Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Interpellatie over de communicatie tussen de federale en de gewestregeringen betreffende de ramingen van fiscale ontvangsten in het kader van de begrotingsopmaak
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, minister, mijn interpellatie gaat over de herrekening van de federale dotaties aan de deelgebieden en aan Vlaanderen in het bijzonder. Ik hoop dat we na het mislukte een-tweetje in de plenaire vergadering van vorige week nu, zoals u beloofd hebt, toelichting zullen krijgen over de communicatie en de impact van de cijfers.
In maart 2015 verweet de minister-president de federale overheid onbehoorlijk bestuur naar aanleiding van de nieuwe cijfers over de doorstorting van de federale dotatie aan de gemeenschappen en gewesten. De toenmalige raming op basis van een zeer beperkte steekproef gaf onmiddellijk aanleiding, ook in dit parlement, tot betwistingen en vragen. Uw collega, de Brusselse minister van Financiën, reageerde toen assertief en stelde openlijk vragen bij de berekeningswijze en kreeg ook meteen een correctie.
De federale minister van Financiën, de heer Van Overtveldt, beloofde toen een nieuwe berekening op basis van een ruimere steekproef. Die is ondertussen gebeurd, namelijk een twintigste van de aanslagbiljetten in plaats van een tweehonderdste. Iedereen wist toen al dat er nieuwe cijfers op komst waren. Dat was ook de inzet van de werkgroep die in het leven werd geroepen. We hebben daarnaar verwezen in de commissie. Ook het Rekenhof heeft dat gedaan, maar niettemin hebt u die pil in één keer willen slikken en ook geslikt. Ik ga ervan uit dat u geweten moet hebben – of een actieve minister van Begroting zou dat moeten hebben geweten – dat er nieuwe cijfers op komst waren, maar u hebt daarover niet gecommuniceerd en geen transparantie vertoond. Uit gegevens die in het federale parlement naar boven zijn gekomen, blijkt dat er einde juni – het gaat om een document van 29 juni, dus ruim voor 7 juli – al nota’s ter zake circuleerden. Federaal premier Michel zei dat er zelfs een tiental vergaderingen geweest zijn tussen de federale overheid en entiteit II. Het lijkt me onbehoorlijk bestuur om die informatie niet door te geven en dus achter te houden.
We weten ondertussen dat de cijfers evolueerden van min 750 miljoen euro naar min 157 miljoen euro en dat er documenten verspreid zijn die laten uitschijnen dat in plaats van een negatief bedrag van 400 miljoen euro voor Vlaanderen, het om een positief bedrag van 7.950.000 euro gaat. Deze wijziging heeft natuurlijk op kasbasis en ESR-matig een impact op het begrotingssaldo van de Vlaamse begroting. Het lijkt me derhalve billijk en noodzakelijk dat het parlement ter zake de nodige en juiste informatie krijgt, die hopelijk ondertussen gevalideerd is.
Minister, wanneer wist u of zou u moeten hebben geweten dat er nieuwe cijfers op komst waren? U hebt zelf in de commissie verklaard dat u de werkzaamheden en de berekeningen van de in het leven geroepen werkgroep zeer actief en nauwgezet zou opvolgen. Wist u van het document van 29 juni? Hebt u dat gekregen of niet? Wanneer hebt u dat gekregen? Wat is de berekende impact voor de Vlaamse begroting van de door de FOD Financiën uitgevoerde simulaties waarbij de vermindering van 750 miljoen euro op de federale dotatie herleid werd tot 157 miljoen euro? Zijn die cijfers ondertussen gevalideerd? Mijn broek zakt toch een beetje af dat er cijfers worden opgenomen in de begroting zonder dat ze gevalideerd zijn door de regering. Hoe zal Vlaanderen op deze nieuwe cijfers reageren? Hoe zal de Vlaamse Regering omgaan met deze nieuwe budgettaire situatie? Waarom zijn die cijfers niet in alle transparantie naar voren gebracht bij de begrotingscontrole?
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, met dank aan de heer Bertels, die blijkbaar ook uit mijn interpellatieverzoek dingen heeft geplukt. Maar geen probleem, dan herhaal ik een deel gewoon.
Heel dit verhaal begint een aantal maanden geleden. We waren het er toen allemaal over eens dat op het moment van de begrotingscontrole de communicatie over de opcentiemen op de personenbelasting die 750 miljoen euro lager lagen dan verwacht, bijzonder stuntelig verliep, om het zacht uit te drukken. Ze leidde er ook toe dat het overleg over een aantal noodzakelijke koninklijke besluiten inzake raming, doorstorting van voorschotten en definitieve berekening van de genoemde ontvangsten stokte.
Vorige week was er opnieuw ophef, toen bleek dat de regio’s toch over bijna 600 miljoen meer inkomsten zouden beschikken. Volgens een toelichting van de federale minister van Financiën, de heer Van Overtveldt, in de Kamer op 9 juli jongstleden betekende dat voor het Vlaamse Gewest 396 miljoen euro minderontvangsten die veranderen in 8 miljoen euro aan meerinkomsten, of een budgettaire meevaller van 404 miljoen euro. Ook deze keer verliep de communicatie stuntelig. Minister Van Overtveldt gaf dat in de Kamer toe, toen hij stelde dat de communicatie “ongetwijfeld wat eleganter had gekund”. Er zouden intussen ook afspraken gemaakt zijn om een en ander in de toekomst te verbeteren. ‘So far, so good.’
Eén belangrijke vraag blijft hangen, zelfs na het debat in de plenaire vergadering van vorige week. Hoe kon u bij hoog en bij laag volhouden dat u totaal niet geïnformeerd was in dezen? Dat blijft, wat mij betreft, de belangrijkste vraag.
Op basis van de informatie die in de Kamer is verstrekt door de federale premier en de federale minister van Financiën kunnen we alleen besluiten dat de nodige informatie over het verloop van de ramingen van de fiscale opbrengsten door toedoen van de zesde staatshervorming reeds geruime tijd beschikbaar is of moet zijn. Al in april was duidelijk dat de ramingen van de FOD Financiën in februari op basis van een steekproef via het SIRe-model van 1 op 200 aanslagbiljetten bijzonder onzeker waren. Dat was overigens ook de reden waarom de Federale Regering bij haar begrotingscontrole in het voorjaar een aanzienlijke provisie aanlegde en minder dan de helft van de budgettaire meevaller voor haar in de aanpassing van de federale begroting opnam. Het was tevens de reden waarom de federale minister van Financiën meteen een nieuwe opdracht gaf aan de studiedienst van de FOD Financiën om op basis van een meer nauwkeurige steekproef via het SIRe-model – concreet: 1 op 20 aanslagbiljetten per gewest – een nieuwe raming op te maken – een raming die nog steeds niet als definitief kan worden beschouwd. In het najaar volgt allicht een nog betere inschatting, en de definitieve cijfers zullen er pas zijn in oktober 2016 wanneer de rekeningen op basis van alle inkohieringen worden gemaakt.
Over het penibele karakter van deze hele kwestie werd trouwens ook bericht door het Rekenhof in de commissie Financiën en Begroting van 19 mei 2015. Over de bijstelling van de raming van de fiscale ontvangsten voor de gewesten is volgens de federale premier in volle openheid samengewerkt met de deelstaten. Nog steeds volgens hem vonden er ter zake sinds de paasvakantie liefst tien vergaderingen van de FOD Financiën met de gewesten plaats.
Dat er een bijstelling zat aan te komen, moet dus al langer bekend zijn bij de Vlaamse Regering en bij de Vlaamse minister van Begroting. Ook over de omvang van die bijstelling moet al vroeger dan op 7 juli jongstleden meer geweten zijn. Uit de toelichting van de federale minister van Financiën in de Kamer blijkt inderdaad dat de nieuwe cijfers al voor deze datum vaststonden. Volgens de heer Diependaele zijn ze bovendien gecontroleerd door het Rekenhof en het Planbureau – allicht bedoelde hij de Nationale Bank, maar enfin, soit, ze zouden toch gecontroleerd zijn.
De finale communicatie door de federale minister van Financiën door middel van twee mails in de namiddag van 7 juli mag dan, om het in zijn woorden te zeggen, niet bijzonder elegant geweest zijn, door de deelname van het Vlaamse Gewest aan de tien vergaderingen met de FOD Financiën moet u, wat mij betreft, toch eerder op de hoogte geweest zijn. We mogen toch aannemen dat de vertegenwoordiger van het Vlaamse Gewest en/of uw kabinet onder uw gezag deelnam of deelnamen aan deze vergadering en telkens rapporteerde of rapporteerden over het verloop en over een meer gunstige uitkomst voor de Vlaamse begroting.
Minister, vindt u als minister van Begroting dat bij de aanpassing van de Vlaamse begroting 2015 in april en in vergelijking ook met de opstelling van de twee andere gewesten voldoende rekening gehouden is met het zeer voorlopige karakter van de raming op dat ogenblik van de ontvangsten via de opcentiemen op de personenbelasting?
Zijn het Vlaamse Gewest en/of het kabinet van de Vlaamse minister van Begroting vertegenwoordigd geweest op de voormelde tien overlegvergaderingen tussen de FOD Financiën? Wie waren de vertegenwoordigers? Welke informatie hebben zij op deze vergaderingen gekregen? Kan het Vlaams Parlement beschikken over de notulen van deze vergaderingen? Was het niet mogelijk om op basis van de op deze vergaderingen verstrekte informatie een beeld te vormen over een gunstige bijstelling van de ramingen van de ontvangsten voor de gewesten?
Sinds wanneer stonden de resultaten van de nieuwe raming vast?
Kunt u, gezien al het voorgaande, nog volhouden dat u sinds april van dit jaar van niets wist en op 7 juli kennelijk nog verrast werd door de inhoud van twee mails van uw federale collega van Begroting?
Hoe zult u samen met de federale overheid en de andere gewesten samenwerken om dergelijke communicatiestoornissen in de toekomst te vermijden? Wat zal uw inbreng ter zake zijn?
Wat is de stand van zaken in verband met de interfederaal overlegde koninklijke besluiten over de ramingen en rekeningen van de hoger beschreven fiscale ontvangsten voor de gewesten? Wanneer zullen deze besluiten er zijn?
Wat zijn nu de concrete gevolgen voor de Vlaamse begroting 2015, voor het vorderingensaldo en het kassaldo? En wanneer hebben we uitsluitsel over deze fiscale ontvangsten voor de gewesten: in het najaar of inderdaad pas volgend jaar? Komt er nog een begrotingswijziging dit jaar op basis van de herrekening of wordt ze pas verrekend in de begroting 2016? Wilt u al in die begroting terug naar een strikt begrotingsevenwicht? En indien niet, tegen wanneer dan wel?
De heer Somers heeft het woord.
Voorzitter, ik heb nog een paar bijkomende vragen. Er zijn al heel wat vragen gesteld, maar tenslotte gaat het toch over een behoorlijk bedrag in positieve zin.
Minister, kunt u aangeven wat nu de juiste oorzaken zijn van de verschillen in de federale ramingen van einde maart en 8 juli? Beide verschillen nogal grondig.
Is er een verbrede steekproef genomen? Heeft die steekproef een effect gehad op die cijfers? Zo ja, wat is het effect?
Ik denk dat federaal minister Van Overtveldt in de Kamer en u in het Vlaams Parlement hebben gezegd dat de cijfers op dit moment nog niet gestabiliseerd zijn. Heeft men enig zicht op de spanwijdte waarbinnen die fluctuatie nog zit, of kan daar op dit moment nog niets zinvols over gezegd worden? Indien men daar nu nog niets zinvols over kan zeggen, weet men dan wanneer die cijfers definitief gestabiliseerd kunnen zijn?
Binnenkort beginnen we aan een begrotingsopmaak. Bilateraal is men al bezig. Wij zullen opnieuw prognoses van cijfers krijgen. Hoe gaat dat nu verlopen bij de volgende begrotingsopmaak? Het is belangrijk dat het parlement daar een zicht op krijgt.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, de heer Somers heeft al een paar van mijn vragen gesteld. Ik denk dat het goed is dat deze commissie inzicht krijgt in die grote verschillen. Wat zijn de concrete oorzaken daarvan? De steekproef heeft er wellicht mee te maken. Het is goed dat we daar een duidelijk zicht op krijgen.
Natuurlijk moeten we zoiets in de toekomst vermijden. De methodologie is dat er via een KB afspraken worden gemaakt op interfederaal niveau. Wat is de timing daarvoor? Met een KB gaan we niet tot een sluitende regeling komen, maar als de methodologie vaststaat en de juiste afspraken zijn gemaakt met de juiste timing, kunnen we een aantal verrassingen vermijden.
Een laatste vraag is ook al gesteld. Welke impact heeft deze gunstige aanpassing van de Vlaamse inkomsten op de begroting 2015? Wat betekent dat voor de opmaak van de begroting 2016?
De heer Diependaele heeft het woord.
Voorzitter, minister, mijn eerste vraag is eigenlijk bedoeld voor het Rekenhof. Het Rekenhof zat met zijn alternatieve berekening van die cijfers van maart een kleine 50 miljoen euro naast de originele cijfers. Dat is natuurlijk geen vraag voor u, maar hoe komt het dat hun methodologie zo dicht bij die vroegere, blijkbaar foute, cijfers uitkwam? Ik kan goed begrijpen dat u daar geen antwoord kunt op geven, maar misschien kunt u dat wel. Het is toch vreemd dat de instelling waar wij moeten op vertrouwen met andere cijfers komt. Deze vraag moeten we vroeg of laat aan het Rekenhof stellen.
De heer Rzoska heeft er al naar verwezen, ik heb vorige week gezegd dat de cijfers al gevalideerd zouden zijn. Klopt dat? Of is er afgesproken om ze nog te valideren? Misschien had ik het verkeerd voor, ik heb er geen probleem mee om dat toe te geven.
Nog een politieke opmerking. Mensen, dit is dus wel schitterend nieuws! We zaten met onze begroting ergens waar we helemaal niet wilden zitten, namelijk met een tekort van 550 miljoen euro. Nu blijkt dat we er veel beter van af komen. U zult toelichten waar we precies zitten. Ik krijg zeer veel vragen vanuit de oppositie: wat gaan we daar nu mee doen? Hoe gaan we dat geld uitgeven? Ik wil oproepen om niet in die val te trappen. Ik stel voor om dat rustig te bekijken met de begrotingsopmaak 2016 en te proberen ons aan de vooropgestelde objectieven te houden.
Minister Turtelboom heeft het woord.
Voorzitter, ik heb de cijfers op een slide gezet. U zult straks deze presentatie ontvangen.
Op de slide (zie bijlage 1) ziet u de cijfers op een rij met de evolutie van de gewestelijke opcentiemen in miljoen euro. Verticaal leest u zowel de opcentiemen als de fiscale ontvangsten per gewest en de netto-opcentiemen, horizontaal de Vlaamse begrotingsopmaak 2015, de federale begrotingsopmaak 2015, de Vlaamse raming van de begrotingsaanpassing 2015, en dan de Vlaams-federale begrotingsaanpassing 2015, met dan de huidige raming.
Ik zal even ingaan op de verschillende ramingen van de afgelopen maanden. U herkent hierin ongetwijfeld de cijfers van de Vlaamse initiële begroting in kolom 1 en de Vlaamse begrotingsaanpassing in kolom 3. De gekende bijstelling van 750 miljoen wordt bekomen door het verschil te maken tussen kolommen 4 en 2. De recentste herraming van de opcentiemen vindt u in kolom 5. Concreet worden de netto-opcentiemen, dus na verrekening van de fiscale uitgaven, na de laatste herraming, ingeschat op 8,855 miljard euro. Dat bedrag ziet u helemaal rechts onderaan.
Collega’s, u vroeg zich af of we bij de aanpassing van de Vlaamse begroting in april wel voldoende rekening gehouden hebben met het voorlopige karakter van de ramingen. Ik kan u verzekeren dat dit het geval is. Mijn medewerkers hebben in hun contacten met de FOD Financiën alle mogelijke inspanningen gedaan om zo accuraat mogelijke cijfers te bekomen. Op het ogenblik van de begrotingsaanpassing waren wij niet in de mogelijkheid de herziening van 750 miljoen op eigen data te toetsen. We hebben toen ook laten verstaan dat dit slechts een raming betrof, maar wel een waar we rekening mee dienden te houden.
Er is verwezen naar informatievergaderingen. Ik zal daar in detail op ingaan. Concreet gaat het over acht bijeenkomsten die, in de ruime zin, betrekking hadden op de gewestelijke opcentiemen, tussen 14 december 2014 en vorige week. Deze vergaderingen gingen evenwel niet allemaal over de ramingen zelf. In feite kunnen drie soorten van overleg onderscheiden worden: methodologische vergaderingen, adviezen van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) rond de ESR-aanrekening (Europees Systeem van Nationale en Regionale Rekeningen) en de vergaderingen waarop u doelt: de toelichtingen bij de gehanteerde ramingen.
Wat de methodologische vergaderingen betreft, hebben er twee plaatsgevonden. Daarnaast heeft er één vergadering plaatsgevonden die specifiek betrekking had op de problematiek van de ESR-aanrekening van de nieuwe financiële stromen. Cruciaal is dat er vijf vergaderingen georganiseerd werden waarbij de ramingen van de opcentiemen zijn behandeld en waarbij de gewesten betrokken waren. Drie vergaderingen daarvan gingen specifiek over de raming an sich. Twee daarvan hebben plaatsgevonden eind maart en begin april en de derde vergadering vond vorige week woensdag plaats.
Op de eerste twee bijeenkomsten werd duiding gegeven bij de neerwaartse raming, namelijk min 750 miljoen. Vorige week werd de nieuwe raming toegelicht, die aangaf dat de daling ten opzichte van de federale begrotingsopmaak beperkt werd tot 157 miljoen euro. Eind april werden twee vergaderingen georganiseerd die specifiek handelden over het nieuwe Stabiliteitsprogramma 2015-2018. Deze vergaderingen stonden ook in het teken van de ramingen die eind maart, begin april bekendgemaakt waren.
Ik kom tot de chronologie van de vergaderingen. Op de slide (zie bijlage 2) ziet u dat de vijf vergaderingen die over de ramingen gingen, in het geel zijn gemarkeerd. Op deze bijeenkomsten waren diverse kabinetten vertegenwoordigd.
Op 27 april van dit jaar ontvingen wij van minister Van Overtveldt een schrijven waarin hij stelde dat er naar aanleiding van de vragen van de gewesten een nieuwe raming gemaakt zou worden. Tot op 8 juli kon niet worden ingeschat of deze mogelijke bijstelling in positieve dan wel in negatieve zin zou zijn, want bijstellingen kunnen uiteraard in de twee richtingen gebeuren. Deze informatie is bij ons binnengekomen: vorige week, op 7 juli, werd meegedeeld dat de opcentiemen voor de totaliteit van de gewesten toch beter zouden uitvallen, zodat de terugval in vergelijking met de federale begrotingsopmaak beperkt zou zijn tot 157 miljoen euro. De impact van deze cijfers voor Vlaanderen kon niet precies worden afgeleid.
Op de vergadering die op 8 juli door de federale FOD Financiën georganiseerd werd, werd de detailberekening met het effect op de drie gewesten weergegeven. De Exceltabel die tijdens de vergadering werd rondgedeeld, werd nog naar aanleiding van opmerkingen over verkeerde cijfers gecorrigeerd. De gecorrigeerde versie werd op donderdagmorgen 9 juli per mail bezorgd aan de aanwezigen op de vergadering.
Voor Vlaanderen betekent dit een verschil tussen de initiële begrotingsraming van september 2014 en de herraming van juni 2015 van plus 7,9 miljoen euro. Voor Brussel betekent dit een verschil tussen de initiële federale begrotingsraming van september 2014 en de herraming van juni 2015 van 47,2 miljoen euro. Voor Wallonië betekent dit een verschil van 117,5 miljoen euro. De economische parameters die gebruikt werden om de extrapolatie te doen van aanslagjaar 2013 naar aanslagjaar 2015 werden op donderdagavond per mail bezorgd aan de aanwezigen op de vergadering.
Kijken we nu naar de oorsprong van de afwijking. Tijdens de technische vergadering van 8 juli op de FOD Financiën werden volgende oorzaken aangestipt. 20 miljoen euro houdt verband met de steekproefomvang en -samenstelling. Bij de herrekening werd deze uitgebreid tot 335,56 aangiften van het aanslagjaar 2013, inkomsten 2012. 356 miljoen euro houdt verband met de verkeerde programmering van de zogenaamde Fed Box-inkomsten. Dat zijn de inkomsten die volledig aan de federale staat toekomen en waarop de gewesten geen opcentiemen kunnen vestigen. Specifiek betreft het hier de belasting op de roerende goederen. Tot slot is het resterende saldo te wijten aan het feit dat de berekeningen gesteund waren op extrapolaties per gewest, waarbij men geen controleberekening heeft gedaan met betrekking tot het totaal van de drie gewesten samen.
Laat mij toch even aangeven dat ik er uiteraard begrip voor heb dat de berekeningen in dit eerste jaar na de zesde staatshervorming inderdaad niet eenvoudig zijn omdat de wetgeving dermate gewijzigd is en er uiteraard nog geen historische reeksen beschikbaar zijn van een aantal cruciale begrippen. Historische reeksen kunnen op een bepaald moment het aanvoelen geven dat bepaalde berekeningen toch bijgesteld moeten worden. Dat is, collega Diependaele, ook een antwoord op de vraag van het Rekenhof. De berekeningen zijn inderdaad heel complex, wat betekent dat je nog geen historische reeksen hebt om op terug te vallen om te kijken of de raming in de juiste zin evolueert. Of als je zegt dat het maar een raming is, weet je niet of ze in plus of in min zal worden bijgesteld en moet je uiteraard altijd werken met de informatie die je hebt.
Wat is de impact op de saldi? Ik moet vooraf stellen dat de recent bijgestelde ramingen, die u ziet op de eerste slide kolom 5, naar alle waarschijnlijkheid in de doorstortingen vanaf augustus 2015 zullen worden verwerkt. Op dit ogenblik is het echter onduidelijk of de federale overheid hiervoor nog een aangepaste begroting voor 2015 zal treffen. Het is op dit moment nog te vroeg om precies te kunnen stellen hoe die ons traject naar een evenwicht zullen beïnvloeden.
Bovendien wil ik bij deze cijfers ook nog een aantal aandachtspunten formuleren. De ramingen van de opcentiemen zijn gebaseerd op de autonomiefactor zoals die voor het aanslagjaar 2015, 2016 en 2017 in de Bijzondere Financieringswet is opgenomen, zijnde 25,99 procent. Na afloop van het aanslagjaar 2015 zal de autonomiefactor herzien worden, zoals staat in artikel 5/2, paragraaf 1, laatste lid van de Bijzondere Financieringswet, en zullen de geraamde en doorgestorte opcentiemen vermoedelijk in 2018 worden herzien. Indien er te veel zou worden doorgestort in 2015, 2016 en 2017, dan zal er een negatieve afrekening of een positieve bijstelling gebeuren in 2018. Het is van belang dat we ons daarvan bewust zijn bij de begrotingsopmaak in de komende jaren.
De federale ramingen van de opcentiemen gaan uit van een inningspercentage gelijk aan 100 procent versus de 98,72 procent. In de voorbereidende documenten van het KB is uitgegaan van een lager inningspercentage van 98,72 procent. Dit betekent dus dat de meegedeelde cijfers vermoedelijk hoger liggen dan wat in de feiten gerealiseerd zal worden.
Aangezien het begrip ‘belasting Staat’ een begrip is dat momenteel enkel door de FOD Financiën wordt geraamd, is het voor de gewesten niet mogelijk om deze ramingen ten gronde te analyseren. Voor de basiscijfers zijn we afhankelijk van de federale ramingen op basis van de gehanteerde steekproef. Op basis van de verstrekte informatie was het dan ook onmogelijk om aan de hand van eigen analyses tot fundamenteel andere ramingen te komen die honderd procent zeker waren. Dit is echter een tijdelijke situatie. Vanaf het aanslagjaar 2015 – de belastingaangiftes die momenteel worden ingediend – zal er op basis van de inkohieringen voor de eerste keer informatie beschikbaar komen over de omvang van de belasting Staat, wat de basis vormt voor de opcentiemen.
In het najaar van 2016 zullen cijfers beschikbaar zijn over de effectieve belasting Staat per gewest, waardoor men geen gebruik meer moet maken van ramingen van de federale overheid. Door een goede monitoring van de inkohieringen zal er vanaf dan een betere opvolging van de gegevens mogelijk zijn voor Vlaanderen en zullen de ramingen minder sterk schommelen vanwege methodologische aanpassingen. Maar, aangezien de opcentiemen in sterke mate afhankelijk zijn van de economische realiteit, zullen we geconfronteerd blijven met onzekerheid over de cijfers, zij het van een andere aard.
Ik vat het samen. Voor Vlaanderen betekent dit een verschil tussen de initiële federale begrotingsraming van september 2014 en de herraming van juni 2015 van 7,9 miljoen euro, ook al blijft dit een raming. Deze cijfers zullen de kaspositie vanaf augustus 2015 verbeteren. Vanaf dan zullen naar alle waarschijnlijkheid de doorstortingen gebeuren. Het is nog afwachten of het federale niveau deze cijfers zal opnemen in een aangepaste begroting 2015, dan wel via de afrekening 2015 bij de begrotingsopmaak 2016.
In april 2015 werd duidelijk rekening gehouden met het voorlopige karakter van de cijfers. Anderzijds waren dit de enige ramingen waarover we beschikten.
Zoals hier net aangegeven, zijn er acht overlegvergaderingen doorgegaan, maar slechts drie hiervan hadden betrekking op de concrete ramingscijfers. Met de informatie die verschaft is op deze vergaderingen, konden we geen nauwkeurige inschatting maken dat er zich een gunstige dan wel ongunstige bijstelling van de cijfers aandiende. De specifieke nieuwe ramingen voor Vlaanderen werden ons op de vergadering van 8 juli meegedeeld. Op 9 juli volgde nog een aangepaste Exceltabel met de berekeningswijze en een overzicht van de parameters. Behoudens het schrijven van minister Van Overtveldt van 27 april dat er een nieuwe berekening gemaakt zou worden, was er geen concrete informatie beschikbaar waaruit de nauwkeurige inschatting van de bijstelling kon gebeuren. We gaan uiteraard bijzonder graag in op het aanbod om de communicatie tussen het federale en het Vlaamse niveau beter op elkaar af te stemmen. Dat is in ieders belang. We maken niet alleen begrotingen op Vlaams vlak, maar ook op federaal vlak.
Over de timing van de met interfederaal overlegde KB’s kan nog geen uitsluitsel gegeven worden. Er is al een overleg gebeurd met de deelstaten, maar dat is mislukt, zoals ook vorige week in de Kamer is gezegd.
De concrete gevolgen voor het vorderingensaldo en het kassaldo zijn op vandaag nog niet gekend. Eerst moet nog meer duidelijkheid worden gecreëerd over de concreet te verwachten doorstortingen. We zullen dit met de administratie van dichtbij opvolgen. Belangrijk is ook dat mogelijke intertemporele effecten, met in gedachten de afrekening in 2018, niet uit het oog mogen worden verloren.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik zal een vraag herhalen in de hoop dat u er toch op wilt antwoorden. Er zijn documenten van de FOD Financiën van 29 juni waarin duidelijk de cijfers staan die u hebt geciteerd. Daarin staat wat het verschil is, wordt de 7,9 miljoen euro voor Vlaanderen genoemd en wordt alle uitleg gegeven met betrekking tot de afwijkingen van de eerste raming. Was u op de hoogte van dit document vóór 7 juli? Ik kan de vraag niet concreter stellen. Er is een document van 29 juni 2015, dat iedereen ondertussen heeft. Had u dat document of niet? U zwemt daar nu omheen, maar ik kan de vraag niet concreter stellen.
Ik wil nog enkele beschouwingen maken. De FOD Financiën wist al einde april dat er problemen waren met de eerste berekeningsmethode, onder meer omdat een deel van de afzonderlijk belastbare inkomsten waar er wel opcentiemen zijn voor de gewesten, niet was meegerekend. Ik heb dat in de plenaire vergadering ook gezegd. Men wist eind april al dat er een correctie in plus moest gebeuren. Is die communicatie met betrekking tot die analyse van de FOD Financiën tot bij u gekomen?
Inzake de doorstorting van de verhoogde federale dotatie verwijst u naar een eventuele begrotingscontrole bij de federale overheid. Zowel de minister van Financiën als de premier hebben in de Kamer al toegezegd dat die doorstortingen zouden gebeuren vanaf augustus, los van een eventuele formele begrotingscontrole. Ik neem aan dat u dan toch een impactberekening kunt maken voor de kaspositie van de Vlaamse begroting. Kunnen we daar transparantie over krijgen? Een begroting blijft een raming, maar de raming moet zo transparant mogelijk zijn. Mijnheer Diependaele, de discussie over wat daarmee gebeurt, zullen we wel in september voeren.
Het overleg over het interfederaal KB over de methodologie is inderdaad gestokt. Wat is het standpunt van de Vlaamse Regering met betrekking tot het overleg over dat KB?
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, allereerst dank voor uw zeer uitgebreide antwoord, waarvan ik de indruk heb dat u wat de vlucht vooruit neemt en niet wilt terugkeren naar het incident in de plenaire vergadering van vorige week. Dat incident ging erover wanneer u wat te uwer informatie had. Ondertussen heeft de hele Wetstraat het document van de FOD Financiën. Ik wil u straks graag een kopie geven, mocht u het nog niet hebben. Het is een document van 29 juni, dat op dat moment door de FOD Financiën aan minister Van Overtveldt is bezorgd. Daarin worden zowat alle cijfers geciteerd die u daarnet zelf hebt opgesomd. U hebt verwezen naar de correctie op 8 juli en naar donderdagavond, waarop een mail is gekomen om nog eens een correctie door te voeren met Exceltabellen. Ik heb de bedragen die u noemt, afgepunt in deze nota, en die stonden er allemaal in. Mijn concrete vraag is of u deze nota hebt gekregen. Zo ja, wanneer hebt u die gekregen? Ze was wel degelijk ter beschikking op 29 juni. De bedragen die u noemt, staan daarin.
U somt nu acht vergaderingen op. Ik heb de indruk dat men aan de overkant van de straat niet zo goed kan tellen. Daar was het waarschijnlijk ook een voorbereid antwoord. Men wist van de commotie langs deze kant. De federale premier had het over tien vergaderingen. Voorzitter, ik kijk nu wat naar u bij deze vraag. Kan het parlement beschikking krijgen over de notulen van deze vergaderingen zodat we kunnen controleren? Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag wie daar was, wat er op de agenda stond en of het onmogelijk was om op voorhand in te schatten wat er op ons afkwam.
Minister, ik begrijp uit uw antwoord dat u zich voor 8 of 9 juli niet kon inbeelden dat die cijfers op die manier zouden worden aangepast. Dat is mijn tweede vraag, en daar blijf ik ook bij. Ik denk dat we elkaar recht in de ogen moeten kunnen kijken, maar ik vind dat er zeer veel spanning zit op de antwoorden die u geeft en de antwoorden die vorige week in de Kamer werden gegeven.
Ten derde – en dan keer ik terug naar de plenaire vergadering van 30 juni 2015 toen we de begrotingscontrole hebben besproken – stel ik vast dat minister-president Bourgeois op een van mijn vragen, die te maken had met die raming van de opcentiemen, antwoordde: “Ik hoor van minister Van Overtveldt dat men aan de allerlaatste verificatie toe is en dat we dus zullen weten wat er van die 750 miljoen euro aan is. Dat komt voor Vlaanderen neer op 396 miljoen euro.” Iets verderop zegt hij zelfs: “Persoonlijk heb ik mijn twijfels bij de berekening op basis van 35.000 aanslagen. Zo’n klein staal biedt onvoldoende zekerheid. We wachten af. We zullen eerstdaags de afrekening krijgen. Ik ga ervan uit dat dit een beter cijfer kan opleveren.” Dat is de dag na 29 juni en dus de dag na het rapport dat de FOD Financiën aan minister Van Overtveldt heeft bezorgd. Ik heb de indruk dat minister-president Bourgeois mogelijk wel al wist wat er op ons afkwam. Ik zeg wel: de indruk. Dus blijft de vraag wanneer u dat rapport van 29 juni hebt gezien. Hebt u het überhaupt gezien? Wanneer hebben uw diensten het gekregen? Het kan toch niet zijn dat u hier, in deze commissie, komt vertellen dat u maar op 8 juli, of eigenlijk ten vroegste op 9 juli, gecorrigeerd kon zien wat er op ons afkwam, als men aan de overkant van de straat al meer dan een week die nota in handen had, met de cijfers die u net hebt genoemd?
Voorzitter, dat zijn de vragen waarmee ik blijf zitten.
Minister Turtelboom heeft het woord.
Ik kan de heren Rzoska en Bertels gewoon verwijzen naar de uitleg die ik heel gedetailleerd heb gegeven, bij de dia over de chronologie van de vergaderingen. Ik heb heel duidelijk gezegd wanneer er een brief is gekomen van minister Van Overtveldt, wanneer er welke vergadering is geweest. Daar staat dat allemaal gedetailleerd in. Ik verwijs dus gewoon naar mijn antwoord daar. Dat was een zeer duidelijk en gedetailleerd antwoord, met alle cijfers en met alle vergaderingen en wanneer ze hebben plaatsgevonden.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, dat laatste vind ik onbetamelijk en flauw. U verwijst nu naar wanneer de vergaderingen hebben plaatsgevonden. Er kunnen, neem ik aan, in deze wereld van communicatiemiddelen ook documenten verspreid worden. De documenten van 29 juni kunnen verspreid worden zonder dat u fysiek aanwezig moet zijn op een vergadering. De vraag blijft of u de nota van 29 juni van de FOD Financiën gezien hebt, ja of neen, en wanneer. U wilt op die vraag niet antwoorden, dat is duidelijk. U wilt het aan dit parlement niet zeggen. Wij laten dit uitdrukkelijk notuleren, dat u daar niet wilt en/of kunt op antwoorden. De indruk, of de schijn, is in ieder geval tegen u, minister.
U hebt het altijd over in alle transparantie cijfers geven. We hebben hier – bewust, neem ik ondertussen aan – een begrotingscontrole laten goedkeuren waarvan we wisten dat de inkomstencijfers niet correct waren. U kunt niet verhelen dat we daarover hebben gediscussieerd, en zelfs al in deze commissie discussies hebben gevoerd. Minister, mijn conclusie is dat u het niet wilt en niet kunt zeggen. Ik geef u een raad mee: minister van Begroting zijn is niet even een bijberoepje. Dat is assertief zijn en op voorhand, proactief daarop reageren. (Minister Annemie Turtelboom glimlacht.)
U kunt daarmee lachen, maar u moet dan maar antwoorden op de vragen die wij hier – correct, denk ik – stellen.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, moet er nog zand zijn? Moet er nog zand zijn? Het parlement heeft het recht om zijn controlerende taak uit te voeren. We hebben een aantal concrete vragen gesteld. Ik geef toe dat u op een aantal concrete vragen hebt geantwoord. Maar er zijn specifiek een aantal vragen die u weigert te beantwoorden. Er werden u specifieke vragen gesteld door mij en door de heer Bertels over de nota van 29 juni 2015. Dat is een sleuteldocument.
Minister, ik zou de zomervakantie toch maar eens gebruiken om eens na te denken over de vraag of u wel nog genoeg weegt in deze Vlaamse Regering. Ik heb de indruk dat er wel degelijk informatie in de Vlaamse Regering aan het rondgaan was zonder dat u op de hoogte was.
Op 29 juni was er een uitgebreide nota van de FOD Financiën aan minister Van Overtveldt. Op 30 juni hebben we in de plenaire vergadering een begrotingscontrole gehad. Daar heeft de minister-president een aantal uitspraken gedaan die ik, op basis van deze nota, in een ietwat andere context zie. U komt in deze commissie vertellen dat u dat op voorhand niet kon inschatten en dat u ten vroegste op 8 juli cijfers hebt gekregen, en dat u op 9 juli hebt gecorrigeerd. Minister, als dat klopt, dan weet ik niet goed wat u nog in deze Vlaamse Regering zit te doen.
De interpellaties zijn afgehandeld.