Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
De heer Vandenberghe heeft het woord.
De doelstelling van de minister van Onderwijs moet zijn dat elke school de eindtermen haalt, ook op het vlak van lichamelijke opvoeding. Dat is precies wat de inspectie controleert bij de scholen: het behalen van de eindtermen voor de verschillende domeinen. Aangezien alle domeinen even belangrijk zijn in de basisschool, moeten ook de eindtermen lichamelijke opvoeding worden gehaald.
Uit eerdere berichtgeving blijkt dat één op drie basisscholen geen eigen sportfaciliteiten heeft. Een op de acht heeft geen eigen vakleerkracht. Bovendien is bijna de helft van de ongunstige evaluaties lichamelijke opvoeding te wijten aan die accomodatieproblematiek. Een goede accommodatie zonder goed opgeleide vakleerkrachten die voldoende tijd en vorming hebben om die lessen te geven, leidt tot een ongunstige evaluatie. Maar ook het omgekeerde is juist: men kan heel degelijke vakleerkrachten hebben maar niet de nodige accommodatie. Als het materiaal en de nodige accommodatie niet op school aanwezig zijn, is het moeilijk om de eindtermen te bereiken.
Scholen die geen accommodatie hebben, moeten naar andere sportcentra uitwijken bijvoorbeeld sportcentra in gemeenten, waardoor het garanderen en het respecteren van de lestijden in het gedrang komt. Wanneer de inspectie vaststelt dat de lestijden niet worden gerespecteerd voor de verschillende domeinen, dan kan dat zorgen voor grote problemen en zelfs leiden tot een advies 2. De scholen hebben echter geen keuze. Zij geven tweemaal 50 minuten les lichamelijke opvoeding en moeten met de bus van de school naar het sportcentrum en terug. Het is dan ook heel moeilijk om daarbij de lestijden te handhaven. Ofwel verliest men lestijd lichamelijke opvoeding, ofwel verliest men lestijd voor de andere vakken.
Het ministerie van Onderwijs eist – en volkomen terecht – dat de eindtermen worden gehaald en dat de lestijden worden gerespecteerd, maar voor de lessen lichamelijke opvoeding is dat niet altijd mogelijk. Minister, welke inspanningen inzake personeel en accommodatie zult u doen om alle scholen gelijke en voldoende instrumenten te geven om in de toekomst de eindtermen lichamelijke opvoeding te halen?
Wat zult u doen aan het feit dat scholen die geen eigen accommodatie hebben lestijden verliezen, wat in contradictie is met het verplicht respecteren van de lestijden?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Vandenberghe, het is goed dat sport uw stokpaardje is. Ik ga ervan uit dat u ook zelf sportief bent. We hebben het al meermaals over dit thema gehad en het is goed dat dit hier steeds opnieuw wordt behandeld.
Wat het personeel betreft, kan ik verwijzen naar mijn antwoord op de schriftelijke vraag 31, deelvraag 3 en vraag 172.
Het is zo dat de kleuteronderwijzers tijdens hun lerarenopleiding een brede opleiding gekregen hebben waardoor ze in staat zijn om als professional hun kennis en vaardigheden over te dragen. Toch ben ik me er zeker van bewust dat wellicht niet alle kleuteronderwijzers even bedreven zijn in alle leerdomeinen. Ik denk aan muzische vorming, wetenschap en techniek, Frans, lichamelijke opvoeding. Wie dat allemaal even goed kent, lijkt me een superman of -vrouw.
Scholen kunnen hier op een professionele en flexibele manier mee omgaan en kunnen ieder personeelslid inzetten op de manier die het beste aanleunt bij zijn specifieke talenten. In heel wat scholen worden er dan ook onderwijzers in verschillende klassen ingezet voor bepaalde leerdomeinen, zoals voor lichamelijke opvoeding. Ik wil de keuze die de scholen momenteel hebben tussen het ambt van kleuteronderwijzer en het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding niet beperken.
De cijfers hebben me wel wat verrast. Uit de cijfers van de inspectie blijkt niet dat scholen met een leermeester lo tijdens de doorlichtingen manifest beter scoren voor het leergebied lo dan scholen waar een kleuteronderwijzer of onderwijzer instaat voor de lessen lo. Dit vind ik een niet onbelangrijke kanttekening.
Wat de accommodatie betreft, verwijs ik in eerste instantie naar mijn antwoord op schriftelijke vraag 145. In de conceptnota Masterplan Scholenbouw, die we goedgekeurd hebben, wordt verwezen naar multifunctionele schoolinfrastructuur. Dat geldt zeker ook voor het gedeeld gebruik van sportinfrastructuur. Ik vind dat een basisschool de sportinfrastructuur niet altijd zelf in bezit moet hebben, maar prioritair moet kunnen gebruikmaken van de sportinfrastructuur van een andere onderwijsinstelling of van de gemeentelijke sportvoorzieningen.
In de schoolgebouwenmonitor zien we inderdaad dat 66 procent van de basisscholen over eigen sportfaciliteiten beschikt. Dat is een goede zaak. Ik heb in het verleden al vaak gepleit voor voldoende middelen voor schoolsportinfrastructuur. En u weet dat ook al met minister Muyters een oproep werd gedaan om daarin te investeren. De kleine DBFM’s (Design Build Finance Maintain), waar we het deze ochtend al over hebben gehad, kunnen daar trouwens ook een rol in spelen. Samen met minister Muyters overleggen we hoe we schoolsportinfrastructuur kunnen vernieuwen en vlotter kunnen openstellen, ook buiten de schooluren. Er is dus een subsidieoproep gepland om infrastructuur- en exploitatiekosten te subsidiëren met het oog op het openstellen van schoolsportinfrastructuur met onder andere sportverenigingen. We willen daarvoor samen 2 miljoen euro vrijmaken.
U verwijst een beetje naar het gebrek aan faciliteiten en naar de afstand die moet worden afgelegd. Scholen die geen eigen accommodatie hebben en gebruikmaken van een andere accommodatie, verliezen geen lestijden. Natuurlijk hebben ze wel wat tijd nodig om ter plaatse te geraken, maar ik merk dat heel wat scholen daar creatief mee omgaan. Het is niet omdat de leerlingen onderweg zijn dat er ondertussen niet wordt gewerkt aan de eindtermen. Zo zien we dat sommige scholen de leerlingen met de fiets naar de accommodatie laten rijden, dat er aan sociale vaardigheden wordt gewerkt of aan de eindtermen rond verkeer en mobiliteit. Sommige scholen organiseren zich ook zo dat de verplaatsing tijdens de speeltijden gebeurt. De leerlingen van scholen zonder eigen accommodatie krijgen dus ook 28 lestijden onderwijs- en opvoedingsactiviteiten per week.
Samengevat, mijnheer Vandenberghe, ik erken zeker het belang van sport en ook dat de lessen op een kwalitatieve manier moeten gebeuren. Ik erken ook dat er grote noden zijn op het vlak van sportinfrastructuur. Ik vind wel dat er op het terrein nog beter kan worden samengewerkt om infrastructuur te delen. Ik vind het bijvoorbeeld heel logisch dat een lokale overheid die een sportaccommodatie heeft, voorrang geeft aan de school. Ik vind het logisch dat die lokale overheid de sportinfrastructuur zelfs prioritair ter beschikking stelt aan de kleuterschool of basisschool. Ik wil gerust eens een bevraging organiseren om te weten te komen of dat op een aantal plaatsen niet of onvoldoende gebeurt. Het lijkt me heel vreemd dat een gemeente er niet prioritair voor zou zorgen dat kan worden samengewerkt ten bate van de gezonde beweging van leerlingen en kleuters.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik heb toch nog een paar belangrijke kanttekeningen. U zegt dat de inspectie meegeeft dat er geen verschil merkbaar is in de resultaten wanneer een leerkracht de lessen lo geeft of een vakleerkracht. Dat verbaast me zeker niet. Een leerkracht die zich daarvoor inzet, die zich specialiseert, kan dit inderdaad even goed, daar ben ik ook van overtuigd. De meeste directies geven de voorkeur aan een vakleerkracht, maar dat leidt dan weer tot discussies over de benoemingen.
Wat wel een probleem is, is de situatie waarbij elke leerkracht in het lager onderwijs zelf de les lo moet geven. Als het gaat over één leerkracht die de uren lo kan geven, dan kan hij de leerlingen opvolgen van het eerste jaar tot in het zesde jaar. Hij kan de kwaliteit bewaken. En dan scoort die leerkracht volgens mij even goed als een vakleerkracht.
Het wordt een probleem als de leerkracht van het eerste jaar, die van het tweede jaar, die van het derde jaar enzovoort de uren lo zelf moet geven. Die mensen hebben onvoldoende tijd om die leerlijnen goed op elkaar af te stemmen.
De scholen verkopen dit naar buiten toe inderdaad zoals u zegt. Ze vertellen dat de rit op de bus of de fietstocht ook wordt benut als les verkeersopvoeding. In de praktijk is dat echter niet altijd zo. Zeker als elke leerkracht apart voor de lessen moet instaan, zal hij of zij blij zijn om op de bus te zitten om nog snel even te kunnen bekijken hoe de les zal worden ingevuld.
U moet ook met het volgende rekening houden. Ze hebben bijvoorbeeld om 10 uur gedaan met de les wiskunde en om 10.10 uur moeten ze al een les lo geven. Een les lo voorbereiden is niet evident. Ik heb dat jarenlang gedaan. Het vergt veel meer specialisatie van een allroundleerkracht dan het geven van een les wiskunde, Nederlands of muzische vorming – die laatste hoort er misschien al niet meer bij, ook dat is al specialistenwerk aan het worden door de leerplannen. Voor de allroundleerkracht moet het allemaal heel rap.
Ik ben niet altijd overtuigd dat ze altijd tijd hebben om van en naar de sportaccommodatie te gaan om die andere eindtermen te bewaken. Dit bedoel ik niet als kritiek op de leerkrachten. Ik blijf dat een probleem vinden. Je ziet dat aan de resultaten van de doorlichtingsverslagen. De helft van de ongunstige evaluaties zijn veroorzaakt door die accommodatieproblematiek. Het moet zijn dat veel scholen daardoor in de problemen komen. Het hangt allemaal aan elkaar vast.
We hadden het over muzische vorming. De leerplannen die worden uitgeschreven om de eindtermen te bereiken worden zo specialistisch dat het voor die leerkrachten steeds moeilijker wordt om al die domeinen te beheersen. Dat heb je naast lo inderdaad ook met muzische vorming. Dat is niet altijd evident. Wereldoriëntatie en techniek zijn ook zoiets. Dat moet allemaal door dezelfde leerkracht worden gegeven. Dat kan in de toekomst voor problemen zorgen. We moeten daar onze verantwoordelijkheid nemen.
Ik vind het niet correct dat in de doorlichtingsverslagen staat dat er een ongunstig advies is door de gebrekkige accommodatie, terwijl de inspectie perfect weet dat de scholen daar niet altijd iets aan kunnen doen. De gemeentebesturen moeten inderdaad hun verantwoordelijkheid nemen. Wij doen dat ook. Wij stellen onze sportzalen en uiteraard ook ons zwembad ter beschikking van de scholen.
De leerkracht heeft heel wat materiaal nodig om de eindtermen te bereiken. Dat is niet altijd aanwezig in de extern aangeboden sportzalen. De mensen kunnen het ook niet altijd versleuren. Dat zijn toch allemaal zaken die er nog bij komen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik heb mij bij de actuele vraag hierover in de plenaire vergadering ook aangesloten. Het basisonderwijs heeft een beperkt aantal uren. We pleiten ervoor dat die kwalitatief worden ingevuld. Ik heb de schriftelijke vraag gesteld of er een link te trekken valt tussen de vakleerkracht en een al dan niet slecht inspectieverslag. Er was inderdaad geen rechtstreekse link te leggen; maar wel, zoals de heer Vandenberghe net zei, door de accommodatie.
Minister, u stelt dan ook in uw antwoord dat u vast wilt houden aan de regel dat scholen zelf op lokaal niveau moeten beslissen of ze al dan niet een leermeester aanstellen. Ik wil, net als de heer Vandenberghe, de problematiek van al of niet een vakleerkracht stellen.
Minister, u stelt terecht dat kleuteronderwijzeressen een heel ruime opleiding krijgen in verband met lo en lichamelijke ontwikkeling. Maar op zo’n thema beweegt er altijd heel veel. Er komen nieuwe inzichten, leerkrachten moeten zich dan bijscholen. Er ontwikkelen zich heel wat nieuwe inzichten in de loop van hun carrière. Er moeten heel veel opleidingen en vormingen worden gevolgd, om van het M-decreet en alles wat daarbij komt kijken nog maar te zwijgen. In de richting lo – en dat geldt ook voor wetenschappen, techniek, muzische vorming en andere – zal de vakleerkracht meer geneigd zijn om al die bijscholingen en ontwikkelingen te volgen en terug mee te nemen naar de klas. Dat is een heel belangrijk verschil tussen een vakleerkracht en een leerkracht die het allemaal moet opvolgen.
Ik heb een aantal jaren geleden zelf zo’n bijscholing gevolgd. Ik heb daar gezien dat een goede beheersing van lichaam en geest latere leermoeilijkheden kan voorkomen. Als we alles goed leren coördineren en aandacht hebben voor hiaten in de motorische ontwikkeling, en er op tijd bij zijn, en daar in de lessen lo op een juiste manier op inspelen, kunnen wij latere leermoeilijkheden voorkomen. Dat is op zich een heel belangrijke preventieve investering.
Wij zijn inderdaad bezorgd over het gegeven van de vakleerkrachten. We gaan ervan uit dat scholen dat zelf moeten beslissen en dat scholen dus inderdaad zullen blijven werken zonder vakleerkrachten. Maar hoe zullen we de kwaliteit van die lessen kunnen blijven monitoren en waarborgen?
Collega’s, dank u voor de aanvullingen.
Mijnheer Vandenberghe, ik ben heel blij dat we het er nu over eens zijn dat leerkrachten ook als kleuterleiders of als leerkrachten in het basisonderwijs op een zeer kwalitatieve wijze sport kunnen geven. Ik vind het belangrijk dat we dat discours kunnen afsluiten.
Ik erken dat het geen optimale keuze is van de school om elke leerkracht met zijn eigen klas sport te laten volgen. Dat kan veel beter worden georganiseerd. Dat vraagt natuurlijk wat van de directie, en het betekent ook dat de school keuzes moet maken. Ik ben een grote supporter van uw model. Ik heb natuurlijk het liefst dat ze een bijzondere leermeester inzetten die een sportopleiding heeft gekregen, maar ik ben al blij dat als men kiest om dat niet te doen, het niet noodzakelijk een negatieve impact heeft op de kwaliteit. Dat kun je niet vaststellen.
Ik erken de noden die er qua infrastructuur zijn. Als er inderdaad negatieve opmerkingen zijn van de inspectie, dan zijn die bijna zonder uitzondering te wijten aan het gebrek aan accommodatie, niet aan het gebrek aan door leerkracht geleverde kwaliteit. Ik ben het daar dus mee eens. Ik heb u gezegd op welke manier we proberen te werken aan die extra accommodatie. Mevrouw Krekels heeft daar ook nog een aantal opmerkingen over gemaakt. Ik ben er ook van overtuigd dat we daar nog positieve resultaten in kunnen boeken.
Voor mij maken sportactiviteiten deel uit van het gehele pedagogische project van de school. We moeten de sportleerkracht zeer actief betrekken bij het gezondheidsbeleid van de school. In aanloop van de Gezondheidsconferentie van minister Vandeurzen kunnen we daar best wel een boompje over opzetten. De tijd dat sport beperkt werd tot twee uur per week is voorbij. We kunnen dat op een veel bredere manier bekijken.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Over de vakleerkracht zijn we het eens, maar dat was in mijn eerste actuele vraag een beetje een lapsus, waardoor een misverstand was ontstaan.
Het is inderdaad beter één leerkracht te hebben, of dat nu een vakleerkracht is of een leerkracht die zich daarvoor engageert, maar sommige scholen kunnen niet anders dan hun eigen leerkrachten in te zetten, omdat hun lestijdenpakket of de organisatie geen andere mogelijkheid biedt. Voor mij volstaat het antwoord.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wou nog iets toevoegen, wat ik nog nooit heb gezegd, maar wel belangrijk is. Eén op twee DBFM-projecten bevat specifiek sportinfrastructuur. Er zijn ongeveer 28 of 35 projecten – ik weet niet meer precies hoeveel – maar de helft daarvan, dus één op twee, bevat sportinfrastructuur. Dat is wel veel. We zullen in de toekomst dus ook wel beterschap zien, want die projecten moeten allemaal uitgevoerd worden tegen eind 2017.
De vraag om uitleg is afgehandeld.