Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, in februari 2015 hadden we het in de commissie al eens over de reorganisatie van de buitenschoolse kinderopvang. Minister, u gaf toen een kort overzicht van de stand van zaken. Zo werd bij de operatie Interne Staatshervorming afgesproken dat de regierol inzake buitenschoolse kinderopvang naar de lokale overheden zou gaan, maar was er nog geen duidelijkheid over wat de consequenties daarvan zouden zijn. Daarna werd gepoogd om via een staten-generaal een draagvlak te zoeken over de organisatie van de kinderopvang en consensus te vinden rond het nieuwe kader. De middelen van het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten werden overgenomen en de financiering werd gecontinueerd.
Minister, op het moment van het debat wachtte u nog op het rapport van de werkgroep Welzijn, Volksgezondheid en Gezin binnen de commissie Decentralisatie. Deze werkgroep zou zich ook buigen over het thema buitenschoolse kinderopvang. De ontwikkeling van een decretaal kader kon pas van start gaan als er op dat niveau uitsluitsel was over de juiste rol en de bevoegdheidsverdeling. Ook het overleg tussen uzelf en uw collega’s bevoegd voor onderwijs, jeugd en sport moest toen nog worden opgestart. Op dat moment was er dus een soort engagement om het lokale niveau en de gemeenten veel meer slagkracht te geven voor die buitenschoolse opvang, maar er moesten nog een aantal stappen worden gezet.
Intussen zijn die stappen genomen. De commissie Decentralisatie heeft een rapport afgeleverd. In de conclusies staat te lezen dat de Vlaamse Regering een generiek kader voor het lokaal sociaal beleid zal opmaken. De werkgroep wijst erop dat er een nieuw kader voor de buitenschoolse opvang wordt uitgewerkt. Volgens de werkgroep kan de regiefunctie daarvoor bij de lokale besturen liggen, zij het wel binnen enkele randvoorwaarden. Het kan dus best om dat via de steden en gemeenten te doen als een aantal randvoorwaarden worden gerespecteerd. De werkgroep stelt een traject op twee sporen voor: een eerste spoor is de ontwikkeling van generieke bepalingen via het aangepast decretaal kader lokaal sociaal beleid, daarnaast een concretisering van deze bepalingen via de decretale bepaling voor buitenschoolse kinderopvang. Daarnaast staat te lezen dat het beleidsdomein Welzijn verder overleg zal voeren met de sector over de thema’s waarover de paritaire commissie binnen het beperkte tijdsbestek geen akkoord bereikte. Ze hadden onder meer te weinig tijd om de details uit te werken.
Mijn vragen aan de minister: gaat u aan de slag gaan met deze aanbevelingen? Zal het traject op die twee sporen verlopen – eerst een generiek kader en daarnaast een specifiek kader? Wie is verantwoordelijk voor de aanpassing van het decretaal kader voor het lokaal sociaal beleid, en wie is verantwoordelijk voor het decretale kader voor buitenschoolse kinderopvang, waar u uiteraard met verschillende collega-ministers in contact komt? Wat is de timing voor beide kaders? Worden de beleidsaanbevelingen, zowel in verband met deregulering als met het systeem van sociale voordelen enzovoort meegenomen in de verdere uitwerking van het nieuw te ontwikkelen kader? Hebt u ondertussen overleg gehad met uw collega’s bevoegd voor het onderwijs, de jeugd en de sport?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, binnen de Commissie Decentralisatie werkgroep Welzijn is, conform het regeerakkoord en de beleidsnota, afgesproken dat eerst het decreet Lokaal Sociaal Beleid wordt herzien. Met het hernieuwde decreet Lokaal Sociaal Beleid willen we de kaders uittekenen waarbinnen lokale besturen in de toekomst hun lokaal sociaal beleid moeten vormgeven. Belangrijke elementen van dat decreet zijn: de planning van het lokaal sociaal beleid, de toegang tot de voorzieningen op de lokale schaal, en de afstemming en de coördinatie van het aanbod van dienstverlening op de lokale schaal. Via dit ‘eerste spoor’ willen we dus een aantal principes en modaliteiten vastleggen om lokale besturen toe te laten hun sociaal beleid te ontwikkelen en uit te voeren, gelet op de specifieke context die voor elk van de lokale besturen verschillend is. Het gegeven dat de context en de omgeving verschillen tussen de Vlaamse lokale besturen, verantwoordt kaderregelgeving, zodat de lokale besturen voldoende vrijheidsgraden behouden om de kaders zelf in te vullen met betrekking tot hun lokaal sociaal beleid. De voorbereiding van het aangepast decreet Lokaal Sociaal Beleid gebeurt momenteel in samenwerking tussen het kabinet en de administratie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Omdat er een tweede complex element is met betrekking tot het lokaal sociaal beleid, namelijk de diversiteit van de verschillende welzijnssectoren, bijvoorbeeld woonzorg, algemeen welzijnswerk, voorschoolse kinderopvang, buitenschoolse kinderopvang, enzovoort, werd ervoor geopteerd om de bepalingen uit de verschillende sectoren die impact hebben op het lokaal sociaal beleid, vast te stellen via een tweede spoor, namelijk via aangepaste sectorale regelgeving. Op die manier denken we beter rekening te kunnen houden met de eigenheid van de verschillende sectoren, en kunnen we de betrokken stakeholders per sector beter betrekken bij de totstandkoming van die regelgeving. Het is natuurlijk wel de bedoeling dat de sectorale regelgeving zich ontwikkelt met aandacht voor en rekening houdend met de kaderprincipes van het decreet Lokaal Sociaal Beleid.
Ondertussen werken we aan een concepttekst met daarin de krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen. Het overleg met mijn collega’s bevoegd voor het onderwijs, de jeugd en de sport waar u naar verwijst, werd via deze weg opgestart. Die concepttekst werd, mede op vraag van de Vlaamse Regering, eerder deze maand voor advies voorgelegd aan de werkgroep Welzijn binnen de Commissie Decentralisatie. De concepttekst wordt nu verder aangepast rekening houdend met de aanbevelingen die daar werden geformuleerd. Dat gaat ook over de elementen die in uw vraagstelling aan bod kwamen, zoals deregulering en sociale voordelen enzovoort. Het is onze ambitie om de aangepaste concepttekst zo snel mogelijk aan de Vlaamse Regering ter goedkeuring voor te leggen. Zodra er binnen de regering een principieel akkoord is over de concepttekst, is het onze intentie om het advies in te winnen van de respectieve adviesorganen, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Strategische Adviesraad Welzijn (SAR), de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), de Strategische adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) en de Jeugdraad.
De concepttekst die nu voorligt, zet in op lokale samenwerking en voorziet in een doorgedreven afstemming van het aanbod met volwaardige partners complementair aan elkaar. Die afstemming moet mogelijk gemaakt worden in een regelluw kader. Er wordt vertrokken vanuit een algemeen referentiekader dat door het samenwerkingsverband en de individuele partners gebruikt kan worden als toetssteen om hun werking aan af te wegen.
Dat referentiekader vertrekt vanuit het perspectief van het kind en verwijst onder andere naar artikel 31 van het Kinderrechtenverdrag, dat concreet staat voor het recht op spel en recreatie. Hoe zo’n referentiekader verder vorm kan krijgen, is een belangrijk punt dat in het verdere traject in overleg zal worden uitgeklaard.
Als Vlaams minister bevoegd voor het welzijn, de volksgezondheid en het gezin zijn we inderdaad belast met de uitvoering van de beide trajecten en zullen we de voortgang ervan verder opvolgen. Beide trajecten zullen ook mee worden opgevolgd door de werkgroep Welzijn binnen de Commissie Decentralisatie.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
U bevestigt enerzijds het tweesporenbeleid. U antwoordt niet op de vraag over timing. U zegt enkel "zo snel mogelijk". De concepttekst heeft volgens mij al eens op een agenda van de ministerraad gestaan en is er weer afgehaald. Ik vermoed dat dit toch nog dit jaar zal gebeuren. Is dat juist? Hebt u ook enig idee wanneer het kaderdecreet voor het lokaal sociaal beleid zal klaar zijn? Ik hoef geen exacte datum te weten, maar kunt u me zeggen of het over weken, maanden of jaren gaat?
De beweging om aan de gemeenten meer autonomie en slagkracht voor de buitenschoolse opvangen voor lokaal sociaal beleid te geven, is te verantwoorden, maar het is belangrijk dat dit op een gezonde manier gebeurt, en niet zoals we hebben gemerkt bij een aantal zaken binnen Cultuur en Jeugd en Sport, waarbij het met veel besparingen gepaard gaat en het een achteruitgang betekent van het aanbod. Ook in Nederland is er de tendens geweest om heel veel naar de gemeenten over te dragen, maar tegelijkertijd hield dat een sterke besparing in, waardoor in realiteit het aanbod voor jeugdhulp rampzalig achteruit is gegaan. Dat komt niet doordat de gemeenten dat doen, maar wel omdat de gemeenten niet de middelen hebben gekregen om dat te doen. De idee om de gemeenten meer slagkracht te geven, zeker op het vlak van naschoolse en buitenschoolse opvang, is zeer logisch, maar het is wel van belang om de manier waarop dat gebeurt te bewaken omdat we het aanbod zeker niet mogen laten verschralen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het is altijd gevaarlijk om een termijn te geven, maar een aantal stukken zoals de concepttekst kunnen natuurlijk geen jaren meer wachten. Dat is een kwestie van maanden. Op basis daarvan kunnen we beginnen een aantal zaken aan te pakken. Het feit dat die werkgroep regelmatig bijeen kan komen, is een stimulans om de dialoog met de lokale overheid niet te laten verslappen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Kunnen de teksten al aan het parlement worden voorgelegd of zijn ze nog niet beschikbaar?
De vraag om uitleg is afgehandeld.