegedeeld. Dat vond ik nu eigenlijk wel cruciaal. Ik zat daarop te wachten en het kwam niet. U zei dat er een tabel komt, dat we die zullen krijgen en dat daar dan over zal worden gediscussieerd als de hele Speurgids er is. De SERV heeft een bedrag van 389 miljoen euro genoemd. U zegt dat u andere cijfers hebt, dat u een andere methodologie en recentere cijfers hebt. Met die recentere cijfers die u hebt, wat zou er dan volgens u nodig zijn voor een groeipad om tot dat streefdoel van 1 procent te komen? Dat was me onduidelijk.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik ben natuurlijk nog niet zo vertrouwd met SERV-rapporten enzovoort, maar ik sta toch eigenlijk wel versteld over het feit dat een SERV-rapport dat weerklank heeft in de media en op 21 maart 2016 werd opgemaakt, het blijkbaar met cijfers van 2014 doet. (Opmerkingen van Bart Van Malderen)
Dat is blijkbaar decretaal zo afgesproken. Er wordt hier gezegd dat ze niet anders kunnen. U mag het me niet kwalijk nemen, en de minister gaat misschien boos kijken naar mij, maar dan zie ik er de zin niet van in dat de SERV een dergelijk rapport maakt. Dan zit je immers met twee verschillende rapporten.
Maak de cijfers dan publiek.
Dan kan EWI dat ook publiek maken. Nu zit ik immers met een rapport met een eigen methodologie van de SERV, gebaseerd op cijfers van 2014, omdat ze niet anders kunnen. Ik vind dat onbegrijpelijk. Dan kan EWI dat rapport toch ook opmaken. Dan is dat het rapport. Dan is er geen sprake van twee rapporten. Het is zoals de discussie van gisteren in de commissie Energie: de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) had gewerkt met PwC, en iemand anders met Deloitte, waardoor men met twee verschillende parameters aan het werken was. Dan snap ik niet goed het nut van wat de sociale partners hier doen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Er is al veel gezegd over het rapport zelf en de reactie erop. Mijnheer Gryffroy, u staat versteld. Ik ook een beetje, maar niet ten aanzien van de SERV, want uiteindelijk werkt de SERV met de cijfers die hem ter beschikking worden gesteld. Ik denk dat wat de SERV doet, wel een waarde heeft, met name ook als het gaat over de aanbevelingen die hij formuleert en waarmee we aan de slag kunnen. Waar ik echter een beetje versteld van sta, is het volgende. Naar aanleiding van het SERV-rapport wordt de minister hier ondervraagd. Hij zegt andere cijfers en andere inzichten te hebben. Minister, mijn vraag is dat u die dan zou geven. U verwijst naar de Speurgids. Dan is de heer Gryffroy tevredengesteld, want dan zou de SERV een advies bis kunnen maken op basis van de cijfers die er zijn. Minister, als u daarover wordt ondervraagd in het parlement, is het gewoon handiger … (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Oké, het zal worden overgemaakt. Excuseer, ik dacht dat u verwees naar de publicatie van de Speurgids.
Ik wil dat toch even herhalen. Ik heb gezegd dat ik de tabellen nu al geef, maar heb gevraagd dat u me een plezier zou doen: er komt een interpretatie van de cijfers, laat ons de discussie voeren nadat we de interpretatie krijgen. Dat is dan het midden. U krijgt de cijfers zoals wij die hebben echter zeker en vast. Daarom was ik wat verbaasd door wat de heer Vanbesien zei. (Opmerkingen van Wouter Vanbesien)
Men is bezig met het interpreteren van de cijfers. Laten we de discussie met kennis van zaken voeren, met name als we de interpretatie ook hebben gekregen.
Dat is dan opgehelderd.
Die worden nu doorgemaild.
De heer Bajart heeft het woord.
Ik wil in naam van onze fractie ook een aantal zaken onderstrepen. Minister, u hebt gezegd dat die 1 procentnorm geen doel op zich is. De heer Bothuyne heeft dat ook gezegd. Ik denk dat we op dat vlak ongeveer op dezelfde golflengte zitten. Ook voor ons is die 1 procentnorm geen doel op zich, maar uiteraard wel een middel om de publieke activiteiten op het vlak van onderzoek en ontwikkeling te ondersteunen. In dat opzicht blijft de 1 procentnorm uiteraard wel een zeer belangrijk streefcijfer.
O&O en innovatie zijn absoluut noodzakelijk, eerst en vooral voor onze concurrentiepositie. De Vlaamse concurrentiepositie moet worden behouden en versterkt. Ook O&O-subsidies leiden tot meer privé-O&O-uitgaven – hierover is trouwens een studie gemaakt – want die hebben een impact op de groei, de productie en de tewerkstelling van onze bedrijven.
De cijfers tonen aan dat Vlaanderen een inhaalbeweging moet maken. De meest recente cijfers, waarnaar de minister heeft verwezen, geven aan dat de O&O-intensiteit voor Vlaanderen 2,54 procent bedraagt van het brp in 2013. Vlaanderen scoort beter dan het Europees gemiddelde, maar minder dan de koplopers. Beide moeten in perspectief worden geplaatst.
Bovendien is de positie van Vlaanderen ook en vooral te danken aan privé-O&O-financiering, die daarenboven erg hoog is in internationaal opzicht. De stijging van O&O-intensiteit, de 3 procentnorm in Vlaanderen sinds 2009, is vooral te danken aan privé-O&O-inspanningen. De publiek gefinancierde O&O-uitgaven, zijnde de 1 procentnorm, bleven de voorbije jaren stabiel en liggen duidelijk lager dan de benchmark Vlaanderen.
Om die redenen en in navolging van de VRWI zijn we van oordeel dat om het groeipad maximaal te realiseren de middelen prioritair moeten worden ingezet op onderzoek en ontwikkeling. Hierop voortbouwend betreuren we het dat de budgettaire opstappen in 2016, respectievelijk 20 miljoen en 5 miljoen, voor minder dan de helft zijn bestemd voor O&O. In het verlengde hiervan dringen we erop aan dat de budgettaire opstappen de volgende jaren in hoofdzaak voor O&O worden gebruikt.
Ik besluit met een vraag. Voor 2016 was 2,2 miljoen euro van de 25 miljoen euro extra tegenover 2014 nog niet concreet bestemd. Minister, hebt u hieromtrent al een beslissing genomen?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Bajart, ik kan u niet helemaal volgen. Ik heb 80 miljoen euro in gedachten van collega Bothuyne, en 90 miljoen euro, waarvan 10 miljoen euro is bestemd. Ik stel dan ook voor dat u een schriftelijke vraag hierover indient.
De opstap van 500 miljoen euro naar O&O en bedrijfsondersteuning naar het einde van de legislatuur moet volgens mijn visie gericht zijn op maximaal inzetten op structurele maatregelen inzake O&O, maar waarom niet gebruikmaken van opportuniteiten, zoals een bedrijventerrein, waar met een eenmalige investering iets extra kan worden bereikt.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik dank de minister voor de bijkomende informatie en toelichting. Het staat buiten kijf dat het nuttig zou zijn dat de SERV hieromtrent advies uitbrengt, gelet op hun expertise en de opgebouwde traditie. In overleg moet het mogelijk zijn de timing van het advies en de beschikbare gegevens beter op elkaar af te stemmen, zodat kan worden gewerkt met de meest recente cijfers. Dan hoeft collega Gryffroy zich niet meer op te jagen. Dat is immers niet goed voor zijn hart en andere organen.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Bedankt voor de tabellen. We wachten de interpretatie ervan af voor de discussie.
Een snelle blik op de cijfers leert dat volgens de SERV een enorme budgettaire inspanning vereist is als we het streefdoel willen halen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.