Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Schiltz heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, studies tonen aan dat ondernemingen die internationaal actief zijn sterker kunnen groeien. Dat is evident, want onze economie is niet langer een lokale maar een internationale economie, en dat is steeds meer het geval. Ook is het zo dat bedrijven die worden blootgesteld aan buitenlandse concurrentie daardoor vaak worden opgetild en dat dit voor betere resultaten zorgt. Het Fonds Vlaanderen-Internationaal (FVI) verstrekt financiering in de vorm van kapitaal of leningen ter ondersteuning van de buitenlandse expansie van ondernemingen. Minister, gisteren zei u in de plenaire vergadering dat het Vlaams overheidsinstrumentarium ingezet moet worden waar de markt faalt. Het FVI is daartoe opgericht, want er is gebleken dat Vlaamse bedrijven het vaak moeilijk hebben om die buitenlandse expansie te realiseren. De doelstelling is dus erg nobel, en we ondersteunen die volledig.
Het FVI werd in de schoot van PMV opgericht, wat ook vrij logisch is. Het FVI wordt beheerd als een afzonderlijk investeringsfonds. De voorbije jaren heeft PMV een clusterwerking ingevoerd, waarbij de activiteiten van de Groeimezzanine en het FVI werden samengevoegd in de zogenaamde cluster ‘Groeifinanciering’. De middelen van het FVI zijn afkomstig van de Vlaamse overheid en worden toegekend dankzij een kapitaalsverhoging bij de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) zelf. In totaal werd reeds 25 miljoen euro toegekend aan het FVI. In antwoord op mijn schriftelijke vraag van eind maart vroeg ik naar meer informatie over de investeringen van het FVI.
In totaal investeerde het FVI sinds de opstart in 20 bedrijven, goed voor 18,2 miljoen euro via 39 investeringen – 20 initiële investeringen en 19 vervolginvesteringen. Van die 39 investeringen werden inmiddels 9 exits gerealiseerd, met helaas een totale gerealiseerde minwaarde van 2,4 miljoen euro. Bij 4 exits ging de investering volledig of bijna volledig verloren. Momenteel heeft het FVI nog 11 bedrijven in portefeuille. Voor 7 ervan moesten reeds gedeeltelijke afschrijvingen worden geboekt. In 5 gevallen werd de investering voor 100 procent afgeschreven door het faillissement of aanzienlijke moeilijkheden. Van de 20 investeringen zijn er 8 dossiers waarvan de investering volledig verloren is gegaan of waarvan het volledige verlies zeer waarschijnlijk is. De cijfers zijn dus niet erg positief.
Ik heb volgende vragen. Van de 20 investeringen zijn er 8 dossiers waarvan de investering volledig verloren is gegaan of waarvan volledig verlies zeer waarschijnlijk is. In totaal werd voor 2,4 miljoen euro aan minwaarden gerealiseerd en werd voor 2,9 miljoen euro aan investeringen afgeschreven.
Hoe evalueert u die resultaten? Zijn er volgens u bijsturingen nodig inzake de dossierselectie, de investeringscriteria, de dossieropvolging et cetera? Het is een open vraag. Als er zoveel slechte of negatieve resultaten zijn, heeft het dan te maken met de manier waarop de bedrijven geselecteerd, opgevolgd, aangestuurd en zo meer werden? Ik weet het niet, maar ik wil graag uw inzichten daarover kennen.
Aan de basis van de oprichting van het FVI lag de vaststelling dat Vlaamse ondernemingen vaak moeilijkheden ondervonden om een financiering te krijgen. Hebt u er zicht op of die situatie aan het veranderen is? Ondertussen verkeren de financiële markten in een andere situatie dan toen het fonds werd opgericht. Zo liggen de rentevoeten momenteel veel lager, want interessanter kan zijn. Hebt u, na het overleg dat u geregeld hebt met de bankensector, indicaties dat daar verandering in optreedt?
Sinds 2008 investeerde het FVI in een twintigtal bedrijven. Hoe evalueert u de impact van het FVI, gelet op enerzijds de omvang van de doelgroep – dus het aantal bedrijven dat mogelijk wil investeren in het buitenland en dan die twintig bedrijven daarin – en anderzijds de situatie op de kredietmarkt voor de financiering van buitenlandse investeringen?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Dit is een interessante vraag van de collega. Ik wil twee details aanstippen. Eerst en vooral moeten we zeer goed beseffen dat we inderdaad met een vehikel zitten dat specifiek is opgericht om enerzijds risicokapitaal te verschaffen en anderzijds bewust de ‘gap’ die de bancaire sector daar laat, in te vullen. Evident heb je dan een risico, dat anders ligt dan bij andere producten die je kunt aanbieden. Ik denk dat het nuttig is om te gaan vergelijken. Als je benchmarkt, benchmark je het best met gelijkaardige vehikels, om te zien of we het hier nu beter of slechter doen.
De heer Schiltz verwees terecht naar het element van de rente. Er is vandaag effectief meer kapitaal op de markt, ook door het beleid van de Europese Centrale Bank. Maar de beoordelingscriteria door de financiële instellingen volgen vaak die lijn niet. De beschikbaarheid van kapitaal heeft niet noodzakelijk een lineair verband met de beoordelingscriteria die de financiële sector hanteert.
Ik ben ervan overtuigd dat het Vlaamse overheidsinstrumentarium in zijn brede zin dossiers van bedrijven heel rigoureus bekijkt. De vraag is dan of dat bij aanvang is, dan wel of er een periodieke evaluatie en desgevallend bijsturing is. Want je kunt natuurlijk in een situatie zitten die een positieve beoordeling geeft bij de opstart van een project, maar zes maanden later kan de wereld er bij wijze van spreken helemaal anders uitzien. Als je op dat moment geen bijsturingen hebt in de ene of de andere richting, zit je wel mogelijk in een doodlopende straat, die tot een groot aantal falingen leidt bij dit soort projecten. Ik pleit dan ook voor een doorgedreven hands-on-aanpak vanuit de Vlaamse overheid en zijn instrumentarium.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Het is inderdaad een interessante vraag. Ik ben ook blij met de manier waarop ze gesteld wordt. Als er wat slechtere cijfers zijn rond het verschafte risicokapitaal vanuit de Vlaamse overheid, is er al te vaak een wat paniekerige ondertoon. Dat is hier vandaag niet het geval, wat bijzonder positief is.
Het is niet de eerste keer dat er rond risicokapitaal dat via PMV is verstrekt, een aantal cijfers zijn waar bedenkingen bij te maken zijn. Ook bij ARKimedes was dat het geval. Een van de conclusies die toen is getrokken, was dat men zou inzetten op een versterkte begeleiding van het management van de betrokken bedrijven. Is dat ook hier het geval? Hoe ziet die begeleiding er vandaag uit? Kunnen we daar inderdaad een tandje bij steken, zodat in de toekomst ook hier de kwaliteit van het ondernemerschap gegarandeerd kan worden?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ook ik sluit me aan bij de interessante vraag van collega Schiltz. Ik vermoed dat het antwoord van de minister zal zijn dat het geheel van PMV geëvalueerd zal worden. Op 11 maart 2015 heeft de minister namelijk aangehaald: “We moeten vermijden dat we een maatregel nemen als het gros van de bedrijven die investering of die kredietverlening toch wel zouden hebben gekregen, ook zonder steun van de overheid. Dan kun je een maatregel soms beter niet nemen.” Dat is eigenlijk een opmerking rond marktfalen.
In die context verwijs ik ook naar de SAFE-enquête (Survey on the Access to Finance of Enterprises) van de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB is in alle Europese landen gaan onderzoeken hoe gemakkelijk of moeilijk het voor kmo’s is om aan kredieten te geraken. Er werden ongeveer achthonderd bedrijven bevraagd en er werd ook vergeleken met de andere EU-landen. België scoort met 40,5 procent het hoogst inzake kmo’s die een lening hebben aangevraagd en doet daarmee beter dan het gemiddelde van de eurozone en de buurlanden. De landen die geen lening aanvroegen, deden dat meestal omdat ze voldoende interne fondsen hadden. De vrees om afgekeurd te worden, werd in België slechts in geringe mate aangegeven als reden voor het niet aanvragen van een lening.
Ook belangrijk is dat de kredietaanvragen bovendien in 86 procent van de gevallen gedeeltelijk of volledig werden goedgekeurd. Daarmee scoren we opnieuw boven het gemiddelde van de eurozone en de buurlanden. De enige uitzondering zijn de micro-ondernemingen. Die hebben het het moeilijkst. Dat brengt mij bij mijn bijkomende vraag, minister. Als u dan toch een evaluatie doet, moeten we ons, ook in het kader van het marktfalen, misschien beter ook focussen op de micro-ondernemingen.
Minister Muyters heeft het woord.
Collega’s, dit zijn interessante vragen, die wat meer uitleg vragen over wat we doen rond de evaluatie. Laat mij beginnen met een paar positieve elementen, die nog niet echt naar voren zijn gekomen. Zo is er al voor 1,4 miljoen euro aan interesten ontvangen. We hebben ook twee succesvolle exits gehad, die ongeveer 2,8 miljoen euro aan meerwaarden met zich mee hebben gebracht. Maar die 1,4 en 2,8 miljoen euro waren niet voldoende om de verwachte minwaarden te compenseren, daar hebt u gelijk in.
Dat valt voor een deel te verklaren door het feit dat we kapitaal nemen bij jonge bedrijven en nieuwe projecten in het buitenland, waardoor het risicoprofiel automatisch wat hoger ligt. Daarnaast heeft de crisis ook een impact gehad op het rendement van het fonds. Ook bij de vele private equity-fondsen zie je een slecht rendement in die periode.
Ik wil ook opmerken dat in het fonds een aantal bedrijven zitten waarvan wij verwachten dat er nog een meerwaardepotentieel is bij exit en dat we ook een aantal leningen hebben lopen aan mature bedrijven waarvan we zeker zijn dat ze zowel de terugbetaling als de interestbetaling zullen kunnen doen. Je moet dat dus op iets langere termijn zien, wat niet wil zeggen dat het evident is om hier het risico uit te sluiten. De bedoeling is net dat het hoge risico voor een stuk vanuit de overheid wordt meegenomen.
Als we kijken naar het investeringsengagement, zitten we aan 75 procent van de beschikbare middelen die zijn aangewend. Dan houd ik geen rekening met bijkomende financieringen vanuit andere PMV-instrumenten, zoals Groeimezzanine of Vinnof. Rekening houdend met de verminderde dealflow, onder meer door de crisis, is dit niet het verhoopte, maar toch een aanvaardbaar volume.
De heer Van Malderen, maar ook de heren Gryffroy en Bothuyne, hebben ook gevraagd naar de opvolging en dergelijke. Als het over kapitaal gaat, dan komen er gewoonlijk bestuurders in de vennootschap. Gaat het over een lening, dan is er altijd een investeringsmanager die het bedrijf dan opvolgt.
Wat de vraag over de bijsturingen en dergelijke betreft, verwijs ik naar wat ik gisteren al heb gezegd in de plenaire vergadering. We maken een oefening met betrekking tot het herpositioneren van alle instrumenten. Onze doelstelling ter zake is het inzetten van het instrumentarium op die financieringsfases van de Vlaamse ondernemingen waarin de markt onvoldoende de noden lenigt die er leven. Er wordt een voorstel uitgewerkt, waarbij we op korte termijn een aantal quick wins willen realiseren door instrumenten te bundelen en overlappingen weg te werken. Die heb je immers wel. Ik kom daar straks nog op terug. Vervolgens zullen we de resterende instrumenten gefaseerd en thematisch evalueren. In dat proces wordt gekeken naar de performance van de PMV-instrumenten, maar ook naar de aanpak van buitenlandse gelijkaardige staatsfondsen voor dezelfde problematiek.
Ook de communicatiestrategie is voor mij essentieel in die oefening. Ik denk dat we die moeten aanpassen. Vroeger was die misschien te veel gebaseerd op het instrumentarium: men communiceerde over TINA (Transformatie, Innovatie en Acceleratie), Vinnof, KidsInvest en dergelijke meer. Vandaag is het zo dat sommige ondernemingen de indruk hebben dat het allemaal complex is. Ik denk dat we dat moeten omdraaien en moeten komen tot een eenvoudig waardevoorstel in functie van de ondernemingen. Het Fonds Vlaanderen-Internationaal zal binnen die net geschetste oefening uiteraard ook worden geëvalueerd, en dan zullen we bekijken of er bijsturingen ter zake nodig zijn.
Ik heb de indruk dat er toch een positieve evolutie is als het gaat over de bankfinanciering van groeiprojecten, ook buitenlandse. Mijnheer Gryffroy, u hebt ter zake een aantal cijfers genoemd. We zien echter dat er soms toch een aantal belemmeringen zijn, zoals problemen in verband met de vestiging van buitenlandse zekerheden of onzekerheid in verband met de lokale wetgeving, waardoor banken soms toch weigerachtig zijn om de volledige financieringsbehoefte in dergelijke dossiers in te vullen. Daardoor is er vaak behoefte aan een eigen inbreng van de ondernemers, aan een inbreng van extern risicokapitaal, aan een versteviging van de balans via een achtergestelde lening of aan een waarborg ter ondersteuning van de bankfinanciering. De vraag welke rol daarin is weggelegd voor PMV is, zoals aangehaald, onderdeel van die evaluatie die gaande is.
Die investering in twintig bedrijven door het Fonds Vlaanderen-Internationaal is maar één onderdeel van de diverse financieringsoplossingen van PMV om de internationalisering van de Vlaamse kmo’s mogelijk te maken. Dat wijst nog eens op de noodzaak van die oefening. We hebben dan ook aan PMV de vraag gesteld om de additionaliteit, de impact van het fonds te evalueren, samen met die andere instrumenten, zodat we in de toekomst duidelijkheid krijgen over de vraag welke instrumenten voor eenzelfde doel worden ingezet, en we ter zake kunnen vereenvoudigen.
De heer Schiltz heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Vooral dat laatste punt vind ik bijzonder interessant, omdat dat natuurlijk extreem relevant is: welke impact heeft het fonds, in welke mate dragen we bij of kunnen we met dit fonds dingen doen die anders niet zouden kunnen worden gerealiseerd? Het is ook goed dat u aanhaalt dat PMV haar hele structuur zal bekijken, en niet alleen dit fonds. Mijnheer Van Malderen, u hebt onmiddellijk mijn doemberichten, hoewel dat niet zo was bedoeld, genuanceerd. Minister, u hebt dat ook gedaan. Natuurlijk is het risicokapitaal. Dat is evident. Daarom reken ik u daar zeker niet op af. U bent niet degene die daar bestuurt, maar u bent natuurlijk wel de bevoegde minister. Dat begrijp ik, en dat aanvaard ik ook. Dat lijkt me niet het probleem. Als de selectie en de begeleiding goed zijn gebeurd, maar het door externe omstandigheden toch misloopt, dan is dat zo. Dat is een risico dat we moeten nemen.
Anderzijds heb ik toch nog een bijkomende nuancering. In tegenstelling tot Vinnof, dat zaaikapitaal verstrekt en waar het risico nog veel groter is, gaat het in dit geval over bedrijven die toch al hebben bewezen dat ze een gedegen cashflow hebben. In die zin is het risico niet dat men het probeert met iets dat veelbelovend lijkt. Dat zijn al bestaande bedrijven, zodat we er toch op kunnen rekenen dat er binnen afzienbare tijd resultaten kunnen worden geboekt.
We zullen bij die evaluatie dus ook moeten bekijken, zoals u hebt aangehaald, welke de nog de verwachten meerwaarden zijn nu de economische crisis toch een klein beetje getemperd raakt en de bedrijven die nog robuust zijn, ook opnieuw zullen kunnen groeien. Dat lijkt me zeker een element dat we aan de positieve kant van de balans mogen toevoegen.
Het zal dan vooral wachten zijn op de evaluatie die PMV maakt, om dan ook te bekijken hoe in het geheel van het instrumentarium een en ander kan worden herschikt.
U hebt vermeld, en collega Gryffroy heeft er ook op gealludeerd, dat de mogelijkheid bestaat, als er kapitaal wordt verstrekt, om waarnemers of een bestuurder aan te duiden. Ik heb niet helemaal begrepen in welke mate daarvan gebruik wordt gemaakt, of we zo sterk de vinger aan de pols houden. Blijkbaar gebeurt dat zo.
Verder verwijs ik naar een studie van maart 2008 van Flanders DC en Vlerick Business School getiteld ‘The Internationalization of Small and Medium-Sized Enterprises’. Daarin wordt aangegeven dat een groot deel van onze Vlaamse kmo’s eigenlijk nog nooit heeft overwogen te internationaliseren. Dat wijst erop dat er nog wel een enorm onontgonnen potentieel is. Ik ben mijn vraagstelling begonnen met erop te wijzen dat net het richten van de blik op de internationale markt ervoor kan zorgen dat bedrijven robuuster zijn, dat ze hun concurrentiepeil verhogen, dat ze dus scherper en performanter werken. Minister, hoe evalueert u dat onontgonnen potentieel? In welke mate kunnen de aangehaalde fondsen en de aangehaalde evaluaties en bijsturingen dat misschien ook mee verhelpen, zodat onze kmo’s meer naar de internationale markten kunnen worden gebracht? Dat daar nog wel belangrijke winsten te boeken zijn, was trouwens ook een advies dat de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) ons heeft gegeven.
De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Schiltz heeft het al aangehaald: ik had inderdaad een vraag gesteld over de begeleiding. Minister, u hebt geantwoord bestuurders te sturen als er sprake is van participatie, en als er leningen zijn, is er een casemanager die dat volgt. Wordt dat aangestuurd? Ik bedoel dat niet in die zin dat er zoiets als een standaard handboek is. Ik kan me echter voorstellen dat je bepaalde knipperlichten toch wel beter herkent als je weet dat ze op een andere plaats ook al zijn waargenomen. Is er terugkoppeling ter zake, wordt dat aangestuurd of zitten die bestuurders daar bij wijze van spreken namens zichzelf, in volledige vrijheid? Voor alle duidelijkheid, ik pleit niet voor eenheidsworst. Dat stellen zou de waarheid geweld aandoen. Het lijkt me echter dat een sturing, enige stroomlijning van de aanpak en lessen trekken uit het verleden wel raadzaam zijn.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid, in de cijfers die ik heb gegeven, wordt er geen onderscheid gemaakt tussen kmo-investeringen enkel voor het binnenland en investeringen voor het buitenland. Ik denk echter wel dat ze een tendens geven. Blijkbaar zijn er nog altijd meer problemen te vinden bij micro-ondernemingen. Zoals de heer Schiltz zegt, moet de overheid niet interveniëren als een bedrijf zichzelf kan runnen, maar enkel in het kader van marktfalen. Dat onthoud ik vooral.
Minister Muyters heeft het woord.
Wat die opvolging betreft, als een bedrijf een beroep doet op PMV, dan zijn er investeringscomités, waarin ook externen zetelen, dus mensen die niet van PMV zijn. Voor een dossier wordt er dan altijd een investmentmanager aangesteld. Soms is dat met participatie, als het gaat over kapitaal. Is er sprake van een lening, dan is er ook iemand van PMV die dat volgt. Die heeft dan ook richtlijnen die worden gevolgd. De investmentmanager rapporteert ook regelmatig aan dat comité over de stand van zaken, zodat dit up-to-date wordt gehouden.
U had een vraag over groei. In een van mijn vorige jobs hadden we daarover een formule gemaakt. We zeiden toen dat E gelijk is a TI2. Je moet excellent zijn in talent, innoveren en internationaal ondernemen. Ik maak er ondertussen T2I2 van, omdat ik denk dat teamwork ook belangrijk is in dat geheel. Je moet durven samenwerken met andere bedrijven, hogescholen en universiteiten.
U vroeg wat we dan moeten doen naar groei toe. Moeten we daarop geen focus leggen? Vorige week heb ik een eerste aanzet gegeven om de kmo-portefeuille te hervormen en te vereenvoudigen. In de onderste laag komt de filosofie van de kwaliteitsverhoging van een bedrijf en in de tweede laag ga je naar groeisubsidies, groei-ondersteuning. Die elementen van E is gelijk aan T2I2 zitten daar dan zeker in. De bedrijven die iets extra willen doen naar talent toe, wat natuurlijk vooral in de basis kmo-portefeuille zit, maar ook naar innoveren en internationaal ondernemen, waarbij het risico groter is, zullen dan ook steun kunnen krijgen. Dat is in uitwerking.
De heer Schiltz heeft het woord.
Minister, dat zijn veelbelovende vooruitzichten. We kijken er dan ook naar uit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.