Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Lokalen van erkend jeugdwerk zijn in Vlaanderen in principe als ‘onderwijsinfrastructuur’ vrijgesteld van onroerende voorheffing, en dit op basis van artikel 12, paragraaf 1, en artikel 253, ten eerste, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en de omzendbrief betreffende vrijstelling van onroerende voorheffing voor onroerende goederen bestemd voor onderwijs. Dat waren de afspraken, maar sinds enige tijd krijgen we evenwel klachten van erkende jeugdorganisaties en jeugdhuizen waarbij de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) deze vrijstelling niet aanvaardt.
Nochtans is er een omzendbrief – zoals gezegd – en werden er over de toepassing ervan in 2011 afspraken gemaakt. Zo werd afgesproken dat jeugdwerk dat erkend of gesubsidieerd wordt via het decreet Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleid en hun respectieve afdelingen in principe voldoen aan de voorwaarde inzake het systematische karakter van het onderwijs en aanspraak maken op een vrijstelling van onroerende voorheffing voor hun lokalen. Dat betekent dat ook jeugdhuizen aangesloten bij Formaat, aanspraak maken op een vrijstelling van onroerende voorheffing. Aangezien men ervan uitgaat dat de activiteiten van deze jeugdhuizen uit meer bestaan dan “uit de organisatie van fuiven, optredens, en uitbating van jeugdcafés” en dat zij een belangrijk pedagogisch karakter hebben, vallen ook zij onder dezelfde regels als jeugdbewegingen.
Via een online aanvraagformulier op www.jeugdlokalen.be kunnen bovenstaande organisaties een vrijstelling aanvragen. Dat is een eenmalige aanvraag. Als ze eenmaal een vrijstelling hebben gekregen, geldt de vrijstelling tot zij verhuizen, ophouden te bestaan, of niet meer tot het Vlaams erkend of gesubsidieerd jeugdwerk behoren. Uiteraard heeft de Vlaamse Belastingdienst het recht om meer informatie op te vragen om na te gaan of de betreffende jeugdwerkorganisatie voldoet aan de drie criteria vermeld in de omzendbrief, namelijk: het systematische karakter van het onderwijs, ontbreken van winstbejag en hoofdzakelijke bestemming van onroerende goederen tot didactische doeleinden. Op basis hiervan heeft de belastingdienst het recht om al dan niet een vrijstelling toe te kennen.
Ook lokaal of provinciaal georganiseerd jeugdwerk dat voldoet aan bovenstaande criteria, komt in aanmerking voor een vrijstelling van onroerende voorheffing. Zij kunnen echter geen gebruik maken van het online aanvraagformulier, maar moeten elk jaar een bezwaarschrift indienen nadat ze een aanslagbiljet hebben ontvangen. Daarbij kunnen zij ofwel gebruikmaken van een attest van de provincie of de gemeente waarin bevestigd wordt dat de organisatie voldoet aan bovenstaande criteria, ofwel dienen ze zelf een bezwaarschrift in. Dat waren de afspraken.
Nu zijn er klachten dat de vrijstelling niet meer wordt toegekend. Minister, bent u op de hoogte van dit probleem? Hebt u hierover al contact opgenomen met de jeugdsector, met de Vlaamse Belastingdienst en met de bevoegde minister Turtelboom? Is er dan al een oplossing voor de reeds geweigerde en de nog openstaande dossiers? Bent u met minister Turtelboom bereid om dit probleem op een duurzame manier op te lossen? Wij suggereren de opmaak van een nieuwe omzendbrief, waarbij er een eenduidige interpretatie van de regelgeving wordt vastgelegd, gebaseerd op de principes van het actuele Vlaamse jeugdbeleid.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Ik wil kort even aansluiten bij de vraagstelling van de collega, die correct schetst onder welke voorwaarden jeugdlokalen eigenlijk vrijgesteld kunnen worden van onroerende voorheffing. Dat is een pluspunt voor het Vlaamse jeugdwerk.
In tegenstelling tot mevrouw Christiaens heb ik geen weet van stijgende of bijkomende klachten, maar als er zich inderdaad een probleem voordoet, en zeker als dit te maken heeft met onduidelijkheden in de omzendbrief of de regelgeving, dan ondersteunen wij uiteraard de bekommernis.
Minister, hebt u weet van deze problemen? Wat zijn de oorzaken hiervan? Hebt u zicht op de omvang van het probleem? Welke initiatieven zult u ondernemen?
Ik trek graag de problematiek van de onroerende voorheffing ook even open. In de ‘regulitisbrochure’ van De Ambrassade wordt aangestipt dat de procedure om vrijgesteld te worden van onroerende voorheffing, niet evident is en eenvoudiger kan. Hoe evalueert u deze uitspraken? Denkt u dat er nog mogelijkheden zijn om de procedure te vereenvoudigen? In hoeverre kunnen de aanbevelingen van De Ambrassade daar een aanzet toe zijn?
Ik begrijp dat mijn vraag ietwat breder gaat dan de scope van de initiële vraagstelling. Het is enkel ingegeven vanuit de bekommernis dat zowel De Ambrassade als de website jeugdlokalen.be vandaag aangeven dat de procedure zeker nog vereenvoudigd kan worden.
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik wil me graag aansluiten bij de vraag van mevrouw Christiaens en het belang benadrukken van deze vrijstelling voor het lokaal jeugdwerk in Vlaanderen. U hebt al meerdere malen zelf duidelijk aangegeven het lokale jeugdwerk te willen sparen bij de besparingsronde van deze regering. Als de vrijstelling van onroerende voorheffing voor een aantal jeugdwerkvormen wordt geweigerd, wordt het jeugdwerk echter opnieuw getroffen door een de facto besparing. Het verlies van enkele honderden tot enkele duizenden euro’s per vereniging lijkt misschien niet zo veel, maar voor lokale verenigingen is dit een fiks bedrag. Bovendien zijn de budgettaire inkomsten die door het schrappen van enkele vrijstellingen terugvloeien naar Vlaanderen vrij beperkt.
Volgens de gegevens die ik kreeg ging het tussen 2012 en 2014 om 169 verenigingen. Ruw berekend aan een aanslag van onroerende voorheffing – ik neem even een wiskundige vrijheid – op 500 tot 1000 euro per lokaal, betekent dit een totale belasting ergens tussen 30.000 en 60.000 euro.
Ik vind twee zaken hierin zeer belangrijk. Ten eerste moet er een oplossing komen voor de reeds geweigerde en openstaande dossiers. Ten tweede moet er een eenduidige regelgeving komen zodat dit probleem ook op lange termijn wordt opgelost.
Onze suggestie is dat de Vlaamse Belastingdienst de erkenningen door de afdeling Jeugd volgt in plaats van zelf opnieuw te gaan oordelen over het didactische karakter van de verschillende jeugdvormen. Dat is objectiever en vermijdt dubbel werk. U moet toch toegeven dat het al te gek is dat de minister van Jeugd jeugdhuizen erkent als relevant pedagogisch jeugdwerk – er is zelfs een Vlaamse resolutie –, maar dat de Vlaamse Belastingdienst op haar beurt gaat oordelen over het pedagogische karakter van diezelfde jeugdhuizen op basis van hun activiteitenlijst. Het is namelijk zo dat vooral wat er achter die activiteiten zit de pedagogische relevantie biedt: de organisatie, het aansturen van een team, onderhandelen met overheden en partners, creatieve processen enzovoort.
Hetzelfde geldt trouwens ook voor het lokaal erkend jeugdwerk. Een gemeente is volgens mij beter geplaatst dan een belastingdienst – mevrouw Van Eetvelde, ik wil vanuit de Groenfractie nog eens heel duidelijk aangeven dat we wel degelijk geloven in de autonomie en de sterkte van lokale besturen – om te beoordelen of een initiatief dat zij erkent als jeugdwerk dat ook effectief is. Ik hoop dat u het met me eens bent dat het jeugdwerk dat op Vlaams niveau erkend of gesubsidieerd wordt evenwaardig moet worden behandeld, en dat u dus de pedagogische/didactische waarde ervan erkent, of het nu om jeugdhuizen, speelpleinwerk of jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen of jongeren betreft.
Met de Vlaamse Belastingdienst werd momenteel afgesproken dat jeugdhuizen en speelpleinwerkingen waarvan de vrijstelling is ingetrokken nu een bezwaarschrift kunnen indienen. De beslissing over deze bezwaarschriften zal on hold geplaatst worden tot er een politieke oplossing is. Ik hoop dus dat u er snel werk van maakt.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik wil mevrouw Christiaens bedanken voor haar interessante vraag. Ik haal de Regulitisbrochure er nog eens bij. Ook daar staat het probleem beschreven en ze halen een mogelijke oplossing aan, zijnde dat op termijn De Ambrassade en Mediaraven samen aan een GIS-laag Jeugd werken die jeugdlokalen en jeugdhuizen in kaart brengt, waardoor de vrijstelling fors kan worden vereenvoudigd.
Onlangs las ik in een boekje van de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten (VVJ) dat ze daar ondertussen mee bezig zijn, samen met De Ambrassade, Mediaraven, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de koepels van het jeugdwerk. Wat is de stand van zaken?
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, het dossier van de vrijstelling van onroerende voorheffing voor jeugdhuizen is mij genoegzaam bekend. Ik heb er vroeger als parlementslid ook nog vragen over gesteld. Lokalen van landelijk erkend jeugdwerk zijn in Vlaanderen in principe vrijgesteld van onroerende voorheffing. Zo blijkt uit de bepalingen van de Vlaamse Codex Fiscaliteit in artikel 2.1.6.0.1, 1°: “Op aanvraag van de belastingschuldige wordt een vrijstelling van de onroerende voorheffing verleend voor het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of delen van onroerende goederen gelegen in het Vlaamse Gewest, die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of van andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen.”
Een omzendbrief van 2007 betreffende vrijstelling van onroerende voorheffing voor onroerende goederen bestemd voor het onderwijs geeft uitgebreid toelichting bij deze vrijstelling van de onroerende voorheffing. Grosso modo zijn er drie voorwaarden om deze vrijstelling te kunnen verlenen: het ontbreken van winstbejag, systematisch onderwijs volgens de verhouding leerling-leermeester en hoofdzakelijke bestemming tot didactische doeleinden, zij het rechtstreeks, zij het onrechtstreeks. De omzendbrief stelt dat landelijk jeugdwerk in principe aan de voorwaarde inzake het systematische karakter van het onderwijs voldoet.
De Vlaamse Belastingdienst kan voor de plaatselijke afdelingen wel bijkomende bewijsstukken vragen. De landelijke erkenning geldt dus als een indicatie voor de plaatselijke afdelingen. De Vlaamse Belastingdienst oordeelt volgens het principe zoals verwoord in de omzendbrief dat jeugdhuizen, wiens activiteiten bestaan uit de organisatie van fuiven, optredens en uitbating van jeugdcafés veel sterker dan jeugdbewegingen gericht zijn op het aanbieden van amusement. VLABEL oordeelt daardoor dat het vormende aspect minder aanwezig zou zijn, waardoor de jeugdhuizen geen vrijstelling kunnen verkrijgen, ondanks de jeugdmethodiek die jeugdhuizen toepassen. Het probleem stelt zich nu dat de Vlaamse Belastingdienst een procedure doorloopt op basis van een decreet waardoor elke vereniging telkens een bezwaar moet indienen om aan te tonen toch vormend werk te doen.
Het is echter de betrachting om werk te maken van een algemene vrijstelling voor verenigingen die erkend zijn als jeugdwerk. Ik heb hierover zelf op 19 mei jongstleden overleg gehad met de Vlaamse Jeugdraad. Mijn kabinet werkt samen met De Ambrassade, Formaat, de Vlaamse Belastingdienst en het kabinet van minister Turtelboom aan een oplossing. Daarvoor hebben reeds verschillende overlegmomenten plaatsgevonden, onder meer op 17 december 2014 en 11 mei 2015.
Het is de betrachting om te voorkomen dat de Vlaamse Belastingdienst zich moet blijven buigen over feitenkwesties, zoals het educatief karakter van een jeugdwerkinitiatief. Daarom wordt er nu gezocht naar een duidelijk, objectief en tastbaar criteriumgegeven. Een erkenning zou een oplossing kunnen bieden. Het overleg daarover wordt voortgezet.
Momenteel kijkt ook het kabinet van minister Turtelboom of deze en andere regelingen tot vrijstelling van de onroerende voorheffing kunnen worden gestroomlijnd en vereenvoudigd.
Wat moet er nu gebeuren? Er moet verder worden uitgeklaard in welke mate de inventarisatie van de lokalen kan gebeuren met accurate gegevens, zonder te veel regulitis. Een probleem dat zich bijvoorbeeld stelt, is dat een jeugdhuis zich op een gedeeld perceel kan bevinden, bijvoorbeeld op gemeentelijke of parochiale grond, al dan niet samen met andere lokalen die geen vrijstelling zouden kunnen krijgen.
Hierdoor stelt zich het probleem dat het niet altijd evident is te berekenen voor welk deel van het gebouw er vrijstelling op de onroerende voorheffing kan worden toegekend. Een oplossing daarvoor zou kunnen liggen in de nieuwe GIS-databank (Geografisch Informatiesysteem Vlaanderen) van alle jeugdwerkinfrastructuur in Vlaanderen, die De Ambrassade momenteel ontwikkelt. We gaan nog na, in samenspraak met de Vlaamse Belastingdienst, in welke mate die tool bruikbaar kan zijn voor de vrijstellingsregeling.
Samengevat: we gaan vooruit, we gaan in de goede richting. We zijn er nog niet helemaal. Ik wil mij ervoor inspannen dat de oplossingen niet al te veraf meer zouden liggen.
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben natuurlijk tevreden te horen dat u er al mee bezig bent, dat u aan een oplossing werkt. U zegt dat het niet al te lang meer zal duren. Het is misschien niet heel gemakkelijk, maar er wordt toch een concretere timing verwacht.
Wat gebeurt er met de dossiers die nu on hold zijn gezet? Er is veel onzekerheid en er is nood aan duidelijkheid op zo kort mogelijke termijn. Ik denk dat het inderdaad zeer goed is dat er zou worden gewerkt aan een erkenning.
U verwijst naar de jeugdhuizen als amusementsfactor. Enerzijds subsidiëren we de jeugdhuizen voor jeugdcultuur en anderzijds volgt er dan toch nog een beoordeling. In de vroegere afspraken – ik heb ze ook duidelijk geciteerd in mijn vraag om uitleg – werd toch duidelijk gesteld dat men ervan uitgaat dat activiteiten van een jeugdhuis uit meer bestaan dan enkel de amusementswaarde van de organisatie van fuiven, optredens en uitbating van jeugdcafés en dat ze wel degelijk een belangrijk pedagogisch karakter hebben en daarom onder dezelfde criteria en regels vallen als de jeugdbeweging. Ik denk dat zo’n erkenning aan veel tegemoet zou kunnen komen en dat de jeugdwerking nood heeft aan dat soort duidelijkheid.
Ik hoop op een concretere timing en op een oplossing op korte termijn voor de lopende dossiers.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het goed dat u zelf aangeeft dat u nu volop in overleg bent met de sector en zo snel mogelijk wilt landen met een oplossing. U erkent dus ook dat er een probleem is. Dat vond ik ook heel goed. Om in culinaire termen te blijven: ik ben voldaan.
Ik heb nog twee extra opmerkingen. Zoals mevrouw Christiaens net heeft aangehaald, is er een paradox tussen enerzijds de amusementswaarde, dat de focus namelijk te veel op amusement ligt, en anderzijds het pedagogische aspect dat daarachter ligt, namelijk het creativiteitsproces, het in overleg gaan met overheden, het aansturen van een team, het leren geven van leiding. Daarin moeten we nu zo snel mogelijk klaarheid brengen.
Verder vraag ik mij af of u in de onderhandelingen die u nu voert zicht hebt op de manier waarop er zal worden omgesprongen met de dossiers die on hold staan.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben benieuwd naar wanneer het landt en wat de oplossing juist wordt. Ik heb inderdaad ook het gevoel dat het de goede richting uitgaat.
In uw antwoord hebt u het kort gehad over de GIS-laag jeugdruimte. Hoe loopt dat nu? Kunt u daarover wat meer zeggen? Of hebt u liever dat ik daarover een schriftelijke vraag stel? Dan duurt het natuurlijk wat langer voordat ik een antwoord krijg.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik vrees dat de dossiers die on hold zijn de exclusieve bevoegdheid van de minister van Financiën zijn en dat zij daarover kan beslissen, uiteraard rekening houdend met de geldende regelgeving. Ik wil daarover wel met haar in contact treden om enige clementie aan de dag te leggen, maar de dossiers behoren dus jammer genoeg niet tot mijn bevoegdheid.
Wat de oplossing betreft, kan ik u nu inderdaad niets vertellen over de timing. Dat houdt ook verband met de vragen van andere collega’s. Ik kan u dus niet zeggen wanneer de GIS-databank van de jeugdinfrastructuur klaar zou zijn. Ik wil u niet uitnodigen, maar tegelijk wel positief aansporen tot een schriftelijke vraag, omdat we daarin dan misschien wel een bredere context kunnen geven van wat we aan het doen zijn en waarom en wanneer het klaar is.
Ik denk dat de contacten met de Vlaamse Belastingdienst al dermate gevorderd zijn dat zij de erkenning vanuit jeugd zouden aanvaarden of willen aanvaarden als een objectief criterium. Onder die erkenning ligt dan eventueel nog het ruimtelijk gegeven – onroerende voorheffing is nu eenmaal een kwestie van vierkante meters – waarvoor die GIS-databank dan weer nodig is. Ik kan u op dit ogenblik helaas niet vertellen wanneer die klaar zal zijn. Uiteraard niet binnen twee jaar, dat is zeker niet de bedoeling.
Dus: jaag mij constructief op zoals u gewoon bent te doen. Het zal mij helpen om snel de oplossing te kunnen realiseren.
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, ik dank u. Ik hoop dat u uw collega-minister Turtelboom daarover zult aanspreken. Ik weet niet in welke mate u haar dwingend kunt aanspreken, maar ik zou toch proberen om die richting uit te gaan om haar te bewerken in verband met die bezwaarschriften die nu on hold zijn gezet. Het is toch een beetje de wereld op zijn kop dat er ineens een ander principe wordt gehanteerd dan voordien het geval was.
Fijn dat u werk maakt van die erkenning. Hoe sneller hoe dat kunt realiseren, hoe sneller we een duidelijke regelgeving zullen hebben rond de btw-problematiek. U kunt dat dus misschien ook gelijktijdig opnemen met minister Turtelboom.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik wilde u nog om uw persoonlijke insteek vragen. Hoe kijkt u hier zelf naar? De Vlaamse Belastingdienst geeft zelf aan dat er een kloof is tussen amusement en pedagogische initiatieven. Wat is uw visie hierop? De amusementswaarde van door jeugdhuizen georganiseerde fuiven is immers evident.
Mijnheer Annouri, in deze kapel moeten we elkaar niet van ons gelijk overtuigen. Ik volg uiteraard de lezing van de vorige sprekers. Het jeugdwerk in de brede zin en de jeugdhuizensector in de particuliere zin omvatten wel degelijk een pedagogisch element dat voldoende sterk is om onder die erkenning te vallen. Ik ging ervan uit dat dit uit de impliciete lezing van mijn antwoord voldoende naar voren zou komen. Indien u me om mijn obediëntie vraagt, wil ik dit nog wel eens expliciteren.
Mevrouw Christiaens, de Vlaamse Regering zal het juiste evenwicht moeten vinden tussen de dwingende argumenten en de teambuilding die nog op het programma staat.
Dit is de enige sector waarin ontspanning een pedagogische waarde kan hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.