Report meeting Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Report
De heer Vanbesien heeft het woord.
Mijn vraag zit in dezelfde ‘range’. Hij gaat over wapenhandel en over welke regels we daarvoor precies gebruiken en hoe ze worden toegepast. Dit is een internationale commissie, we reizen dus de hele wereld af. Vandaag landen we in Jemen, waar op dit moment een heel complex conflict bezig is.
Vredesactie heeft erop gewezen dat het in Jemen om een intern conflict gaat, maar met een internationale betrokkenheid. Er is een coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië militair actief in Jemen zelf, zowel met luchtbombardementen als met grondtroepen. Rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch geven aan dat er hoogstwaarschijnlijk mensenrechtenschendingen gebeuren door de Saoedische coalitie.
De Saoedische luchtmacht gebruikt onder andere Vlaamse wapensystemen, die daar via de Duitse industrie naartoe zouden zijn gegaan.
Mijn vraag gaat niet enkel over Saoedi-Arabië, maar ook over de Verenigde Arabische Emiraten, een van de compagnons van Saoedi-Arabië in de internationale troepenmacht in dat conflict in Jemen. Ik vraag dus naar de context van de Vlaamse betrokkenheid of het gebruik van Vlaamse wapensystemen. Het zou specifiek gaan over radarcommunicatieapparatuur. Hoe zit die vergunning met dat Duitse bedrijf in elkaar? Hoe zit het met de wederuitvoering? Is die zonder toestemming van de Vlaamse Regering gebeurd? In hoeverre geven de normen die worden gehanteerd, ons de garantie dat dergelijke communicatieapparatuur niet wordt gebruikt om slachtoffers te maken? Nu blijkt dat het geval te zijn. Wat is, meer algemeen, het standpunt van de Vlaamse Regering over de levering van wapens en militair materieel aan bedrijven, die op hun beurt leveringen doen aan strijdkrachten in oorlogsgebieden of in gebieden waar burgerslachtoffers vallen?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Vanbesien, ik geef eerst een kleine toelichting over de aard van de goederen. Het betrokken Vlaamse bedrijf levert binnen het Eurofighter Typhoon-programma geen afgewerkte radars, die als dusdanig in vliegtuigen worden ingebouwd, maar wel een onderdeel van een onderdeel daarvan. Dit onderdeel wordt samen met onderdelen uit verschillende andere lidstaten tot een radar geassembleerd. Daarnaast gaat het ook over onderdelen van de communicatieapparatuur.
Elk jaar worden diverse vergunningen toegekend voor de overbrenging van deze onderdelen naar de andere lidstaten van de EU, waaronder ook Duitsland. De gegevens in de vergunningsaanvragen worden altijd gescreend door de dienst Controle Strategische Goederen. Er wordt rekening gehouden met de op het moment van de aanvraag laatst gekende eindgebruiker. Vlaamse exporteurs hebben de verplichting om alle informatie over de eindgebruiker en het eindgebruik van de betreffende goederen mede te delen aan de dienst Controle Strategische Goederen. Dat is een actieve verplichting. Dat wil zeggen dat de exporteur dit expliciet moet opvragen bij zijn klant, en dat hij uit eigen beweging die informatie moet opzoeken en meedelen aan de vergunningsautoriteiten. Die verplichting is opgenomen in het Wapenhandeldecreet.
U weet dat de uitvoervergunningen van alle militair materieel in alle lidstaten van de EU wordt geanalyseerd op basis van dezelfde acht criteria van het juridisch bindende gemeenschappelijke standpunt. Een verklaring dat de goederen niet wederuitgevoerd mogen worden zonder toestemming van de Vlaamse Regering is niet standaard opgenomen in de eindgebruikersverklaring of de invoercertificaten. Dit is een gevolg van het decreet waarin bepaald is dat bij overbrengingen binnen de EU dit alleen verplicht is als er sprake is van een gekende eindgebruiker buiten de EU en buitenlanden van de NAVO en het Wassenaar Arrangement exclusief Rusland en Oekraïne, en dan nog enkel in welbepaalde omstandigheden.
Overigens staan de Europese regels over overbrengingen binnen de EU een dergelijke voorwaarde niet altijd toe. Dit geldt in het bijzonder bij de overbrenging van onderdelen. De toepasselijke richtlijn verplicht lidstaten immers om bij overbrenging van onderdelen rekening te houden met de gevoeligheid van de overbrenging vooraleer uitvoerbeperkingen op te leggen. Daarbij moeten lidstaten kijken naar het belang van de onderdelen in het grotere geheel. Als het belang beperkt is en de bestemmeling de betreffende onderdelen enkel gebruikt voor integratie in zijn eigen product, mogen er zelfs geen uitvoerbeperkingen worden opgelegd volgens artikel 4, lid 7 en 8, van de richtlijn en artikel 20 van het Wapenhandelbesluit.
Lid 7 van artikel 4 van de richtlijn stelt: “De lidstaten bepalen de voorwaarden van de overdrachtvergunningen voor onderdelen op basis van de beoordeling van de gevoeligheid van de overdracht, volgens onder meer de volgende criteria: de aard van de onderdelen in relatie tot de producten waarin ze worden opgenomen en in relatie tot het eventuele eindgebruik van de eindproducten dat aanleiding zou geven tot bezorgdheid; de betekenis van de onderdelen in relatie tot de producten waarin ze worden opgenomen.
Lid 8 van artikel 4 van de richtlijn stelt: “Tenzij de lidstaten de overdracht van die onderdelen als gevoelig aanmerken, leggen ze geen uitvoerbeperkingen van dergelijke onderdelen op indien de afnemer door middel van een verklaring over het gebruik verklaart dat de in de overdrachtvergunningen bedoelde onderdelen worden of zullen worden geïntegreerd in zijn eigen product en, behalve voor onderhoud of herstelling, niet als zodanig kunnen worden overgedragen of uitgevoerd in een later stadium.”
In artikel 20 van het Wapenhandelbesluit vindt u gelijkaardige bepalingen, die ik nu niet integraal zal voorlezen.
In het voorliggende geval is het in dat opzicht zo dat de vliegtuigen waarin de Vlaamse onderdelen subsubonderdelen zijn, hun taken in principe kunnen uitoefenen zonder deze onderdelen. Daarom kunnen we niet spreken van gevoelige overbrengingen.
Als het Vlaamse bedrijf tijdens de geldigheidsduur van een vergunning zelf verdere informatie verkrijgt over de wederuitvoer van zijn goederen, moet het dit melden aan de dienst Controle Strategische Goederen.
Het inbouwen van radarcommunicatieapparatuur voor militaire toepassingen in militaire vliegtuigen, voertuigen of schepen impliceert altijd dat het eindgebruik in conflictgebieden reëel is en dat daardoor ook slachtoffers gemaakt kunnen worden door het gebruik ervan. Elke Vlaamse exporteur is verplicht om alle beschikbare informatie over het eindgebruik van de goederen toe te voegen aan de vergunningsaanvraag. Op basis daarvan onderzoekt de dienst Controle Strategische Goederen het dossier en vraagt deze dienst, indien nodig, bijkomende informatie en garanties.
Op het vlak van militaire exporten werden duidelijke en bindende afspraken gemaakt tussen de lidstaten van de EU. Alle aanvragen voor militaire exportvergunningen worden getoetst aan dezelfde acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt waarover ik het al had. Ik wijs in het bijzonder op het zesde criterium: het gedrag van het land dat de goederen of technologie in kwestie koopt tegenover de internationale gemeenschap, namelijk de houding van dat land tegenover terrorisme, de aard van zijn bondgenootschappen en de eerbiediging van het internationaal recht.
Het exportcontrolebeleid berust in alle EU-lidstaten op diezelfde basiscriteria, waarvan ik het zesde voorgelezen heb.
U vraagt of wij vrezen hiermee imagoschade op te lopen. Ik ben van oordeel dat dat niet het geval is. We handelen conform de Europese regels, die strikt worden nageleefd. Ik zie dus niet in hoe we daar imagoschade mee zouden kunnen oplopen.
Vlaanderen levert geen wapens aan partijen in een gewapend conflict, dat is duidelijk het standpunt. We doen dit door de naleving van die acht criteria die ik daarjuist heb vermeld. We letten heel bijzonder op het zesde criterium, de houding van het land in kwestie. Elk dossier van wapenlevering wordt aan de hand van die criteria beoordeeld.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Minister-president, het ging snel. Ik zal het verslag dus nog eens nalezen. Waar u anders graag duidelijk en breed spreekt, sprak u nu benauwd. En ik denk dat dat een reden had.
Ik heb niet benauwd gesproken, ik heb een artikel voorgelezen dat ik misschien beter niet voorgelezen had, want ik heb het een beetje snel voorgelezen.
Als ik het goed begrijp, zegt u het volgende. U zegt dat er in die vliegtuigen Vlaamse onderdelen zitten. Ze worden nu dus in het conflict in Jemen gebruikt. Maar u zegt daarbij dat u dat eigenlijk geen probleem vindt.
U klapt daartoe drie paraplu’s open. De eerste is dat het maar heel kleine onderdelen zijn, onderdelen van onderdelen. Met de tweede paraplu zegt u dat ze eigenlijk niet nodig zijn, dat de vliegtuigen ook vliegen als wij die onderdelen niet leveren. En met de derde paraplu zegt u dat ze naar Duitsland gaan, een toch wel heel goede partner, en dat u er, als het van de EU afhangt, zelfs niets over mag zeggen.
Ik had een meer inhoudelijk antwoord verwacht, gezien de geschiedenis van Vlaanderen en het belang dat we altijd hebben gehecht aan vrede in de wereld, aan nooit meer oorlog en aan het feit dat we ook onze eigen verantwoordelijkheid willen nemen om niet aan wapenexport te doen naar gebieden waar gewapende conflicten bezig zijn, en al zeker niet waar de mensenrechten geschonden worden. Ik meen dat een meer proactieve houding aangewezen is.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, ik wil me aansluiten bij de vraag van de heer Vanbesien. Ik had in een eerdere vraag, in mei, ook al aangekaart dat de gevechtsvliegtuigen Eurofighter Typhoon in Jemen worden gebruikt bij bombardementen. De gevolgen daarvan zijn desastreus.
Minister-president, u zei toen dat de acties van de Arabische coalitie geen aanleiding gaven tot een herziening van de onholdlijst. Ik vraag me af of dat ondertussen veranderd is.
De heer Van Esbroeck heeft het woord.
Heel kort, voorzitter, en ook gemakkelijk voor degenen die het verslag maken: ik zou gewoon een copy-paste van mijn tussenkomst bij de vorige vragen willen doen. (Opmerkingen van Güler Turan)
Moet ik herhalen? Dan doe ik dat.
Ik meen dat het interessant zou zijn om een vergelijkende studie te maken, een Europese benchmark om te zien hoe de andere landen hiermee omgaan. Ik denk immers dat Vlaanderen er heel strikt mee omgaat.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mevrouw Soens, de definitie van ‘on hold’ zal ik niet herhalen, want u kent die, ze betreft landen waar interne conflicten zijn. Er is geen aanleiding om die definitie te veranderen.
Mijnheer Vanbesien, in die aangelegenheden lees ik, meer dan bij andere antwoorden, mijn tekst af. Het is immers zaak om heel dicht bij de tekst te blijven. U weet dat ik bij andere antwoorden heel graag mijn tekst een beetje loslaat, hier doe ik dat niet omdat het belangrijk is om altijd dicht bij de tekst van artikelen en dergelijke te blijven.
Kijk, dit gaat over een lidstaat van de Europese Unie. Het gaat over Duitsland, een land dat bij mijn weten altijd handelt binnen internationale afspraken, binnen VN-mandaten, een land dat ook lid is van de NAVO. Ook de EU gaat ervan uit dat we vertrouwen moeten hebben ten opzichte van de partnerlanden en dat is in dezen ook het geval. We hebben dat nog eens extra getoetst aan artikel 6 van de criteria: de houding ten opzichte van terrorisme en dergelijke meer.
Als we geen onderdelen van onderdelen zouden kunnen leveren aan zo’n partner, dan is dat een motie van wantrouwen ten opzichte van een democratische buurstaat. Ik hoop dat u dit niet meent.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Minister-president, ik meen natuurlijk wel wat ik zeg. Ik meen dat we een morele verantwoordelijkheid hebben die verder gaat dan alleen maar zeggen dat we vertrouwen hebben in Duitsland. Er is geen een-op-eenrelatie.
Mijnheer Van Esbroeck, een hele tijd geleden heb ik gevraagd om het Vlaams Vredesinstituut te betrekken bij de evaluatie van het decreet Wapenhandel. Ik wil ter zake wel een initiatief nemen, want ik heb nog geen reactie gekregen op mijn vraag. Daar kan uiteraard een vergelijking met andere landen en regio’s bij zitten, maar volgens mij moet er vooral worden getoetst aan de resoluties en de uitgangspunten die hier, in het Vlaams Parlement, werden goedgekeurd. Er moeten worden bekeken of de veranderingen aan het Wapendecreet en aan de uitvoeringsbesluiten de uitgangspunten en doelstellingen van het Vlaams Parlement nog in praktijk brengen.
De heer Van Esbroeck heeft het woord.
Voorzitter, er werden mij woorden in de mond gelegd. Ik heb niet gevraagd dat het Vlaams Vredesinstituut de evaluatie van het decreet zou maken. De Vlaamse Regering doet dat.
Wat ik vraag, is om daarnaast, gelijklopend, een Europese benchmark te laten doen. Dat lijkt me interessant.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Vanbesien, u zei dat u mijn antwoord nog eens goed zou nalezen. Ik vraag u ook om dat te doen. Wij mogen er juridisch zelfs niet van afwijken. U vraagt om een initiatief te nemen, maar dit is een toepassing van een Europese richtlijn die ons zelfs verbiedt om in zulke gevallen tot een weigering over te gaan. Ik heb de bepalingen voorgelezen. Ik vraag u met aandrang om ze nog eens na te lezen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.