Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
We hebben de conceptnota over een nieuw decreet voor de georganiseerde sportsector gekregen. Op 30 april hebben we daar al een aantal vragen over gesteld. Toen we vroegen of dat in de vorm zou zijn van een conceptnota, een witboek of een ontwerp van decreet, antwoordde u in alle spontaniteit dat u eens goed zou nadenken over de beste formule. U hebt zich gekweten van een heel snelle gedachtegang en een daadkrachtige beslissingskracht, want een week later hadden we al een conceptnota. Als u dat nu ook in andere dossiers doet, dan zal Vlaanderen heel snel vooruitgaan.
Die conceptnota is er, en er is advies gevraagd aan de Vlaamse Sportfederatie en aan de Vlaamse Sportraad. Intussen heeft ook professor Scheerder een interessant onderzoek gedaan over de organisatie en het management van de sportfederaties. Uit dat onderzoek blijkt dat er nogal wat cultuurverschillen zijn bij de huidige sportfederaties. Zo scoren unisportfederaties minder hoog op doelgroepenbenadering. Er is ook een verschil inzake good governance tussen de verschillende federaties.
Het is duidelijk dat het federatielandschap een zeer divers karakter heeft en dat het dus ook moeilijk is om heldere zwart-witlijnen te trekken.
Minister, hoe moet het nu verder met dat nieuwe decreet voor de georganiseerde sportsector? Dat is toch een belangrijk decreet voor het sportbeleid. Nu de lokale sportsubsidies zijn afgeschaft, is dit het enige decreet waarmee de Vlaamse overheid subsidies kan toekennen voor de organisatie van sport in Vlaanderen.
Welk advies hebben de Vlaamse Sportfederatie en de Vlaamse Sportraad uitgebracht over de conceptnota?
Hebt u intussen het onderzoek van professor Scheerder al kunnen bekijken? In welke mate zult u de resultaten van dit onderzoek betrekken bij het opstellen van het nieuwe Sportfederatiedecreet?
Welke timing hanteert u voor dit nieuwe decreet?
De heer Annouri heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de vraag en wil nog een aantal bijkomende vragen stellen.
Ik denk dat iedereen het erover eens is dat het huidige decreet voor verbetering vatbaar is, het huidige sportlandschap is immers een lappendeken. Ik juich ook toe dat u daar vereenvoudiging en meer eenheid in aanbrengt, minister.
Ik steun u in uw weg naar meer efficiëntie en rationalisering, maar we moeten ook oog hebben voor de verschillen tussen de verschillende federaties die soms fundamenteel zijn en daarom moeilijk met elkaar te verzoenen zijn.
Vorige week zat ik samen met mensen van de Koninklijke Vlaamse Voetbalbond. Zij maken zich ernstig zorgen over de toekomst van het recreatieve voetbal. We kunnen die bezorgdheid ook doortrekken naar de recreatieve sporten in het algemeen. Ik hoop dat iedereen het erover eens is dat het recreatieve sportlandschap van zeer groot belang is. Het is minder gericht op competitie, heeft meer oog voor kansengroepen en lagere lidgelden. Voor veel sporten is dit recreatieve circuit een stuk toegankelijker dan het professionele luik. Ook uit het onderzoek van professor Scheerder waar de heer Van den Heuvel naar verwees, blijken inderdaad grote culturele verschillen tussen de verschillende federaties.
Minister, binnen de recreatieve sector leeft het gevoel dat er niet voldoende overleg is over de nota. Kunt u verduidelijken hoe dat overleg precies is verlopen? Wat waren de fundamentele opmerkingen op de voorliggende conceptnota die de verschillende cellen van de federaties hebben geuit? Ik heb vernomen dat er nogal negatief is gereageerd op een eventuele fusie tussen de recreatieve federaties en de unisportfederaties. Klopt dat?
Ik verneem ook graag het advies van de Vlaamse Sportfederatie en sluit me aan bij de vraag van de heer Van den Heuvel over de timing van het nieuwe decreet. Kunt u bevestigen dat het de bedoeling is dat het nieuwe decreet in 2017 in werking treedt?
Ik ben ook op zoek naar objectieve cijfers, ik zal daar ook nog een schriftelijke vraag over stellen. Het is belangrijk om die te bekijken voor de hervorming plaatsvindt. Om hoeveel mensen gaat het precies binnen de verschillende federaties? Welke initiatieven zijn er momenteel binnen de verschillende federaties? Voor ik mijn schriftelijke vraag stel, wilde ik al eens polsen naar het bestaan en de beschikbaarheid van die cijfers.
Hoe wilt u tot een eengemaakte professionele federatie komen zonder daarbij de eigenheid van heel het recreatieve luik uit het oog te verliezen? De garantie die nu in de nota staat, met name dat er in die ene nieuwe grote voetbalfederatie een aanbod moet zijn van a tot z, ook voor de recreatieve voetballer, stelt niet helemaal gerust. Als die ene grote sportfederatie alles zal bepalen, lidgeld, competitie en omgang met kansengroepen, zal het aanbod dan nog wel voldoende sociaal en recreatief zijn? Dreigt de recreatieve sector dan niet volledig zijn eigenheid en expertise te verliezen? Zullen kansengroepen nog wel kansen krijgen? Bestaat het gevaar niet dat clubs uit de recreatieve sector niet zullen willen toetreden tot die nieuwe professionele federatie?
Overweegt u de mogelijkheid van twee voetbalfederaties, een voor de recreatieve en een voor de professionele sector? Zo’n federatie kan dan alles omvatten in het voetbal zoals zaalvoetbal, minivoetbal enzovoort, maar maakt dan wel een duidelijk onderscheid tussen recreatief en professioneel. Overweegt u twee zulke federaties?
De heer Wynants heeft het woord.
Mijnheer Van den Heuvel, het is niet de gewoonte van de minister om als einzelgänger op te treden. De Vlaamse Sportraad merkt op dat het positief is dat het kabinet investeert in een visieontwikkeling samen met de Vlaamse sportsector. Hij doet het dus niet alleen. Het kabinet en Bloso hebben voorafgaand aan de nota voorzien in inspraakmogelijkheden voor de sector, in concreto door de Vlaamse Sportfederatie als koepelorganisatie tijdig en voldoende te betrekken bij het project van het ontwerp van de conceptnota. Er was dus wel duidelijk een transparante werkwijze bij die onderhandelingen.
Wat de vaststellingen van professor Scheerder betreft, denk ik dat iedereen ervan overtuigd is dat er verschillen bestaan tussen de recreatieve sportfederaties en unisportfederaties. Dat is logisch. Ik wil wel aan de minister vragen dat hij rekening houdt met de aanbevelingen met betrekking tot relevante studie en onderzoek.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ben heel blij met deze vraag. Mijnheer Van den Heuvel, u vindt dat ik te rap ben gegaan. Wel, ik heb een eindspurtje ingezet. We zijn al in 2012 gestart met een bevraging van de sector, in twee rondes plus nog een PwC-bevraging (PricewaterhouseCoopers). We hebben dus eigenlijk drie rondes gehad voordat we met een voorstel zijn gekomen. We hebben de sector er drie jaar lang bij betrokken. Dat is toch wel belangrijk. Ik ben het ermee eens dat ik nu een eindspurtje trek. Dat is ook mijn specialiteit, eindspurtjes. (Gelach)
Op de vraag van collega Caron of ik naar een ontwerp van decreet of naar een conceptnota zou gaan, heb ik geantwoord dat ik het op dat moment nog niet wist. Ik heb daar verder over nagedacht, zoals ik toen ook gezegd heb. Misschien moeten we nog eens opnieuw adviesrondes inlassen. Eigenlijk heb ik alles wat ik toen in mijn antwoord heb gezegd, ondertussen gerealiseerd. Op 8 mei heb ik die conceptnota goedgekeurd gekregen in de Vlaamse Regering. Op 18 mei zijn mijn kabinet en Bloso bij de Vlaamse Sportfederatie (VSF) geweest. Zij hebben de kans gehad om hun standpunt en hun visie toe te lichten. Mijn kabinet heeft dan gevraagd om dat ook op papier te zetten. Die brief hebben we gekregen op woensdag 20 mei.
Ik wil uit die brief van de VSF toch een aantal zaken naar voren brengen. Ten eerste stellen ze dat ze de principes die in de bis-conceptnota staan, ondersteunen. Wat de principes met betrekking tot G-sport betreft, vragen ze verder overleg met de G-sportfederaties, en dat zullen we ook zeker doen.
Verder ziet de VSF het subsidiëren van één Vlaamse unisportfederatie per sporttak, en dat zowel voor wat de internationaal erkende als de recreatieve unisportfederaties betreft, niet als een beginsel maar als een essentiële voorwaarde, te concretiseren binnen het nieuwe decreet. Zij vinden dus dat ik niet straf genoeg ben. Wij noemen het een uitgangspunt, zij zeggen: realiseren! Dat vind ik wel belangrijk.
Ik wil de VSF uiteraard ook verder betrekken bij de uitwerking van het decreet. Zo hebben we op 30 juni al een overleg gehad met het kabinet, Bloso en de VSF. De VSF heeft daar haar aanvullende nota met aandachtspunten bij de verdere uitwerking van de principes uit de conceptnota toegelicht.
Mijnheer Van den Heuvel, ik wil ook het advies van de Sportraad even naar voren brengen. Wij hebben na de goedkeuring door de Vlaamse Regering ook aan hen onmiddellijk gevraagd om een advies uit te brengen. Op de bijeenkomst van de Sportraad op 21 mei werd de conceptnota uitgebreid toegelicht door Bloso en mijn kabinet. De leden van de Sportraad kregen uitgebreid de kans om vragen te stellen. Een delegatie werd ook gevraagd om op de Sportraad hun bevindingen naar voren te brengen. Zij hebben daar hun standpunt en hun advies naar voren gebracht. De algemene teneur op die vergadering leek ons – maar daar kun je je in vergissen – erg positief ten opzichte van de principes die werden opgenomen in de conceptnota.
Die teneur is gelukkig ook doorgetrokken in het positieve advies dat de Sportraad heeft gegeven op 11 juni. De Vlaamse Sportraad is positief over de uitgangspunten die worden geformuleerd, de centrale rol van de sporter, de wijzigingen in subsidiëringsinstrumenten, de impulsen voor kwaliteit en grotere autonomie voor de sportfederaties. Verder is de Vlaamse Sportraad van mening dat de indeling van het sportlandschap in unisportfederaties en de clustering van multisportfederaties een positieve evolutie is. Het biedt een unieke kans, zegt de Sportraad, om tot een vereenvoudigd en transparant federatielandschap te komen. Daarnaast geeft hij in zijn advies ook aan dat er winsten te boeken zijn in de schaalvergroting van de diensten van een sportfederatie.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik zelden zo unaniem gesteund ben door de VSF en de Sportraad voor zoiets fundamenteels als wat nu voorligt.
Collega Annouri, u vroeg of ik genoeg op voorhand gewerkt heb. Drie jaar aan een stuk is daaraan gewerkt. Ik ben ook heel blij dat ik mijn mandaat als minister van Sport kan voortzetten, omdat je op die manier het werk dat je drie jaar hebt gedaan, kunt voortzetten. Je voelt dat die gedragenheid er effectief voor een zeer groot deel is.
Mijn administratie heeft voor het onderzoek van professor Scheerder zelf het cijfermateriaal aangeleverd. Wij hadden dan ook wel zicht op de grote lijnen. Ik ben het ermee eens dat we inzake diversiteit geen zwart-witlijnen kunnen trekken. Wij waren uiteraard aanwezig bij de boekvoorstelling en hebben het daar ook gekregen. Waar de bevindingen en aanbevelingen van het onderzoek Vlaamse Sportfederatie Panel 2.0 een meerwaarde kunnen betekenen, zullen we daar zeker graag nog rekening mee houden.
Wat de timing betreft, collega’s, streef ik ernaar om kort na het zomerreces een voorontwerp naar de ministerraad van de Vlaamse Regering te kunnen brengen. Ik wil daar wel de kanttekening bij maken dat we de kwaliteit van het voorontwerp laten primeren op de timing. Ik heb afgeleerd om te veel timingen voorop te stellen. Ik denk dat ik genoeg ruimte creëer door te zeggen dat het kort na het zomerreces zal zijn.
Mijnheer Annouri, het belangrijkste punt dat u naar voren hebt gebracht, waren de normen en waarden die bepaalde federaties vandaag hebben. Voor elke bestaande federatie zijn er twee mogelijkheden: aansluiting bij de unisportfederatie of aansluiting bij de multisportfederatie. Ik ben blij dat u de KVV aanhaalt. Ik ben zelf jaren bij de KVV aangesloten geweest als coach en trainer. Ik vind het zelf essentieel dat de normen en de waarden gevrijwaard kunnen worden. Ik heb u recent nog, naar aanleiding van uw vraag over de lidgelden, geantwoord dat er federaties zijn als de KVV waar misschien maar één keer training per week of zelfs geen training wordt gegeven, maar waar de lidgelden dan ook een pak lager zijn, waardoor je een andere drempel hebt. Dat zijn dingen die gevrijwaard moeten kunnen worden voor de toekomst.
Meer aandacht voor bijvoorbeeld fair play en voor de scheidsrechters, dat zijn elementen die gevrijwaard moeten kunnen worden, hetzij in de multisportfederatie, hetzij in de unisportfederatie. Voor mij is dat een essentieel onderdeel. De multisport- of de unisportfederaties moeten daar met elkaar over van gedachten wisselen. Voor mij is het essentieel dat die eigen waarden gevrijwaard kunnen worden.
Wil dat nu zeggen dat je geen gemeenschappelijke ‘back office’ kunt hebben, dat je geen efficiëntiewinsten kunt boeken door samen te werken? Dat kun je wel. Je kunt samenwerken zonder je normen en je waarden te verliezen, daar ben ik fundamenteel van overtuigd, hetzij met een multisport-, hetzij met een unisportfederatie. En dat is wat we betrachten. We kunnen daar de kwaliteit mee verbeteren, ook wat betreft het geleverde aanbod. Je kunt hier een win-winsituatie creëren voor iedereen.
Bij de unisport- of multisportfederatie zal er een openheid moeten zijn om daarin te investeren of om er minstens voor open te staan. Ze kunnen dus perfect bij een multisportfederatie aansluiten.
Ik denk dat ik daarmee op de meeste vragen een antwoord heb geboden.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, het is toch wel een belangrijke aanpassing van een belangrijk decreet dat nog omgaat met subsidies voor de sportverenigingen. We moeten dat dus goed voorbereiden. U hebt zelf de voorbereidingen al gesitueerd en gezegd dat er niet over één nacht ijs wordt gegaan.
Voorzitter, we hebben in deze commissie ook al afgesproken om er na het reces nog eens specifiek aandacht voor te hebben. Dat is een goed idee. We moeten dan zowel de Vlaamse Sportraad als de VSF uitnodigen om hun advies te komen toelichten en na te gaan wat het draagvlak binnen die organisaties is. Ook professor Scheerder is dan op zijn plaats om met ons van gedachten te wisselen over het management in de sportfederaties. Het is goed dat we het draagvlak zo breed mogelijk houden. Er zijn officiële werkwijzes om informatie en adviezen in te winnen, maar het is ook goed om dat op een zeer brede manier te doen.
In de studie van professor Scheerder staan een aantal aandachtspunten die we het best meenemen. U hebt het daarnet gehad over de minder-participatie van kansengroepen bij de unisportfederaties. Het is ook goed om te weten dat de commerciële inkomsten voor heel wat sportorganisaties wat onder druk zijn komen te staan in het recente verleden. Voor de toekomst is er wellicht niet onmiddellijk grote beterschap. Daar moeten we ons ook van bewust zijn.
En dan blijft de vraag naar één sportfederatie per sporttak. We vragen om toch eens te onderzoeken of dat de enige juiste weg is.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, u bent er al sinds 2012 mee bezig en u bent er zeer grondig mee bezig. U zegt dat u in de eindsprint zit, maar het zou jammer zijn dat u dan nu zou struikelen en vallen, net voor het einde. Ik wil er samen met u over waken dat we dit tot een goed einde brengen.
Ik sluit me ook aan bij de positieve feedback die u hebt gehad. Ik heb al gezegd dat wij vereenvoudiging en transparant maken, volledig ondersteunen. Dat is ook nodig en het is een stap vooruit.
Ik heb het advies van de Vlaamse Sportraad er nog eens bijgehaald. “Het onderscheid tussen enerzijds competitieve sportbeoefening en topsport anderzijds, moet duidelijk worden gemaakt.” Die opmerking heb ik net ook gemaakt. We moeten er zeker voor zorgen dat het recreatieve luik niet onder druk komt te staan of dat erop wordt ingeboet. Voor u is het van essentieel belang dat het recreatieve een prioriteit blijft. Alleen heb ik niet goed gehoord hoe u ervoor zult zorgen dat de recreatievelingen niet overschaduwd zullen worden. Samenwerking in een backoffice, efficiënter werken is allemaal goed, maar ik zou graag de concrete invulling kennen. U moet dat nu niet zeggen, maar u zei zelf dat u het essentieel vindt.
Zoals collega Van den Heuvel ook al zei, zal dit gesprek na het zomerreces zeker worden voortgezet.
Minister Muyters heeft het woord.
Het is nu nog te vroeg om te zeggen hoe dat zal gebeuren. Ik denk dat wat ik heb gezegd, ook aan diegenen die erover twijfelen, nog eens zekerheid geeft. Ik heb het ook daar gezegd. Ik meen het ook, want ik vind het fundamenteel. We moeten nu nagaan op welke manier het moet worden gerealiseerd. Ik zal dat opnieuw doen in overleg met de sectoren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.