Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Landuyt heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de problematiek leunt een beetje aan bij de vorige vraag maar is meer algemeen.
Minister, ik ben vooral begaan met het gestalte krijgen van de Vlaamse justitie, wat u niet zal verwonderen. Daarom vond ik uw conceptnota inzake het plan van aanpak van toekomstig beleid inzake justitiehuizen, interessant, maar ik was al wel ongerust door de titel. De nadruk leggen op justitiehuizen, alsof dit iets anders is dan justitie, is voor mij een zorgpunt.
In het vorig debat hebt u het woord ‘beroepsgeheim’ laten vallen. De tendens in uw conceptnota om een onderscheid te maken tussen justitie, wat federaal is, en justitiehuizen, houdt een zeker gevaar in. Dit gevaar komt naar boven als je de nota leest van de welzijnssector, van de mensen van het centrum algemeen welzijnswerk (CAW).
In de uitbouw van het Vlaamse justitiebeleid onder de koepel van welzijnsbeleid, is het geruststellende nieuws dat men voluit gaat voor de alternatieve benadering van justitie. Het zorgwekkende nieuws is dat men veel minder spreekt van een duidelijk onderscheid tussen dader en slachtoffer, maar dat men uitgaat van patiënten – als het over zorg gaat – of cliënten. Je komt volledig in een logica van bezorgd omgaan met de betrokkene, weze het het slachtoffer, weze het de dader. De logica is dat men die persoon moet bijstaan en helpen en bij momenten beschermen tegen de justitie, bij manier van spreken.
In het kader van seksuele misdrijven hebben wij toestanden kunnen analyseren waar opdrachten door gerechtelijke instanties of door het parket aan de justitiehuizen uiteindelijk waren doorgegeven aan een welzijnsinstelling, maar soms ook aan justitieassistenten. Deze mensen begeleidden veroordeelde daders, maar vonden het niet nodig aan de rechter of aan het parket te melden dat er inbreuken waren gebeurd op de maatregelen vanuit de idee dat ze maatschappelijk werkers zijn die gebonden zijn aan het beroepsgeheim. Dat staat in het decreet beschreven en het CAW verwijst er ook naar. De efficiëntie van de strafuitvoering, die geen gevangenisstraf was, wordt dus ingepast in het begeleiden van personen en in het afschermen van noodzakelijke informatie van opvolging.
De mensen van het CAW zeggen dat het justitiepersoneel overheidspersoneel is dat wel meer moet melden, maar dat als zij mensen begeleiden in het kader van een alternatieve bestraffing, die voor hen cliënten zijn. Hun hoofdstuk over informatie-uitwisseling en opvolging – gegevensdeling – is in dit licht bijzonder onrustwekkend omdat het er zou kunnen toe leiden dat men op het Vlaamse niveau niet meer aan strafuitvoering kan doen omdat men volledig in de welzijnsproblematiek terechtkomt waar het beroepsgeheim iedereen afschermt. In het verleden zijn er analyses gebeurd over hoe het komt dat seksuele misdrijven zich zo kunnen ‘voortplanten’, en het bleek altijd te maken te hebben met het afschermen van gegevens en opvolging.
Minister, is het de intentie om effectief een soort Vlaamse strafuitvoering – weze het de alternatieve, want voor alles wat buiten de gevangenis gebeurt, zijn we bevoegd – volledig te integreren in een welzijnsbeleid, met alle consequenties, in het bijzonder rond gegevensdeling?
Ik heb dezelfde bezorgdheid, maar vanuit een andere invalshoek, rond de eerstelijnsrechtshulp. Als ik de suggesties en adviezen van het CAW lees, dan dreigt iemand die een probleem van consumentenrecht heeft, te eindigen met een begeleiding. Is het de intentie om ook een soort juridische eerstelijnsrechtshulp uit te bouwen die buiten het welzijnsbeleid kan worden beschreven?
Zijn we begonnen aan een Vlaams justitiebeleid of is het een uitbreiding van het gewone Vlaamse welzijnsbeleid, waar ik geen enkele kritiek op heb, maar waarvan ik denk dat het iets anders is dan een justitiebeleid in het kader van een strafuitvoering?
De heer Parys heeft het woord.
Ik begrijp de vraag van de heer Landuyt, maar ik wil er toch even op wijzen dat de justitiehuizen vandaag ook werken volgens een filosofie waarin er eigenlijk een vermenging is tussen justitiële begeleiding en welzijn. Als ik het goed heb begrepen, is dat ook een van de dingen die we onder de loep zullen nemen wanneer we een nieuw decreet zullen uitwerken: is dit nog wel de juiste manier van werken en brengt het de beste resultaten voort? In die zin begrijp ik de vraag van de heer Landuyt niet helemaal.
Hij verwijst naar het werkstuk van de CAW’s. Goed, ik weet niet of het nu het moment en de plaats is om het uitvoerig te bespreken. Ik ga dat alleszins niet doen. Er staan goede dingen in maar er staan ook dingen in waar ik uiteraard ook vragen bij heb. Een van de dingen die de heer Landuyt aanhaalt, is de eerstelijnsrechtshulp. Ik denk dat dat het debat is dat wij in de commissie, en eerst in de schoot van de Vlaamse Regering, zullen hebben als het over de justitiehuizen gaat. Ik luister graag naar het antwoord van de minister.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Ik sluit me aan bij wat de heer Parys zegt. De vraag van de heer Landuyt is natuurlijk bijzonder fundamenteel en bijzonder interessant. Bij de bespreking van concrete dossiers, stoten we ook regelmatig op die problematiek. Wat doet welzijn? Hoever gaat vertrouwen? Wanneer moet je overschakelen naar sanctie? Hoe loopt de informatiedoorstroming? Het is een debat dat we nog heel vaak zullen moeten voeren en dat we grondig zullen voeren, bijvoorbeeld over de impact van het beroepsgeheim. Hoever gaat dat?
Het is een interessante vraag, maar het is een heel breed onderwerp om hier in een vraag om uitleg uit te klaren.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, zoals u in mijn beleidsnota hebt kunnen lezen, hebben we een justitieel luik aan het welzijns-, gezondheids- en gezinsbeleid toegevoegd. Het is voor de eerste keer dat in de beleidsnota een eigen strategische doelstelling is geformuleerd. We willen hiermee de aandacht vestigen op het maatschappelijk belang van het samenspel tussen justitie en hulpverlening. Criminaliteit is een maatschappelijk probleem dat in diezelfde samenleving zijn antwoord moet vinden.
Voor de justitiehuizen zetten we dan ook in op een versterkte samenwerking met de Vlaamse bevoegdheidsdomeinen. Zij spelen immers een belangrijke rol bij de re-integratie van daders en de omkadering van slachtoffers. De inbedding van de afdeling Justitiehuizen in het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin is dan ook een opportuniteit, een kans om de raakvlakken tussen justitie en welzijn te doen toenemen. Dit wordt ook door bijvoorbeeld de CAW’s als positief bevonden.
Tegelijkertijd willen we wijzen op de specifieke positie die de justitiehuizen innemen als schakel tussen justitie, welzijn en gezondheidszorg. Eerder dan samen te vallen met deze welzijnspartners, kenmerken de justitiehuizen zich door een duidelijk onderscheiden finaliteit en eigen werkingsprincipes. De precieze verhouding tot de partners, de rol en kerntaken van de justitiehuizen zullen verder worden uitgeklaard in een kerntakendebat dat zal resulteren in een Vlaamse conferentie ‘justitiehuizen’ waarin alle stakeholders worden betrokken. Zoals opgenomen in de conceptnota, zal deze conferentie in het najaar plaatsvinden.
Uiteindelijk is het de bedoeling om de specifieke positie van de justitiehuizen te verankeren in een decreet Justitiehuizen. In dat decreet zal dan ook te lezen zijn hoe het welzijnsbeleid weerspiegeld wordt en wat daarvan de afbakening is als het gaat over de begeleiding en omkadering van justitiabelen.
De heer Parys en mevrouw Taelman brengen de juiste nuance aan in het verhaal. Het is geen nieuw verhaal. Dat weet de heer Landuyt natuurlijk ook. Die dubbelheid is altijd een issue geweest in hoofde van de justitie-assistenten. Bij de creatie en in de voorbereidende werken is dat al uitvoerig aan bod gekomen. Mevrouw Taelman heeft er ook naar verwezen. Ook de kwestie van het beroepsgeheim stelt zich nu echt niet concreet naar aanleiding van de overkomst van de justitiehuizen naar de gemeenschappen. In de integrale jeugdhulp enzovoort komen die issues regelmatig aan bod. Het is ook een delicate oefening.
Er zijn belangrijke alternatieve straffen en maatregelen die tot het arsenaal behoren van de actoren van justitie die zich helemaal situeren in de hulpverlening: het zich laten begeleiden, het afkicken, het volgen van cursussen allerhande. Dan kom je al in de sector vorming. Er zijn tal van raakvlakken. Ik denk dat we die bevoegdheidsoverdracht wat dat betreft als een opportuniteit moeten beschouwen om dat ook duidelijk te omkaderen. Het zal inderdaad een heel belangrijke oefening zijn.
Zoals het in onze beleidsnota staat, is het onze ambitie om de juridische eerstelijnsrechtshulp te continueren. Tegelijkertijd onderzoeken we of een reorganisatie mogelijk is. We wensen in dit kader de samenwerking te versterken tussen het onthaal van de justitiabelen door de justitiehuizen, het brede eerstelijnswelzijnswerk, de Commissies voor Juridische Bijstand en andere sectoren die juridische eerstelijnsbijstand verlenen, zoals bijvoorbeeld de OCMW’s, de wetswinkels, de huurdersbonden enzovoort. Ik heb begrepen dat men vanuit de balie vragende partij is om er eens over te kunnen spreken hoe we dat beter kunnen organiseren en kwalitatief ondersteunen waar nodig.
In de aanloop naar het decreet Justitiehuizen zullen we het thema van de juridische eerstelijnsbijstand op de agenda plaatsen van het te voeren kerntakendebat met als streefdoel te evolueren naar een meer efficiënte, geactualiseerde en afgestemde uitoefening van de nieuwe bevoegdheden waarin de justitiabele centraal moet staan. Die juridische eerstelijnsbijstand zal dan ook aan bod komen op de conferentie in het najaar. De Commissies voor Juridische Bijstand behoren zeker tot de minimaal te betrekken stakeholders bij deze conferentie.
Een duidelijk onderscheid tussen de bevoegdheden van de minister van Justitie enerzijds en de bevoegdheden die aan Vlaanderen werden toegewezen anderzijds, is noodzakelijk. De betrokkenheid in het prioritiseren van het opsporings- en vervolgingsbeleid is, zoals gezegd, op het niveau van de regering afgesplitst. De minister van Justitie staat in voor het federale justitiebeleid, onder meer voor het bepalen van een aantal opdrachten die de justitiehuizen uitoefenen. Wijzelf moeten op gemeenschapsniveau in eerste instantie instaan voor de organisatie en de wijze waarop deze opdrachten door de justitiehuizen worden uitgevoerd.
Zoals we in de conceptnota justitiehuizen hebben verduidelijkt, kiezen we voor een Vlaamse aanpak met duidelijke accenten, onder meer door de uitklaring van de kerntaken van de justitiehuizen en het werk maken van een geloofwaardige betrokkenheid in de strafuitvoeringsketen. Uiteraard zal dat betekenen dat daarover permanent overleg nodig met de federale actoren.
De heer Landuyt heeft het woord.
Mevrouw Taelman en mijnheer Parys, ik dank u voor uw nuanceringen. Mijn bezorgdheid is net gebaseerd op het dubbele karakter binnen de justitiehuizen.
Ik verklaar mij nader. De justitiehuizen zijn uiteindelijk gestart als een element van justitie en zijn geleidelijk aan, zonder wettelijke basis, geëvolueerd naar het ontwerpen van een eigen soort beroepsgeheim. Daardoor hebben we efficiëntieverlies gekregen op het terrein inzake opvolging van mensen die veroordeeld waren. Men begon ze namelijk af te schermen. Men zei dat ze een schakel zijn tussen justitie en maatschappij.
Wat gebeurt er nu door de staatshervorming? De Vlaamse overheid is bevoegd voor strafuitvoering behoudens gevangenisstraf. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Voor de alternatieve straffen dus, bij wijze van spreken. Men doet die via de justitiehuizen. Ik heb de indruk dat men zich neerlegt bij het feit dat men justitie-assistenten een bijzonder statuut geeft. In de conceptnota start men letterlijk met te zeggen dat justitiehuizen een schakel zijn tussen justitie en welzijn. Met andere woorden: ze behoren niet tot justitie en niet tot welzijn. Het is een nieuw, bijzonder statuut dat, naar ik vrees, in het debat rond gegevensuitwisseling en beroepsgeheim – dat zoals gezegd in mijn oordeel hét cruciale punt is voor een efficiënte strafuitvoering – een soort blokkering zal installeren. Denk de staatshervorming even weg. Zouden wij dan ook nog zeggen dat justitiehuizen de schakel vormen tussen justitie en welzijn? Zonder staatshervorming behoorden ze tot het ministerie van Justitie. Door de staatshervorming krijgen ze plots een bijzonder statuut.
Dat is de reden van mijn vraag. Er wordt terecht opgemerkt dat het geen lichte, maar een fundamentele vraag is. Ze moet ooit en tijdig worden gesteld.
Minister, is het wel de bedoeling om een Vlaams justitiebeleid uit te werken? Of zullen we ons ertoe beperken te zeggen dat de justitiehuizen iets speciaals zijn tussen justitie en welzijn? Dat is mijn bezorgdheid. Ik ben van de strekking die er effectief van uitgaat dat mensen die bij een justitiehuis werken operators, uitvoerders zijn van de strafuitvoering en geen welzijnswerkers. Anders zouden we er nooit geraken. Nu geef je ze bijna een tussencategorie. In de reactie van de sector zie ik dat die tussencategorie effectief een zekere opbouw krijgt. Dat is mijn grote bezorgdheid.
Een tweede bezorgdheid die in mijn vraagstelling tot uiting kwam – misschien niet altijd even duidelijk, maar dat is mijn schuld – is dat wij door het uitbesteden van de maatregelen aan instellingen van de welzijnssector erop voorbereid moeten zijn dat deze specifieke opdrachten ook moeten worden vertaald in specifieke informatie-uitwisseling. Er zijn vandaag jeugdrechters die bezoekmaatregelen liever laten uitvoeren door niet-erkende privé-initiatieven rond bezoekersbegeleiding dan door organisaties die ressorteren onder het welzijnsbeleid omdat men fouten tijdens de bezoekregeling niet wil doorgeven wegens een cliëntvertrouwelijke benadering. De efficiëntie van de maatregelen die vanuit justitie worden genomen wordt op dat vlak voor een stuk afgeremd.
Met respect voor ieders doelstelling denk ik dat we ons daar zeer goed bewust van moeten zijn aan het begin van de uitbouw van wat ik hoop dat een Vlaams justitiebeleid en geen welzijnsbeleid is.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik vind dat we een grondige oefening moeten maken. Het is daarom dat ik die conceptnota heb voorgelegd aan de regering. Ik vind dat we dat niet met de natte vinger moeten doen of met een aantal instinctieve of intuïtieve redeneringen. Je moet proberen dat te objectiveren, inventariseren en analyseren. Dan moeten er keuzes worden gemaakt. Dat is de reden waarom die opbouw belangrijk is.
Het is evident: justitiehuizen zijn geen onderdeel van het Vlaamse welzijnsbeleid. Dat is niet de missie van het Justitiehuis. Maar of ze nu federaal of Vlaams gepositioneerd zijn, dat zij vaak de schakel zijn tussen beide is gewoon de realiteit van de dingen omdat ze in de strafuitvoering ook vaak met die opdracht belast zijn.
Er bestaan daarover duidelijk heel veel visies. De actualiteit van dat debat is volgens mij niet zozeer veroorzaakt door het feit dat ze zijn overgedragen. Integendeel, ik denk dat de overdracht een opportuniteit is om het debat nog eens grondig te voeren en daarover duidelijkheid te scheppen. De discussie over het beroepsgeheim is niet ontstaan door de staatshervorming, het is een bestaande discussie. Als bevoegdheidsoverdracht kan helpen om een aantal van die knelpunten aan te pakken, is dat voor mij een opportuniteit. In de integrale jeugdhulp en in het goedgekeurde decreet zijn een aantal kwesties van beroepsgeheim voor de jeugdhulpverlening getrancheerd. Waarom is dat gebeurd? Omdat het een ‘implied power’ is in het kader van de jeugdhulp om op dat punt het beroepsgeheim te regelen. Aan de hand van de verschillende inbrengen zullen we bekijken welke lijn we in dat verband zullen uittekenen voor de justitiehuizen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.