Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Minister, vorige week hebben we het decreet goedgekeurd dat onder andere het decreet Lokaal Cultuur- en Jeugdbeleid wijzigt.
Wij gaan de debatten hierover uiteraard niet heropenen: de beslissing is genomen. Maar na die beslissing blijven er toch wel wat vragen over die beantwoord kunnen worden, waarna we met de nieuwe realiteit aan de slag moeten. Deze vragen leven onder andere bij de lokale jeugd- en cultuurschepenen. Zij vragen zich af hoe het, nu de beslissing genomen is, verder moet vanaf 1 januari 2016. Normaal gezien kunnen zij met heel veel vragen terecht op de website van het agentschap. Daar staat zeer veel en goede informatie. Maar over deze wijziging is op dit moment nog niets te vinden.
Andere vragen die ook leven gaan over hoe, na de beslissing, de participatie van het middenveld gegarandeerd zal blijven of hoe de Vlaamse overheid zal blijven inzetten op kwaliteitsbewaking of hoe de Vlaamse en lokale overheden samen kunnen werken aan gedeelde beleidsprioriteiten.
Minister, hoe en wanneer zullen de lokale cultuur- en jeugdschepenen geïnformeerd worden over de nieuwe spelregels voor het lokale cultuur- en jeugdbeleid die vanaf 1 januari 2016 zullen gelden?
Aangezien we wel wisten wat er op ons af ging komen, hebben we tijdens de bespreking van de beleidsnota’s Cultuur en Jeugd aan u de suggestie gedaan om de ambtenaren die tot nu instonden voor het controleren van het beleid, een veeleer coachende opdracht te geven. We hebben toen voorgesteld om een kenniscentrum binnen de administratie op te richten omdat dit een belangrijke hulp kan zijn voor de lokale verantwoordelijken voor cultuur- en jeugdbeleid. Zij hebben immers vaak behoefte aan argumenten en dossieropbouw. Hebt u dit voorstel ondertussen verder kunnen onderzoeken en welke conclusie hebt u hier eventueel uit kunnen trekken?
We zijn in ieder geval tevreden over de engagementen die u al eerder uitsprak om het lokaal cultuur- en jeugdbeleid te monitoren, maar we blijven aandringen op iets meer ambitie, en we denken dan aan het ontwikkelen van een Vlaams ondersteunings- en stimuleringsbeleid voor het lokale beleid. De ontwikkeling van een kwaliteitslabel voor de meest cultuurvriendelijke gemeente van Vlaanderen zou een idee kunnen zijn, gespiegeld aan de meest kind- en jeugdvriendelijke gemeente zoals we dat nu kennen. Minister, wat is uw mening over dit idee?
In de debatten die we hebben gevoerd, komt de intergemeentelijke samenwerking vaak naar voren als een van de te onderzoeken oplossingen. In het nieuwe of resterende decreet Lokaal Cultuurbeleid blijft die mogelijkheid uiteraard behouden. Bent u bereid om dit instrument uit te breiden om meer initiatieven tot intergemeentelijke samenwerking mogelijk te maken? In dat verband is het belangrijk om aandacht te hebben voor de aan de gang zijnde regioscreening. Bent u hierbij betrokken en wat zouden de gevolgen kunnen zijn voor het regionale of bovenlokale cultuur- en jeugdbeleid?
De verslagen van de paritaire commissie decentralisatie zijn vrijgegeven. De werkgroep Vrije Tijd daarin heeft een aantal aanbevelingen geformuleerd. Wij hebben daarvan kennis kunnen nemen. Hebt u die aanbevelingen al kunnen bekijken? Die sluiten heel hard aan bij wat we in deze commissie al hebben gezegd. Hoe denkt u hiermee verder aan de slag te gaan?
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit mij zeer graag aan bij deze zeer juiste en terechte vragen van mevrouw Bastiaens. Minister, u weet dat wij heel wat vragen hadden bij het decreet. Er is altijd gezegd dat we zouden toezien op participatie en monitoring. Hoe zal die monitoring eruitzien? Is er een concrete timing? Gaan we eerst een jaar afwachten, om het dan te bekijken? Met wie gaat u die monitoring doen? Betekent dat dat u enkel de lokale besturen daarbij gaat betrekken, of ook al die organisaties? We hebben dikwijls bezorgde middenveldorganisaties gehoord. Gaat u hen ook betrekken bij die monitoring?
De heer Meremans heeft het woord.
We hebben inderdaad nog maar net het decreet goedgekeurd. Dat was terecht. Wij staan daar ook achter. Nu moeten die nieuwe regels bekend worden bij de lokale besturen en de lokale beleidsmakers. Dat is voor een deel al gebeurd door andere organisaties. De rol van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk, en zijn website, is belangrijk voor de communicatie naar de besturen. Er is meer dan ooit ondersteuning en coaching nodig van de Vlaamse overheid ten aanzien van de besturen.
Ondersteuning is iets anders dan het opleggen van verplichtingen. We kennen de filosofie daarachter. Minister, kunt u inzicht bieden in hoe u die ondersteunende rol ziet? Welke initiatieven zult u nemen?
Minister, we hebben onze mandatarissen gebrieft. Ik neem aan dat andere partijen dat ook doen, maar het zou goed zijn dat u dat ook doet.
Het label van meest cultuurvriendelijke gemeente dan. Vroeg had je de prijs cultuurgemeente of -stad van Vlaanderen. Ex-collega Yüksel heeft voorgesteld om dat af te schaffen. Die prijs is dan ook afgeschaft bij de wijziging van het Participatiedecreet tijdens de vorige legislatuur. Nu is het me niet helemaal duidelijk. Gaan we net zoals voor kindvriendelijke steden en gemeenten voor een label kiezen, of gaan we een prijs geven voor meest cultuurvriendelijke stad of gemeente? Daar zijn voordelen en nadelen aan verbonden. We moeten opletten dat we geen inflatie krijgen van prijzen. Een stad of gemeente die al veel accommodatie en infrastructuur heeft, komt misschien meer in aanmerking dan een stad of gemeente die een achterstand moet inhalen. Het mag geen versnipperd verhaal worden.
Nu moeten we nog meer dan vroeger inzetten op de intergemeentelijke samenwerking. Ik geloof daar sterk in. Lokale beleidsmakers doen dat ook steeds meer. Door budgettaire beslommeringen zien ze dat ze samen regionaal meer aankunnen. Dat is heel zinvol. Je moet bottom-up werken. Ik geloof in het organisch groeien en dat vraagt tijd. Dit opleggen gaat in tegen de filosofie van het decreet, en we bereiken daar ook niet veel mee.
We moeten de link leggen met de regioscreening. Daar zou je ver in kunnen gaan. Er zijn organisaties die werken aan bibliotheekbeleid, er zijn er die werken aan cultuur- en gemeenschapscentra, of aan erfgoed met de erfgoedcellen. Het mag allemaal een geheel worden. Het zou dan fijn zijn dat telkens dezelfde personen kunnen samenwerken. Dat zou voor een bepaalde regio vooruitgaan.
Als mevrouw Bastiaens zegt dat we dat decretaal uitbreiden, dan betekent dit dat er stimuli moeten komen. Zal dat financieel zijn? Waar halen we dat geld dan? Moeten we de steden en gemeenten niet meer wijzen op de financiële voordelen van samenwerking?
Minister, dan de commissie decentralisatie. We hebben kennis genomen van de bevindingen van de paritaire commissie, meer specifiek van de werkgroep vrije tijd. Er zijn enkele voorstellen. Hoe gaat u daarmee aan de slag?
In de plenaire vergadering en in de commissie Binnenlandse Zaken heb ik voorstellen gedaan over flankerende activiteiten voor de hervorming van de decreten. Minister, ik wil u oproepen om in de komende maanden een brede denkoefening te doen, eventueel samen met de VVSG, steunpunten, belangenbehartigers en deze commissie om een aantal activiteiten op te zetten van flankerende, niet-controlerende orde, om het lokale jeugd- en cultuurbeleid blijvend te stimuleren. In mijn voorstel had ik het over de monitoring. De commissie decentralisering heeft inderdaad een vrij uitgewerkt schema van monitoring voorgesteld, en ook een koppeling van die monitor met de stadsmonitor, dus met publicaties van de Vlaamse overheid, zodat het een instrument wordt voor lokale besturen voor de ontwikkeling van een betere bovenlokale samenwerking.
Mevrouw Bastiaens deed een suggestie voor bovenlokale samenwerking zoals die nu bestaat voor cultuurcommunicatie. Misschien moeten we eens nadenken over het verbreden van het werkterrein. Het is een fantastische hefboom omdat het vrij goed overeenkomt met de schaal van de verzorgingsgebieden, van de cultuurhuizen. Het zou een verbrede taakstelling kunnen zijn en tegemoet kunnen komen aan wat de heer Meremans suggereert. Dat is een goed idee. Welke bovenlokale samenwerking kunnen we maken voor jeugd en cultuur, maar ook voor sport?
Is er nood aan een kader voor een impulsbeleid voor een aantal zeer gerichte activiteiten? Moeten we niet nadenken over een inhoudelijk kader voor het lokale jeugd- en cultuurbeleid, niet als een decreet, maar als een visie, als uitgangspunten en kapstokken om lokale besturen te helpen hun zelfevaluatie te doen, samen met steunpunten en het middenveld? Moeten we niet nadenken over het loslaten van stringente regels voor lokale participatie en inspraak, en dat veel opener maken zodat er meer diverse vormen van burgerparticipatie op het lokale niveau mogelijk zijn? Dat is veel breder dan het decreet waarmee de minister op het Vlaamse niveau zelf experimenteert.
Mevrouw Bastiaens, ik vind dat u zinvolle voorstellen doet. Maar over het idee van coaching en de competentieontwikkeling rond die coaching bestaat er toch een misverstand. U stelt voor om daar bij de administratie een soort van ondersteuningscel voor op te richten. Dat is niet slecht, maar we hebben ook de recente fusie tussen Lokaal Cultuur en Steunpunt (LOCUS) en Bibnet en we hebben De Ambrassade. De vraag is of niet net daar die vorming en profielwijziging van de medewerkers moet worden georganiseerd. Ik geef de voorkeur aan iets buiten de overheid. Misschien is er meer competentie over dat aspect bij een steunpunt dan bij onze administratie.
Uw voorstel over een cultuurvriendelijke gemeente kan een onderdeel zijn van het pakket flankerende activiteiten die door de Vlaamse overheid worden opgezet.
Mijn grootste zorg is dat er een bredere denkoefening moet gebeuren over een set van flankerende maatregelen en niet van los zand. Het decreet is goedgekeurd en we gaan ervan uit de lokale besturen hun ding zullen doen. Vraag is met welke activiteiten we dit kunnen versterken en ondersteunen zonder dat het drukkend wordt. Het zou goed zijn dat we die de komende maanden eens oplijsten en dat u, minister, die ook eens bekijkt, samen met het middenveld van de Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk (FOV) tot de Ambrassade.
De erfgoedcellen zijn lokaal beleid, maar tegelijk intergemeentelijk beleid en erfgoedbeleid. Dat is een extra complicatie.
Ik wil het debat en de denkoefening wat breder maken. Ik denk dat vele actoren in het veld dat ook zouden waarderen.
Minister Gatz heeft het woord.
Het ontwerp van decreet tot wijziging van diverse decreten houdende de subsidiëring van de lokale besturen en tot wijziging van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds werd op 30 juni aangenomen door het Vlaams Parlement. Het decreet heeft op diverse materies betrekking, ruimer dan cultuur en jeugd. De minister van Binnenlands Bestuur, mevrouw Homans, zal in de loop van volgende week een omzendbrief versturen naar de lokale besturen over de aanpassing van de meerjarenplanning 2014-2019 en de budgetten 2016. In deze omzendbrief komt de inkanteling van de sectorale subsidies in het Gemeentefonds ook aan bod.
De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) heeft als belangenbehartiger van de lokale besturen de afgelopen maanden regelmatig gecommuniceerd over deze wijziging. Meerdere keren kwam het thema aan bod in hun digitale nieuwsbrieven en het tijdschrift Lokaal. Ook tijdens de voorziene vormingsmomenten van de VVSG werd het dossier besproken.
Wat de sectorale communicatie betreft, nam in het voorjaar 2015 de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten (VVJ) het initiatief om de schepenen te informeren over de aangekondigde wijzigingen. Deze vormings- en uitwisselingsmomenten werden georganiseerd door de VVJ in samenwerking met de VVSG, vier provinciale jeugddiensten en de afdeling Jeugd van het Vlaams Ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM).
In elke Vlaamse provincie werden schepenen samengebracht op een regionaal inspiratiemoment. Ook een van mijn persoonlijke raadgevers was op elk van deze infomomenten aanwezig. Verder zal ik mijn administratie vragen om in het najaar in een aparte communicatie met de nodige informatie aan de cultuur- en jeugddiensten van de gemeenten te voorzien.
Na het wegvallen van heel wat van de klassieke sturingsinstrumenten van de Vlaamse overheid – minder sectorale financiering, minder detailregelgeving, minder toezicht – zal de Vlaamse cultuur- en jeugdadministratie haar rol inderdaad herdefiniëren: van een subsidiërende en controlerende administratie naar een coachende administratie. Al gedurende vele jaren zet de administratie in op een goed uitgebouwd ondersteuningsbeleid voor lokale besturen, in samenwerking met verschillende relevante partners. Meer dan ooit ben ik ervan overtuigd dat hier verder werk van gemaakt moet worden. Ik wil blijvend inzetten op kennisdeling en verspreiding van onderzoeksresultaten en good practices via publicaties en studiemomenten.
Binnen het vernieuwde departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media werd ervoor gekozen een stafdienst kennis- en informatiemanagement op te richten. Deze stafdienst zal een belangrijke rol spelen bij de coördinatie van de monitoring van het lokale vrijetijdsbeleid. Die monitoring gaat in twee richtingen. De lokale besturen vragen om makkelijk toegang te kunnen hebben tot de vele beschikbare informatie op Vlaams niveau en die op maat te kunnen inzetten voor hun lokaal beleid. Tegelijkertijd vragen de Vlaamse overheid en de jeugd- en cultuursector een duidelijk zicht op de sectorale evoluties in het lokale veld. Een evenwicht is nodig tussen informatiebehoefte en het respect voor de autonome beleidsruimte. Tevens moet erover gewaakt worden dat niet wordt geëvolueerd van voorbijgaande plan- en rapporteringslast naar een nieuwe monitoringslast. Dit thema maakte dan ook het belangrijkste onderwerp van gesprek uit op de werkgroep Vrije Tijd van de paritaire commissie ‘decentralisatie’.
Daar werden de voorbije weken en maanden een aantal afspraken gemaakt. Ten eerste wordt een initiatief genomen om de bestaande informatiestromen en interacties tussen de Vlaamse en de lokale overheid te stroomlijnen en te optimaliseren om zo te komen tot een uitgebalanceerde dataset, met respect voor het principe van maximale gegevensdeling tussen administraties (MAGDA) en met de ambitie een win-winsituatie te realiseren in de dataverzameling, informatiedeling en publieksontsluiting.
Ten tweede engageert de Vlaamse overheid zich om haar registratie- en monitoringbeleid over lokale overheden in de sectoren cultuur – Bios3 voor de bibliotheeksector en CCinCijfers voor cultuurcentra – jeugd en sport verder uit te bouwen en bij te sturen in voortdurend overleg met de lokale overheid.
De doelstelling is het beleid, zowel op lokaal als op Vlaams niveau, te voeden met relevante gegevens over de vrijetijdsbeleving en -besteding in de Vlaamse Gemeenschap. Er zullen ook over de beleidsdomeinen heen synergieën worden gezocht. Daarbij zullen de werkzaamheden binnen het beleidsdomein Vrije Tijd als ‘good practice’ worden ingeschoven in een ruimer verhaal van nieuwe centraal-lokale relaties.
Wij lopen vanuit mijn bevoegdheidsdomein voorop in die lokale monitoring. Hopelijk kunnen wij het goede voorbeeld geven voor anderen. Ik wil ook benadrukken dat het referentiepunt van het kwalitatieve element van een stadsmonitor daarin voor mij het uitgangspunt is.
Op basis van de algemene bevindingen was de werkgroep het eens over het volgende toekomstperspectief voor monitoring. De Vlaamse overheid vertrekt bij haar monitoring vanuit de lokale informatiebehoefte. Zo kan Vlaanderen mee het lokale beleid ondersteunen en versterken. Drie principes staan centraal. Ten eerste: we stemmen de verschillende stromen van dataverzameling op elkaar af, zowel inhoudelijk als in de tijd. Ten tweede: we ontsluiten de data op een centraal platform, minstens voor de cluster vrije tijd – cultuur, jeugd en sport – maar het liefst ook verder afgestemd met andere sectoren. En ten derde: de opgevraagde data worden verrijkt met eigen data of data uit andere sectoren. Dat toekomstperspectief werd bevestigd door de paritaire commissie decentralisatie op 13 mei 2015, waar de bevindingen uit de verschillende thematische werkgroepen werden besproken.
Als ander ondersteuningsinstrument verwijst u, naar analogie van de jeugdgemeente en het label kindvriendelijke steden en gemeenten, naar ‘De Cultuurgemeente van Vlaanderen’. Dat was opgenomen in het Participatiedecreet, maar is, na een grondige evaluatie tijdens de vorige legislatuur, opgeheven omdat de maatregel te weinig transversaal was en geen focus had op kansengroepen. Ik zie op dit ogenblik dan ook geen noodzaak om het initiatief opnieuw in het leven te roepen. Ik zal wel nog steeds een prijs voor lokaal cultuurbeleid uitreiken. Die prijs kan, zo hoop ik toch, eveneens een hefboom zijn voor lokale besturen.
Er loopt momenteel een traject rond cultuurspreiding, uitgaande van de discrepantie die ontstaan is door het overhevelen van de middelen naar het Gemeentefonds en het tegelijk verder willen inzetten op de kunsten en spreiding. In een aantal bijeenkomsten tussen mijn kabinet, samen met mijn administratie en uiteraard vele stakeholders uit het brede culturele veld, wordt momenteel onderzocht welke impact we verwachten door de hertekening van het lokale cultuurbeleid, waardoor het zwaartepunt volledig bij de gemeente zelf wordt gelegd. Wanneer wordt het belangrijk om cultuurspreiding toch ruimer te bekijken dan de lokale context? En op welke schaal situeren we dat dan?
Ook in de bibliotheeksector dienen zich interessante gemeenteoverschrijdende initiatieven aan, gaande van gezamenlijke aankopen tot de realisatie van regiobibs. Het is de bedoeling om ook met de bibliotheeksector een gelijkaardig kort traject te lopen, waarbij de belangrijkste uitdagingen en mogelijke knelpunten die betrekking hebben op intergemeentelijke of regiogerelateerde inspanningen en expertise van de bibliotheeksector in kaart worden gebracht. Op basis van de resultaten uit dat traject zal de intergemeentelijke samenwerking, die inderdaad een belangrijke uitdaging wordt voor de toekomst en die nu in het decreet Lokaal Cultuurbeleid is ingeschreven, geëvalueerd en eventueel uitgebreid worden.
Wat betreft de regioscreening: dat is een materie die door mijn collega-minister van Binnenlands Bestuur, mevrouw Homans, wordt geregisseerd. Het is momenteel te vroeg om de gevolgen voor het lokale en bovenlokale cultuur- en jeugdbeleid te kennen.
Collega’s, ik hoop te hebben aangegeven dat de monitoring voor mij geen doekje voor het bloeden is. Ik heb ook aangegeven dat, ondanks de rechtstreekse aansturing die door de overheveling van sectordecreten in het Gemeentefonds vermindert, wij toch gaan onderzoeken hoe we – zoals de heer Caron het noemde – flankerende maatregelen kunnen inzetten. Dat is een kwestie die te bespreken is in het najaar. We hebben al vrij veel weg afgelegd. We hebben dit zeker niet koud laten worden, maar proactief aangepakt. Ik ben graag bereid om daar met de commissie, volgens uw desiderata, dieper op in te gaan met concretere elementen dan ik nu in mijn kaderantwoord heb proberen aan te reiken.
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. U hebt nu wel onze nieuwsgierigheid geprikkeld door te zeggen dat u verder kijkt en dat u in het najaar met meer concrete elementen komt. Ik ben ieder geval blij dat u het niet laat zoals het nu is en dat u er samen mee aan de slag wilt gaat. Er zijn door mezelf en door de collega’s een aantal elementen aangereikt. Het is absoluut noodzakelijk en de moeite waard om er samen over na te denken, niet alleen hier, maar uiteraard ook met de bredere sector en met de verschillende actoren, om te zien hoe we dat verder vorm kunnen geven.
U hebt even het element van de regiobibs aangehaald. Collega Fournier heeft u daar recent een schriftelijke vraag over gesteld. Met wat nu gebeurd is, zijn de middelen voor bibs die samenwerkten, allemaal toegekend aan het lokale bestuur dat de hoofdbib had, zonder dat daar verdere afspraken rond gemaakt zijn. Dat zijn van die kleine dingen die wel een grote impact kunnen hebben. Het is belangrijk om daar kort op de bal te spelen. Daarom ben ik blij te horen dat er volgende week een omzendbrief vertrekt en dat u in het najaar verder zult communiceren. Dat is heel essentieel. Dit is zo’n klein voorbeeldje vanuit het veld dat ik aanhaal, maar zo zullen er ongetwijfeld nog wel zijn. We moeten daar heel goed de vinger aan de pols houden.
Communicatie is inderdaad zeer belangrijk. En die moet ook in twee richtingen gaan. Wat de monitoring betreft, hebt u heel duidelijk aangegeven dat die, zonder te zwaar te gaan wegen, in twee richtingen moet gaan. Die communicatie kan dan het best ook in twee richtingen georganiseerd worden.
U zei dat u niet heel veel voelt voor ons idee rond cultuurvriendelijke gemeenten. Ik vind dat wat jammer. Ik vraag u om dat idee niet onmiddellijk van tafel te vegen. Ooit bestond het, in het kader van het Participatiedecreet. Maar toen haalden we niet de vooropgestelde resultaten. Op dit ogenblik is de situatie anders. Ik denk bijvoorbeeld ook aan de ervaring met labels als ‘fietsvriendelijke gemeente’ en dergelijke: men zou er de bedenkingen van de heer Meremans mee kunnen ondervangen. Het gaat erom de dialoog aan te gaan en good practices tussen gemeenten uit te wisselen. Ik vraag u dus om dat idee in het achterhoofd te houden. We zien wel wat er later van komt. U geeft aan dat u op een aantal ideeën aan het broeden bent. Wel, wij zullen dat van onze kant ook doen. In het najaar zetten we daarover het gesprek dan ongetwijfeld verder.
Voorzitter, minister, collega’s, ik dank u voor het antwoord. Ik zeg niet dat ik op mijn honger blijf zitten, zo midden in de ramadan. U hebt hier een hele boterham op tafel gelegd. Toch heb ik nog enkele vragen, en ook een bedenking. Wat de monitoring betreft, stelde ik u de vraag of het middenveld daarbij wordt betrokken. De gemeenten zijn de gesprekspartners, maar het middenveld kan een rol spelen. Voorts vraag ik me af wat er met de monitoring gebeurt. Er worden veel data verzameld. Hoe zal de evaluatie en de controle gebeuren? Mevrouw Bastiaens gaf het voorbeeld van de samenwerking tussen bibliotheken. Op een of andere manier moet u kunnen ingrijpen. Hoe zult u dat aanpakken?
Ik ben niet echt te vinden voor het voorstel van mevrouw Bastiaens om ‘cultuurvriendelijke gemeenten’ als dusdanig te erkennen. Er zijn al fietsvriendelijke gemeenten, kindvriendelijke gemeenten, duurzame gemeenten … Het leidt tot containerbegrippen die uiteindelijk niets meer te betekenen hebben. Het belangrijkste lijkt me dat de nieuwe wetgeving ervoor zorgt dat gemeenten blijvend investeren in het cultuurbeleid. Op dit ogenblik is er geen hefboom voorhanden om bij te sturen wanneer een gemeente minder in cultuur gaat investeren. Het zou nuttig zijn om eens na te denken hoe daaraan kan worden geremedieerd, met een stok achter de deur waarmee men vriendelijk of iets minder vriendelijk gemeenten kan aanmanen om meer te doen.
Ik dank u voor het antwoord. In wat u zei, zit al heel wat lekkers. Maar dat moet nog worden opgegeten. In het najaar zullen we bekijken hoever we daarmee staan. Ik kijk er hoopvol naar uit. Ik ben helemaal niet pessimistisch. Er zijn een aantal zaken op de rails gezet waarvan we toch wel wat verwachten. Wat de monitoring betreft, moet ik zeggen dat ik erin geloof. Ook ik ben geen groot voorstander van prijzen of labels. Maar de collega hier heeft gelijk: er is een evolutie bezig, en die moet zichtbaar zijn. Lokale politici en adviesraden moeten kunnen reageren op de monitoring en de ingezamelde data. Als die informatie correct is, zal dat zorgen voor zelfregulatie, en daar geloof ik in. Ik ben dus hoopvol gestemd, en kijk uit naar wat het volgend werkjaar op dat vlak zal opleveren.
Namens mijn fractie wil ik ook iets zeggen. Er zijn veel interessante ideeën verwoord. De ingrediënten zijn er, maar nu moet het gerecht nog worden klaargemaakt. Na de debatten moeten we in het najaar een aantal mensen horen, zodat het gerecht wat meer body krijgt. Samen met de minister moet het mogelijk zijn om een aantal aspecten zelf te monitoren en eventueel zelfs te ontwikkelen. We moeten luisteren naar het middenveld.
We zouden een beetje de brug kunnen zijn om een aantal van die flankerende, ondersteunende acties te ondersteunen. Ik zou ze niet ‘maatregelen’ noemen: dat klinkt dan weer zo sturend. Wat kunnen die acties zijn? We kunnen daar hier eens over nadenken. Dat is een voorstel dat ik doe namens mijn fractie. Ik herneem dat wel na ons reces.
Het is wel zo dat het potje al staat te pruttelen op het vuur. Het is dus niet zo dat we alleen maar de ingrediënten klaarleggen. Wel heb ik besloten daar geen stokken in te steken, omdat dat nogal droog smaakt. Ik denk dat er in het najaar veeleer wortelstoemp zal worden opgediend. Dat is misschien zinvoller.
Uw vragen wanneer u ter zake iets concreters, iets consistents kunt krijgen, zijn terecht. Ik zou dit misschien in twee delen willen opsplitsen, zelfs al hebben ze met elkaar te maken. Over het monitoringsysteem, het wat, hoe en wanneer, moeten we u na de zomer inderdaad gewoon duidelijkheid kunnen geven. Dat gaat het over de vraag welke gegevens er precies worden opgevraagd, gedeeld en ook ontsloten. In die zin is het ook belangrijk dat het middenveld daar een rol in krijgt, niet om hen te onderwerpen aan het verstrekken van allerlei gegevens, maar omdat ze daar een rol in moeten spelen. Dat spreekt voor zich.
Het andere element zal minstens even uitdagend zijn. Dat is de vraag hoe we dan die intergemeentelijke samenwerking, aansturingen, aansporingen, flankerend beleid en dergelijke meer zien. Voorzitter, het moet mogelijk zijn om daar in twee trappen in september-oktober al dieper op in te gaan, en het zal zeker ook worden verankerd in de beleidsbrief. Dat zal een interessant debat worden voor het einde van het jaar en het volgende jaar, om daar concreet verder in te gaan. De elementen die nu de facto met de regiobibs in een bepaalde plooi blijken te vallen, moeten we dan zeker toch wel eens bekijken en herbekijken, opdat dit nu niet zomaar stoemelings, automatisch zou gebeuren. Dit zou verder binnen een intergemeentelijk gesprek en logica moeten worden bekeken.
Daarop aansluitend – maar ik maak daar nu geen voorafname op – ben ik wel veeleer een believer in het element van x-vriendelijke gemeenten, voor zover daar een serieus traject aan is voorafgegaan. In de meeste gevallen is dat wel zo, denk ik, maar het moet inderdaad meer zijn dan een bordje, en het moet ook regelmatig worden geëvalueerd en dergelijke meer. Als dat lokaal echter een bepaalde dynamiek tot stand kan brengen tussen diverse actoren, zowel binnen een schepencollege, een gemeenteraad als met het middenveld, kan dat een heel waardevol traject zijn.
Dit is geen nieuw beleid, dit is geen aankondiging, maar laten we eens bekijken of het misschien wel interessant kan zijn om, waar we vroeger de Cultuurgemeente van Vlaanderen hadden, nu de Intergemeentelijke Cultuursamenwerking van Vlaanderen te hebben. Dat klinkt niet goed, we moeten daar nog iets beters voor verzinnen, maar u begrijpt wel wat ik wil zeggen. Laten we dat meenemen in heel dat debat. Het is zeker geen voorafname, hoor.
Ik denk dat concretere elementen absoluut in het najaar moeten en zullen volgen. Dan zullen we de twee elementen kunnen bekijken, in samenwerking met de commissie en stakeholders. Ik denk immers ook dat, los van de grote positieve energie die er – gelukkig maar – sowieso in gemeenten en lokale bestuurders zit, de zoektocht naar nieuwe inhoudelijke oplossingen ook met het veld zal moeten gebeuren.
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Minister, ik wil me aansluiten bij wat u tot slot hebt gezegd. Er is heel veel positieve energie. Wat u, en wij samen met u, wilt bereiken, is het verder kunnen aanwakkeren en stimuleren, voor zover nodig en noodzakelijk, van de diverse dynamieken tussen de diverse actoren: de lokale overheden, het middenveld enzovoort.
U hebt ook nog iets belangrijks gezegd over al die data en de ontsluiting daarvan. Ik heb dat ook gelezen in het advies van de paritaire commissie decentralisatie. Dat is de kwestie van de open data. Het lijkt me inderdaad heel belangrijk dat die data die worden verzameld, ook ter beschikking worden gesteld als open data, in de eerste plaats aan die lokale besturen, maar ook gewoon aan het brede middenveld. De creativiteit is zo groot, zeker ook in deze sector, dat men daar ook wel positieve dingen mee kan doen. Dat moeten we zeker mee in overweging nemen.
U hebt aangekondigd dat de wortelstoemp al in de pot zit. Wel, wij zullen in het najaar hopelijk samen met u de mosterd daaraan toevoegen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.