Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Minister, ik wilde u een vraag stellen naar aanleiding van een voorstel van resolutie van de meerderheidspartijen over de invulling van de basisbereikbaarheid, dat onlangs werd ingediend. We hebben daar gisteren al een debatje over gehad in de plenaire vergadering. We moeten dat nu niet overdoen, maar naar ons oordeel moet die resolutie u tot grote tevredenheid stemmen. Heel veel nieuws zit daar immers niet in. Grote keuzes worden daar niet in gemaakt. De bal ligt volledig in uw kamp. U kunt rustig voortdoen met datgene waarmee u bezig bent, of datgene dat u al een aantal keren hebt aangekondigd, dat we al konden lezen in uw beleidsnota en dergelijke meer.
Ik zeg dat omdat een aantal fundamentele knopen niet worden doorgehakt. Er wordt zelfs geen begin van antwoord gegeven in de resolutie. Heel specifiek heb ik het over datgene waarop iedereen die met openbaar vervoer bezig is, aan het wachten is: wat gaat deze regering doen in het kader van de zogenaamde PSO-verordening (public service obligations), de Europese verordening die vraagt dat u ten laatste in 2019 een keuze maakt over het model waarmee het stads- en streekvervoer in Vlaanderen zal worden georganiseerd? Zal de Vlaamse Regering vasthouden aan het Vlaamse model, waarbij de overheid een interne operator aanduidt, die binnen een aantal contouren of limieten samenwerkt met privépartners, onder een aantal voorwaarden? Of laat u dat model los? Gaat u voor het concurrentiemodel met concurrentie op de markt, dus de volledige liberalisering, of voor concurrentie om de markt, waarbij via een openbare aanbesteding een operator wordt aangeduid? Dat is natuurlijk een fundamentele keuze, ook in het licht van de nieuwe beheersovereenkomst die u wenst op te stellen.
Minister, mijn vragen zijn dan ook eigenlijk heel eenvoudig. Gelet op het feit dat er in de resolutie niets te lezen staat over de keuze die ter zake zou worden gemaakt, zijn alle opties die Europa met betrekking tot de organisatie van het stads- en streekvervoer als mogelijkheden naar voren schuift, nog open? Ligt de mogelijkheid van een volledige liberalisering, van concurrentie op de markt nog op tafel? Is de optie om zelf een interne operator aan te duiden en het Vlaamse model zoals we dat vandaag kennen, te behouden, nog open, net als datgene wat daartussen ligt? Met wie en hoe zal nog worden overlegd in het kader van een verdere besluitvorming hieromtrent, en welke timing schuift u ter zake naar voren?
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Voorzitter, collega Vandenbroucke, we zullen dus blijkbaar toch het debatje van gisteren nog eens moeten overdoen. Ik heb u gisteren ook een paar keer proberen uit te leggen welke belangrijke aspecten of elementen er toch in die resolutie zitten. Ik zal ze nogmaals opsommen voor u. Ik hoopte dat u inmiddels de tekst zou hebben gelezen. (Opmerkingen van de heer Joris Vandenbroucke)
Ik geef heel kort de belangrijkste verwezenlijkingen die voor ons in die resolutie zitten, de belangrijkste vragen die onze fractie aan de minister stelt. Ik ben ervan overtuigd dat de andere fracties zo dadelijk zullen aanvullen.
We vragen heel uitdrukkelijk aan de minister, en bij uitbreiding uiteraard ook aan de Vlaamse Regering, om nog meer in te zetten op die vraaggerichtheid, op het inschakelen van het juiste voertuig met de juiste capaciteit op de juiste plaats, afhankelijk van de vraag. We vragen ook dat te doen op basis van een minimale kostendekkingsgraad. Mijnheer Vandenbroucke, dat is een nieuw element. Dat wil dus zeggen dat we afstappen van die blinde aanbodpolitiek die u in het verleden zo aanhing, van de loutere 500 en 750 meter van iedere woning. Ik zal niet overdrijven: dat heeft wel meer mensen naar het openbaar vervoer geholpen, maar het heeft niet tot de modal shift geleid waarop we hadden gehoopt. Er is geen verschil in die 10 procent woon-werkaandeel qua openbaar vervoer en in die 5 procent algemeen. Wij willen dus naar een ander systeem: de minimale kostendekkingsgraad. We vragen de minister dat uit te werken, dat eens te bekijken. Vanaf welke prijs, per kilometer of per reiziger bijvoorbeeld, is het verantwoord om te gaan rijden met het reguliere openbaar vervoer? Op welke manier gaan we andere gebieden, landelijke gebieden ontsluiten? Dat is echt wel fundamenteel en een andere keuze, waarvan we vragen dat de regering die in de toekomst zou maken.
Een tweede, heel belangrijk element voor onze fractie is ook de versoepeling van de exploitatievoorwaarden voor de pachters. U zegt dat er niets nieuws in onze resolutie staat. Dat staat er werkelijk in, en daarmee hopen we dat de vrije markt daar veel meer zal kunnen spelen, en dat men private partners ook meer zal kunnen betrekken.
Een derde punt is de heel concrete vraag om te onderzoeken of er een onafhankelijke mobiliteitsregisseur kan worden aangesteld. U weet heel goed dat De Lijn momenteel rechter en partij tegelijkertijd is. Ze maakt keuzes en afwegingen op een bedrijfseconomische basis. Dat is begrijpelijk: er wordt iets beslist om er daarna met de eigen bussen uitvoering aan te geven. Dat is natuurlijk niet altijd volledig objectief en neutraal. We vragen daarom aan de regering om te bekijken of dat niet beter op een modusneutrale manier kan worden georganiseerd om het Vlaams beleid uit te stippelen en of er nadien ook andere modi bij betrokken kunnen worden. Er zijn een paar proefprojecten geweest met taxi’s, maar die blijven toch serieus achter, zeker op de laatste kilometers.
Een vierde belangrijk element voor ons is het meer proactief betrekken van de gemeenten en steden. De Lijn deed dat uiteraard al. Dat gebeurt in sommige gemeenten en steden heel goed en in andere laat het serieus te wensen over. In heel wat gemeenten en steden gebeurde de afstemming niet op een ideale manier, ze werden geconfronteerd met latere of onvoldoende doorgesproken beslissingen. We vragen nadrukkelijk om die steden en gemeenten proactief mee te betrekken en om medezeggenschap te geven via de vervoersregio’s. Dit laatste is voor ons ook een heel belangrijk en vernieuwend punt.
Ik meen dat u zich een beetje vergaloppeert met uw selectieve lezing en de bewering dat er niets in zou staan. Ik veronderstel dat de minister al heel ongerust is en zich afvraagt hoe hij dit allemaal zal moeten realiseren.
Minister, ik heb maar één vraag aan u. Hebt u onze resolutie inmiddels ontvangen en gaat u er met bijzonder veel zin mee aan de slag deze zomer of in het najaar?
Ik wil u niet opjagen. Er zitten toch wel serieuze veranderingen in, het zal niet evident zijn om alles snel uit te rollen. Daarom vragen we onderaan om de continuïteit te willen garanderen. We zouden natuurlijk niet graag meemaken dat er een vacuüm ontstaat. Als het nodig is om de beheersovereenkomst te laten doorlopen, lijkt me dat ook een evidentie.
Het is belangrijker dat we nu gedragen keuzes maken die goed doordacht zijn en die één doel hebben, mijnheer Vandenbroucke, namelijk om meer Vlamingen te verleiden om de overstap tot het openbaar vervoer te maken. Ik denk dat we het over deze laatste doelstelling allemaal eens kunnen zijn.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Voorzitter, we zullen inderdaad de discussie van gisteren niet helemaal herhalen. Zoals mevrouw De Ridder al uitvoerig heeft gezegd, staan er in de resolutie toch een aantal nieuwe zaken die wij vragen aan de Vlaamse Regering.
Mijnheer Vandenbroucke, de hiërarchische structurering van een totaal nieuw net is er een van. Die lijkt me een reuzenstap vooruit en sluit trouwens voor een stuk aan bij wat u daarover in uw eigen conceptnota hebt geschreven.
Ook de erkenning van de nood aan een veelheid aan mogelijke antwoorden op de vervoersvragen voor bijvoorbeeld de ‘last mile’ is ook een duidelijke stap. Nu zit alles bij De Lijn. Voor de ‘last mile’ kan er heel creatief worden nagedacht over het proberen installeren van proefprojecten. Dat staat allemaal in de resolutie.
Om op de regievraag een zinnig antwoord te kunnen bieden, moet het natuurlijk enigszins duidelijk zijn hoe de verdeling is en hoe we die kunnen verbeteren. We gaan bewust niet in detail in op deze kwestie. Voor ons is dit niet direct een ideologische vraag, het moet een kwaliteitsvolle beslissing zijn, wars van taboes en gestoeld op argumenten. We vragen om dit te onderzoeken.
Uw vraag ging natuurlijk over het al dan niet voortzetten van het Vlaams model met de interne operator vanaf eind 2019. Laat het duidelijk zijn, voor CD&V staat het Vlaams model niet ter discussie. Dat is ons standpunt. Natuurlijk is er veel ruimte voor verbeteringen en die moeten we onderzoeken. We moeten dit echt eens grondig bekijken. Op dit moment zie ik geen reden om dit ter discussie te stellen, en mijn partij ook niet.
Waarom hebben we daar dan niets over geschreven in de resolutie? Dat is omdat de resolutie over basisbereikbaarheid gaat. De eventuele keuze voor een ander model in functie van de vraag van Europa, moeten we eerder meenemen in de nieuwe beheersovereenkomst. We moeten immers perfect kunnen zeggen aan De Lijn wat haar toekomst is en waar het allemaal naartoe gaat. Het zou een jaartje te vroeg zijn om die beslissing nu al te nemen.
U hebt hier al een paar keer uitspraken over gedaan in de commissie. Om me er beter over te informeren, heb ik een schriftelijke vraag ingediend bij de minister. Ik heb er nog geen antwoord op gehad, en misschien zal dat pas voor september zijn, gezien het reces. Ik wil de minister in eerste instantie vragen of zijn administratie, het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW), al gestart is met de concrete voorbereiding om een en ander te onderzoeken en wat er eventueel moet worden aangepast aan decreten en besluiten bij het maken van bepaalde keuzes.
Minister, ik heb ook een heel specifieke vraag gesteld over de maximale duurtijd van gecontractualiseerde exclusieve rechten die men bij De Lijn zou leggen – dit is terminologie uit de Europese verordening van 2007. U zult het antwoord daarop wellicht schriftelijk geven, maar misschien kunt u er al iets over zeggen.
Ik heb u ook de volgende vraag schriftelijk gesteld, die er natuurlijk wel mee te maken heeft. Indien onderaannemers worden ingeschakeld, zoals we vandaag doen met de zogenaamde pachters – dat klinkt soms wat negatief, maar we hebben het woord ook gebruikt in de resolutie –, is de exploitant, die in overeenstemming met de Europese verordening belast is met het beheer en de inrichting van de dienst, dus eigenlijk de interne operator op het gebied van openbaar personenvervoer, verplicht om een aanzienlijk deel van deze diensten zelf uit te voeren.
Hoe moeten we dat concreet begrijpen? Want daar gaat het hier altijd over. Is een ‘aanzienlijk deel’ minimaal 50 procent, of is dat al wat minder? Zijn daar Europese instructies over? Is dat allemaal al eens door uw administratie onderzocht?
Minister, ik heb er alle begrip voor indien u nu nog niet in detail kunt of wilt antwoorden. Maar dan kijk ik zeker uit naar het antwoord op mijn schriftelijke vraag, die perfect aansluit bij wat de heer Vandenbroucke vandaag als hoofdvraag heeft gesteld.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb ondertussen inderdaad kennis kunnen nemen van de resolutie, die tot stand is gekomen op basis van hoorzittingen en discussies in het parlement. Ik ben daar in eerste instantie natuurlijk tevreden over. Ik lees daar ook andere dingen in, mijnheer Vandenbroucke, dan u. Ik lees daar zelfs veel meer in, en ook positieve zaken. Dat zal aan de aard liggen. Ik verneem zonet zelfs dat er rekening werd gehouden met bepaalde concepten uit uw eigen conceptnota. Dan kunt u vandaag toch ook een beetje vrolijk zijn.
De resolutie bevat nuttige insteken over hoe we het concept basisbereikbaarheid vorm kunnen geven. Er zijn ook interessante aanbevelingen, zoals werken met vervoersregio’s, het desgevallend bekijken van de rol van een onafhankelijke mobiliteitsregisseur, het integreren van alternatieve vervoersconcepten. Dat zijn zeker pistes die ons vooruithelpen, om uiteindelijk te komen tot een verleidelijk en betaalbaar efficiënt vervoersmodel.
De rol van een onafhankelijke mobiliteitsregisseur past in een meer holistische mobiliteitsvisie, in het verlengde van combimobiliteit, waarbij de vervoersmodi minder elkaars concurrent zijn, maar integendeel meer in elkaars verlengde gaan liggen. Ik zie er een meer vraaggestuurd vervoerssysteem in, waartoe we onmogelijk kunnen komen louter op basis van een op een generiek aanbod geschoeid concept van basismobiliteit. We stappen daarvan af en gaan naar een specifieke opbouw van vervoersnetten, met – zoals de resolutie in concreto stelt – de inzet van het juiste voertuig met de juiste capaciteit op de juiste plaats. We gaan ook uit van een minimaal te behalen kostendekkingsgraad om een reguliere lijn al dan niet te verantwoorden. Daarmee kunnen we tot een vervoersmodel komen dat is opgebouwd met verschillende netten, inclusief alternatieve vervoersmodellen.
Er is een steeds terugkerende bekommernis – ik mag zelfs zeggen klacht – over de betrokkenheid van de lokale besturen. De lokale besturen zeggen dat ze veel te weinig betrokken zijn in het aansturen van die mobiliteit en nochtans, zeggen ze, hebben ze de kennis en kunde in huis. Zij zeggen maximaal te kunnen meehelpen in het determineren, het vastleggen en het herkennen van de lokale vervoersvragen. Dat is dus ook een goed punt.
Tot slot moet ik opmerken dat de resolutie duidelijke aanbevelingen formuleert, die het mogelijk moeten maken om concepten en activiteiten uit te werken die kunnen aanvullen wat De Lijn vandaag doet, of die de markt van het personenvervoer toch ietwat vrijer moeten kunnen maken. Ik verwijs naar de alternatieve vervoersconcepten en de grotere vrijheidsgraden voor de pachters. We verschillen fundamenteel van mening, maar ik vind dat een heel mooi woord. Ik vind dat wij als minister de pachter zijn van een beleidsdomein. Dat is een mooi concept, maar dit volledig terzijde.
Ik ben verheugd dat de resolutie volledig instemt met het volledig verlaten van de decretale assumpties en axioma’s in verband met basismobiliteit, terwijl zij anderzijds ook mooie aanbevelingen doet om te komen tot verandering. Natuurlijk nopen die veranderingen tot de aanpassing van het decretale kader. Dat wil zeggen dat we naar een ontwerp van decreet moeten gaan. Ik wens tegen het najaar een ontwerp van decreet te kunnen uitwerken. Deze ingeslagen weg moet het concept basisbereikbaarheid vormgeven.
Mevrouw Brouwers, we werken in twee fasen. In een eerste fase is er het overleg binnen de Vlaamse overheid, met mijn kabinet en de betrokken entiteiten. Dat spreekt voor zich. Daarbij maken we op basis van de hoorzittingen en de parlementaire besprekingen een stand van zaken op. We houden daarbij rekening met de resolutie. We doen dat met een projectteam binnen een tijdskader voor de verdere decretale aanpassingen. In een tweede fase zullen we een overleg blijven voeren met stakeholders over de invulling van ons openbaar vervoer.
Mijnheer Vandenbroucke, er blijven inderdaad nog pistes open. De resolutie schetst een kader en doet aanbevelingen. Maar ze is geen alternatief voor een ontwerp van decreet. Voor de verschillende vormen van openbaar en collectief vervoer liggen er inderdaad nog pistes open. Om volledig ten gronde over dat statuut te kunnen antwoorden, richten we ons in eerste instantie wel tot de uitwerking van de basisbereikbaarheid en de invulling daarvan. We willen dus niet vertrekken van een theoretisch axioma. Onze finaliteit is een beter en efficiënter openbaar vervoer voor zowel de gebruiker als de belastingbetaler. De resolutie stelt voor om de huidige beheersovereenkomst met De Lijn te laten voortlopen. Dat is een goed idee. Ik kan dus maar enkel de betrokken parlementsleden die dit mee hebben uitgewerkt en goedgekeurd, danken voor hun nuttige aanbevelingen en hun prima werk.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Minister, mocht ik die resolutie niet gelezen hebben, dan zou ik ze ondertussen wel van buiten kennen, want ik heb er op 24 uur tijd al een keer of zes een samenvatting van gekregen.
Minister, u hebt zelf een uitgebreide samenvatting gegeven, maar dat was mijn vraag niet. U hebt welgeteld één zin uitgesproken die een antwoord is op mijn vraag: er liggen nog pistes open. Mijn vraag was: welke beslissing wordt genomen in het kader van de Europese verordening, concurrentiemodel of niet, interne operator of niet, behoud van het Vlaamse model of niet?
Mevrouw Brouwers, ik heb u horen zeggen dat CD&V dat model niet in vraag stelt. Ik ben daar zeer blij mee. De minister zei in de meest vage termen: er liggen nog pistes open. Dan weet ik genoeg om te concluderen dat u er absoluut nog niet uit bent. Ik begrijp waarom de resolutie teruggrijpt op wat we al hebben gehoord, niettegenstaande er een paar punten in staan die we wel goed vinden. Maar daar gaat het vandaag niet over.
Er wordt gezegd om de aandacht af te leiden, zowel door mevrouw Brouwers als door de minister: waar we nu mee bezig zijn, is de invulling van de basisbereikbaarheid. Het gaat niet over het model dat we gaan kiezen in 2019.
Collega’s van CD&V, laat u niet rollen. De wijze waarop basisbereikbaarheid wordt ingevuld, kan een bijzonder grote impact hebben op de keuzevrijheid die de regering nog heeft. In de Europese verordening staat niet dat als je wil werken met een interne operator die je zelf aanduidt – het behoud van het Vlaamse model – die een aanzienlijk deel van het netwerk moet exploiteren. Er staat in dat die het netwerk grotendeels moet exploiteren. Daarover is een interpretatief richtsnoer gepubliceerd door de Europese Commissie die zegt dat 30 procent onderaanneming de grens is, en dat je geval per geval bekijkend, daar eventueel boven kunt gaan. In Vlaanderen zitten we aan 46 procent.
Als u in het kader van de basisbereikbaarheid een steeds groter onderdeel van het netwerk van ons collectief vervoer laat exploiteren door derden, door anderen dan De Lijn, dan zou het wel eens kunnen dat je die grens van 50 procent overschrijdt, en dat je voor het voldongen feit staat dat je niet meer de keuzevrijheid hebt om te kiezen voor een eigen aangeduide interne operator. Ik heb daarover nog een schriftelijke vraag lopen. Het is de enige van de afgelopen maanden, minister, waarvoor u de antwoordtermijn hebt overschreden. Ik begin te begrijpen waarom. Het is een zeer moeilijke en gevoelige kwestie. Maar, collega’s van CD&V, het een heeft rechtstreeks te maken met het ander. Let daar dus mee op. Minister, als u zegt dat alle pistes nog open liggen, hoop ik dat niet gaandeweg een van de drie pistes de facto verdwijnt van de tafel.
Heel veel tijd hebt u natuurlijk niet meer. Ten laatste in 2019 moet u een keuze maken. Zolang u die keuze niet hebt gemaakt, kunt u geen nieuwe beheersovereenkomst maken met De Lijn. Zolang die keuze niet wordt gemaakt, moet u de huidige blijven verlengen. De huidige is een zeer gedetailleerd document, en gaat uit van een aantal theoretische axioma’s waar u vanaf wilt. Zolang u blijft zitten met de huidige beheersovereenkomst, ontneemt u zich de vrijheid om een aantal nieuwe concepten uit te proberen. Ik hoop dat de regering er over niet al te lange tijd uitgeraakt welke keuze ze zal maken in het kader van de verordening omdat er absoluut wel een rechtstreeks verband is tussen de wijze waarop u basisbereikbaarheid wilt invullen en het model dat u uiteindelijk wilt kiezen.
Het maakt me blij te vernemen dat minstens één regeringspartner het huidige model niet in vraag stelt, niettegenstaande men van oordeel is dat het voor verbetering vatbaar is. Dat denk ik zelf ook.
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mijnheer Vandenbroucke, het is wat eigenaardig dat u hier nu pleit voor de grote revolutie, door eerst te zeggen dat er niets in de resolutie staat. U zou van ons verwachten dat we nu onmiddellijk moeten beslissen zonder degelijk onderzoek en kennis van zaken over wat de proeftuinen hebben uitgerold, voor een algemeen verlaten van het Vlaamse model, of voor een voortzetting, een privatisering of liberalisering enzovoort. Daarnaast is het bijzonder jammer dat u niet verder geraakt dan de discussie over de structuren.
In de laatste uiteenzetting die u gaf, vroeg u zich af: gaan we De Lijn aanvallen of niet, gaan we dat openbreken, wat verwacht Europa? Wat mij interesseert, is dat we eindelijk bereiken wat de afgelopen tien jaar niet is bereikt, dat de modal shift wordt gerealiseerd, dat we meer aandeel hebben met een verdrievoudiging van de middelen dan die 10 procent.
U kunt zeggen: daar is ze weer met haar cijfers, die 10 procent woon-werk en die 5 procent in het algemene vervoergedrag in Vlaanderen. Dat zijn de vragen die we ons samen moeten stellen. Het zijn oplossingen die we moeten zoeken om die doelstellingen te bereiken. Op welke manier – misschien doe ik nu een boude uitspraak –, daar lig ik niet echt van wakker. Hoe je het organiseert, is van tweede orde. Je zult een manier moeten vinden om die doelstellingen te bereiken. Net daarom zal er worden gewerkt met proeftuinen, zal men kijken hoe men die laatste kilometers zal organiseren, zal men nagaan of men met een vervoersregisseur gaat werken die modusneutraal is, en zal men kijken of een versoepeling van de voorwaarden van de pachters hanteert, of men het huidige model wel of niet handhaaft.
Verwacht u nu dat we na de overschakeling aanbodpolitiek van het verleden holderdebolder het hele model zonder proeftuinen gaan dooreengooien? Neen, dat gaan we niet doen. Uw ongeduld siert u. U bent heel voluntaristisch, maar laat ons voortgaan op de ingeslagen weg. Daar zitten belangrijke keuzes in. We hopen dat de minister de proeftuinen organiseert. We gaan kijken of die laatste kilometers op een efficiëntere manier kunnen worden ingevuld. Dan zullen daar in de komende jaren belangrijke beslissingen moeten worden genomen. Geef ons de tijd om dat te doen op een manier die niet vertrekt vanuit de structuren, maar wel het einddoel vooropstelt van een beter openbaar vervoer voor de Vlaming.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Ik wil niet technisch worden of zo. U hebt het over “grotendeels” in de verordening. Hier staat “een aanzienlijk deel”. Het is een vertaling. Minister, wat catalogeert Europa daaronder? Al niet het taxivervoer, denk ik. Ik vraag me af of onze alternatieve concepten aan de onderkant van de markt daar al dan niet onder zullen vallen. Dat moeten we onderzoeken. Laat ons dus een beetje de tijd om dat diepgaand te onderzoeken, zoals ook mevrouw De Ridder stelt, voor we drastische beslissingen nemen.
Wij zijn best tevreden met het model zoals het vandaag werkt, ondanks het feit dat er verbeteringen mogelijk zijn. Ik ben bereid om dat te verdedigen. We wachten de evolutie het komende jaar af. In die zin nemen we onze tijd. We hebben wat tijd gekocht met de resolutie, dat is duidelijk, door de beheersovereenkomst met een jaar te verlengen, om de zaken beter uit te klaren. We discussiëren er al een jaar over, met vragen in de commissie en intern.
Nu is het aan de regering om een ei te leggen. Ik ben heel tevreden, minister, dat u aankondigt dat u tegen het najaar een ontwerp van decreet klaar wilt hebben. Dat wordt hard werken deze vakantie, om dat op tijd klaar te krijgen. Het zou goed zijn om tegen het einde van het jaar de nodige decretale aanpassingen te kunnen doen. Maar dat is spreken met twee woorden, want we weten hoe dat gaat met decreten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.