Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Op 12 juni 2015 heeft de Vlaamse Regering een aantal maatregelen goedgekeurd om de Vlaamse kinderopvanginitiatieven wat meer vrijheid te bieden en de administratieve rompslomp terug te dringen. Dat was een heel belangrijk moment en een heel goed signaal. Ik veronderstel dat het het resultaat is van de werkzaamheden van de werkgroep deregulering die nu enkele regels inzake infrastructuur, medewerkers en registratie aan Kind en Gezin vereenvoudigt. U hebt zelf gezegd dat het de bedoeling is om de sector meer vertrouwen te geven en de planlast en administratieve last te verlichten.
Ik herhaal dat ik het een positieve zaak vind, maar heb toch een aantal vragen.
Minister, was dit het overnemen van de conclusies van de werkgroep deregulering? Welke van de voorgestelde maatregelen komen vanuit die werkgroep? Zijn er aanbevelingen vanuit de werkgroep die niet gevolgd zijn en om een of andere reden niet zijn hernomen? Indien zo, waarom niet? Betekent dit het einde van de werkgroep of blijft die permanent functioneren en zullen we regelmatig dergelijke berichten krijgen waarbij we en cours de route de kinderopvangsector alsmaar beter kunnen maken?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, eerst en vooral wil ik u feliciteren met deze deregulering. Ik denk dat het absoluut noodzakelijk was dat er daarrond werk werd verricht aangezien de regels verstikkend werken en de ontwikkeling van die sector belemmerden. Ik denk dat het alleen maar positief kan zijn. Volgens mij blijft het ook wel een oefening om dit blijvend te doen en te bekijken welke regels er al dan niet toch nog zouden moeten worden aangepast om die kwaliteit verder te bewaken. Ik hoop dat dit soort oefeningen zullen worden doorgetrokken naar andere sectoren.
Minister, ook wij hebben zeer tevreden kennis genomen van het besluit. Vanuit de sector hebben we heel positieve reacties gekregen. U weet dat er ter zake nogal wat bekommernissen waren. Daarop is al meermaals teruggekomen in dit parlement. U hebt ook al langer aangekondigd dat u werk wilde maken van die deregulering. Bij de voorstelling van de analyse na één jaar nieuw decreet Kinderopvang door mevrouw Verhegge van Kind en Gezin, heeft zij gezegd dat ze weten dat er bekommernissen zijn, maar dat bijvoorbeeld door de infrastructuurnormen er nog geen enkele voorziening gesloten is. Wij zijn in ieder geval heel tevreden met deze deregulering.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De zogenaamde voortgangsgroep, een overleg met alle stakeholders binnen de kinderopvang, heeft een eerste resultaat bereikt. Het betreft de zogenaamde quick wins, die leiden tot een vereenvoudigde kinderopvang. Een aantal werkwijzen werden in overleg herzien en worden nu al in de praktijk toegepast. Daarnaast werd het wijzigingsbesluit voorbereid dat recent, op vrijdag 12 juni jongstleden, principieel door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd. Dat is een belangrijke stap, het besluit vereenvoudigt en versoepelt de regelgeving, waardoor een aantal belemmeringen worden weggewerkt.
De wijzigingen die in het besluit zijn opgenomen, zijn voornamelijk wijzigingen over procedurele bepalingen en vergunningsvoorwaarden. Ik geef een kort overzicht van de wijzigingen die zijn opgenomen in het besluit tot wijziging van het vergunningsbesluit van 22 november 2013, het subsidiebesluit van 22 november 2013 en het procedurebesluit van 9 mei 2014.
Zo zijn er wijzigingen met betrekking tot de attesten kennis van organisatorisch beheer. Organisatoren die een vergunning van meer dan achttien plaatsen willen aanvragen, moeten een attest kennis organisatorisch beheer kunnen voorleggen. Tot vóór de wijziging kon enkel SYNTRA dergelijk attest afleveren. Met dit wijzigingsbesluit komen ook bepaalde andere diploma’s in aanmerking, zoals bijvoorbeeld een master toegepaste economische wetenschappen, een bachelor bedrijfsmanagement enzovoort. Dat betekent voor de initiatiefnemers dat er in bepaalde gevallen geen bijkomend attest moet worden behaald. Binnen de kinderopvang hoorden we vaak ongenoegen over de te gedetailleerde regels inzake infrastructuur. We schrappen nu een aantal detailregels en vervangen die door meer algemene bepalingen in functie van het realiseren van kwaliteitsvolle kinderopvang. Het gaat hierbij bijvoorbeeld over zeer specifieke en detaillistische bepalingen inzake de minimale plafondhoogte, de minimale raamopening enzovoort.
Als het gaat over de attesten van de medewerkers, legt de gewijzigde regelgeving niet meer op dat alle attesten, zoals een uittreksel uit het strafregister of medische attesten, systematisch om de drie jaar moeten worden vernieuwd. De organisator krijgt hierdoor meer ruimte om een eigen beleid te voeren.
De verplichting om systematisch een aantal gegevens bij te houden, te registreren en jaarlijks door te geven aan Kind en Gezin wordt sterk verminderd waardoor de administratieve last voor de organisatoren sterk vermindert. Zo worden bijvoorbeeld de gegevens over de kinderbegeleiders gezinsopvang en de gegevens van kinderbegeleiders samenwerkende onthaalhouders niet meer opgevraagd, moet de uitgebreide kindaanwezigheidsregistratie niet meer verplicht worden ingediend op vergunningsniveau, maar enkel nog bij wijze van ad-hocbevraging of bij wijze van steekproef.
De afwijking op de kwalificatievoorwoorden wordt verruimd zodat voor iedereen die vóór het decreet werkzaam was als kinderbegeleider en verantwoordelijke een afwijking kan krijgen. Hierdoor kan iemand die in de vijf jaar vóór het decreet geen drie jaar als kinderbegeleider tewerkgesteld werd, ook een afwijking krijgen voor het behalen van de kwalificatievereisten, als kan worden aangetoond dat hij/zij voldoende ervaring heeft binnen een kwaliteitsvolle kinderopvang.
De uitzondering om voor de eigen kinderen van de organisator gezinsopvang geen kindcode te vragen en geen inkomenstarief toe te passen wordt verruimd tot de kinderen die niet tot het thuismilieu van de kinderbegeleider behoren en geldt voor de kinderen die met de kinderbegeleider verwant zijn tot de vierde graad, maar wel ruim te vatten in het kader van nieuw samengestelde gezinnen. De kinderbegeleider kan zelf de keuze maken of hij deze kinderen gratis opvangt of toch via het inkomenstarief.
De procedure bij een overname wordt in een aantal gevallen veel eenvoudiger. Waar voorheen telkens een nieuwe vergunning moest worden aangevraagd, is het nu in een aantal gevallen niet nodig om opnieuw alle gegevens of documenten door te geven aan Kind en Gezin. Als er een wijziging van rechtsvorm is, maar in de praktijk wijzigt er niets – een feitelijke vereniging wordt bijvoorbeeld een bvba –, dan moet bijvoorbeeld niet meer de volledige vergunningsprocedure doorlopen worden. Dat zal ook het geval zijn als bijvoorbeeld een OCMW zijn vergunningen overdraagt aan het gemeentebestuur.
Het doorgeven van periodes van inactiviteit geldt enkel nog voor kinderopvanglocaties groepsopvang en niet meer voor gezinsopvang. Voor gezinsopvang zal Kind en Gezin de vergunning niet op niet-actief zetten als wordt vastgesteld dat er gedurende minstens één kalendermaand geen kinderopvangprestaties zijn in de kinderopvanglocatie gezinsopvang.
Daarnaast veranderde Kind en Gezin ook reeds een aantal werkwijzen, bijvoorbeeld inzake de maandelijkse aanwezigheidsregistratie. Hiervoor was er geen regelgevende wijziging nodig. Via een mededeling van Kind en Gezin werden de organisatoren reeds ingelicht over deze nieuwe werkwijze.
Een aantal knelpunten hadden ook te maken met onduidelijkheden die nog bestonden op de werkvloer. Die werd ondervangen door in de nodige informatie te voorzien voor de organisatoren. Zo werden er brochures ontwikkeld rond de registraties, rond de saldo-afrekening, de compensatiemogelijkheid en de voorrangsregels.
Ten slotte werd ook een inventaris opgesteld van bestaand ondersteuningsmateriaal dat bij Kind en Gezin zelf werd ontwikkeld, maar ook door de partners. De bedoeling is om op die manier de leemtes te detecteren, te kijken wat verder kan worden gedeeld en te onderzoeken welke ondersteuningsmaterialen nog kunnen worden ontwikkeld.
De Vlaamse Regering heeft uiteindelijk alle aanbevelingen van de werkgroep gevolgd die werden opgenomen in het wijzigingsbesluit. Een aantal werkwijzen werden aangepast en vereenvoudigd zonder dat hiervoor een wijziging van het besluit noodzakelijk was. Ze worden wel toegepast in de praktijk. Andere voorstellen werden in de werkgroep besproken, maar niet over alles bleek consensus te bestaan om die nu al te wijzigen of op te nemen in regelgeving. Als het gaat over het motiveren van het volgen van vorming door kinderbegeleiders, wordt er bijvoorbeeld eerder geopteerd om te responsabiliseren dan dit regelgevend op te leggen.
In het systeem van de maandregistratie voor aanwezigheden werden een aantal werkwijzen wel aangepast, maar er is niet ingegaan op de vraag van de sector om terug te keren naar het vroegere systeem van registraties. Er wordt in eerste instantie ingezet op het verder automatiseren van de gegevensuitwisseling en het informeren van de sector.
Het zelf aangeven van de startdatum door de organisator werd eveneens besproken op het voortgangsoverleg, maar niet aangepast omdat de procedure voor het verlengen van de termijn om te starten na het verkrijgen van een vergunning uiteindelijk niet zo zwaar is. Belangrijk te melden is dat de werkzaamheden van de voortgangsgroep niet stoppen, integendeel.
Het besluit is een eerste resultaat van de voortgangswerkgroep. Het ging daarbij hoofdzakelijk over zaken die op korte termijn konden worden gewijzigd. De werkgroep blijft, voor alle duidelijkheid, voortwerken. Een aantal thema’s worden, zoals gezegd, nog verder onderzocht, een aantal zaken worden gemonitord en opgevolgd, en nieuwe thema’s kunnen nog worden aangebracht.
Bij de start van de werkgroep werden drie doelstellingen bepaald. Ten eerste, op korte termijn de bestaande regelgeving evalueren en voorstellen doen tot bijsturing van deze regelgeving of gehanteerde werkwijzen die kunnen bijdragen tot deregulering, administratieve lastenvermindering en flexibilisering. Ten tweede, op langere termijn opvolgen of de doelstellingen van het decreet bereikt worden. En ten derde, onderzoeken hoe de organisatoren en Kind en Gezin verder kunnen worden ondersteund bij de implementatie van deze nieuwe regelgeving. De eerste doelstelling is bereikt. Waar nodig, zullen er nog bijkomende voorstellen worden geformuleerd om de regelgeving en de werkwijzen nog verder bij te sturen.
De thema’s die nog op de agenda staan, zijn onder meer de volgende. Het nagaan of de administratieve lasten en procedurele bepalingen nog verder vereenvoudigd kunnen worden. Het monitoren van de wijzigingen met betrekking tot de attesten die vereist zijn om een vergunning te kunnen krijgen. Het evalueren van het aantal aanwezige kinderen in verhouding tot de vergunde capaciteit. Het verder monitoren van het principe ‘bestellen is betalen’. De aanbevelingen van de stuurgroep sociale functie bespreken en de monitoring van het voorrangsbeleid. De verplichting om te werken met werknemers en de vereiste inzake de rechtspersoonlijkheid met sociaal oogmerk evalueren. Onderzoeken of een combinatie mogelijk is van een inkomensgerelateerd met een vrij tarief. Het vergunningsbesluit en de infrastructuurvoorwaarden verder vereenvoudigingen en het uitwerken van een concept voor flexibele opvang.
De thema’s en de agenda voor het voortgangsoverleg worden bepaald in samenspraak tussen de leden van het voortgangsoverleg. Een eerste beduidende stap is gezet, dat moeten we erkennen. Maar we gaan ervan uit dat de voortgangsgroep haar werkzaamheden voortzet in een constructieve sfeer, die te gepasten tijde kan leiden tot bijkomende voorstellen en aanpassingen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad zo dat er stappen zijn gezet, maar dat het werk nog niet klaar is. Ik ben blij dat de werkgroep voortgaat en voldoende tijd en ruimte krijgt, om de sector de nodige zuurstof te kunnen geven. We volgen het mee op.
De vraag om uitleg is afgehandeld.