Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het studentenblad Veto werd hier in de commissie al een aantal keer aangehaald als aanleiding voor een vraag. Dat is ook het geval voor deze vraag om uitleg. Veto opende de editie van maandag 3 mei 2015 met een verontrustend beeld van de financiële toestand van de faculteit Letteren van de KU Leuven. Naast het traditionele aanbod biedt de faculteit een aantal unieke opleidingen aan, maar die kunnen helaas maar weinig studenten bekoren. Op die manier kan de faculteit uiteraard niet genieten van de schaalvoordelen waarvan andere, grotere faculteiten met meer studenten wel kunnen genieten. Bovendien haalt de faculteit ook geen voordeel uit het interne verdelingsmechanisme van de KU Leuven.
Vanwege de schaarse middelen dreigt de faculteit op droog zaad gezet te worden of wordt de kwaliteit van de opleidingen negatief beïnvloedt. Veto vermeldt ook dat de nood dermate hoog werd dat zelfs voorgesteld werd om een deel van de FWO-middelen (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek) te gebruiken voor de reguliere financiering van de facultaire werking.
De opleidingen die vanwege het geldgebrek in het oog van de storm komen, zijn onder andere Sinologie, Japanologie, Slavistiek en Arabistiek. Deze opleidingen hebben uiteraard een grote meerwaarde voor de samenleving. Ze vormen studenten tot experten in exotische talen en culturen en het valt op dat net deze talen een steeds groter aandeel in de wereldeconomie krijgen.
Minister, overweegt u om in de evaluatie van het Financieringsdecreet extra aandacht te besteden aan kleinschalige opleidingen met een uniek karakter?
Hoe past u deze heel specifieke opleidingen in een gerationaliseerd aanbod? Kunnen deze opleidingen afzonderlijk bestaan of niet?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik voel me een beetje aangesproken door de vraag, want enige jaren geleden heb ik Klassieke Talen gestudeerd aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Ondertussen is die studierichting opgedoekt – in feite kort na mijn afstuderen. (Gelach)
Ik was op een bepaald moment dus een van die bedreigde diersoorten in Vlaanderen. Het aantal klassieke filologen wordt steeds geringer. Ik heb al vaak, tijdens en na mijn studie, de discussie moeten voeren over het nut van die opleiding. Er wordt gevraagd wat je er in hemelsnaam mee kunt doen behalve Latijn en Grieks geven. Het is zo ver gekomen dat ik in het parlement beland ben, dat is inderdaad penibel.
Los van mijn persoonlijke situatie, kan ik u vertellen dat het ook aan de VUB een issue is. Taal- en Letterkunde is niet de meest rendabele faculteit, als we dat zo mogen zeggen. Het zijn opleidingen die weinig middelen binnenhalen via onderzoek, minder dan bijvoorbeeld de faculteiten Toegepaste Wetenschappen en Wetenschappen, en al helemaal niet via patenten.
Ik ben me ervan bewust dat dit een moeilijke discussie kan worden, ook in het licht van de rationaliseringen die er al geweest zijn en die er eventueel nog zullen komen. Ik wil een pleidooi houden voor een heel sterk en divers academisch weefsel in Vlaanderen. Wie een sterke samenleving wil, een open en diverse samenleving zoals die er nu is, en die ook als dusdanig wil erkennen, moet daar achter staan. Wie de kenniseconomie op een diverse en sterke manier wil ondersteunen, dus niet alleen door een leger te vormen van handelsingenieurs, juristen en toegepaste wetenschappers, maar met tal van andere profielen, moet daar achter staan. Wie die samenleving wetenschappelijk sterk wil vormen, niet alleen door de interesse van mensen aan te wakkeren voor allerlei exotische zaken, maar ook om expertise op te bouwen in die zaken, moet daar achter staan. Een heel divers academisch weefsel is belangrijk, evenals een diversiteit aan opleidingen. We mogen er geen verarming van krijgen.
Dat kunnen we ons niet veroorloven als Vlaanderen een topregio wil zijn in Europa. Mocht er aan bepaalde universiteiten twijfel ontstaan over de wenselijkheid om bepaalde studierichtingen te behouden en te ondersteunen, dan zou ik hen willen aanraden om Martha Nussbaum te lezen, ‘Not For Profit’. De vertaalde titel is ‘Niet voor de winst’. Daar kunnen zij wat inspiratie opdoen om te begrijpen dat je onrechtstreekse winst kunt behalen uit dingen die initieel geen winst lijken op te leveren.
Minister Crevits heeft het woord.
De decretaal voorziene en daar ook bepaalde evaluatie van het Financieringsdecreet is intussen afgerond. Een specifieke analyse omtrent kleinschalige opleidingen was daarin niet voorzien. Het financieringssysteem houdt in feite ook geen rekening met de grootte van een opleiding: instellingen krijgen financiering voor opgenomen en verworven studiepunten, het maakt niet uit of dat is voor studenten in grote of kleine opleidingen.
Op instellingsniveau is er een sokkelfinanciering, maar die houdt dan weer rekening met de schaal van de instelling, niet van de individuele opleidingen. Als het gaat over de financiële leefbaarheid van kleine opleidingen, moet je veeleer gaan kijken naar de interne allocatiemodellen van instellingen.
In de evaluatie van het Financieringsdecreet zijn die interne allocatiemodellen enkel bestudeerd met het oog op de puntengewichten voor de professionele bacheloropleidingen. Het decreet voorziet een analoge oefening voor de universiteiten tegen 1 januari 2018.
In het kader van de rationalisatie van het opleidingsaanbod heb ik aan de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) de opdracht gegeven om concrete voorstellen inzake rationalisatie en transparantie uit te werken. Ik wil mij nu nog niet uitspreken of bepaalde opleidingen al dan niet passen, maar ik ben wel van mening dat het perfect mogelijk moet zijn voor een instelling om unieke opleidingen met een beperkt aantal studenten te blijven aanbieden, zeker als die een maatschappelijke meerwaarde hebben of als er vanuit de maatschappij vraag naar is.
In alle oefeningen die er in het verleden al zijn gebeurd omtrent rationalisatie is daar ook steeds rekening mee gehouden. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het werk van de commissie-Soete in 2008.
Zoals ik al aangaf, past de financiële leefbaarheid van zulke opleidingen vooral binnen het interne allocatiemodel van een instelling. Het spreekt voor zich dat de instelling steeds moet kunnen garanderen dat deze opleidingen ook voor een kleine groep studenten zeer kwaliteitsvol worden aangeboden. In de praktijk doen ze daarbij een beroep op manieren om het aanbod toch efficiënt te houden. De studenten van zo’n kleine opleiding hebben bijvoorbeeld niet altijd apart les, maar sluiten voor veel onderdelen aan bij grotere groepen. Het gebeurt ook dat instellingen voor kleine opleidingen nauwer met elkaar samenwerken.
Dit wordt dus geëvalueerd. Het heeft met een intern allocatiebeleid te maken. Maar rationalisatie hoeft zeker niet te betekenen dat kleine opleidingen verdwijnen.
De VLUHR moet nu een aantal voorstellen doen. Ik denk dat de voorzitter van de VLUHR zeer geschikt zou zijn om dat proces te trekken. Ik heb begrepen dat hij dat wil doen. Wij horen hier de komende weken meer over.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik vind het positief dat u aandacht blijft hebben voor die kleine maar toch belangrijke opleidingen. Ik vermoed dat we nog een aantal jaren zullen moeten wachten op die evaluatie van de interne allocatiemechanismen bij de universiteiten. Ik kijk er in elk geval al naar uit.
Ik wil afsluiten met een citaat van Confucius, dat wel toepasselijk is voor deze vraag: “Studeren en je in je interesses bekwamen, is dat niet iets om vrolijk van te worden?”
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, dank u voor uw positief antwoord. Ik ben hoopvol voor de toekomst. Mochten onze universiteiten die kleine studierichtingen in stand willen houden en nog meer samenwerkingsverbanden moeten zoeken, dan zal het voor bepaalde studierichtingen moeilijk worden. Als alleen de KU Leuven bepaalde zaken organiseert, zullen we wellicht moeten kijken naar Nederland. De Nederlanders zijn ook een beetje streng aan het worden voor kleine studierichtingen. Misschien kunnen we daar gaan naar een uitwisseling van studenten of naar een samenwerking op de een of andere manier. Maar dan is de fysieke afstand vrij groot. Wie weet hebben ze daar wel oren naar.
Voorzitter, we zullen toch eens moeten samenzitten met de Nederlandse commissie Onderwijs. Het zou wel eens interessant kunnen zijn om over diverse thema’s te praten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.