Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Er is een hele storm geweest over de Vlaams-Brusselse Media. Het positieve punt is dat er aan naambekendheid is gedaan, het negatieve is dat er ook veel schade is toegebracht. Ik wil het vandaag niet hebben over de strategische keuzes die moeten worden gemaakt, maar wel over de rol en de taak van de politiek in dit debat. Het debat heeft immers een vreemde wending gekregen. De vraag is natuurlijk waar politiek begint en eindigt. Wanneer het gaat over media, is dat een hypergevoelig thema. Het is onbespreekbaar, ook voor de Brusselse media, dat politiek zich inhoudelijk zou moeien of mee de redactielijnen zou bepalen. Daar hebben wij heel duidelijke principes over die moeten worden gekoesterd en beschermd. Dat betekent natuurlijk niet dat de overheid totaal geen inspraak of input kan hebben. De houding die u als minister had, was in dit dossier soms heel afstandelijk, maar misschien is dat een verkeerde interpretatie. U had het over de subsidie die u toekent, maar verder verwees u naar de raad van bestuur.
Ik wilde nagaan in welk kader die subsidies worden toegekend en wat de opdracht en de context is, maar op het eerste zicht lijkt daar geen kader voor te bestaan. Er was een decreet in opmaak en er zijn een aantal aanzetten geweest, maar er is nooit een duidelijke beheersovereenkomst of eender wat opgesteld.
Ik vind het ook belangrijk om na te gaan wat die concepten zijn. Ik vraag me in dat verband af waar de politiek begint en stopt.
U hebt regelmatig verwezen naar de autonomie van de raad van bestuur van de Vlaams-Brusselse Media (VBM). Uiteraard werkt die autonoom en mag die niet worden aangestuurd door de politiek. Maar de eindverantwoordelijkheid voor die strategische keuzes ligt toch dichter bij u dan u de laatste weken zelf hebt laten uitschijnen. Het gaat hier niet over inhoudelijke lijnen, maar over de manier van organiseren en de strategische keuzes voor de volgende jaren.
Er zijn een aantal documenten die de geest weergeven waarin de politiek haar eigen contouren oplegt. Zo zijn er de conceptnota die de vorige Vlaamse Regering heeft goedgekeurd en het ontwerp van decreet betreffende het Vlaams-Brussels Mediaplatform dat daaruit volgde. Deze vormen geen juridische basis, maar ze geven wel weer hoe tot voor kort de politiek haar eigen rol zag.
In dat ontwerp staat dat crossmediale samenwerking moet worden gestimuleerd. In artikel 4 van datzelfde ontwerp staat expliciet dat er verschillende mediavormen moeten zijn: print, radio, televisie en digitaal. Een goede lezer zag ook dat er zeker televisie, digitaal en print moet zijn en maximaal één radiostation. Misschien was dat al een signaal want maximaal één kan ook nul zijn. Daar is verder niet op ingegaan.
In de toelichting bij het artikel staat wel dat die vier mediavormen duidelijk herkenbaar in de werking aanwezig moeten zijn. We merken dus dat het hier binnen de macht van politiek valt om te bepalen welke mediakanalen aanwezig moeten zijn. Dat lijkt me een taak die de politiek mag en moet opnemen. Agenda stond niet apart vermeld in het ontwerp van decreet hoewel wij die erkennen als een vijfde pijler.
Het ontwerp van decreet bepaalt ook dat er vijfjaarlijks een beleidsplan moet worden opgemaakt en dat de regering bijkomende voorwaarden kan opleggen aan de subsidiëring die betrekking heeft op een lopend vijfjarenplan. En cours de route kan de regering dus nog voorwaarden opleggen.
In de conceptnota staat dat er een duidelijk kader moet zijn voor de organisatievorm. Er moeten vier onafhankelijke redacties zijn om de waarde en de journalistieke kracht te waarderen, met elk een eigen hoofdredactie. Ook dat staat in het ontwerp van decreet. Ook dat is blijkbaar een keuze die tot voor kort als politiek werd aanzien en die nu een bevoegdheid van de raad van bestuur is.
Het redactiestatuut regelt de verhoudingen tussen redactie, hoofdredactie en directie. Momenteel is er geen redactiestatuut.
Het ontwerp van decreet bepaalt dat de Vlaamse Regering een overeenkomst sluit om subsidies toe te kennen voor de periode 2015-2018.
Als men die contouren bekijkt, dan kan men stellen dat de beslissingen die aanvankelijk waren genomen en die nu gedeeltelijk zijn teruggedraaid binnen de Vlaams-Brusselse Media niet in de geest zijn met wat ik net heb verteld. Het lijkt dat de politiek een andere opdracht, een andere context en een ander kader in gedachten had dan wat daar is uitgevoerd. Ik heb het dan over aanwervingen en ontslagen en over de strategische keuzes over de afbouw van de radio.
Minister, ik ben blij dat u uw bezorgdheid hebt overgemaakt aan de raad van bestuur en dat de raad van bestuur heeft beslist om een nieuw strategisch plan op te maken en de oefening naar de prullenmand te verwijzen. Vraag blijft echter welke voorwaarden u namens de Vlaamse Regering zult koppelen aan uw subsidies zodat het strategisch plan daarmee te rijmen valt.
Ik heb daarbij de volgende vragen voor u. Wie is volgens u de reële en wie de wenselijke eindverantwoordelijke voor de strategische keuzes van de VBM? En wat is uw rol als minister hierbij?
Welke voorwaarden werden in het verleden aan de VBM opgelegd voor het verkrijgen van de subsidie? Zijn die voorwaarden gewijzigd sinds de oprichting van VBM? Hebt u tijdens uw ministerschap andere voorwaarden opgelegd dan bij de start?
Op welke momenten bent u betrokken geweest bij de strategische oefening die bezig was? Op welk moment werd u geïnformeerd? Wanneer gaf u een opdracht of een advies? Welke opdracht of welk advies was dit? Ik weet dat dit heel specifieke vragen zijn en ik ben blij dat de voorzitter mij niet heeft gezegd dat ik ze schriftelijk moet stellen. Dit is misschien een vrij technische vraag, maar het is heel belangrijk voor de politieke opvolging van dit dossier om te weten welke rol u op welke momenten hebt gespeeld. Ik zou daar graag een heel feitelijke en exhaustieve oplijsting van krijgen. Dit alles maakt wezenlijk deel uit van de gang van zaken.
Welk juridisch kader hanteert u of bepaalt de VBM volgens u? Wat was voor u de basis voor de toekenning van de subsidies? Is er een beheersovereenkomst of gebeurt het op basis van een generiek subsidiekader?
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil graag een paar bedenkingen meegeven en een concrete vraag stellen. Voor ons is het altijd belangrijk om zorgzaam om te gaan met belastinggeld, want dat is geld van de mensen die er hard voor werken. We willen op een efficiënte manier zo veel mogelijk kwaliteit kunnen aanbieden aan de Brusselaars en de bezoekers van Brussel, via de Vlaams-Brusselse Media.
Ook is het al altijd belangrijk voor CD&V dat er voldoende pluralisme is binnen de VBM. We liepen dan ook niet voorop in de stoet voor het samenvoegen van alle redacties, dat is genoegzaam bekend. Vanuit efficiëntieoverwegingen en in de besparingscontext kunnen we dat wel steunen.
Van groot belang is de journalistieke onafhankelijkheid. Daarom pleiten we ook voor een sterk redactiestatuut. We kunnen wel leven met één hoofdredacteur, als er ook een sterke redactieraad naast staat.
Mijn concrete vraag betreft de afstemming bij de Europese Unie wat overheidsondersteuning betreft. Is daarvoor al iets gebeurd? Plant u acties? Of wacht u af tot er eventueel een concurrent naar de Europese Unie stapt?
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Voorzitter, er was inderdaad een mediastorm over de Brusselse media. Naar aanleiding daarvan is het meest concrete feit van de afgelopen twee weken dat de samenwerking met de CEO is stopgezet. Ook moet er een hervormingsplan op tafel liggen tegen 15 oktober. Daardoor is het bestaan van FM Brussel tot dan gegarandeerd. We wachten af wat er eigenlijk kan worden vooropgesteld in het hervormingsplan.
De nadruk mag en moet gelegd worden op het vastleggen van een beheersovereenkomst met de VBM. Daarin moeten afspraken worden gemaakt over bepaalde toekomstplannen.
Op welke manier zal de crossmediale – een woord dat in de vorige legislatuur meermaals gevallen is – samenwerking effectief worden ingevuld? Ik stel u deze vraag nu al, maar die zal nog meer gedetailleerd moeten worden uiteengezet in de beheersovereenkomst. Wat ons betreft, mag er een heel belangrijke plaats worden gegeven aan een digitaal mediaplatform. Daarbij kunnen natuurlijk ook de andere media hun plaats kunnen krijgen, de audiovisuele media, radio- en televisie, zonder dat alles herleid wordt tot een soort YouTube-kanaal.
Er moeten ook afspraken worden gemaakt over de meertaligheid. Dat punt werd de voorbije weken ook aangehaald. Het is natuurlijk heel belangrijk dat het personeel daarbij betrokken wordt.
Minister, hoe denkt u dit aan te pakken? Gaat u in de richting van een beheersovereenkomst? Met overheidsgeld moet efficiënt en zorgzaam worden omgegaan. De redactionele vrijheid en onafhankelijkheid moeten uiteraard behouden blijven. Op basis van een goede samenwerking rond de crossmediale invulling, lijkt het me goed dat er afspraken worden gemaakt met de Vlaamse overheid.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit me kort aan met een paar vragen.
Minister, wat is de timing voor het nieuwe strategische plan? Wie is er betrokken bij de opstelling ervan? Wat zijn de krijtlijnen ervan?
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, mevrouw Van den Brandt, wat me verheugt in uw vraag is het feit dat ook u vertrekt van een zekere ‘sense of urgency’. U spreekt immers letterlijk over een “relevante en belangrijke oefening” waar de Vlaams-Brusselse Media voor staan.
Het klopt dat de reactie tegen de aankondiging van het verdwijnen van FM Brussel groot was. Maar voor dinsdag 9 juni kreeg ik ook regelmatig kritische reacties op het functioneren van de VBM in het algemeen.
De kern van dit dossier – en ik bedoel hiermee onder andere de noodzaak tot meer samenwerking, crossmediale synergie en het boeken van efficiëntiewinsten – kent een heel lange voorgeschiedenis. Twaalf jaar geleden, in 2003, schreef collega Guy Vanhengel, toenmalig Vlaams minister voor Brussel, in zijn beleidsbrief over een “hoofdstedelijke mediahuis – een conceptuele verzamelnaam voor de productionele en redactionele samen- en wisselwerking die moet gegenereerd worden tussen deze drie media-actoren.” Ondertussen zijn dat vier media-actoren geworden. Een overkoepelend beheersorgaan moest door samenwerking en afstemming productionele, zakelijke en inhoudelijk-kwalitatieve spin-offs doen ontstaan.
Deze beleidsoptie werd nog een aantal keer opgenomen in de daaropvolgende beleidsdocumenten en opnieuw scherpgesteld in de beleidsbrieven Brussel van de laatste jaren. Tegelijkertijd werden ter zake meerdere oefeningen, met inbreng van externe expertise, gemaakt.
Maar binnen de respectieve raden van bestuur en de redactieploegen kwam er al die tijd niet de verhoopte catharsis. De mediapartners zijn er dus in al die jaren nooit zelf in geslaagd om te komen tot een volwaardige crossmediale samenwerking. Zelfs de uitbouw van een gemeenschappelijke website Brusselnieuws, een vraag van het beleid, werd destijds met weinig enthousiasme opgepikt door de mediapartners.
De quote in de Morgen waarbij een medewerker van TV Brussel het “grappig” vindt dat ondanks de passage van “dure bureaus” in het verleden en “allerhande managementtechnieken (…) het familiegevoel nog nooit zo groot is geweest” als tijdens de voorbije mediastorm, is dan ook zeer illustratief. Ik deel de ironie bij deze uitspraak volledig, maar ik wil opmerken dat ik de verantwoordelijkheid om al die jaren niet te komen tot een samenwerkingsmodel met een grote meerwaarde voor Brussel en de Brusselaars, niet deel.
Zo komen we naar mijn aanvoelen bij de essentie. Na meer dan twaalf jaar trekken en sleuren wensten mijn collega Smet en ikzelf de juridische fusie van de Vlaams-Brusselse Media, die tijdens de vorige legislatuur werd afgerond, ook in de reële werking te realiseren en dit op journalistiek, inhoudelijk-kwalitatief en zakelijk vlak. Met een voor regionale media ongeziene subsidie van minstens 8,5 miljoen euro per jaar, vind ik dit nog steeds een legitiem en dwingend uitgangspunt vanuit de overheid.
Uw vraag geeft me de mogelijkheid om stil te staan bij de algemeen juridische of wettelijke context waarbinnen de VBM de opdracht uitvoert. Het feit dat die context nogal complex is en verstrekkende gevolgen zal hebben als er niet adequaat gereageerd wordt, raakte tijdens de commotie van de laatste dagen helemaal ondergesneeuwd. De uitgangspunten van de vorige Vlaamse Regering in functie van het toekomstscenario voor een Vlaams-Brussels Mediaplatform staan inderdaad in de conceptnota van 21 december 2012 waarnaar u verwijst.
We moeten deze nota wel correct interpreteren. De conceptnota spreekt trouwens van een ontwerp van decreet. Welnu, na een advies van de Raad van State besliste de Vlaamse Regering om amper een jaar later ook deze piste te verlaten. Na politieke afstemming werd geopteerd voor een klassieke ad nominatim subsidiëring op basis van een meerjarige samenwerkingsovereenkomst tussen de subsidiërende overheden, zijnde de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) enerzijds en de VBM anderzijds met de daaruit voortvloeiende jaarlijkse subsidiebesluiten. Deze subsidieregeling biedt evengoed een correcte rechtsgrondslag voor de toewijzing van gesubsidieerde opdrachten aan de VBM.
Wat we leerden uit onder meer het advies van de Raad van State was alvast de noodzaak om de opdrachten van het nieuwe mediaplatform waarvoor in subsidies wordt voorzien, te conformeren aan de zogenaamde Europese DAEB-regelgeving (diensten van algemeen economisch belang).
Het zou ons te ver leiden om in detail in te gaan op wat de richtlijn precies voorschrijft en wat de consequenties van de naleving ervan zijn, maar ik wil wel beklemtonen dat ze hoe dan ook beperkingen oplegt bij het soort opdrachten die een overheid aan een vereniging als de VBM in het kader van een structurele werkingssubsidie kan toewijzen. Alleen de kosten voor de uitvoering van opdrachten die kunnen worden gecatalogeerd als diensten van algemeen economisch belang mogen met overheidsmiddelen worden gecompenseerd. Met andere woorden: de compensatie of de subsidie is er alleen voor de prestaties die de VBM verricht om openbaredienstverplichtingen uit te voeren. Ik zal ervoor zorgen dat in het verslag van deze commissie via een bijlage kan worden verwezen naar het betrokken EU-besluit en de daarin vermelde voorwaarden.
Of we dit nu graag hebben of niet, dit is een cruciaal gegeven dat wel degelijk zijn rol heeft gespeeld in de strategische oefening die door de VBM tijdens de eerste helft van dit jaar werd gemaakt. Het is een technisch en moeilijk in een paar zinnen te vatten verhaal, maar het blijft hoe dan ook een essentieel element binnen de discussie over de toekomstige financiering van de VBM. De strategie van de VBM moet passen binnen de Europese regelgeving of de financiering wordt door Europa verworpen. Ik denk dat in dit laatste geval de gevolgen niet te overzien zouden zijn, ik kom hier nog op terug.
Wat ik zonet heb proberen te schetsen, geeft ook duidelijk aan waar de respectieve verantwoordelijkheden voor de keuzes van de VBM liggen. Het is de taak van de bevoegde minister en zijn administratie om erop toe te zien dat de strategische uitgangspunten die door de raad van bestuur van de VBM autonoom worden beslist, passen binnen de beleidsdoelstellingen van de werkingssubsidies en het van toepassing zijnde juridische kader. Ook daarop kom ik nog terug.
Het overleg hierover werd al in het najaar 2014 opgestart, maar werd op vraag van de VBM on hold gezet. Die oordeelde dat de inbreng in de opmaak van de overeenkomst beter kon worden onderbouwd zodra ze zouden beschikken over de resultaten van een nieuwe strategische oefening die zou vertrekken vanuit het operationele en financiële meerjarenperspectief van de jonge fusieorganisatie. Ik kan daarin komen.
Voor de volledigheid: het denkspoor om in de loop van 2013 een meerjarige overeenkomst te sluiten vanaf 1 januari 2014 werd dus al door de vorige Vlaamse Regering verlaten. Daarom werd in mijn beleidsnota Brussel opgenomen dat de VBM zou worden meegenomen in de beleidsaanpak van alle nominatim subsidies in mijn begrotingsprogramma, met andere woorden: een beleidsovereenkomst 2016-2020 met 2015 als het jaar van voorbereiding voor strategische meerjarenplannen, op te stellen door de subsidieaanvragers.
Wat betreft de betrokkenheid van collega Smet en mezelf in de strategische besluitvorming van de raad van bestuur van de VBM, geef ik u graag volgende toelichting. Vóór de start van de strategische oefening werd een insteek voor een meerjarige overeenkomst aan de VBM bezorgd. Dat was uiteraard rekening houdend met de DAEB-regelgeving en ingebed in de beleidsdoelstellingen van de Vlaamse Regering en de VGC, maar zonder enige strategische voorafname van de concrete invulling van het traject. De invulling hiervan komt toe aan de autonome vzw zelf. Ik heb hierover gewaakt, niet het minst omdat het hier gaat over een autonome vzw en bovendien over een mediaspeler waarvan de journalistieke autonomie voor mij heilig is.
Wij werden verder ook vooraf gebrieft over het opzet van de strategische oefening en het inhuren van de diensten van een consultancybureau. We hebben de kosten hiervoor op vraag van de VBM meegefinancierd.
Tijdens dit traject werden minister Smet en ikzelf, als betrokken actoren zeg maar, door de VBM uitgenodigd en bevraagd over onze visie, verwachtingspatroon, perceptie enzovoort met betrekking tot de Vlaams-Brusselse Media. Daar werden uitgangspunten geformuleerd en is noch door collega Smet noch door mezelf een expliciet voorbehoud, engagement, veto, consigne of wat dan ook ten aanzien van de invulling van de toekomstige strategie van de VBM uitgesproken.
Wat zijn nu de gemeenschappelijke uitgangspunten die we op dat overleg van 20 maart formuleerden? Ik citeer letterlijk uit de verslagen en mails die hierover uitgewisseld werden. Wat ik nu zal zeggen, zal u bekend in de oren klinken, ze zijn al in het publieke debat aan bod gekomen.
Ten eerste, de VBM fungeert als een ‘Brusselse Belga’. We bedoelen daarmee dat alle nieuwswaardigheden in Brussel worden gecapteerd op een betrouwbare, accurate en snelle wijze. Op die manier is de VBM de referentie voor nieuws in Brussel en wordt aan de VBM gerefereerd door andere, nationale en internationale, media.
Ten tweede, de VBM dient als opleidingsomgeving. Jonge journalisten worden hier opgeleid en ontwikkelen zin en liefde voor Brussel en alles wat hier gebeurt. Deze jonge mediatalenten kunnen doorstromen naar nationale media zodat ook daar voldoende aandacht voor Brussel is.
Ten derde, de VBM richt zich naar verschillende doelgroepen. Het gaat om Nederlandstaligen woonachtig in Brussel-19 en bij uitbreiding om alle inwoners van Brussel-19 met bijzondere aandacht voor anderstaligen. De Nederlandstalige en anderstalige gemeenschappen zijn immers steeds meer verweven. De VBM richt zich ook tot de ‘expats community’ en uiteraard ook tot de pendelaars uit Vlaanderen die dagelijks naar Brussel komen. Met deze doelgroepen in het achterhoofd moet het taalbeleid van de VBM en de verschillende media bepaald worden.
Ten vierde, de VBM bevordert het gemeenschapsleven. De VBM heeft een gemeenschapsvormende rol in het verbinden van de Brusselaars, het stimuleren van een groeps- en stadsgevoel. De VBM creëert affiniteit en betrokkenheid om op die manier de verbindende kracht van een stad te maximaliseren.
Ten vijfde, digitaal vormt het hart van de VBM. Digitaal is de toekomst en moet dan ook centraal staan in de werking van de VBM. De andere kanalen moeten een aanvullende rol en toegevoegde waarde hebben, een extra ‘touchpoint’ creëren met de doelgroepen.
Deze doelstellingen hebben we vooropgesteld. Ik vermoed dat ze ruim gedragen worden. Dat was in het verleden toch altijd zo, over de partijen heen.
Met deze informatie ging het strategisch comité van de VBM aan de slag. Ze consulteerden experts en personeelsleden. Het rapport met de eindresultaten van deze oefening werd mij maandag 8 juni jongstleden door het management toegelicht, dezelfde avond ter beslissing aan de raad van bestuur van de VBM voorgelegd en met overgrote meerderheid goedgekeurd.
De week voorafgaand aan 8 juni werd mijn kabinet geïnformeerd. Tussen deze kennisname en 8 juni heb ik nog gevraagd of er meerdere scenario’s konden zijn, maar de directeur vroeg me het strategisch comité de kans te geven dit ene scenario, waarbij FM Brussel zou verdwijnen, voor te stellen.
Ik heb op 8 juni akte genomen van de strategie, ook van de stopzetting van FM Brussel. Ik wil me hier niet wegsteken. Ik heb de afschaffing van FM Brussel op zijn minst impliciet goedgekeurd. Die was nooit een doel op zich, maar wel een gevolg van de logica van de strategische oefening.
De voorgestelde strategie was een sterk verhaal, zat goed in elkaar en kwam tegemoet aan de uitgangspunten die collega Smet en ikzelf in maart geformuleerd hadden. Ik ben er trouwens nog altijd van overtuigd dat de strategie een antwoord biedt op hoe de kerntaak die de Vlaams-Brusselse Media al van bij hun ontstaan meedragen, namelijk de beeldvorming over Brussel versterken en een verbindende factor zijn voor Brusselaars en Brusselgebruikers, beter kan worden gerealiseerd.
Deze opdracht staat voor mij niet in tegenspraak met redactionele vrijheid. Op 8 juni mocht ik er trouwens ook van uitgaan dat voor het voorstel binnen de VBM een consensus of voldoende draagvlak bestond. Bij de subsidieaanvraag voor de begeleiding van de strategische ontwikkeling werd immers expliciet gesteld dat het de bedoeling was het management en het senior personeel intensief te betrekken gedurende het proces om op die manier een stevig draagvlak te creëren bij de uitrol van de strategie. Dit blijkt naderhand evenwel onvoldoende het geval geweest te zijn.
Heb ik de reactie op het voorstel tot afschaffen van FM Brussel onderschat? Dat heb ik zeker. Dat was een foute inschatting waarachter ik me niet zal wegsteken. Ik ben mij ervan bewust dat als ik elke week zo’n verhaal vertel ik een groot politiek probleem heb. Af en toe fouten maken en die dan proberen recht te zetten, maakt echter ook deel uit van politiek.
De hevige reactie werd echter ook bepaald door elementen die ik niet in de hand heb. Ik denk hierbij onder meer aan de interne communicatie binnen de VBM die slecht verlopen is en waarvoor ik als minister niet verantwoordelijk ben.
Ik vind bovendien dat in heel de mediastorm zaken zijn geschreven en verteld die de verontwaardiging aanwakkerden maar die niet met de waarheid stroken. Ik heb nooit gesproken over een zwarte lijst van journalisten. Het is al sinds het gesprek in maart duidelijk dat de oefening niet werd opgezet om op de VBM te besparen. Ik ben op geen enkele manier tussengekomen in het ontslag van de hoofdredacteur van Brussel Deze Week. Dat hoort niet als minister, noch in de ene noch in de andere zin. Er was geen voorbedachte rade om de frequentie van FM Brussel aan een commerciële zender te verpatsen. Ik heb me nooit tegen een redactiestatuut verzet.
Na mijn communicatie van 10 juni heb ik mediastilte in acht genomen, omdat ik het belangrijk vind dat intern een sterker draagvlak wordt gecreëerd en van oordeel ben dat elk woord dat hierover wordt gezegd nieuwe discussies met zich kan brengen die wel interessant zijn om de kranten te vullen, maar niet om de operatie tot een goed einde te brengen.
Ik heb de mediastorm onvoldoende ingeschat, maar die werd ook aangewakkerd door verdachtmakingen waarop ik me niet kon of wenste te verdedigen. Dit gezegd zijnde, is mijn overtuiging de jongste twee weken alleen maar versterkt dat redactionele onafhankelijkheid en kwaliteitsjournalistiek hand in hand gaan en moeten worden gekoesterd door politici en journalisten.
Geachte collega’s, de raad van bestuur en het managementteam beslisten vorige week om de nieuwe hoofdredacteur samen met zijn managementteam de opdracht te geven om de strategische visie voor de VBM verder te verfijnen en te finaliseren en hiervoor draagkracht te zoeken bij het personeel. Ik hoop alvast dat de stille periode nu in alle sereniteit door de VBM zal worden gebruikt om een strategische visie klaar te stomen die wervend is voor het personeel, de journalistieke rol en onafhankelijkheid maximaal waarborgt, tegemoetkomt aan de publieke doelstellingen en past binnen het regelgevend kader op overheidsfinanciering.
Met andere woorden, we bevinden ons in het speelveld van een driehoek, met daarin effectief de journalistieke rol en onafhankelijkheid. En dan verwijs ik naar de verhouding tussen de politiek en de Vlaams-Brusselse Media, want die is vergelijkbaar met die tussen de politiek en de VRT. Wanneer een redactiestatuut vergelijkbaar met dit bij de VRT wordt opgesteld, vind ik dat absoluut goed, maar het is wenselijk dat ook een deontologisch statuut wordt uitgewerkt, eveneens vergelijkbaar met dit bij de VRT. Men hoeft het warm water niet opnieuw uit te vinden: de situatie is immers heel vergelijkbaar. Laten we dus van elkaar leren.
De publieke doelstellingen mogen wel degelijk worden geformuleerd. Ik vind het ook correct dat ze in een beheersovereenkomst worden verduidelijkt. Alles moet evenwel passen binnen het regelgevend kader op de overheidsfinanciering. Hiervoor verwijs ik naar de Europese DAEB-richtlijn, waarmee we willens nillens rekening moeten houden.
Het lijkt me beter te zorgen voor draagkracht voor het voleindigen van het nieuw strategisch project. Voorlopig heeft de raad van bestuur de datum van 15 oktober vooropgesteld. Pas dan kunnen we overgaan tot het finaliseren in de beheersovereenkomst - ik hoop 1 januari 2016 te halen – en de aanmeldingsprocedure bij Europa inzetten. Die timing en het belang van onze motivering - krijgt Europa wel voldoende argumenten om de overheidsfinanciering aan de Vlaams-Brusselse Media voort te zetten? - kan ik niet goed inschatten.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik dank de minister voor zijn uitvoerig en concreet antwoord, evenals voor zijn moedige houding. Petje af, want hij geeft toe misschien niet de juiste keuze te hebben gemaakt. Hiermee neemt hij alleszins een sterke houding in.
Desalniettemin heb ik nog enkele vragen en bedenkingen.
Minister, u geeft een overzicht van de wijze waarop u in dit dossier betrokken bent en verwoordt uw visie in dit verband. U somt vijf aandachtspunten op. Enkele daarvan zijn inderdaad niet nieuw en andere worden door de ene belangrijker geacht dan door de andere. Het stemt me alleszins tevreden dat gemeenschapsvormen daarin expliciet prominent voorkomen. Het is immers cruciaal dat de Vlaams-Brusselse Media ruimer worden beschouwd dan alleen maar een doorgeefluik van informatie. Ze hebben immers bovenal een gemeenschapsvormende rol te spelen, wat onlangs nog werd bewezen met FM Brussel.
Ik heb echter twijfel bij uw uitspraak dat digitaal het hart moet vormen en dat de andere kanalen daaraan een toegevoegde waarde moeten geven. Hierbij stelt u een duidelijke hiërarchie voorop. We leven in 2015. Ik ben het er volkomen mee eens dat het digitale een cruciale, prominente plek inneemt. Groen heeft meegewerkt aan een crossmediale oefening, opdat meer samenwerking zou ontstaan, maar evenwel met aandacht voor gelijkwaardigheid tussen de redacties, voor onafhankelijke redacties en voor een hoofdredactie voor elke redactie. Deze visie is belangrijk, omdat we daarmee aangeven een ruime waaier aan mediavormen noodzakelijk te achten. Die ruime waaier van mediavormen is belangrijk, omdat alle vormen hun eigenheid, hun bereik en hun specificiteit hebben.
Dat elke mediavorm een eigen redactie heeft, is opgenomen in het ontwerp van decreet. U hebt toegelicht waarom het nooit werd goedgekeurd. Ik ben me daarvan bewust, maar ik verwijs wel naar dit ontwerp, precies omdat het de filosofie weergeeft waarvan we in 2013 zijn uitgegaan. In dat ontwerp waren de vier redacties opgenomen, met elk hun hoofdredactie. Dit lijkt me toch wel een belangrijke context.
In het ontwerp was ook opgenomen dat een redactiestatuut moet worden uitgewerkt. Dat bestaat nog steeds niet. U verklaart er voorstander van te zijn, net als van een deontologisch statuut en u verwijst in dit verband naar de VRT. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat dit een voorwaarde is voor de subsidie.
Nu hoor ik echo’s dat het wordt uitgesteld en op de lange baan geschoven, en dat eerst die oefening moet gebeuren. Neen, dat redactiestatuut is een cruciaal instrument. Ik hoop dat die elementen nu ook zijn meegegeven, dat het niet enkel het overdoen is van een strategische oefening, maar dat het redactiestatuut en het deontologische statuut moeten worden meegenomen, en de waarde van de verschillende media.
U hebt een vraag gesteld aan die Brusselse media en blijft daarin vasthouden aan de visie die u hebt meegegeven. U hebt hen dus niet gevraagd om de verschillende mediavormen die er nu zijn, te behouden. U hebt dus niet als voorwaarde voor een toekomstig beheerscontract gesteld dat er zowel radio, tv, print als digitaal moet zijn. Heb ik dat juist begrepen? Kan het dus zijn dat er een nieuwe oefening komt waarin bijvoorbeeld FM Brussel dan misschien opnieuw geschrapt wordt, omdat dat na bezinning toch de beste optie lijkt, of dat print verdwijnt omdat men het niet meer van deze eeuw vindt? Zijn dat mogelijke scenario’s? Of hebt u wel duidelijk gezegd dat u de brede waaier aan mediavormen nodig acht? Het ligt binnen uw bevoegdheden om dat mee te geven, maar het is ook de politieke vraag. De raad van bestuur heeft autonomie, maar moet wel weten wat de politieke visie is op het geheel, zodat het nieuwe beheerscontract ook gedragen kan worden.
Uiteraard moeten we aan alle Europese regelgeving en mededingingsvoorwaarden en consoorten voldoen. Ik reken erop dat u daar voldoende juridisch advies voor inwint, om ervoor te zorgen dat dat goed komt. Het is geen fait divers. Ik wil het zeker niet relativeren, maar dan zitten we al bij de uitvoering. We moeten eerst overeenstemming hebben over wat wij, als politiek, vinden dat het doel en de opdracht is van die Brusselse media. Dan volg ik u in de vijf doelstellingen die u noemde, zij het niet allemaal op dezelfde manier. Het gemeenschapsvormende wil ik zeker beklemtonen. Verschillende doelgroepen, dat lijkt me ook goed. Maar het digitale als hart en de andere als een soort ondergeschikte nevenactiviteit, dat strookt niet met de visie die Groen heeft op onze Brusselse media.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord. Ik vind het zeer moedig dat, als men inziet dat een beslissing niet optimaal is, men daar nog eens over nadenkt. Dat siert een politicus. Het gebeurt trouwens op elk niveau af en toe.
Ik wil nog even inpikken op de laatste woorden van collega Van den Brandt over de Europese Unie. Het klopt niet dat de EU pas achteraan komt bij de uitvoering. De EU moet meegenomen worden van bij het begin. U hebt terecht gezegd, minister, dat er een driehoek is waarmee rekening moet worden gehouden, en dat de EU reglementair een van de drie punten is. Is er al formeel of informeel bij de EU afgetoetst of de visie en het strategisch plan in overeenstemming zijn met de DAEB-regelgeving?
Ik zou tot slot willen voorstellen om heel het dossier van de Vlaams-Brusselse Media, en in concreto het beheerscontract, te bespreken in een samenwerkingsovereenkomst met onze collega’s uit de Raad van de VGC.
Minister Gatz heeft het woord.
We staan allemaal voor dat digitale toekomstspoor, mevrouw Van den Brandt, of we dat nu willen of niet. Het voluntarisme daarin in een van die vijf doelstellingen moet vanuit politieke hoek ook niet overschat worden. Die digitale toekomst moet ook voor een stuk bekeken worden vanuit het crossmediale. Er zal met andere woorden vanuit de verschillende media die vandaag aanwezig zijn in de Vlaams-Brusselse Media, een manier moeten worden gezocht om dat optimaal te laten werken. Ik zal mij daar niet verder over uitspreken. Men zou inderdaad uit een en ander kunnen afleiden dat het alleen maar digitaal is en dat de rest er ondergeschikt aan is, maar ik denk dat de raad van bestuur in zijn wijsheid ook een plan en een traject kan uitwerken dat over verschillende jaren heen loopt, om te kijken hoe men dat doet.
Ik geef één concreet voorbeeld, omdat het nu nogal wollig en algemeen klinkt. Journalisten belden mij de dag na het nieuws over FM Brussel op met de vraag of het klopte dat we ook Tvbrussel zouden opheffen en dat dat volledig digitaal zou moeten worden. Dat is niet de bedoeling. Er bestaat nog altijd een decreet op de regionale omroepen. Tvbrussel zal dus blijven uitzenden zoals dat vandaag het geval is. Ik weet alleen niet wat dat over drie of vijf jaar zal betekenen. Zullen alle uitzendingen dan nog lineair te zien zijn? Ik weet dat niet. Dat is een vraag die ook andere regionale omroepen zich stellen en die los staat van deze oefening.
Als we daar een getrapt traject in hebben vanuit de raad van bestuur, denk ik dat we daar op een verstandige manier mee kunnen omgaan. Het is inderdaad belangrijk dat de vijf voorwaarden gelijk beantwoord en gerealiseerd worden. En dat verbindende kan inderdaad beter via verschillende media dan via één.
Ik ben het absoluut met u eens – en dat was ook een vraag van mij – dat het redactiestatuut in dezen een cruciale zaak is. Er zal met andere woorden ook alleen maar een beheersovereenkomst kunnen komen als het redactiestatuut in orde is. Maar als we bijvoorbeeld het redactiestatuut van de openbare omroep als uitgangspunt nemen, denk ik dat we heel ver kunnen komen.
Dan kom ik tot uw vraag over het voortbestaan van de vier verschillende media. Ik besef dat ik u hiermee geen volledige genoegdoening zal geven, maar collega Smet en ikzelf hebben gevraagd dat zou worden bekeken of, hoe en in welke vorm FM Brussel in het nieuwe verhaal geïncorporeerd kan worden. De raad van bestuur zal daar in zijn wijsheid over beslissen. Vanuit mijn perspectief kan ik u enigszins sibillijns stellen dat een ezel zich geen twee keer aan dezelfde steen zal stoten. Ik hoop dat dat mag volstaan als antwoord.
Wat de vraag van collega Poschet over de Europese aanmelding betreft: op dit ogenblik is het al perfect mogelijk dat de Europese Commissie zou willen weten of de nieuwe vzw, zelfs al is hij nog in volle transformatie, voldoet aan de richtlijn. Wij hebben wel degelijk voorbereidend werk gedaan. Wij hebben een juridische studie om de zwaarte van die DAEB-richtlijn in te schatten. Op basis van die studie zijn wij met de leiding van de Vlaams-Brusselse Media overeengekomen om toch eerst de strategische oefening te doen, en dan pas de aanmelding. Dat is de beleidslijn die we nu verder gaan volgen. We hebben dus wel degelijk ons huiswerk gedaan en een inschatting gemaakt van wat dat nu concreet betekent.
Collega’s, men kan misschien zeggen dat men de ene doelstelling wat meer en de andere wat minder wil, maar als men die vijf doelstellingen samen neemt als één synthese, dan bestaat daar toch een heel breed draagvlak voor. Het is niet onlogisch dat de raad van bestuur op dat spoor verder werkt.
Ik ben er nog altijd van overtuigd dat deze operatie tot een goed einde kan worden gebracht. En dat is uiteindelijk het belangrijkste. De manier waarop ze is ingezet, met niet minder dan een schokeffect, is niet de goede gebleken, maar de doelstellingen die we kunnen halen, en die we ook zouden moeten halen, zijn nog altijd mogelijk. Alleen is daar nu wat meer tijd voor nodig. Dat is op zichzelf geen probleem, waarmee ik niet gezegd dat het eindeloos kan duren. Ik denk dat het ritme waarop de raad van bestuur nu zijn deadlines en zijn volgende afspraken heeft geplaatst, het goede is. We zullen daar in een later bestek op kunnen terugkomen. Ik druk mijn hoop uit dat wij allemaal tot ons genoegen zullen kunnen vaststellen dat de Vlaams-Brusselse Media niet alleen doen wat ze vandaag doen, maar een aantal dingen nog meer en beter kunnen doen. Dat is in elk geval de inzet van deze oefening.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Alles kan beter. En wat beter kan, moet ook beter. Daar volg ik u in. Ik zal niet zeggen dat er geen enkel probleem was. Ik denk ook niet dat er binnen de Vlaams-Brusselse Media werd gezegd dat het perfect was en dat niets veranderd mocht worden.
U hebt een aantal keren gezegd dat het te weinig opschoot, dat er te weinig samenwerking was en dat het crossmediale verder moest gaan. Goed dat u dat stimuleert, maar dat mag niet betekenen dat u zegt: je hebt kansen genoeg gehad, je hebt het zelf verpest, we schrappen nu een radiozender en we gaan voort. Maar zo is die oefening wel overgekomen bij een aantal mensen. Ik leg dat heel expliciet niet in uw mond, maar dat is wel een perceptie die er geweest is ten aanzien van de oefening. En dat is een belangrijke lijn om te bewaken.
Ik ga ermee akkoord dat er een redactiestatuut moet komen. Misschien moet er ook een deontologisch en een sociaal charter komen.
Ik ben blij dat u erop toeziet dat de oefening Europees klopt. Mijnheer Poschet, het was niet mijn bedoeling om te zeggen dat dit op het einde van de rit gebeurt. Het moet gewoon kloppen. Die oefening moet gebeuren. Dat is geen politieke keuze. We zullen hier niet beslissen dat het niet volgens Europa moet. Het is evident dat de Europese regels gevolgd moeten worden.
In een toekomstig kader moeten de verschillende mediavormen bestaan, met die inzichten dat als er maatschappelijk dingen veranderen de media volgen, bijvoorbeeld als de radio binnen x aantal jaar niet meer zal bestaan. Dat moet kunnen, maar momenteel heb ik geen enkel signaal dat radio er niet meer bij hoort en iets van het verleden is. Dat is niet de huidige realiteit. Dat de oefening wordt gemaakt voor de toekomst, vind ik oké. Vandaag moet voor mij wel in een beheersovereenkomst staan dat de verschillende mediavormen behouden blijven, elk met een eigen redactie waarbinnen eventueel kan worden samengewerkt en elk met een eigen hoofdredactie. Aan die voorwaarden wordt niet meer voldaan. Voor mij zijn die wel nodig in een toekomstige beheersovereenkomst. Dat is een verscherping van het vijfde aandachtspunt in uw visie. U hebt mij niet overtuigd dat het goed is zoals het nu is.
Inzake de frasering ‘of, hoe en welke vorm’ ben ik even van mijn stoel gesprongen. U laat impliciet uitschijnen dat het wel goed komt. Ik hoop het van harte voor onze Brusselse media. Ik heb respect voor de oefening die nu gebeurt en dat we pas na de zomer terugkomen op deze context. Ik ben blij dat u erkent dat er een zekere verantwoordelijkheid bij de politiek ligt en dat het niet volledig los is van uw handen. Als er een beheersovereenkomst komt waarin bepaalde mediavormen niet meer bestaan, waarin bepaalde hoofdredacties niet meer bestaan en bepaalde redacties niet meer onafhankelijk zijn, dan is dat een politieke keuze. We kunnen u dat dan op dat moment aanwrijven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.