Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik val meteen met de deur in huis. Minister, u bent onze laatste hoop, onze laatste hoop om deze projecten nog te kunnen redden. Ik schets de historiek, zodat u weet waarom ik bij u terechtkom en al mijn hoop op u heb gesteld.
Wij hebben in de vorige regering samen die projecten rond preventieve gezinsondersteuning met bruggen naar Werk en Onderwijs, opgestart. Die projecten werden gedragen door verschillende collega's. Die projecten werden structureel verankerd en erkend, maar de financiering voor 2015 was nog altijd niet zeker.
Er wordt nu aan de alarmbel getrokken. 't Kapoentje deed dat op 27 februari. Ik heb toen aan alle betrokken ministers een vraag gesteld over de financiering. Ik heb als antwoord gekregen dat de verschillende ministers nog bezig waren met de evaluatie van de projecten en met te onderzoeken hoe men de financiering zou voortzetten. Dat was een antwoord dat hoop bood.
Op 12 juni ontvangen die projecten een brief van Kind en Gezin met de stand van zaken. Daarin staat dat, alhoewel die projecten sinds 1 april 2014 structureel werden verankerd en ze erkend werden, er tot op heden geen besluit is getekend dat die effectieve subsidiëring garandeert voor 2015. Er staat ook dat maar twee derde van het oorspronkelijke bedrag uiteindelijk in 2015 beschikbaar zal zijn. Samen met die brief hebben ze ook een aanvraagformulier ontvangen om de financiering voor 2015 veilig te stellen. Dat formulier moest op 26 juni worden ingediend. Er werd duidelijk gesteld dat men dan nog maar twee derde van het subsidiebedrag zou krijgen.
Zowel Bart Van Malderen als ikzelf zijn op zoek gegaan naar antwoorden. Ik heb aan coördinerend minister Homans een vraag om uitleg gesteld. Ik ging ervan uit dat ze dezelfde rol zou opnemen die ik in een vorig leven opnam. Ik kreeg een antwoord van de commissievoorzitter, die zei dat ik die vraag aan u moest stellen. "De voorzitter merkt op dat deze vraag handelt over het klaverblad preventieve gezinsondersteuning. De inhoudelijk verantwoordelijke minister die ook de coördinatie van dit klaverblad op zich neemt, is minister Vandeurzen." Op het budget Armoede zou overigens niet bespaard worden.
En dan: "De vragen die worden gesteld gaan over het inhoudelijke en vallen derhalve niet onder de bevoegdheid van minister Homans." Ik vond het zeer vreemd dat een minister die bevoegd is voor de armoede en voor het coördinerend beleid, de verantwoordelijkheid voor zo'n project van zich afschuift.
Collega Van Malderen heeft dan minister Homans ondervraagd in haar bevoegdheid van Sociale Economie en ik stel mijn vraag dan maar aan u. We hebben tot nu toe nog geen duidelijkheid over de financiering van die projecten gekregen en dat is zeer jammer en eigenlijk onaanvaardbaar. Alle studies wijzen uit – en ik weet dat ik u daarvan niet moet overtuigen – dat men bij gezinnen die kansarm zijn en waar jonge kinderen leven, armoede zeer vroeg moet aanpakken. Men kan die kinderen alleen maar vooruit helpen als men heel vroeg begint met begeleiding, met het coachen van de ouders, met het stimuleren van de kinderen in hun taalontwikkeling en hun psychomotorische ontwikkelingen en hun sociale relaties. Het was net de bedoeling van deze projecten om heel specifiek bij deze kansarme gezinnen al heel vroeg kort op de bal te spelen en in te grijpen in hun eerste levensjaren.
Intussen is hierover voldoende wetenschappelijk onderzoek gevoerd door Vlaamse onderzoekers die duidelijk hebben bewezen dat deze projecten een heel positief effect hebben. Ik verwijs naar het Instapje, dat een inspiratiebron is geweest voor al deze projecten. Dat project werd gevolgd door een onderzoeksploeg van de KU Leuven onder leiding van professor Colpin. Ze hebben de effecten van dat project en de effecten op de kinderen onderzocht. Hun besluit is: "Tot besluit kunnen we stellen dat dit onderzoek suggereert dat het Instapje zoals toegepast in het Genkse project positieve effecten heeft op de kwaliteit van de moeder-kindinteractie. Onmiddellijk na afloop van het programma werden ook aanwijzingen gevonden voor een betekenisvol positief effect op de cognitieve kindontwikkeling. Dit laatste positieve effect is onafhankelijk van de effecten van kansarmoede en het buiten België geboren zijn van de moeder, die uiteraard elk op zich een groter negatief effect op de cognitieve kindontwikkeling hebben. Daarnaast zijn er indicaties dat het Instapje een groter effect heeft op de cognitieve ontwikkeling van kinderen uit kansarme gezinnen, wat suggereert dat het belangrijk is in de toekomst de rekrutering voor het programma goed op kansarme doelgroepen te blijven richten."
Ik kan u ook vertellen dat wij op dit moment, over de partijgrenzen heen, in de Senaat bezig zijn met een rapport op te maken over kinderarmoede. We hopen aanbevelingen op korte, maar ook middellange termijn, te maken voor alle regeringen. Wij hebben intussen heel veel wetenschappers gehoord. Zij bevestigen allemaal hetzelfde: willen we de kansen van kinderen vergroten, dan moeten we in de eerste levensjaren ingrijpen. We moeten dat doen door de betrokken groepen te betrekken zodat ze van peers kunnen leren en er een dubbel maatschappelijk positief effect is. We moeten zorgen dat die projecten outreaching zijn en dat we proberen die kinderen te steunen in hun taalontwikkeling en de moeders vertrouwen te laten hebben in vormen van voorschoolse opvang zodat die kinderen kansen krijgen. Als we dat niet doen, dan weten we dat die kinderen op 3-jarige leeftijd al een oordeel voor het leven krijgen omdat ze dan al een achterstand hebben opgebouwd die ze nog heel moeilijk zullen kunnen inhalen. Het leidt ertoe dat ze al in het basisonderwijs leerproblemen krijgen en in het middelbaar onderwijs gefrustreerde pubers worden die afhaken en voor onze samenleving een enorme zorg zijn om hen in een traject te krijgen waarin ze zelf verantwoordelijkheid zullen dragen voor hun gezin.
Minister, dit zijn zulke mooie projecten die met heel veel participatie van onderuit gebeuren en waar ook heel veel lokale besturen aan meewerken. Als die projecten in het midden van 2015 te horen krijgen dat ze maar twee derde van hun financiering voor 2015 krijgen, dan betekent dat dat ze dat een derde niet zomaar kunnen bijpassen. Ze hebben geen reserves en leven vooral van subsidies. Heel veel van die projecten moeten nu mensen ontslaan waardoor de dienstverlening stil zal vallen en de 1280 gezinnen niet meer zullen worden bereikt.
Minister, ik wend me tot u omdat minister Homans deze vraag niet ter harte neemt. Hoe moet het nu verder? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze projecten verder kunnen groeien en bloeien en dat ze straks de norm kunnen vormen voor preventieve gezinsondersteuning?
Minister, hoe gebeurde de evaluatie op basis waarvan men heeft beslist om maar in twee derde van de financiering te voorzien? Zijn er experten geraadpleegd? Ik verwijs naar de experten die in de Senaat geweest zijn en zulke projecten toejuichen. Op welke wijze moeten deze projecten hun budget op orde stellen? Hoe stelt u zich voor dat ze die 33 procent minder subsidies moeten goedmaken? Of gaat u ervan uit dat de hakbijl is gevallen en dat de projecten maar moeten afbouwen? Welke alternatieven zijn er dan om die gezinnen te ondersteunen? De uitbreiding van deze projecten was ook in het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK) opgenomen. Welke impact zal dit hebben? Ik weet dat er altijd moet worden gezocht naar geld en prioriteiten, maar dit is zo'n fantastisch nieuwe aanpak die er gekomen is op basis van evidence-basedonderzoek, op basis van participatie van de gezinnen. We weten, wetenschappelijk onderbouwd, dat het goede resultaten geeft. Hoe kunnen we toestaan dat die projecten, die cruciaal zijn in de uitbouw van het Huis van het Kind dat u ook na aan het hart ligt, gekortwiekt worden?
De heer Parys heeft het woord.
Ik heb goed naar de vraag van collega Lieten geluisterd. Uiteraard zou ik graag eens kennis maken met die onverlaat van een commissievoorzitter voor Armoedebestrijding. Ik heb niet alleen selectieve verontwaardiging gehoord, ik heb ook een selectieve historiek van de feiten gehoord. Ik heb één vraag voor mevrouw Lieten: als u die projecten zo geweldig vond, waarom hebt u ze dan als minister van Armoede niet zelf opgenomen in uw financiering? Ik schets even wat volgens mij de historiek is van dit dossier.
Het was minister Smet, toch iemand van sp.a-signatuur, die de financiering voor dit soort projecten in de vorige legislatuur heeft stopgezet. U bent daar toen, als minister voor Armoedebestrijding, eenmalig voor gecompenseerd met 4,5 miljoen euro, die u niet heeft ingezet om dat soort projecten effectief te ondersteunen. Wat de huidige financiering betreft, laat sociale economie twee extra projecten toe om zich kandidaat te stellen om dit verder te kunnen blijven uitvoeren. De financiering vanuit Armoede is gelijk gebleven, net zoals dat het geval is voor Welzijn, maar dat zal de minister straks toelichten. Mijn vraag is eigenlijk bijzonder eenvoudig: als u daarnet zo mooi de verdiensten van die projecten komt te bezingen, waarom hebt u dan in de vorige legislatuur met minister Smet de financiering van deze projecten stopgezet?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, graag verwijzen we inleidend naar de recente vraagstelling van uw collega, Bart Van Malderen, aan en het antwoord van collega Homans over deze projecten in de Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid van 25 juni jongstleden.
Ondertussen zijn een aantal zaken voor iedereen wel wat duidelijker geworden. Een eerste zaak die duidelijk is, is dat we vanuit Welzijn, het aandeel in de klaverbladfinanciering onverminderd doortrekken en dat het aandeel zelfs licht stijgt tegenover de financiering in 2014. Daarnaast klopt het dat deze projecten via het decreet Preventieve Gezinsondersteuning een reguliere basis kunnen krijgen. Voor alle duidelijkheid: dit betekent een voortgang ten aanzien van elk initiatief dat jaar op jaar verlengd moest worden. Die inbedding in een reguliere financiering koppelen we overigens aan een evaluatie richting 2016,die we nog gaan doen in 2015. We zullen hierbij voortbouwen op de evaluaties die al zijn uitgevoerd door Kind en Gezin. Ik kom daar straks op terug..
Het probleem dat nu rijst – en u kent de situatie zeer goed –, dateert inderdaad uit de vorige legislatuur en vindt zijn oorsprong in een beslissing van de toenmalige minister van Onderwijs en de manier waarop daar toen op gereageerd is, onder meer door u als minister van Armoedebestrijding.
We kunnen daarover een heel welles-nietesverhaal gaan houden, maar we stellen vast dat er in de begroting 2015 recurrent niet in een derde voorzien is. Uit de reconstructie door de administratie blijkt dat dit ook in 2014 al niet het geval was.
De concrete aanleiding tot de vragen over deze projecten is inderdaad een brief van 12 juni 2015 die vanuit Kind en Gezin en de afdeling Welzijn en Samenleving naar de elf initiatieven die sinds 2012 een klaverbladfinanciering ontvangen om onderwijskansen van jonge kinderen te versterken, werd verstuurd. Deze brief werd gezamenlijk ondertekend door Kind en Gezin voor wat betreft onze bevoegdheid, en de afdeling Welzijn en Samenleving, voor wat betreft de middelen vanuit Armoedebestrijding. Er werd in de brief gecommuniceerd dat de initiatieven hun aanvraag konden doen voor middelen voor werkingsjaar 2015, middelen die een derde lager gingen liggen dan werkingsjaar 2014.
Belangrijk is ook de vaststelling dat het bijvoorbeeld al niet zo is dat de brief van 12 juni 2015 de eerste communicatie was met betrekking tot de middelen voor 2015. De eerste communicatie met betrekking tot de ‘ingeschatte’ middelen voor 2015 kwam via een brief van 7 maart 2014, eveneens ondertekend door Kind en Gezin en Welzijn en Samenleving.
De beide administraties calculeerden immers in de vorige legislatuur reeds in dat er vanaf 2014 geen middelen meer beschikbaar zouden zijn vanuit het beleidsdomein Onderwijs voor deze initiatieven. Het klopt dat Armoedebestrijding, toen onder uw bevoegdheid, het derde middelen dat ging wegvallen, heeft bijgepast, maar gelet dat dit niet duidelijk was of dit structureel kon, werd beslist de diensten hierover reeds te informeren.
Voor de regelgevende verankering en de recurrente financiering, die gepland was om vanaf 2015 in te gaan, gekoppeld aan het decreet houdende de organisatie van de preventieve gezinsondersteuning, bleef er dus twee derde van de oorspronkelijke middelen beschikbaar. Dit, zoals gezegd, omdat de bijpassing binnen het budget Armoedebestrijding van het weggevallen budget vanuit Onderwijs niet recurrent werd en is voorzien.
Over dit scenario werden de initiatieven dus reeds in maart 2014 ingelicht via een brief met een uitnodiging voor een overleg eind maart 2014. In de brief die op 12 juni 2015 naar de initiatieven is verstuurd, werd daar ook naar verwezen. In al die tijd hebben we ook voldoende verduidelijkt dat de subsidiemiddelen via Kind en Gezin, vanuit de bevoegdheid voor Welzijn, onverminderd en blijvend zouden worden geïnvesteerd in de projecten.
Uit de aanvragen die voor 2015 zijn ingediend, en waarin de administraties expliciet nagevraagd hebben wat de effecten zijn van de verminderde subsidie op hun werking in 2015, blijkt ook dat verschillende initiatieven op basis van de communicatie in maart 2014 reeds omzichtig te werk zijn gegaan, en minder middelen in hun begroting hadden voorzien of alternatieve financiering hadden voorzien, of minder middelen laten gaan naar bijvoorbeeld coördinatie. Dat was ook de reden waarom de administraties in maart 2014 de communicatie reeds hadden geregeld, zodat de initiatieven zich hierop konden voorbereiden.
We kunnen het betreuren dat de budgettaire toestand nu effectief blijkbaar zo is, dat deze situatie nu bevestigd wordt, maar het klopt dus niet dat dit nog nooit zou gecommuniceerd zijn.
De vermindering in subsidie heeft dus momenteel niks te maken met een ongunstige evaluatie of iets anders, maar gebeurt wel op basis van de beschikbare middelen als een gevolg van beslissingen zoals ik al heb gesitueerd.
Vervolgens willen we ter verduidelijking ook nog het volgende meegeven. In uw vraag hebt u het uitgebreid over de positieve effecten van Instapje. Het is echter niet zo dat de elf initiatieven alle met de methodiek van Instapje werken. De initiatieven zijn erkend om opdrachten en doelstellingen ter versterking van de onderwijskansen waar te maken, niet om een specifieke methodiek uit te voeren. Slechts één van de elf initiatieven werkt met de methodiek van Instapje, de andere werken met een andere methodiek, die eveneens wetenschappelijke of theoretische onderbouwing kent. Het is duidelijk dat Kind en Gezin geen specifieke methodiek oplegt.
Waar we het natuurlijk wel eens over zijn, is dat preventie in de vroege levensjaren het grootste verschil kan maken. De experten die u opnoemt, zullen dat allemaal beklemtonen, maar – omdat u vraagt of we hen gehoord hebben – zij zijn niet geconsulteerd over deze specifieke elf initiatieven.
Omdat we ons sterk bewust zijn van de zin en noodzaak van de investering in het versterken van onderwijskansen in de vroege levensjaren, hebben we met de Vlaamse Regering in de vorige legislatuur samengewerkt aan de regelgevende verankering van deze projecten, zoals u zelf ook aangeeft. Die initiatieven hebben we sinds 1 april 2014 kunnen voorzien van een structurele erkenning als een aanbodsvorm ter versterking van de onderwijskansen, en dit binnen de regelgeving met betrekking tot de Huizen van het Kind. De financiering van de initiatieven werd in de vorige legislatuur, zoals u zich nog zult herinneren, niet verankerd. Het sluitstuk van deze regelgevende verankering was immers een gezamenlijk te ondertekenen ministerieel besluit vanuit de bevoegdheden Welzijn en Armoedebestrijding, waardoor de elf initiatieven de middelen krijgen en dit binnen de beschikbare kredieten. Dat is de context waarbinnen de financiering werd geregeld. De verdere afhandeling hiervan wordt uiteraard ook gekoppeld aan een verdere evaluatie en gesprekken met de projecten.
Voor de regelgevende verankering is het dus nog even wachten op het te ondertekenen ministerieel besluit, maar vanuit mijn bevoegdheid zijn de middelen voor de komende jaren alvast nog steeds en recurrent ter beschikking.
Voor Welzijn telt tevens het grotere en toekomstgerichte plaatje. Dat wil zeggen dat we erin geloven dat we waardevolle initiatieven in Vlaanderen de zekerheid moeten bieden over hun middelen, zodat ze hun opdrachten vanuit hun expertise en naar best vermogen kunnen gaan vormgeven.
Wat de evaluatie betreft, is het zo dat dit standaard tweemaal per jaar gebeurt door de administratie, namelijk proactief op basis van de aanvraag en retroactief op basis van verslaggeving van het voorgaande jaar.
Afhankelijk van de recurrente financiering vanaf 2016 zal een bijkomende evaluatie door de administratie worden uitgewerkt. Het gaat dan immers over middelen toegekend voor onbepaalde duur.
Wij delen vanzelfsprekend uw zorg over de initiatieven die in 2013 via de projecten werden bereikt. Ook de organisatoren hebben nood aan voldoende zekerheid over hun middelen, om op die manier zich ten volle te kunnen inzetten voor de belangrijke doelgroep.
We kunnen u meegeven wat de organisatoren daar zelf over aangeven in hun aanvraag. Bijna alle initiatieven geven aan dat ze in 2015 eenzelfde aantal gezinnen willen bereiken dan in 2014. Dat willen ze bereiken doordat ze willen besparen op coördinatie of doordat ze alternatieve financiering gezocht hebben.
De voornaamste zorg van de organisatoren zit hem op de aanstelling van hun doelgroepmedewerkers, en of het mogelijk zal blijven om hen aan te blijven stellen. U geeft in uw inleiding terecht aan dat het onzeker is of de negen initiatieven die een lokale diensteneconomie hebben, voldoende doelgroepmedewerkers in dienst kunnen houden om hun erkenning als lokale diensteneconomie niet te verliezen. U koppelt dat opnieuw, en misschien terecht, aan de daling van de subsidiemiddelen. Echter, we moeten er natuurlijk ook op wijzen dat het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie, ook uit de vorige legislatuur, reeds impliceerde dat het op termijn niet mogelijk zal blijven om hun erkenning als lokale diensteneconomie te behouden indien ze blijven werken met een, twee, tot drie doelgroepmedewerkers, zoals voor de meesten nu het geval is. Daar werd namelijk de voorwaarde ingeschreven dat elk initiatief minstens vijf doelgroepmedewerkers tewerkgesteld moet hebben.
We zullen in dit verband met collega-minister Homans, vanuit haar bevoegdheid betreffende sociale economie, bekijken hoe we tot een positieve oplossing kunnen komen. Een mogelijke piste daarbij is om te bekijken of er op niveau van een lokaal Huis van het Kind, in plaats van per individuele organisator, een erkenning kan worden gegeven, zodat er op die manier aan schaalvergroting kan worden gewerkt, en er kan worden voldaan aan de regel om minstens vijf doelgroepmedewerkers tewerk te stellen.
In uw vraag maakt u ook de koppeling naar SALK en hoe de beslissing om minder subsidies uit te keren aan de elf projecten strookt met het feit dat via SALK Instapje net wordt uitgerold in Vlaanderen, en welke impact dit zal hebben op SALK.
We hebben reeds aangegeven dat we ons met de elf projecten niet hebben verbonden tot een specifieke methodiek, zoals Instapje. Daarnaast willen we ook hier toch nog eens beklemtonen dat er geen sprake is van een vermindering van de subsidies vanuit Welzijn. Vanuit Welzijn keren wij sinds 2012 jaarlijks 220.000 euro uit voor deze projecten, en daarop is niet bespaard. We hebben in de voorbije jaren voorts het initiatief genomen voor de regelgevende verankering van deze projecten vanuit Welzijn, en hebben ook jaar na jaar het engagement waargemaakt om deze middelen ook naar de toekomst toe jaarlijks te behouden.
Wat de impact op SALK betreft, is het zo dat Kind en Taal voor de uitrol van Instapje in dertien gemeenten in de provincie Limburg van de start van hun werking in 2015 tot en met 2017, kan rekenen op een jaarlijks bedrag van 1,5 miljoen euro. De investering vanuit SALK beperkt zich heel duidelijk tot Limburg en heeft een aparte finaliteit, die ook is gekoppeld aan de moeilijkheden die we kennen naar aanleiding van de sluiting van Ford Genk.
Tot slot. U vindt het ongunstig om te besparen op initiatieven die een cruciaal element vormen voor een toegankelijk en laagdrempelig Huis van het Kind. Daarvoor wil ik toch graag verwijzen naar de beslissing die is genomen om in 2015 voor de Huizen van het Kind 1,3 miljoen euro extra vrij te maken, waarvan een saldo van 90 procent is uitbetaald aan 84 lokale samenwerkingsverbanden, en waarbij de middelen alle dienen te gaan naar organisatie van aanbod. Dat is een engagement dat vanuit Welzijn ook jaarlijks wordt aangegaan, en waar heel wat partners in het veld mee aan de slag gaan om een verschil te maken ten aanzien van gezinnen.
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik ben heel blij dat u deze projecten een warm hart toedraagt, dat u ook aangeeft hoe ze verder structureel zouden moeten kunnen worden verankerd, en dat u ook onder ogen ziet dat er zich inderdaad op dit moment een knelpunt bevindt in de overstap van die financiering naar een structurele financiering. Het is absoluut juist dat – daarover heeft mijn collega Bart Van Malderen minister Homans ondervraagd – als men gaat besparen op de doelgroepmedewerkers, dat een negatief effect zal hebben, omdat minder gezinnen zullen kunnen worden bereikt. Het was uiteraard precies de bedoeling om zo veel mogelijk gezinnen te bereiken. Tegelijkertijd zijn al die kleinschalige projecten op dit moment bezig zich aan te passen aan de nieuwe regelgeving in het kader van de sociale economie. Ze moeten inderdaad zorgen dat ze een bepaalde schaalgrootte hebben en ze zijn aan het bekijken hoe ze kunnen samenwerken met andere initiatieven om tot die schaalgrootte te komen. Deze bedreiging komt er dan bovenop en zorgt er dikwijls voor dat men nu inderdaad moet gaan kijken of men misschien het geweer van schouder moet veranderen omdat men net niet meer aan die grens van vijf medewerkers raakt. Daarover heeft mijn collega de minister ondervraagd.
Ik zou u heel dankbaar zijn mocht u inderdaad zelf een beetje de rol van coördinerend minister voor armoede opnemen en met collega Homans overleg plegen over hoe men nu eigenlijk dit kleine probleem kan oplossen. Immers, laten we eerlijk zijn, in het geheel van het budget van Welzijn, van de regering, en van de andere ministers die ook rond armoede werken, moet niet zo'n groot bedrag worden gezocht. Ik sta zeker en vast ook open voor alle andere pragmatische oplossingen. Die moeten er echter toe kunnen leiden dat men deze periode van geringere financiering kan overbruggen en deze projecten de kans kan geven om door te groeien naar een verdere structurele samenwerking, ook binnen de Huizen van het Kind.
Ik ben de minister dankbaar en ik zou hem willen motiveren en aanmoedigen om binnen de regering te kijken hoe dit pragmatisch kan worden opgelost en deze projecten toch kunnen worden geholpen om het hoofd boven water te houden. Ik dank u.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik heb mijn best gedaan om goed te luisteren naar het antwoord. Het was een heel technisch antwoord. U gaf een hele historiek. Ook in de vraagstelling hebben we heel veel historiek meegekregen.
Stel je nu eens in de plaats van een van die organisaties. Wij willen sociaal ondernemerschap stimuleren. Dat is vanuit Welzijn al vaak aan bod gekomen. En dan word je met zo’n decretaal pingpongspel overrompeld. Daar heb ik echt wel moeite mee.
We staan achter het doel van dat project. Dat heb ik niemand in twijfel horen trekken. Er is geen negatieve evaluatie geweest. Vanuit Welzijn blijft het budget behouden. Het is de schuld van de andere ministers, aangezien er daar geen geld is. Ik vind dat een rare combinatie. Ofwel valt het niet in de juiste decretale hokjes. Ofwel vinden we het doel goed en is de werking goed. Een evaluatie dient om die werking te evalueren. Dan gaan we als overheid bekijken hoe we die kunnen ondersteunen.
Als de ene minister twee derde wil betalen, maar voor de andere minister past het niet meer in het juiste potje of hokje, dan zijn jullie als regering collectief verantwoordelijk. Het is een vraag aan de regering. Dat is het idee van klaverbladfinanciering: leg de verantwoordelijkheid om verschillende subsidiepotjes te combineren niet bij een initiatiefnemer, maar bij de overheid. Dat is de juiste logica. Ondersteun sociale ondernemers en sociale projecten om zo goed en zo kwaad mogelijk hun werk te doen met zo min mogelijk planlast. Ik vind dit verhaal daarvan een heel averechts voorbeeld. Ik hoop dat er, zoals mevrouw Lieten naar voren schuift, snel een pragmatische oplossing wordt gevonden. Hopelijk is dat een oplossing met perspectief. Ofwel is het goed en dan ondersteunen we het. Ofwel is het niet goed en dan ondersteunen we het niet. Maar ‘we vinden het goed, we hebben een beetje geld, maar net niet genoeg om de boel draaiend te houden’, is niet het antwoord waarop deze mensen wachten.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik heb goed naar uw antwoord geluisterd.
Mevrouw Van den Brandt, ik heb daarin toch een antwoord op uw vraag gehoord. We moeten stoppen met dit soort van projectenpotpourri waarin we hier af en toe ziek zijn. De minister heeft duidelijk gezegd dat we naar een structurele inbedding gaan van dit soort projecten omdat we het goede projecten vinden.
Mevrouw Lieten, ook naar u heb ik goed geluisterd. Ik heb nog eens naar de vraagstelling gekeken die u hebt ingediend. Uw vraag om uitleg gaat over de projecten preventie gezinsondersteuning. Dat lijkt mij een bevoegdheid die bij Welzijn ligt. U zegt dat de coördinerend minister van Armoedebestrijding haar werk niet doet. Dan zou ik de bal durven terugkaatsen en zeggen dat de vorige coördinerend minister van Armoedebestrijding misschien een steek heeft laten vallen. Als ik even recapituleer wat u net hebt verteld, is het zo dat de sp.a in de vorige regering de middelen van Onderwijs voor dit soort projecten heeft stopgezet. U krijgt vervolgens, als coördinerend minister van Armoedebestrijding, extra geld en zet dat niet structureel in voor deze projecten. Vervolgens stelt u hier een vraag waarbij u zegt hoe belangrijk onderwijs is in de aanpak van deze problematiek, omdat zij bijvoorbeeld mee aan huiswerkbegeleiding kunnen doen. U stelt een vraag om uitleg die is gebaseerd op feiten die niet blijken te kloppen aangezien de brieven die werden verstuurd meer dan een jaar eerder werden verstuurd dan u in uw vraagstelling stelt. Deze regering zoekt, met alle ministers die verantwoordelijk zijn voor deze klaverbladfinanciering, naar een structurele oplossing die weggaat van die projectenpotpourri die ontstaan is onder de vorige regering.
U zegt dan dat de huidige minister van Armoedebestrijding haar werk niet doet. Wel, als ik de feiten uit het verleden bekijk, kom ik tot een totaal andere conclusie.
Mijnheer Parys, deze vraagstelling heeft wel wat voeten in de aarde gehad. De vraag wie van de drie is nu wel beantwoord. Het klaverblad – en dat is daarnet wel duidelijk geworden – bestond ooit uit vier klaverbladen. In een besparingsoperatie bij Onderwijs – waarvan we ook weten hoe die tot stand is gekomen – is er ooit beslist om van daaruit geen centen meer te geven. Maar op dat moment is het derde blaadje wel versterkt. Ik kom straks terug op het recurrent en structureel karakter van die beslissing. In elk geval proberen we vandaag aan drie bevoegde ministers vragen te stellen: minister Vandeurzen, minister Homans en minister Homans. Minister Homans als minister van Sociale Economie zegt dat haar engagement in dezen is versterkt. Minister Vandeurzen zegt dat zijn engagement in dezen continu is. De enige minister waarvan we geen antwoord hebben gekregen omdat de vraag om uitleg werd geweigerd, is de minister van Armoedebestrijding, ook minister Homans, die het budget van 2014 niet heeft verlengd in 2015.
U zult mij nu ongetwijfeld zeggen dat het om een eenmalige verlenging gaat. Wel, collega, ik nodig u uit om naar de timing van die beslissing te kijken. Dan zitten we in maart 2014, vlak voor het aflopen van deze legislatuur. Ik ben er zeker van dat een beslissing die op dat moment zou zijn genomen bij begrotingscontrole en dergelijke meer om structureel middelen vast te leggen, ongetwijfeld op kritiek was gestuit als zou dit een volgende regering binden en dergelijke meer.
U hebt het over een projectenpotpourri waarin men een structureel karakter zou moeten steken. Ook de vorige regering heeft dat gedaan. Want men heeft deze projecten structureel verankerd. Dat is het hele verhaal rond de lokale diensteneconomie. Alleen stel ik vast dat deze regering de kans had om daaraan een structurele financiering te koppelen die op niveau zat. Men heeft dat niet gedaan. De eenmalige opstap is niet structureel gedaan. Dat leidt mij naar de noodzaak om eens heel goed te bekijken hoe we moeten omspringen met die klaverbladen. In die zin vind ik wel een aantal positieve elementen in het betoog van de minister.
De moeilijkheden die wij als parlementsleden hebben om op de juiste plaats de juiste minister te ondervragen op zijn of haar engagementen, verantwoordelijkheid enzovoort, zijn exact dezelfde problemen die die organisaties ervaren, zeker als die ministers voor zichzelf – en vergeef me nu het woord – een gespleten persoonlijkheid ontwikkelen, ze wel als minister bevoegd voor zaak A willen antwoorden, maar dan niet in dezelfde persoon willen antwoorden over de bevoegdheden qua zaak B. Uiteraard zijn wij mee verantwoordelijk voor het opzetten van het klaverblad.
Uiteraard moet je in een experimentele setting af en toe de kokers en sectoren overstijgen en middelen proberen bij elkaar te leggen. Ik blijf bij de vaststelling dat men in de vorige legislatuur wel een structurele erkenning heeft gedaan en dat er in deze legislatuur een derde minder subsidies zijn omdat men de structurele financiering niet heeft laten volgen op de structurele erkenning. Dat het moeilijker is om in het kader van de lokale diensteneconomie de kritische grens van vijf te bereiken, is evident. Maar als er vehikels worden gevonden om dat te doen, zullen we dat uiteraard doen. Ik denk dat we daarover geen tegenstellingen hoeven te hebben.
De heer Parys heeft het woord.
U zegt dat als er een vehikel wordt gevonden om aan structurele inbedding en financiering te doen, we dat volmondig zullen steunen. Wel, u had de opportuniteit om dat te doen onder de vorige regering, ze effectief structureel onder te brengen bij de Huizen van het Kind en ze te financieren.
Mijnheer Van Malderen, de eenmalige opstap waarover u spreekt, is echt wel een newspeakbericht, want eigenlijk bedoelt u daarmee de budgetvermindering die uw collega Smet op Onderwijs heeft doorgevoerd. U noemt dat een eenmalige opstap voor dit soort projecten. Dat is natuurlijk niet correct.
Minister Homans heeft een antwoord gegeven op de vragen die gesteld zijn in de commissie Sociale Economie. Het is nog altijd het parlement dat beslist waar er een vraag wordt gesteld aan welke minister. Minister Homans is in deze dus niet geïmpliceerd. Het zijn wij zelf die beslissen waar op het beste ogenblik aan de meest relevante minister de vragen worden gesteld, bijvoorbeeld over projecten preventieve gezinsondersteuning. Daarover wilde ik even de puntjes op de i zetten.
En dan moeten we vaststellen dat, daar waar het antwoord op deze vragen te vinden was, namelijk in de commissie Armoedebestrijding, de vraag om uitleg is afgewezen.
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Minister, ik zou zeer dankbaar zijn indien er in de schoot van de regering een oplossing wordt gevonden.
Mijnheer Parys, ik vind het wat triest dat jullie je huidige gedrag in deze regering proberen te verantwoorden met wat er in de vorige regering is gebeurd. Jullie zijn de grootste en sterkste in Vlaanderen. Jullie moeten beslissingen wat jullie met het geld zullen doen in 2015. Ik zou heel blij zijn mocht deze regering en minister Homans een oplossing vinden voor deze projecten. En dan mag je voor de rest alle zonden van Israël op mij laden. Zoek gewoon een oplossing voor deze projecten. Dat is het allerbelangrijkste.
De vraag om uitleg is afgehandeld.