Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil het hebben over iets dat, helaas, steeds meer kinderen en jongeren op school meemaken, namelijk pesten. In elke klas zit er blijkbaar één kind dat elke week wordt gepest. In sommige gevallen is het zo erg dat het Kinderrechtencommissariaat één keer per schoolweek wordt ingeroepen om pesterijen te bedwingen wanneer ze uit de hand dreigen te lopen en dreigen te escaleren.
In een reactie zegt het Kinderrechtencommissariaat dat scholen nog steeds te weinig optreden tegen pesters. We hebben dit fenomeen al een paar keer bediscussieerd, niet alleen het pesten van leerlingen, maar ook van leerkrachten. Het onderzoek zegt toch dat het niet bij eenmalige akkefietjes blijft, dat pesten een structureel probleem wordt met herhaalde uithalen en zelfs met getraumatiseerde slachtoffers. Het is iets dat blijkbaar in onze maatschappij ingeworteld is geraakt. Kinderen houden er soms blijvende trauma’s aan over. Bij die kinderen is er effect op de schoolprestaties, stress nestelt zich en ze zijn zodanig bezig met overleven in de groep, dat ze soms buikpijn of hoofdpijn of andere lichamelijke klachten hebben.
Slachtoffers hebben vaak het gevoel dat ze terechtkomen in een omgekeerde wereld. Ze worden nog steeds geculpabiliseerd en belachelijk gemaakt. Ze worden ook niet altijd even goed begrepen. Onze zuiderburen in dit land hebben ondertussen een mobiele equipe opgericht die in crisissituaties kan worden uitgestuurd om de situatie te ontmijnen. Het Kinderrechtencommissariaat vindt dit een interessant denkspoor.
Minister, we hebben het ook al eens gehad over cyberpesten. Vaak is het een nog ergere vorm van pesten, het kan natuurlijk ook anoniem. Het betreft kinderen die elkaar via digitale weg echt geweld aandoen door het versturen van pestboodschappen en door het publiceren van vervormde foto’s op het internet. Er worden zelfs oproepen gedaan tot geweld op bepaalde jongeren. Het grootste probleem is dat dit in anonimiteit gebeurt en dat ouders en leraren het probleem vaak pas oppikken als het bijna te laat of te laat is. Er zijn zelfs kinderen die tot zelfmoord overgaan.
Het is een nijpend probleem. Het is ook een dieperliggend probleem dat naar boven komt. De signalen zijn verontrustend. Het is wijdverspreid in de samenleving. Ik heb daarom een aantal concrete vragen voor u, minister.
Welke concrete acties zult u ondernemen om pesten op school tegen te gaan? Wat is daarbij de timing?
Wat zult u specifiek proberen te ontwikkelen tegen cyberpesten? Hoe denkt u de verschillende stakeholders in het onderwijs weerbaarder en alerter te maken inzake het fenomeen cyberpesten?
Hebt u zicht op de resultaten uit Wallonië met betrekking tot de mobiele equipes? Wat vindt u van dit instrument?
In oktober bespraken we de pestproblematiek al in de commissie. Toen liet u verstaan dat u sterk zou inzetten op ‘peer mediation’. Zijn er ondertussen gesprekken opgestart met experts? Hebt u daar ondertussen een kader voor uitgewerkt om dit in de scholen te kunnen toepassen? Het is natuurlijk belangrijk dat het binnen een strikt kader gebeurt en dat men niet gewoon kinderen opzadelt met een verantwoordelijkheid die desgevallend het probleem kan versterken.
U stelde een geïntegreerde aanpak over beleidsdomeinen heen voor. Dat is uiteraard de enige juiste weg. Zijn er daarover al concrete resultaten?
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, minister, het zal u niet verbazen dat ik me heel graag aansluit bij de vraag van de collega. De cijfers duiden inderdaad aan dat het thema nog altijd heel belangrijk is. We moeten het heel hoog op de agenda laten staan. Gie Deboutte gaf in de krant al aan dat inderdaad één op vier jongeren te maken krijgt met pesterijen en één op twintig zou elke week worden gepest. Dat wil zeggen dat pesten in zo goed als elke klas aanwezig is. Dat zijn toch wel serieuze cijfers. We moeten er echt wel voor zorgen dat zowel directieleden als leerkrachten de nodige tools in handen krijgen om niet alleen aan een positief schoolklimaat te kunnen werken, maar om zeker ook kordaat te kunnen optreden tegen het pestgedrag. Het kan echt niet getolereerd worden dat pestgedrag voorkomt. Alle middelen om daar paal en perk aan te stellen, zullen moeten worden ingezet.
Een krachtdadig antipestbeleid moet er natuurlijk ook voor zorgen dat wie slachtoffer is van pesten, voldoende steun krijgt van volwassenen. Volwassenen en leerkrachten met een bepaalde expertise moeten absoluut worden ingezet in begeleiding, ondersteuning en opvolging.
Wat we zeker niet achterwege kunnen laten, is de initiële lerarenopleiding. Er moet zeker aandacht zijn om de nieuwe, jonge leerkrachten die tools mee in handen te geven. Er moet ook een bijscholingsaanbod zijn voor leerkrachten en directieleden, want ze zullen in heel deze problematiek een cruciale rol spelen.
Ik heb nog een paar bijkomende vragen, minister, want tijdens de gedachtewisseling met de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), was u er terecht van overtuigd dat er vandaag al heel wat kennis, ervaring en materiaal aanwezig is om het pesten aan te pakken, maar dat het gefragmenteerd is en dat het niet altijd duidelijk is wat kwalitatief is en wat niet. Hebt u er al zicht op wat de inspanningen hebben opgebracht om al die kwaliteitsvolle informatie op een overzichtelijke en laagdrempelige manier voor leerkrachten ter beschikking te kunnen stellen?
Kunt u ook een beetje uw visie toelichten op de manier om studenten in de initiële lerarenopleiding op te leiden om optimaal met deze pestproblematiek om te gaan?
Uiteraard kijk ik uit naar het antwoord op de vraag van mevrouw Gennez over samenwerking en over de afstemming op uw collega-ministers. U hebt er ook al een aanduiding van gegeven. De Vlor-leden gaven al aan dat we er zo veel mogelijk partners binnen en buiten het onderwijs bij moeten betrekken om de pestproblematiek aan te pakken.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik zal heel bondig zijn. Ik wens me volledig aan te sluiten bij de opmerkingen, vragen en bezorgdheden van mevrouw Celis en van mevrouw Gennez. Het is inderdaad belangrijk om ook in de lerarenopleiding nog eens te benadrukken dat dit een heel gevoelig en moeilijk thema is en dat eraan gewerkt moeten worden. Ik kijk uit naar uw antwoorden.
We hebben al meerdere keren over dit probleem gesproken. Het is vrij duidelijk dat het belangrijk is dat leerkrachten niet alleen kennis overdragen, maar ook dat zij perfect weten hoe zij processen die zich afspelen in een groep als leerkracht mee kunnen sturen. Het is van groot belang om leerkrachten niet alleen aan te leren hoe zij kunnen inspelen op een pestsituatie, maar ook hoe zij van de eerste dag de groepsvorming in een klas kunnen beïnvloeden en hoe zij daarin sturend kunnen optreden. De klastitularis kan daarin een belangrijke rol spelen, maar een team moet die groepsvorming volledig dragen.
Vandaag wachten we nog veel te veel tot er zich problemen voordoen en gaan we te weinig bewust om met het feit dat groepsbeïnvloeding perfect mogelijk is vanuit een leidinggevende functie als leerkracht. Leerkrachten in opleiding worden daarin onvoldoende getraind. Zij krijgen lessen in klasmanagement, maar dat is een totaal ander aspect dan het begeleiden en aansturen van groepen. Daar ligt voor ons een grote uitdaging.
Ook het samen opvolgen van een groep en hoe een groep als groep evolueert is van belang. In de klassenraden komt dat zeer weinig aan bod als een element waarbij een team bekijkt hoe het een rol kan spelen in het vormen van een klasgroep. Het is wel goed geweten wat de mogelijkheden zijn en wat er kan gebeuren, en hoe dat moet gebeuren om dat te beïnvloeden, maar het gebeurt vandaag te weinig aan de basis. Vooral door het feit natuurlijk dat er zovele andere dingen moeten gebeuren binnen de school en binnen het beperkte aantal uren dat mensen aanwezig zijn, maar het is een belangrijk element waarvoor er in de toekomst wel aandacht mag zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u voor deze zeer interessante vraag. Ik onderschrijf trouwens alles wat hier is gezegd.
Mevrouw Gennez, ik behandel een aantal van uw vragen samen omdat hierover sinds de vorige vraag een traject is gelopen. Op 26 februari 2015 hebben we hier een bespreking gehad. Mevrouw Celis was vragende partij. Wij hebben daarna niet stilgezeten. Er was heel overleg, onder andere met de koepels en de centrumnetten, de inspectie, de administraties, de kabinetten Onderwijs, Welzijn, Sport, Jeugd en Media, experten, aanbieders van ‘peer mediation’ en de Vlaamse Scholierenkoepel.
Binnen de Vlor werd intussen het gevraagde ‘overlegplatform welbevinden en preventie van pesten op school’ geïnstalleerd. Dat platform legt de focus op het voeden van verantwoordelijkheid, kennisdeling en informatie-uitwisseling. In dit platform werden onder andere ook experten cyberpesten opgenomen. De installatie en eerste vergadering van dit overlegplatform vonden plaats op 29 juni 2015, dat is dus een paar dagen geleden.
Met de Vlaamse Scholierenkoepel zijn we in overleg rond een traject vanaf volgend schooljaar, met als inzet het gebruikmaken van de kracht van jongeren en de rol van ‘peer mediation’ daarin, waarover we op 15 december ook een studiedag organiseren. Tegen dan maken we ook een gebruiksvriendelijke versie van de handleiding ‘Whole school approach’ en passen we hierbinnen duidelijk de plaats van ‘peer mediation’. Collega’s, het is evident dat ‘peer mediation’ niet betekent dat we de leerlingen aan hun lot overlaten. Dat is een welomkaderd gebruik maken van de krachten die ze hebben. De Vlaamse Scholierenkoepel wil zich daar voluit op gooien. Ik bekijk nu of ik personeel kan vrijmaken om hen daarbij te ondersteunen. Als de dynamiek van daaruit kan uitgaan, moeten we dat ondersteunen. Mevrouw Helsen, de leerkrachten en het team zijn natuurlijk cruciaal, maar de leerlingen zelf kunnen, als het gaat over schoolklimaat, ook wel wat positiefs teweegbrengen.
Ook in het participatietraject met de ouderkoepels voor de nieuwe beheersovereenkomsten worden welbevinden, pesten en cyberpesten meegenomen. Ik vind het cruciaal dat ook de ouderkoepels voldoende aandacht besteden aan het thema.
Voor wat betreft de inspectie werd intussen hun enquête naar het welbevinden losgekoppeld van de doorlichtingen en meegenomen in de ‘Ronde van Vlaanderen’ die mijn administratie in mei doorheen de Vlaamse provincies deed. Momenteel werkt men aan een gezamenlijke nota met het departement over hoe er tijdens een doorlichting meer aandacht kan zijn voor het waarborgen van de rechten en plichten van leerlingen. Elke school moet daar op een gestructureerde wijze werk van maken.
In 2012 werd al in beperkte mate rekening gehouden met het mentale welbevinden in de driejaarlijkse indicatorenmeting van het gezondheidsbeleid in Vlaamse scholen door het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ), maar in de bevraging die dit najaar start, zal dit als volwaardig thema worden meegenomen. Over de synergiën tussen de verschillende beleidsdomeinen en het ontsluiten van kennis en informatie over geestelijke en sociale gezondheid lopen de gesprekken nog.
Cyberpesten is wat mij betreft deel van alles wat we ondernemen om pesten tegen te gaan. Al het voorgaande is daarop dan ook van toepassing. Specifiek met betrekking tot cyberpesten wordt intensief samengewerkt met het kenniscentrum Mediawijsheid, dat ook een onderwijsdossier over cyberpesten ontwikkelde. Volgend schooljaar zetten we deze samenwerking voort rond onder andere cyberpesten en socialemediagebruik op school en het project ouder-kindcommunicatie van de Odisee-hogeschool met betrekking tot sexting, dat is het verspreiden van seksueel getinte foto’s via onder andere sociale media, en cyberpesten.
Over het ‘e-safety label’, dat ik in februari lanceerde en waarbinnen ook cyberpesten een plaats heeft, organiseren we op 22 september een studiedag voor geïnteresseerde scholen. Daarnaast kunnen scholen ook altijd een infoavond voor ouders organiseren over het thema ‘Onze kinderen veilig online’ of ‘Cyberpesten… Pesten in een modern jasje’, samen met De Gezinsbond en Child Focus. Mevrouw Helsen, dit aanbod is er ook voor leraren, in de vorm van gerichte infosessies. U vindt hierover alles op de website www.veiligonline.be.
Mevrouw Gennez, ik heb de resultaten uit Wallonië niet omdat de mobiele equipes er pas vanaf dit schooljaar actief zijn. Het decreet dateert van 21 november 2013 en trad in werking op 1 september 2014, maar de omzendbrief dateert van 26 augustus 2014. We hebben nu dus net een schooljaar gehad. Die teams worden niet alleen ingezet voor pesten, maar evengoed voor het tegengaan van schooluitval en spijbelen. In de conceptnota ‘Spijbelen en schooluitval’ hebt u gezien dat wij een Vlaamse spijbelambtenaar willen aanstellen. Dat kan de voorbode zijn van mobiele teams. Ik ben er nog niet uit, maar u kunt mij daar uw inzichten over geven, of we dat spijbelen daarin mee moeten integreren of niet. We hebben dat in de conceptnota over vroegtijdig schoolverlaten en spijbelen samengenomen omdat ook Werk daarbij is betrokken. Dat is één lijn, spijbelen houden we daaruit weg. In Wallonië zet men die teams ook in voor pesten. Ik ben er niet uit omdat ik dat iets heel specifieks vind. Ik weet niet of je dat zomaar in één team kunt steken. Zodra er een verslag is van de Waalse werking, zullen we dat uiteraard met jullie delen.
Wat geldt voor pesten, geldt ook voor spijbelen: heel wat taken worden op dit ogenblik al opgenomen door de Centra voor Leerlingenbegeleiding: gesprekken met leerlingen en ouders, werken aan oplossingen. Ik wil dat niet wegtrekken. Dat moet zeer dicht bij de scholen blijven. De scholen kennen de context, de klas, de leerlingen. Ik weet niet of het goed is om daar een brigade die van ver komt op af te sturen. Ik heb daar wat moeite mee. Ook onze spijbelambtenaar is niet een brigade die naar de scholen gaat. Hij brengt de goede voorbeelden die er al zijn in een aantal steden in Vlaanderen samen om te bekijken hoe we dat voor heel Vlaanderen kunnen vertalen. Het is een beetje anders, maar – en dat is dan het positieve – bij sommige moeilijke situaties zou het misschien kunnen helpen. Ik ben dus benieuwd naar de resultaten.
De Vlaamse Regering keurde vorige week de conceptnota ‘Samen tegen schooluitval’ goed. Dat was gefocust op vroegtijdige schoolverlaters, op het tegengaan van spijbelen en op het garanderen van het leerrecht. Onder dat laatste wordt natuurlijk ook gefocust op het welbevinden van kinderen en jongeren. Zo komt de problematiek van het pesten zijdelings ook aan bod. Maar dat is niet de corebusiness van die nota. Je kunt dat daar niet helemaal onder steken, je moet vermijden dat je daarmee te breed gaat. Maar er zijn potentieel natuurlijk wel linken.
Specifiek voor het personeel werd in de schoot van de begeleidingscommissie van het convenant ‘Preventie en bescherming in het Vlaams onderwijs’ een ad-hocwerkgroep voor psychosociaal welzijn opgericht. Die kwam op 24 juni 2015 voor het eerst samen. Deze werkgroep zal voorstellen formuleren om scholen te versterken in hun beleid rond het voorkomen van psychosociale risico’s. In het najaar moet dan ook ons beleidsplan ‘Geweld, pesten en ongewenst seksueel gedrag op school’ worden geactualiseerd. Dat moet sowieso, gezien de recent gewijzigde wetgeving waarin onder andere aandacht wordt gevraagd voor stress en burn-out. Dit staat wat los van de vraag, maar het gaat over pesten en welbevinden tussen leraars.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik ben het ook eens met alles wat u hebt gezegd. Dat treft dus. We hebben een niet-conflictueuze, harmonieuze strijd tegen pesten nodig.
U vroeg naar ons inzicht met betrekking tot het aan elkaar koppelen van pesten, spijbelen en mobiele teams. Bepaalde spijbelaars zitten wel aan het eind van de keten van gepest worden, maar dat dekt niet de totale problematiek. Mijn aanvoelen is toch om dat als een aparte problematiek te beschouwen en niet te veel te mixen op dit vlak.
Ik vond het interessant dat u de inspectie vraagt om bij doorlichtingen meer aandacht te hebben voor het schoolklimaat. Daar is de pestproblematiek zeer nauw mee verbonden. Hebt u er al enig zicht op hoe de inspectie dat eventueel denkt aan te pakken? Het is goed om daarvoor in de beheersovereenkomst met de ouderkoepels aandacht te vragen. Ik kijk ook uit naar de studiedag met de Vlaamse Studentenkoepel die u aankondigt op 15 december 2015. Misschien kunnen we het daar ook hebben over de mobiele teams en de eerste evaluatie in Wallonië, of we daarmee kunnen experimenteren of aan de slag gaan.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik zei daarnet dat het zeer belangrijk is dat directieleden en leerkrachten de nodige tools en kennis in handen kunnen krijgen om aan de slag te gaan. U hebt heel wat elementen opgesomd die daar zeker in positieve zin kunnen toe bijdragen. Het is belangrijk dat leerlingen worden betrokken bij de creatie van een positief schoolklimaat, maar slachtoffers moeten kunnen terugvallen op professionele hulp met volwassenen. Daar blijf ik toch op hameren. Ik heb ter voorbereiding van deze vraag nog eens de brochure van Pax Christi gelezen. Daarin staat heel wat achtergrond in verband met ‘peer mediation’. Er wordt gezegd dat het een goede methode is als het gaat om het oplossen van ruzies bij spelen of bij roddelen, maar absoluut niet bij ernstig pestgedrag, geweld en strafbare feiten. Die zijn van een heel andere orde dan ruzie bij het spelen, het afpakken van spullen of wat dan ook. Het is zeer belangrijk dat er een aanspreekpunt is, en dat er een zeer goed opgeleid team is binnen de school om aan de slag te gaan met de slachtoffers van pesten en met de pesters. Het kan niet alleen van leerlingen komen – wat u in uw antwoord trouwens niet hebt gezegd.
De instrumenten die u hebt opgesomd en de data van de vergaderingen die al hebben plaatsgevonden: daar zal wel een opvolging voor komen. Wij zullen daarover te gepasten tijde zeker nog wel iets kunnen vragen of er over horen.
Minister, u hebt heel veel informatie gegeven over wat er allemaal gaat gebeuren. Die informatie zal op verschillende manieren ter beschikking worden gesteld.
Vanuit mijn hulpverleningspraktijk, waarbij ik nogal wat problematische situaties van die aard heb mogen oplossen, weet ik dat het cruciaal is om vooral vaardigheidstraining te geven aan leerkrachten. Dat leer je immers niet via het bijwonen van een sessie. Tussen weten en doen, goed doen, is er vaak een wereld van verschil. Dat vergt dus echt vaardigheidstraining voor alle leerkrachten, niet van één leerkracht, niet van een klastitularis. Alle leerkrachten zijn hierbij betrokken. Ze moeten ter zake samen een strategie uitwerken en worden getraind in het hanteren van moeilijke situaties, waaronder een pestproblematiek in de klas. Ik wil erop aandringen om die vaardigheidstraining echt op de agenda te zetten. Er is al heel veel informatie gegeven over pesten, maar daar op een gepaste manier op reageren, dat is een ander paar mouwen.
Dan is er de vraag of we de spijbelproblematiek en de pestproblematiek moeten koppelen. Er doen zich allerlei probleemsituaties voor. Van cruciaal belang is dat elke situatie die zich voordoet, in groepsverband op een goede manier wordt geanalyseerd. Dan kunnen er meerdere problematieken aan bod komen, en dan moet gewoon van situatie tot situatie worden bekeken welke de noden zijn en welk gepast antwoord er moet worden gegeven. Soms zal een spijbelproblematiek gekoppeld zijn aan een pestproblematiek, in andere gevallen zal dat niet zo zijn. Dat vraagt dus maatwerk. Dat moet breed worden bekeken, niet eng.
Moet er een brigade externen worden ingezet? Dat deed me denken aan de discussies die we hebben gehad over de krachten die speciaal vanuit de geestelijke gezondheidszorg extra zijn ingezet om in een onderwijscontext ook met betrekking tot geestelijke gezondheidszorg te werken. Mensen met expertise op het terrein hebben dat toen afgeraden, omdat ze vonden dat dit weinig resultaat zou bieden. We hebben dat als overheid wél gedaan en we moeten nu tot de conclusie komen dat er inderdaad andere dingen nodig zijn om de juiste resultaten te bereiken. Mijn pleidooi is dus: investeer in de leerkrachten, die bij die leerlingen staan en die bij die pestproblematiek staan. Daar is het te doen, niet bij een aantal experts die dat gaan opnemen. Natuurlijk moeten leerkrachten worden begeleid en opgeleid door experts. Dat is hoognodig. Zij zullen het echter moeten doen, elke dag opnieuw, in de klas, in vele klassen. Zolang zij niet hebben geleerd hoe ze daar correct op moeten reageren, continu, elke dag opnieuw, met het hele team, dan zal de problematiek zeer moeilijk aan te pakken zijn. Ik denk dat zeer goed is geweten wat er moet gebeuren, maar het moet dus gebeuren.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik wil even op een aantal opmerkingen reageren. Mevrouw Helsen, ik ben het ten gronde helemaal met u eens. Onze leerkrachten moeten dergelijke problemen kunnen aanpakken, en wellicht beter dan vandaag. Met betrekking tot de experts, al dan niet in mobiele teams, ben ik het niet met u oneens, maar als die in Wallonië al actief zijn, dan zou ik toch wel graag eens zien wat ze nu precies doen, hoe dat precies in zijn werk gaat, en met welke resultaten. Ik kan me immers voorstellen dat, als een gepest kind of een gepeste jongere geen gehoor vindt in de school, misschien omdat hij zelf wordt gezien als een lastige leerling, in laatste instantie een externe bemiddelaar misschien wel handig is. Daarom zeg ik vanuit mijn intuïtie nog niet meteen ja of neen tegen zo’n mobiele teams.
Een brug naar spijbelen kan interessant zijn. Daarin wil ik u bijtreden. Ik zou echter een brugje willen maken naar de rechtspositie van de leerlingen, en dan vooral naar het sanctiebeleid.
Ik krijg immers te horen in de sector dat het sanctioneren van leerlingen soms wel een beetje de pan uit rijst, en dat dit in sommige gevallen lijkt op het pesten van leerlingen door het lerarenkorps. Ik maak dit brugje omdat ik daarover ook eens mijn licht heb opgestoken bij de kinderrechtencommissaris. Ik wou weten of het aantal klachten over het sanctioneringsbeleid de voorbije jaren is toegenomen. Hij had de indruk van wel.
Voorzitter, als ik mag, wil ik één getuigenis geven, over een geval in de kleuterklas. Een peutertje van drie jaar had een ongelukje. Ze had in haar broek geplast, denk ik. Omdat de ouders van dat meisje geen reservekleren hadden meegegeven, moest het kind als straf kleren aandoen die te groot waren, voor een jongen waren en waarbij er een gat in de broek zat. Dat was een straf, en dat werd zo door de juf gezegd, voor de klas. De ouders waren zeer gechoqueerd daardoor. Dat is natuurlijk anekdotiek, maar als ik hoor hoe zulke dingen kunnen gebeuren... Ik was daar zeer door getroffen. Een klein kind kan zich toch niet verweren op zo’n moment. Mijn reflex was ook meteen: hoe kan een leerkracht die zoiets doet, nu aan de kinderen zeggen dat ze elkaar niet mogen pesten, als ze dat zelf doet? In de loop van dit jaar heb ik wel meer dergelijke zaken gehoord, gelukkig niet heel veel, maar toch. Ik vind dus dat men de zaken in hun totaliteit moet bekijken, niet om het ene te verdrinken in het andere, integendeel. Ik wil de collega’s bijtreden: investeren in de leerkrachten is cruciaal op dat punt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.