Report meeting Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Report
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, in uw nota aan de Vlaamse Regering van 17 juli 2015 geeft u een uitvoerige toelichting over het Vlaams Gemeenschapsbeleid in Brussel. Hierin wordt onder meer verwezen naar het overleg met het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie evenals naar de installatie van een ambtelijke gemengde commissie voor de opvolging en ondersteuning van het Vlaams beleid in onze hoofdstad. De heropstart van de taskforce over de verschillende beleidsdomeinen is voor dit najaar gepland. Opvallend is dat er in de nota niet wordt gesproken over gemeenschapsmateries zoals gezondheidsbeleid en bijstand aan personen. Dat zijn nochtans belangrijke bevoegdheden voor de Brusselaars, die sinds de jongste staatshervorming worden uitgeoefend door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). Ze hebben betrekking op personen of openbare en privé-instellingen. Het is ook van belang te benadrukken dat de GGC een overleg- en coördinatieorgaan is tussen de beide gemeenschappen. De bevoegdheden ervan zijn bepaald in de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot Hervorming der Instellingen, die een lijst van de persoonsgebonden aangelegenheden vastlegt.
Het betreft enerzijds bevoegdheden inzake gezondheidsbeleid, zoals zorgverstrekking binnen en buiten het ziekenhuis, gezondheidsopvoeding en preventieve geneeskunde, en anderzijds bevoegdheden inzake welzijnsbeleid, zoals gezin, maatschappelijk welzijn, opvang en integratie van de migranten, derde leeftijd, jeugdbescherming, sociale bijstand aan de gedetineerden, mindervaliden. Ten slotte heeft de GGC ook een bevoegdheid inzake de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen. Het gaat daarbij om algemene, chronische en psychiatrische ziekenhuizen, rusthuizen, woningen voor bejaarden en dergelijke meer.
Met de zesde staatshervorming werden aan de GGC belangrijke extra bevoegdheden toegekend ten aanzien van de Brusselaars en ten aanzien van de instellingen, centra en diensten die gevestigd zijn binnen het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Zo is de GGC bevoegd geworden voor kinderbijslag, geboortepremies en adoptiepremies, bevoegdheden die vele families in Brussel raken. Ook het jeugdsanctierecht, het nemen van maatregelen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit (MOF) hebben gepleegd, is een nieuwe bevoegdheid van de GGC.
In uitvoering van de zesde staatshervorming heeft de Franse Gemeenschap, of beter gezegd hebben de Franstalige partijen, op 19 september 2013 de Sint-Emilie-akkoorden gesloten. Daarin kwamen ze overeen dat Wallonië en Brussel hun beleid inzake de nieuwe bevoegdheden maximaal op elkaar zullen afstemmen. Dat betekent onder meer dat Wallonië en Brussel een gemeenschappelijk systeem van kinderbijslag willen opzetten. Vlaamse gezinnen in Brussel dreigen hierdoor te moeten toetreden tot een kinderbijslagstelsel van de Franse Gemeenschap, dat eigenlijk voor Wallonië en Brussel geldt. Dat stelsel heeft geen enkele band met het gezinsbeleid dat hun eigen Vlaamse Gemeenschap voert. Vlaamse Brusselaars zullen allicht ook nauwelijks in hun eigen taal en met hun eigen specifieke noden terechtkunnen. We weten dat uiteraard nog niet zeker, maar hierover rijzen vragen. Enige waakzaamheid vanuit de Vlaamse Regering lijkt me hier dan ook geboden.
Het is de minister ook niet onbekend dat de bijzondere wet met betrekking tot de Brusselse instellingen van 12 januari 1989 bepaalt dat het lid van de Vlaamse Regering, wonend in Brussel, de vergaderingen van het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kan bijwonen, weliswaar met raadgevende stem. De bijzondere wetgever had aldus de bedoeling om het overleg, de coördinatie en de samenwerking tussen de Vlaamse Regering en het College van de GGC te benadrukken. Gelet op de aangehaalde extra bevoegdheden is die rol steeds belangrijker. De minister heeft reeds in een vorig debat aangegeven dat hij de vergaderingen van de GGC zal bijwonen.
Minister, wat is de stand van zaken binnen het College van de GGC met betrekking tot de nieuwe bevoegdheden zoals de gezinsbijslagen, de geboortepremies, de adoptiepremies en ook het jeugdsanctierecht? Op welke manier hebt u als Vlaams minister kunnen wegen op die dossiers? Op welke manier volgt de Vlaamse Regering, via uw kabinet, de voorbereiding van dossiers binnen de interkabinettenwerkgroepen op?
Hoe vervult de GGC haar rol als overleg- en coördinatieorgaan tussen de beide gemeenschappen met betrekking tot deze, zeer belangrijke, nieuwe bevoegdheden? Het is absoluut noodzakelijk dat de Vlaamse en de Franse Gemeenschap overleg plegen. Beide gemeenschappen zijn in Brussel aanwezig. Het is dan ook goed dat afspraken worden gemaakt en dat er coördinatie is. Hoe verloopt het overleg en de coördinatie voor het uit te werken beleid inzake de nieuwe bevoegdheden?
Kunt u toelichting geven over uw rol als lid met raadgevende stem van het College van de GGC?
Minister Gatz heeft het woord.
Als minister bevoegd voor de Brusselse aangelegenheden volg ik de werking van de GGC uiteraard. Ik wil hierbij coördinerend en faciliterend te werk gaan, en niet in de plaats treden van de functioneel bevoegde ministers in de Vlaamse Gemeenschap en het GGC-College. Mijn rol in het GGC-College mag er met andere woorden niet toe leiden dat de politieke eindverantwoordelijken hun rol niet meer zouden opnemen. Ze zouden dat overigens ook niet toelaten.
In die zin houd ik mij te allen tijde collegiaal beschikbaar en volg ik de dossiers op. Ik hoed er mij echter voor om cavalier seul te gaan spelen, zeker als dat niet in samenspraak met Vlaamse collega’s gebeurt. In het dossier van de verplichte inburgering hebben collega Homans en ik in het recente verleden samen een initiatief richting de GGC genomen. In de dossiers waarnaar de heer Vanlouwe verwijst, hebben collega Vandeurzen en ik nog geen gezamenlijk initiatief genomen omdat dit nog aan de orde is geweest. Straks ga ik hierop dieper in.
De werking van de GGC volg ik als volgt op. Ik krijg de agenda van het College van de GGC en ik heb toegang tot alle documenten. Mijn kabinet neemt regelmatig zelf het initiatief om de stand van zaken over concrete GGC-dossiers op te vragen. De uitwisseling van informatie gebeurt voornamelijk via die twee kanalen. Ik ben echter niet betrokken bij het beleidsvoorbereidend werk tussen de kabinetten van de GGC en binnen de Brusselse Regering. Dat is logisch en ligt in de lijn van de verwachtingen, aangezien de GGC een autonoom bestuur is met eigen besluitvorming.
Ik wil de verwachtingen die zouden kunnen bestaan, dan ook temperen. Het beleid krijgt vorm vooraleer het op het College wordt geformaliseerd. Indien overleg met de Vlaamse Gemeenschap nodig is, dan moet dat gebeuren in de beleidsvoorbereidende fase en gebeurt dat het best door de functioneel bevoegde ministers en collegeleden.
Dat brengt me bij de vragen over de concrete dossiers. Over de geboorte- en adoptiepremies zijn nog geen agendapunten op het college van de GGC geplaatst. De collegeleden hebben dus nog geen concrete afspraken gemaakt. Dat geldt ook voor het dossier van jeugdsanctierecht. Het is nog te vroeg om hierover vanuit het beleidsdomein Brusselse Aangelegenheden verslag uit te brengen.
Over kinderbijslag kan ik iets meer informatie geven, hoewel ook hier de inhoudelijke discussie nog moet worden gevoerd. Op dit moment verlopen de contacten tussen de verschillende overheden en gemeenschappen, met name de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en de GGC op het niveau van het comité ad hoc. Dat heeft de opdracht om de politieke krijtlijnen met betrekking tot de samenwerking tussen de verschillende entiteiten uit te tekenen. Elke entiteit beslist natuurlijk volledig autonoom over de inhoudelijke invulling van het kinderbijslagsysteem. Het zwaartepunt inzake samenwerking tijdens het transitieproces en na de overdracht van de bevoegdheden ligt echter bij het comité ad hoc. Het samenwerkingsakkoord dat nog moet worden gesloten, zal ook in dit comité worden voorbereid. Het beheer en de uitbetaling van de kinderbijslagen door de verschillende overheden moet ten vroegste op 1 januari 2016 en ten laatste op 1 januari 2020 rond zijn. Tot zover de algemene stand van zaken.
Voor Brussel verwijs ik in de eerste plaats naar de beleidsverklaring van de GGC. Hierin wordt benadrukt dat de prioriteit erin bestaat zich te focussen op de continuïteit van de uitbetaling van de kinderbijslag. De voorbereiding hiervan is bezig. Daarnaast heeft het College van de GGC op 3 september 2015 akte genomen van de nota over de overdracht van de bevoegdheid inzake kinderbijslag. Die nota handelt over een aantal aspecten en regelingen voor de periode tijdens de overgangsfase. Zo hebben bijvoorbeeld de kabinetten van de bevoegde ministers de opdracht gekregen om de juridische aspecten van het betalingscircuit uit te diepen.
Verder kan ik meegeven dat binnen de GGC is afgesproken dat er een instelling van openbaar nut (ion) zal worden opgericht die het beheer van onder meer de kinderbijslagen op Brussels grondgebied op zich zal nemen.
Over veel zaken is echter nog geen beslissing genomen. Ook op Vlaams niveau moeten trouwens nog beslissingen worden genomen. Ik heb begrepen dat minister Vandeurzen aan een aantal bouwstenen voor een toekomstig systeem van kinderbijslag denkt. Ook hier kunnen die bouwstenen niet worden gezien als een voorafname op de uiteindelijke besluitvorming, maar enkel ter voorbereiding van het debat. Over belangrijke zaken zoals de hoogte van de bedragen en de manier waarop de kinderbijslag zal worden uitbetaald, is de discussie nog gaande.
Mijnheer Vanlouwe, ik begrijp uw bezorgdheid en betrokkenheid. Het gaat hier immers over kinderen en geld, een belangrijke aangelegenheid. Op dit moment is het nog te vroeg om een inhoudelijke discussie te voeren. De cruciale vraag die we ons in het verloop van het proces moeten blijven stellen, is welke impact een bepaalde beslissing heeft op een Brussels kind. Ook moeten we de vergelijking maken met een Vlaams kind of vice versa. Net als u hoop ik dat er uiteindelijk een min of meer gelijkaardige behandeling komt, al is het niet denkbeeldig dat de GGC en Vlaamse Gemeenschap andere klemtonen zullen leggen.
Voor mijn antwoord op uw laatste vraag verwijs ik naar gelijkaardige vragen die mij in het verleden werden gesteld. Kort samengevat komt het erop neer dat ik de werking van de GGC wel op de voet volg, maar dat ik me niet bezig hou met de dagelijkse werking van de GGC. Indien op basis van de agenda verder overleg nodig is, wil ik ter zake zeker initiatief nemen. Ik respecteer daarbij de autonomie van de GGC. Mijn principe is dat ik niet intervenieer of geen actie onderneem in louter ‘Brusselse’ dossiers. Mijn aanwezigheid in de GGC is er niet in functie van een politieke agenda. Ik zal wel interveniëren als het onderwerp raakvlakken heeft en interfereert met bevoegdheden en belangen van de Vlaamse Gemeenschap.
In dat opzicht heb ik u tijdens onze vorige commissievergadering al meegegeven dat ik hierover met mijn homoloog uit de Franse Gemeenschap, minister Madrane, van gedachten heb gewisseld. Ook zijn er al contacten geweest tussen onze kabinetten. We gaan na of het mogelijk is om in de toekomst samen aanwezig te zijn op het College van de GGC. Dit zou volgens mij in november moeten gebeuren. We kunnen dan een aantal dossiers in hun geheel bestuderen en de uitgangspunten van de GGC, de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap naast elkaar te leggen. Het moet verder gaan dan een loutere gedachtewisseling. Het is de bedoeling dat we weten waar we staan, in welke richting we gaan en dat we duidelijk maken wat voor de Vlaamse Gemeenschap de belangrijkste punten zijn. Dat zal in eerste instantie gebeuren voor twee belangrijke dossiers, namelijk de Vlaamse sociale bescherming en de inburgering in Brussel. Uiteraard zal ik hierbij nauw contact houden met de functioneel bevoegde ministers in de Vlaamse Regering.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Voorzitter, het is positief dat minister Gatz de werking van de GGC op de voet volgt. De GGC is uiteraard een zeer specifieke instelling. Het is eigenlijk het orgaan waar de Vlaamse en de Franse Gemeenschap elkaar moeten ontmoeten. Brussel is dan ook een zeer specifieke stad. Dat is een troef en een voordeel. Soms hebben burgers een keuzemogelijkheid en bestaan er verschillen in het respectieve aanbod van beide gemeenschappen. Brusselse Vlamingen en Franstalige Brusselaars kiezen soms elk voor hun eigen systeem. Dat is een goede zaak.
Iedereen weet dat het tijdens de vorige legislatuur de bedoeling was om de GGC af te schaffen en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te doen opgaan. Inmiddels heeft de GGC meer bevoegdheden gekregen. De Vlaamse Gemeenschap, en meer bepaald de Vlaamse Regering, heeft dan ook de taak om op die dossiers te wegen.
De minister heeft gezegd dat hij de autonomie van de GGC respecteert. Hij is zelf betrokken bij de werking van het orgaan. In een vorig debat heeft hij aangegeven dat hij de vergaderingen van het College van de GGC zou bijwonen. Ik vind dat zeer positief, want op die manier kan hij echt op de dossiers wegen. Het is echter evenzeer van belang dat de minister op de beleidsvoorbereiding, dus de interkabinettenwerkgroepen, weegt.
Ik heb begrepen dat er nog geen concrete initiatieven zijn in dossiers zoals het jeugdsanctierecht of de geboorte- en adoptiepremies. Ondertussen zijn reeds heel wat initiatieven genomen inzake de kinderbijslag. Het mag ook niet de bedoeling zijn dat de Vlaamse Gemeenschap op een bepaald ogenblik voor voldongen feiten wordt geplaatst, zodat ze niet meer op die dossiers kan wegen.
Ik weet dat u goede contacten hebt met de leden van het GGC-college. Dat is uiteraard goed, maar het is vooral van belang om ook onze inhoudelijke inbreng vanuit Vlaanderen op die Brusselse dossiers over te brengen. Het zijn inderdaad Brusselse dossiers, maar als Brusselse Vlamingen behoren wij tot die Vlaamse Gemeenschap. Dan is het goed dat er, wat mij betreft, een soort van GGC-kader zou ontstaan en dat er daarbinnen twee sporen zouden worden gevolgd, net zoals er nog een federaal kader bestaat inzake Onderwijs, met een tweesporenbeleid, een beleid inzake onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap met eigen eindtermen en een beleid inzake onderwijs van de Franse Gemeenschap met eigen eindtermen, waarbij er verschillen zijn, en waarbij de Brusselaars de keuze hebben tussen beide systeem. Dat is ook het voordeel: die keuzevrijheid die in Brussel bestaat.
Ik hoop dat wij met betrekking tot onder meer kinderbijslag kunnen werken aan een dergelijk systeem: een GGC-kader met daarin een Vlaams en een Franstalig spoor, waarbij de Brusselaar de mogelijkheid heeft om te kiezen. Zo is het ook met inburgering. Minister, ik vind het een positieve zaak dat minister Homans en u daar al initiatieven hebben genomen ten aanzien van het GGC-orgaan. Ik hoop dat er binnenkort ook inzake Welzijn door minister Vandeurzen gelijkaardige initiatieven zullen worden genomen, en dat we echt tot een systeem kunnen komen waarbij het Vlaams-Brussels systeem aansluiting vindt bij de Vlaamse sociale bescherming, en waarbij er ook aan Franstalige kant een volwaardig systeem wordt uitgebouwd, uiteraard met eigen accenten en eigen initiatieven, maar waarbij de Brusselaar de mogelijkheid heeft om te kiezen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Mijnheer Vanlouwe, als het over de manier gaat waarop de bevoegdheden worden ingevuld, komen Groen en de N-VA niet overeen. Ik begrijp uw pleidooi. Het is consequent, maar ik hoop van harte dat het er niet komt. Als we in Brussel naar een systeem gaan waarbij we voor elk aspect van de bevoegdheden een tweesporenbeleid krijgen – u noemt dat keuzevrijheid, maar ik noem het een sociaal beleid op twee snelheden –, zou dat heel jammer zijn. Het maakt niet uit waar je in Brussel woont of wie je bent, je hebt recht op dezelfde sociale bescherming, en die moet worden uitgewerkt. Als we naar een afzonderlijk Vlaams en Franstalig systeem gaan, organiseren we een soort van subnationaliteiten in Brussel. Ik weet dat dat uw voorstel is, maar u weet dat mijn partij vindt dat een Brusselaar een Brusselaar is en dat we vanuit die context moeten vertrekken.
Ik vind het ook vreemd dat u er blijkbaar van uitgaat dat de Nederlandstaligen in het parlement van de GGC een meerderheid al dan niet kunnen tegenhouden. Er is een dubbele meerderheid nodig. Er kan dus geen beleid opgemaakt worden in Brussel over de gemeenschapsmateries zonder ook een meerderheid aan Nederlandstalige kant. Dat betekent dat als u vreest dat de belangen van de Nederlandstaligen in Brussel in gevaar zijn, dat dat parlement effectief tegen die voorstellen moet stemmen. Als er aan Nederlandstalige kant geen meerderheid wordt gevonden, zal dat voorstel er niet komen. Dat is een heel belangrijke hefboom. We zitten beiden in de oppositie in Brussel, we kunnen allebei niet akkoord gaan met de beslissingen van de GGC, maar democratisch gezien is er daar wel een meerderheid, en op die manier een controleorgaan dat mee betrokken is bij het opmaken en het uitvoeren van het beleid.
Dat wil niet zeggen dat onze minister geen rol heeft te spelen in de GGC. Niet om dat beleid mee te sturen maar om op tijd te zien dat er mogelijk potentiële conflicten of synergieën zijn. Het overleg versterken, zorgen dat er een goede informatiedoorstroom is: dat is absoluut een rol voor deze minister. Maar mee het beleid uittekenen van een onafhankelijk en zelfstandig orgaan, dat lijkt mij iets verder gaan dan de bevoegdheid die een minister van Brussel mag hebben.
Mijnheer Vanlouwe, u hebt het over keuzevrijheid. Wat betreft kinderbijslag is Groen ervan overtuigd dat je het best voor ieder kind eenzelfde type kinderbijslag geeft, en dat je in dezelfde stad beter geen verschillende modellen hebt. Ieder kind moet een gelijke bijslag krijgen. U hebt daar een andere mening over, en dat is uiteraard uw volste recht.
Voor wat betreft inburgering vind ik het zo mogelijk nog gekker omdat je eigenlijk aan een nieuwkomer, die per definitie nog niet tot de gemeenschap behoort, gaat zeggen dat hij zich moet inburgeren, maar dat hij eerst moet kiezen in welke gemeenschap hij dat gaat doen. Neen, de inburgering gebeurt in Brussel. Ik vind het dus zeer logisch en zeer positief dat er eindelijk werk wordt gemaakt van een Brussels inburgeringsbeleid, zodat die achterstand daar wordt weggewerkt.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Het is inderdaad een interessante discussie waarin Groen en de N-VA lijnrecht tegenover elkaar staan. Minister, ik had natuurlijk graag van uw vernomen wat uw visie is over de manier waarop wij dat kunnen uitbouwen. Ik kan alleen maar vaststellen dat Vlaanderen in het verleden en nog steeds heel veel initiatieven heeft genomen en neemt in Brussel, en dat heel wat Brusselse Vlamingen maar ook anderstalige Brusselaars al vele jaren de voordelen zien van dat systeem. Ik verwijs uiteraard naar de Vlaamse zorgverzekering, naar het succes van het Nederlandstalige onderwijs en naar het volledige inburgeringsverhaal in Brussel.
Mevrouw Van den Brandt, u zegt dat het te gek voor woorden is dat er een afzonderlijk systeem zou bestaan. Wel, het is te gek voor woorden dat Vlaanderen ondertussen al zoveel jaren investeert in de Huizen van het Nederlands en in het inburgeringstraject in Brussel, terwijl de Franse Gemeenschap achterblijft. Dat is te gek voor woorden. Indien het een gewestbevoegdheid was geweest, dan was er tot op vandaag geen Huis van het Nederlands en geen inburgeringstraject in Brussel. Het was een goede zaak dat dit een Vlaamse bevoegdheid was, en dat Vlaanderen die initiatieven tot op heden al genomen heeft in Brussel. Dat is in het voordeel geweest van vele nieuwkomers, die vrijwillig konden intekenen op dat inburgeringstraject. We kennen de cijfers, ik heb ze een tijdje geleden bekendgemaakt. Ik ken ze nu niet meer uit het hoofd.
Iets meer dan 10 procent van het beleidsdomein Inburgering gaat naar initiatieven in Brussel. Dit toont opnieuw de meerwaarde aan van een traject dat Vlaanderen in Brussel aanbiedt en waar alleen vele nieuwkomers in Brussel beter van zijn geworden. Ik ben blij dat die initiatieven er zijn. Ik ben, net als iedereen hier, ook zeer positief ten aanzien van het Nederlandstalig onderwijs. We kennen de kwaliteiten ervan. Er bestaat inderdaad discussie over immersie en dergelijke. Maar Vlaanderen blijft wel investeren in Brussel.
Minister, ik heb u het kader geschetst dat voor ons van belang is: een algemeen GGC-kader met een tweesporenbeleid. Als mevrouw Van den Brandt zegt dat ieder kind eenzelfde systeem moet kennen, dan zeg ik dat we in het verleden ook de verschillen kenden tussen kinderen van werknemers, kinderen van ambtenaren en kinderen van zelfstandigen. Die zaten allemaal in een ander systeem. Blijkbaar is ‘één kind/un enfant’ al verschillend wanneer de ouders nog maar een ander beroep uitoefenen. Waarom zouden we dan in Brussel niet een tweesporenbeleid hebben waarbij iedere gemeenschap zijn eigen accenten kan leggen in het kader van een gezinsbeleid of in het kader van de nieuwe bevoegdheid inzake kinderbijslag? Ook inzake inburgering is het perfect mogelijk om een GGC-kader te creëren dat door de GGC wordt bepaald met bepaalde doeleinden die moeten worden bereikt maar waarin er twee trajecten bestaan, opnieuw met ieder zijn eigen accenten, maatschappelijke oriëntatie of de vereiste taalkennis, en waar er andere gevoeligheden zullen bestaan. Ik denk dat ook de nieuwkomers er alleen maar beter van zullen worden, wanneer het ook een verhaal is van rechten en plichten.
Minister, ik kijk alvast uit naar uw antwoord op deze toch wel concrete vragen. We zullen het vandaag blijkbaar niet krijgen. Ik zal er zeker en vast nog een vraag over stellen.
Mijnheer Vanlouwe, u dringt aan. Geen enkel probleem hoor! Ik heb een concreet antwoord gegeven op uw vraag, en verder heb ik al veel problemen opgelost door niet te vroeg te spreken. Dat is nu eenmaal het lot van een minister. Maar ik heb u gezegd dat ik mij ertoe heb geëngageerd om de komende weken wel degelijk op het GGC-College een nauwere opvolging te doen dan de nauwe opvolging die ik al doe. Verder volg ik het regeerakkoord dat door deze regering gesloten is. Ik weet dat sommigen dit tegenwoordig zien als een moment van zwakte, maar ik denk dat het zeer goed is om in een meerderheid van de gevallen het regeerakkoord te volgen.
Mijnheer Vanlouwe, dit zijn belangrijke debatten. Maar ik ga geen voorafnames doen op debatten als ik niet beschik over alle puzzelstukken binnen een bepaald beleidsdomein, ook niet die van de functioneel bevoegde ministers. Inburgering is wat verder gevorderd dan Vlaamse sociale bescherming. Ik speel mijn coördinerende rol volgens mij correct. Ik loop een beetje voorop, maar ik ga ook geen kilometers voorop lopen want dat loopt meestal slecht af.
Wij zullen dat debat hier zeker nog voeren omdat het niet verdwijnt. Ik heb voor de zoveelste keer met belangstelling geluisterd naar het interessante spanningsveld tussen de heer Vanlouwe en mevrouw Van den Brandt. Maar ik heb geluisterd, en dat is alles.
De vraag om uitleg is afgehandeld.