Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, op 16 maart 2015 was er de eerste Interministeriële Conferentie (IMC) Justitiehuizen. Begin deze maand vond de opvolgingsconferentie plaats, op 9 juni 2015. Die IMC’s zijn een verplichting omdat de bijzondere wetten inzake staatshervorming voorzien in een overleg tussen de federale overheid en de gemeenschappen als de opdrachten van de justitiehuizen wijzigen.
Op de agenda van de laatste IMC stonden alle maatregelen in uitvoering van het federale justitieplan van federaal minister Geens die een impact zullen hebben op de opdracht van de Vlaamse justitiehuizen en het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht. In de commissievergadering van 12 mei 2015 vertelde u dat een globale impactanalyse over die federale plannen in de steigers stond.
De Bijzondere Financieringswet (BFW) voorziet in een aanpassing van de dotatie op basis van het aantal mandaten dat de justitiehuizen moeten uitvoeren, maar dit mechanisme treedt pas in werking in 2019, als ik goed ben geïnformeerd. Als er nu regels veranderen, waardoor er meer Vlaamse enkelbanden zullen zijn in de drie jaren voor 2019, moeten we ervoor zorgen dat Vlaanderen niet voor die factuur opdraait.
Minister, kunt u een inschatting maken na deze tweede IMC van de precieze impact op de Vlaamse bevoegdheden van het justitieplan van minister Geens? Wanneer zal de concrete en globale impactanalyse eventueel worden afgerond? Wat is uw inschatting?
Op het overleg werd ook geagendeerd dat er een afstemming zou worden gemaakt van de capaciteit van de justitiehuizen met de opdrachtgevers. Wat is het resultaat van deze afstemming? Wanneer zal de federale minister de dotatie aan de Vlaamse Regering hiervoor aanpassen? Plant u nog verder overleg met uw federale collega? Kunt u een timing geven voor de concrete maatregelen in de toekomst?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, zoals inderdaad gezegd in de commissievergadering van 12 mei 2015 moet een impactanalyse van het justitieplan van de federale minister van Justitie worden gemaakt op basis van de concrete wetsontwerpen na overleg met de gemeenschappen. We hebben een eerste generieke analyse gemaakt van het justitieplan en gekeken waar de uitvoering ervan mogelijk een effect heeft op de opdrachten voor de justitiehuizen. Alle maatregelen in uitvoering van het justitieplan die een impact hebben of zouden hebben op de gemeenschappen moeten het voorwerp uitmaken van overleg met de federale overheid binnen de IMC Justitiehuizen.
Op de vergadering van 9 juni 2015 werd het voorontwerp van wet houdende de wijziging van de wet inzake elektronisch toezicht als autonome straf en probatie als autonome straf besproken, alsook het voorontwerp tot reparatie van de voorlopige hechtenis bij elektronisch toezicht. De invoering van de autonome straffen elektronisch toezicht en probatie zal niet enkel een invloed hebben op de werkwijze die de justitiehuizen en het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht hanteren, maar meer dan waarschijnlijk ook een impact hebben op het aantal mandaten in de justitiehuizen en het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht en op het aanbod aan hulpverlening en alternatieve gerechtelijke maatregelen, zoals werkstraffen en leerstraffen, waarop een beroep wordt gedaan voor de uitvoering van de probatiemaatregel.
De zeer concrete impact zal maar duidelijk worden op basis van het vorderingsbeleid van het openbaar ministerie en de beslissingen van de zetelende magistratuur en de probatiecommissies. Diverse in het justitieplan aangekondigde maatregelen in de strafwet, strafvordering en de strafuitvoering hebben mogelijk een impact op het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Het is immers de intentie van de federale minister van Justitie om de gevangenisstraf te beschouwen als ultimum remedium. We verwijzen hiervoor onder meer naar de afschaffing van gevangenisstraffen onder één jaar, de gerationaliseerde tijdsvoorwaarden, de maatregelen tot uitbreiding van de bemiddeling in strafzaken, de nieuwe interneringswet, de verdere implementatie van het zorgtraject voor geïnterneerden en het favoriseren van de voorlopige hechtenis bij elektronisch toezicht. De impact van deze maatregelen zal maar duidelijk worden als het justitieplan wat deze aspecten betreft, uitmondt in concrete initiatieven en wetsontwerpen.
De voorstellen en wetsontwerpen die een impact hebben op de opdrachten van de justitiehuizen worden, zoals gezegd, besproken op de IMC Justitiehuizen. Wij proberen daarover op een constructieve manier te overleggen met de federale overheid en de andere gemeenschappen binnen de IMC, maar ook via onze vertegenwoordiging in het College van procureurs-generaal.
De impactanalyse de we nu hebben gemaakt, is voor ons een eerste aanzet op basis van de gegevens die nu voorhanden zijn. Het is wat we zouden kunnen noemen ‘work in progress’, naarmate de uitwerking van het justitieplan concreet wordt en dit zich op het terrein vertaalt in het vorderingsbeleid van het openbaar ministerie en het beslissingsbeleid van de justitiële actoren. Op basis van een nulmeting en/of een monitoring zullen we de nood aan bijkomende capaciteit en financiële middelen voor de justitiehuizen, het Vlaams Centrum voor Elektronisch Toezicht en het aanbod in kaart brengen en zullen wij de mogelijke noodzaak aan bijkomende financiële middelen ook voorleggen bij volgende begrotingsbesprekingen.
In het kader van de IMC zijn drie werkgroepen aan de slag. Een eerste werkgroep justitiehuizen bespreekt de verschillende initiatieven die een impact hebben op de opdrachten van de justitiehuizen. Een tweede werkgroep subsidies heeft de opdracht om een regeling voor te stellen voor de financiering van het aanbod door het Veiligheidsfonds en het Verkeersveiligheidsfonds. Een derde werkgroep financiering heeft tot opdracht om voorstellen te formuleren over de uitwerking van de modaliteiten zoals ze in de BFW voorkomen.
Die groepen vergaderen met een regelmaat. Een belangrijke opdracht is om een definitie vast te leggen van het begrip ‘mandaten’. Zoals u terecht aangeeft, is dat cruciaal om een nulmeting te doen en de gevolgen te zien. Voor een aantal zaken is het voor mij wel duidelijk dat er een budgettaire consequentie is. Dat heb ik ook met zo veel woorden aan de minister van Justitie gezegd, dat ik denk dat daarover beraad nodig zal zijn in de Vlaamse Regering.
Zoals reeds aangegeven, wensen we de afstemming van de capaciteit van de justitiehuizen met de opdrachtgevers te agenderen op enerzijds de overlegstructuren opgericht in het kader van het samenwerkingsakkoord Justitiehuizen en anderzijds met het College van de hoven en rechtbanken en het College van procureurs-generaal. De overlegstructuren zijn tot op heden nog niet opgestart. Daarnaast pleiten we voor een Vlaams overleg met de leden van de colleges om de accenten die Vlaanderen wenst te leggen goed te kunnen doorspreken, om te komen tot werkbare en structurele afspraken inzake de capaciteit van zowel de justitiehuizen, het Vlaams Centrum voor Elektronisch Toezicht als de hulp- en dienstverlening met het oog op een efficiënte uitvoering van de mandaten. Ook die vraag is bij het IMC aan bod gekomen, of we voldoende gesprekpartners kunnen ontmoeten die hun wensen en intenties met ons kunnen bespreken, om te kijken hoe we daarvoor een adequaat kader kunnen ontwikkelen in Vlaanderen.
Het overleg met de minister van Justitie wordt uiteraard voortgezet in het kader van de IMC Justitiehuizen. We hebben nu twee vergaderingen gehad, het zal aan een behoorlijk tempo voortgaan, zeker in het licht van de initiatieven die men federaal het parlement wil laten doorgaan.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U kunt mijn eerste vraag raden. U had het over een eerste inschatting die u hebt gemaakt. Kan het parlement daarin inzage krijgen?
Ik heb nog een tweede belangrijke vraag. Ik hou wel een slag om de arm omdat ik niet alle elementen van het dossier even goed doorgrond als u en uw kabinet. U zegt dat er drie werkgroepen binnen de IMC zijn opgericht. De derde werkgroep gaat over de financiering. Die financiering gebeurt volgens de modaliteiten van de zesde staatshervorming. Moet dat niet worden aangepast? Als ik het goed heb begrepen, zegt de wet dat we in 2019 via een audit van het Rekenhof zullen terugrekenen hoeveel mandaten en hoeveel extra enkelbanden erbij zijn gekomen vanwege de veranderingen die op het federale vlak zijn doorgevoerd. Op die manier riskeren we in Vlaanderen de voorfinanciering te doen van de veranderingen die ze op federaal niveau van plan zijn te doen. De Bijzondere Financieringswet is er volgens mij van uitgegaan, een soort rebus sic stantibus, dat over de volgende drie jaar ongeveer hetzelfde aantal mandaten zou worden opgenomen door de gewesten en gemeenschappen.
Aangezien de federale overheid dergelijke grote hervorming op de tafel legt met een heel grote impact op de mandaten en het aantal enkelbanden die de justitiehuizen zullen moeten opvolgen, is de vraag of dat principe niet ter discussie moet komen te staan. Getuigt het wel van goed nabuurschap om ervan uit te gaan dat Vlaanderen alleszins drie jaar de factuur moet voorfinancieren?
Mag het parlement weten wat de globale impactanalyse zegt? Wordt er gewerkt aan een oplossing voor het huidig ingeschreven principe dat ons met de factuur of de voorfinanciering opzadelt? Wanneer is de volgende samenkomst van de Interministeriële Conferentie Justitiehuizen?
De heer Landuyt heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik sluit me aan bij de vragen van de heer Parys, maar wil nog doorgaan op zijn tweede vraag. In het verleden, toen ons land nog niet federaal was, werd men geconfronteerd met een vervolgingsbeleid dat leidde tot kosten voor het budget. In de mate dat men alternatieve sancties vroeg en kreeg, betekende dit ook een impact op het budget van de nationale overheid.
Nu zijn er drie trappen. Ten eerste is er de minister van Justitie, die aankondigt dat er meer richting alternatieve bestraffing mag worden gewerkt. Hij vertaalt dat in wetgeving en wellicht ook in een signaal aan de parketten-generaal, voor zover hij daar inspraak heeft. Formeel zou hij die moeten hebben. Zo niet, heeft hij toch een stuk leiding in de grote lijnen.
Het klinkt mij als muziek in de oren dat u in de richting van een Vlaams overleg wilt gaan inzake de accenten en het werkbare. Als we ons concentreren op het financiële effect van wat op federaal niveau is beslist, dan stellen we ons passief en retroactief op. Ik meen in uw antwoord te horen dat u ook proactief inspraak wenst te hebben met betrekking tot vervolging. Dit zoeken naar een Vlaams overleg met de parketten-generaal vind ik een erg goede stap. Als we gestalte willen geven aan een Vlaams justitiebeleid inzake strafuitvoering, mogen we dit niet beperken tot de financiering maar moeten we ook proberen inhoudelijk te sturen vanaf de vordering. Ik ben zeker tevreden op dat vlak.
Hoe is de werkverdeling tussen de minister-president – onze vertegenwoordiger in het college – en uzelf?
Is er enig perspectief dat u dit kunt inbedden in de Interministeriële Conferentie Justitiehuizen? Is er perspectief om een sterkere vertegenwoordiging te hebben bij het overleg met de parketten?
De volgende IMC is gepland op 26 oktober.
Mijnheer Landuyt, er is een goede taakafspraak gemaakt. De Vlaamse overheid is vertegenwoordigd in het College van procureurs-generaal via de minister-president. We bereiden de punten voor die vanuit Vlaanderen op de agenda worden gezet en zijn daarbij aanwezig. Concreet zal de minister van Justitie in de volgende periode het college bijeenroepen en daarop zullen de deelstaten worden uitgenodigd. We hebben natuurlijk overleg met de minister-president om aan te geven welke thema’s aan bod moeten komen.
We zijn ook aanwezig in een aantal expertisenetwerken. Het college werkt met expertisenetwerken waarbij men bepaalde specifieke expertise toewijst aan bepaalde leden van het college en mensen van het openbaar ministerie. Die vormen netwerken. In een aantal ervan zijn de deelstaten aanwezig. Ook WVG zit in een aantal van die netwerken als betrokken partij om informatie uit te wisselen en te verkrijgen. Op dat vlak lijkt het me institutioneel ok. De opstart is altijd een beetje moeilijk, maar het functioneert wel.
We zijn ook vragende partij voor andere overlegplatfora. Ik weet niet of u een zicht hebt op het aantal overlegplaatsen dat er momenteel bestaat tussen de regio’s, de gemeenschappen en de wereld van justitie. Ze zijn historisch opgebouwd, al dan niet onderbouwd door een wet dan wel door een samenwerkingsakkoord. Dat zijn er heel veel, bijvoorbeeld inzake kindermishandeling, intrafamiliaal geweld, slachtoffers, verkeer enzovoort. Het moment is aangebroken om die te hergroeperen en die actoren erbij te betrekken die volgens ons aanwezig moeten zijn om het vertrouwen om de maatregelen correct te kunnen uitvoeren, niet te beschamen. We moeten het vooral weten en kunnen begrijpen.
U suggereert misschien dat we nu zullen zeggen aan magistraten wat ze moeten doen. Het is belangrijk om te proberen kaders te creëren waarin we het voorspelbare, het modulaire en het hanteerbare kunnen vatten. Dat is een werk dat niet op enkele weken of maanden klaar zal zijn omdat de minister van Justitie met de actoren het overleg moet organiseren. Een aantal zaken zijn trouwens identiek voor de Franse Gemeenschap. Het is niet zo dat we dan per definitie moeten zeggen dat we een aparte structuur nodig hebben, maar minstens een aantal overlegfora.
Op de IMC is afgesproken dat we voorstellen mogen doen en technische analyses zullen maken. We zullen dit proberen voor te bereiden tegen de volgende IMC. Bij de ronde van de justitiehuizen is me opgevallen dat er inzake de praktische manier van werken veel verschil bestaat tussen de gerechtelijke arrondissementen en de justitiehuizen. Op een moment dat we elke euro zo efficiënt mogelijk moeten inzetten om de strafuitvoeringsketen zo correct mogelijk te laten functioneren, is Vlaanderen vragende partij om met de actoren van justitie dat gesprek te voeren. De probatiecommissies zijn er overal, maar ik heb gemerkt dat er hier en daar zeer goede best practices zijn, maar dat er vaak heel erg wordt vertrokken van de inzichten van de ene of de andere. Diezelfde vragen stellen die actoren ook over de actoren in de welzijnssector. Ik denk bijvoorbeeld aan het beroepsgeheim. De ene of de andere vult dat soms ook in met een andere nuance.
In de opbouw van de Interministeriële Conferentie Justitiehuizen moet dit soort zaken aan bod komen. We moeten kijken hoe we met respect voor de autonomie en de prerogatieven een aantal zaken kunnen stroomlijnen.
Mijnheer Parys, u had een vraag over de staatshervorming. Je kunt voor- of tegenstander zijn van deze staatshervorming, maar de realiteit is dat er een bepaald effect is van de beslissingen die op het ene niveau worden genomen. Dan gaat het niet alleen over de minister van Justitie of het Federale Parlement, maar ook over diegenen die binnen dit kader een vorderingsrecht uitoefenen en vonnissen maken. We moeten daar rekening mee houden.
U kunt misschien zeggen dat het hét moment is om over een nieuwe financieringswet te onderhandelen. Dat zou een vraag kunnen zijn, maar het ziet er niet naar uit dat dit zich op korte termijn zal voltrekken. De eerste boodschap is continuïteit en inkantelen. Dat betekent dat we moeten proberen om daar greep op te krijgen. Op dit moment is dat via dialoog. Enerzijds krijgen we een zicht op een aantal denkoefeningen met betrekking tot de autonome straf, het elektronisch toezicht, probatie, bemiddeling enzovoort. Onze administratie kan daarop reageren en er kan worden gekeken wat de aandachtspunten voor ons zijn. Dat doet de Franse Gemeenschap ook. Anderzijds zullen we ook een aantal budgettaire consequenties onder ogen moeten nemen. Dat is de onvermijdelijkheid van het systeem. Er zijn ook vragen in de andere richting, van zaken die gefinancierd moeten worden op het federale niveau. Ik heb verwezen naar een aantal bestaande fondsen waaruit maatregelen worden gefinancierd. Ook daar zijn we vragende partij voor een kader waardoor het projectmatige van de maatregelen kan worden bemeesterd. Er zijn op dit moment vragen die wederzijds moeten worden beantwoord.
Ik zou het parlement niet correct informeren mocht ik niet zeggen dat ik aan de federale minister heb gezegd dat een aantal zaken die federaal worden gewenst een budgettaire consequentie zullen hebben. Daarover zal dan worden gedelibereerd. Dat is niet te vermijden.
Nog een voetnoot: de transitie wordt door vele juristen en criminologen beschouwd als een goede visie. Er is veel te zeggen voor een gemeenschapsgerichte justitie. Het is niet zo dat er zich op het inhoudelijke vlak een fundamenteel probleem voordoet.
Ik zal de nota overmaken waarin de algemene mechanismes worden beschreven, maar die zal u weinig verrassend overkomen. Die maakt melding van de passages in de wetsvoorstellen en -ontwerpen die betrekking hebben op mogelijke effecten op de gemeenschappen. Er worden beschouwingen gemaakt over wat dit betekent. Daaruit vloeit dan voort wat de parketten zullen doen met die materie en welke vorderingsmethode ze zullen gebruiken. Dat is een van de vragen die we via de minister-president stellen aan het College van procureurs-generaal. Hoe zullen ze in de praktijk omgaan met bepaalde zaken? Dat is bepalend voor het effect.
Hoeveel extra maatregelen schat u in? Hoeveel extra enkelbanden moeten er gemaakt worden? (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
We weten vandaag nog niet wat de impact van die federale veranderingen zal zijn.
Het is niet zo gemakkelijk. Ik zal u een voorbeeld geven. Ik was aanwezig bij de plechtige overdracht van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht aan de gemeenschappen. Toen zag ik een aantal statistieken. Op één plaats in ons land zag ik een piek van elektronisch toezicht.
Toen ik vroeg waarom er een piek was, zei men mij dat er één onderzoeksrechter op een bijzonder actieve manier gebruik van maakt. Zo krijgt men natuurlijk op één plaats een geweldige capaciteit.
Het is niet zo gemakkelijk. Dat is ook de reden waarom ik– en met alle schroom omdat het natuurlijk respect moet worden opgebracht voor de onafhankelijkheid van de zetel en de structuren van het Openbaar Ministerie – toch vragende partij ben voor een vorm van overleg op het niveau van ‘de gemeenschappen’. Voor mij moet het niet per se met elke gemeenschap apart, maar toch met de gemeenschappen, met diegenen die kunnen spreken over de manier waarop zij denken dat het zal worden toegepast. Het is een beetje zoals met het jeugdrecht ook. Wij spreken met vertegenwoordigers van de zetelende en de staande magistratuur die de jeugdzaken opvolgen. Voor het parket is dat nog iets gemakkelijker dan voor de zetelende magistratuur. Op een bepaald moment is hun mandaat om anderen te vertegenwoordigen beperkt door de autonomie en de onafhankelijkheid.
Het is zoeken naar een structuur. We zullen daarin moeten groeien. Het is misschien ook vergaand dat wij gaan bepalen wat zij mogen doen. Zo zal het niet werken. Dat is ook niet de bedoeling.
Minister, wij zullen u zeker ondersteunen wanneer u met uw federale collega afspraken probeert te maken over de budgettaire implicaties van wat er nu gebeurt. Het is bijzonder belangrijk dat als de federale overheid de geest van een wetgeving verandert, de verantwoordelijkheid bij de juiste instantie wordt gelegd.
Nogmaals, iedereen kan zijn visie hebben over de staatshervorming. Maar er staat nergens in de staatshervorming geschreven dat het gerechtelijk wetboek niet mag worden aangepast, of dat het wetboek van strafvorderingen niet mag worden aangepast, of dat het strafwetboek niet mag worden aangepast.
Neen, dat staat inderdaad niet in de staatshervorming. Maar het is wel zo dat als het over het gedeelte gaat dat wij eventueel moeten voorfinancieren, de dotatie die wij daarvoor van de federale overheid hebben gekregen, uitging van een dotatie rebus sic stantibus, wat vandaag niet meer het geval zal zijn. Dat is waar ik op wees.
De vraag om uitleg is afgehandeld.