Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, vorige week werd in een artikel in De Standaard de situatie van de genderstereotypen geschetst. Op basis van de gegevens die het documentatiecentrum RoSa in kaart bracht, konden we vaststellen dat genderstereotypen sterk bepalend zijn in de studiekeuze.
Het documentatiecentrum RoSa stelt dat de studiekeuze een groot deel van de toekomstkansen bepaalt. Dat is inderdaad zo, niet alleen omdat de eerder traditionele ‘meisjesberoepen’ minder wegen qua prestige en verloning, maar ook omdat wie kiest om sociale verwachtingen in te lossen, vaak minder zijn of haar talenten ontdekt en uitspeelt. Men maakt met andere woorden geen intrinsieke keuze op basis van een passie, de keuzes zijn sociaal gestuurd.
Het gaat dus niet alleen om de kansen van de meisjes en jongens in hun eigen belang, ook voor de arbeidsmarkt is genderstereotiepe studiekeuze nefast. De arbeidsmarkt, zowel privé- als overheidsdiensten, onderwijs en zorg, heeft nood aan mensen met talent en passie voor hun vak of beroep, niet aan mensen die wegens sociale verwachtingen een studie en beroep kiezen.
Ik zou heel veel voorbeelden kunnen aanhalen, maar ik kies, niet geheel toevallig, het voorbeeld van de onderwijzers. Er zijn amper jongens die ervoor kiezen, wel heel veel meisjes. Ik haal er even de cijfers van de studentenpopulatie van de lerarenopleiding bij. Vooral vrouwen kiezen voor het kleuter- en lager onderwijs. In 2013-2014 was 97 procent van de studenten kleuteronderwijs en 83 procent van de studenten lager onderwijs vrouwelijk. De meeste mannen vinden we terug in de lerarenopleiding voor secundair onderwijs. Daar manifesteert zich een bijna 50/50-verdeling tussen mannen en vrouwen. Bij de bachelor-na-bacheloropleidingen die zich voornamelijk focussen op het zorgaspect van onderwijs, overheersen vrouwen met 88 procent.
Een kleine bedenking los van het genderaspect: in de professionele bacheloropleiding kleuter-, lager-, secundair onderwijs haakt 50 procent van de studenten af zonder diploma. Het zegt wel iets over de motivatie bij de instroom. De instroom is zeer heterogeen wat studieachtergrond betreft. Zowel leerlingen uit het tso, bso als aso kiezen voor de lerarenopleiding in de professionele bachelor. Het is wel zo dat generatiestudenten met een vooropleiding uit het aso meer studiesuccessen hebben en dus vaker het diploma behalen.
Een bijkomende uitdaging is de feminisering van het onderwijs. In het kleuter en lager staan vooral vrouwen voor de klas, respectievelijk 97 procent en 80 procent. Voor het kleuteronderwijs is dit gelijklopend met de instroom, voor het lager onderwijs is er een klein verschil. In het secundair onderwijs zien we al iets meer mannelijke leerkrachten: we gaan er al naar 38 procent. In het hoger onderwijs is er ongeveer een genderevenwicht, maar aan de universiteiten zijn er dan meer mannelijke professoren dan vrouwelijke. Ongetwijfeld is dit gelinkt aan het prestige van de functie.
Het feit dat er zoveel vrouwen in ons kleuter- en lager onderwijs voor de klas staan, heeft een aantal gevolgen. Ik pik er met betrekking tot deze vraag een uit: dat er onbewust – daar ga ik van uit – genderstereotypen worden doorgegeven, zeker wanneer de personen in kwestie veeleer onder impuls van sociale verwachtingen dan van intrinsieke motivatie de job hebben gekozen.
Minister, in hoeverre werken de lerarenopleidingen aan de aanpak van de problematiek van het genderstereotiep denken in het onderwijs? Hebt u hier zicht op? Zo ja, in welke hogescholen wordt hier concreet aan gewerkt?
De lerarenopleiding zou inspanningen kunnen leveren om meer mannelijke studenten te rekruteren. Hoe staat u tegenover een dergelijk voorstel?
Erkent u het gebrek aan mannelijke rolmodellen in het basisonderwijs?
Wat is de stand van zaken van het lerarenloopbaanpact? Zult u in dit pact de feminisering van de onderwijsloopbaan aanpakken?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Voorzitter, ik ben heel blij met de zeer terechte vragen van mevrouw Brusseel en ik sluit mij er dan ook heel graag bij aan. De cijfers zijn ongelooflijk, ze zijn bijna hallucinant. In het gewoon kleuteronderwijs zijn er 581 mannen in het bestuurs- en onderwijzend personeel tegenover 17.829 vrouwen. Dat spreekt toch tot de verbeelding. Het buitengewoon kleuteronderwijs telt 15 mannen tegenover 484 vrouwen. In het totale basisonderwijs staan er 8211 mannen tegenover 47.789 vrouwen. Zo spreekt het nog meer aan dan in procenten.
Ook in het secundair onderwijs zijn de mannelijke leraren in de minderheid, al valt het verschil minder op dan in het basisonderwijs. Volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zou de feminisering van ons onderwijs een verklaring kunnen bieden voor het feit dat jongens afhaken. Die vaststelling wordt wel tegengesproken door ander internationaal onderzoek, dat stelt dat mannelijke en vrouwelijke leerkrachten zich op dezelfde manier gedragen in de klas, maar zij zouden wel een gedifferentieerde aanpak hanteren ten aanzien van jongens en meisjes, en dit op basis van genderstereotypen.
Minister, daarom heb ik voor u een concrete vraag: zult u actie ondernemen om meer mannelijke leerkrachten voor de klas te krijgen? Zo ja, op welke manier zult u dat doen of stimuleren?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dit is echt een moeilijke vraag. Ik ben het eens met alles wat jullie zeggen. De vraag is hoe ik er geraak.
Ik start met het goede nieuws. Ik ga akkoord dat het beter zou zijn dat het kleuter- en lager onderwijs meer mannelijke leerkrachten zouden tellen, maar het is niet zo dat die mannen het sowieso beter doen dan de vrouwen, want verschillende onderzoeken tonen aan dat het geslacht van de leerkracht – gelukkig – geen invloed heeft op de cognitieve prestaties van de leerlingen. Zo zal een jongen niet achterophinken in wiskunde als hij les krijgt van een vrouw. Tenzij zij echt geen wiskunde heeft gehad in de laatste graad van het secundair onderwijs, natuurlijk. (Gelach. Opmerkingen van mevrouw Ann Brusseel)
Ook op algemene houdingen zoals burgerzin heeft de man-vrouwverhouding van het lerarenkorps geen effect. Dat is, denk ik, heel belangrijk.
Een beter genderevenwicht is wel bevorderlijk voor de rollenpatronen die de leerlingen oppikken, en ook voor de leerkrachten zelf. De meeste mensen werken het liefst in een omgeving met een goede mix van mannen en vrouwen. Al is er vandaag weer een Nobelprijswinnaar die gezegd heeft dat ze moeten worden gescheiden. Ik vond dat ook wel speciaal, maar dat geheel terzijde. (Opmerkingen van mevrouw Ann Brusseel. Gelach)
Een werkvloer met een mix van mannen en vrouwen blijkt een betere werkomgeving te zijn, tot een grotere jobtevredenheid te leiden, tot minder conflicten en tot een meer egalitaire behandeling. Meer diversiteit in een lerarenkorps, niet alleen op het vlak van gender trouwens, kan ons onderwijs alleen maar ten goede komen.
De lerarenopleiding wordt effectief als eerste geconfronteerd met een enorme vervrouwelijking van het beroep. Men merkt er dat de instroom, zeker voor de opleiding van leerkrachten voor het kleuter- en lager onderwijs, grotendeels uit meisjes bestaat. Daarom ook zei ik dat het een moeilijke vraag is. Ik ben er zeker van dat men daar bij de rekrutering van de studenten aandacht voor heeft, alsook bij de studenten die al in de opleiding zitten. Het verschilt natuurlijk van opleiding tot opleiding. Het behoort ook tot hun autonomie. Maar dat ze aandacht hebben voor genderdiversiteit en emancipatie staat ook expliciet in de basiscompetenties die leraren allemaal moeten hebben.
Men doet ook inspanningen in de opleidingen om mannelijke leerkrachten aan te trekken. Ze hebben er aandacht voor in hun promotiemateriaal, op affiches, in filmpjes en interviews. Daar zie je vaak jongens voor de klas opduiken. De vraag is natuurlijk wat je daarnaast nog meer kunt doen.
Klasse heeft in 2010 gewerkt rond mannelijke leraren. Uit hun onderzoek bleek dat mannen niet voor onderwijs kiezen omdat ze hun keuze baseren op meer extrinsieke elementen in een job, zoals een goed loon of de kans op promotie in de loop van de carrière.
Op zich kan een opleiding daar weinig aan verhelpen. Ik heb het straks nog heel kort over het loopbaanpact. In het kader van het innovatiefonds heeft men in verschillende lerarenopleidingen aan een project gewerkt voor het aantrekken van meer mannelijke studenten, maar vooral ook voor het beperken van de uitval van mannelijke studenten in de lerarenopleiding, want ze studeren minder vaak af als leerkracht dan vrouwelijke studenten. De bedoeling van het project was om meer inzicht te krijgen in factoren die het afhaken en slagen van jongens in de lerarenopleidingen beïnvloeden. Men wou ze samenbrengen en waar mogelijk suggesties tot verbetering formuleren.
Belangrijke aandachtspunten waren een betere begeleiding bij het keuzeproces, de aanwezige mannelijke studenten en docenten meer als ‘uithangborden’ uitspelen, goede mentoren en goede begeleiding van instromende jongens en het verminderen van de planlast – wat een belangrijk aandachtspunt is. Meer in het algemeen wil men zo de taak- en administratieve lasten tijdens de opleiding herbekijken en de curricula flexibeler maken door keuzemogelijkheden of verdieping mogelijk te maken in de zogenaamd mannelijke interesses, zoals ICT of techniek. Dat zijn ook zaken waar ik in mijn beleid rond werk. Ik kijk dan in de eerste plaats naar oriëntering en planlast, en ook naar techniek. Gisteren is het nog gezegd: er studeren te veel jongeren af aan het aso, terwijl afgestudeerden van het tso sneller werk vinden. Aandacht voor zogenaamd mannelijke interesses zou kunnen helpen om mannen aan te trekken. Ik heb hier dus voldoende benadrukt dat er te weinig mannelijke leraren zijn.
De bedoeling van het lerarenloopbaanpact bestaat erin te zorgen voor kwaliteitsvolle leraren. We moeten de juiste mensen voor het onderwijs aantrekken en ervoor zorgen dat zij in het onderwijs blijven. Ik heb het dan natuurlijk over zowel mannen als vrouwen. Een aantal maatregelen in zo’n pact zouden tot gevolg kunnen hebben dat mannen beter de weg naar het onderwijs vinden. Een voorbeeld daarvan zijn mogelijke aanpassingen om de vlakke loopbaan te doorbreken. We stellen immers vast dat dit voor mannen toch wel een hinderpaal is. We nemen dat mee, maar een eenvoudige oplossing is er niet.
Een verplichte, niet-bindende instapproef voor de lerarenopleiding zou de status van de opleiding kunnen opkrikken. Gisteren hebben we het er in het overleg nog over gehad. Het ging toen over taal, Frans en wiskunde. Moet eerst de instapproef komen vooraleer men inschrijft, of omgekeerd? Ik ben een groot voorstander van het eerste. Hetzelfde geldt voor de oriëntatietest. Men zou die in het vijfde jaar kunnen organiseren. Zo legt men de lat hoger. Dat zou misschien helpen om aan te sluiten bij de lerarenopleiding.
Ik heb informatie meegebracht over het innovatieproject ‘Jongens worden (ook) leerkracht’. Verschillende lerarenopleidingen nemen daaraan deel, met de Katholieke Hogeschool Kempen – nu Thomas More – als penvoerende instelling. Ik geef die info mee.
Ik dank u voor het antwoord. Het is geen eenvoudig probleem. Het is om te beginnen delicaat om de feminisering van het onderwijs ter sprake te brengen, want ik zou niet willen dat vrouwen zich geviseerd voelen. Maar een groot genderonevenwicht in een beroepscategorie wijst altijd op een probleem. Dan gaat het over een probleem van vergoeding, maatschappelijke waardering of promotiekansen. Als die verminderen, dan laten de mannen het afweten. Dat is zonde. Want dat betekent dat mensen die goede leerkrachten zouden kunnen zijn, dat niet worden wegens de perceptie die anderen van het onderwijs hebben.
We moeten aandachtig zijn voor het probleem. Ik ben erg blij met het innovatieproject, en hoop daarover meer te vernemen. Ik ben ook blij dat de hogescholen en lerarenopleidingen er bewust voor kiezen om in hun marketing steeds jonge mannen te tonen. Als dat niet meer zou gebeuren, is het hek helemaal van de dam. Uiteraard is het zo dat cognitieve processen niet in het gedrang zullen komen naargelang er mannen of vrouwen voor de klas staan. Maar het is wel zo dat vrouwen die voor deze job kiezen omdat die de combinatie van arbeid en gezin beter lijkt mogelijk te maken omdat men dan tijdens de schoolvakanties thuis is, wellicht niet de meest geschikte personen zijn om voor de klas te staan. Voor de klas staan, is een zwaar beroep. Men moet er passie voor kunnen opbrengen. En men moet er ook het talent voor hebben.
Men moet er ook de kennis voor hebben. U vermeldde terecht de domeinen techniek en ICT. Het zou inderdaad kunnen dat mannen die domeinen interessanter vinden, en dat het dus zou kunnen dat daarop in het lager onderwijs wat meer inzetten mannen zich meer aangetrokken zullen voelen tot lesgeven in dat lager onderwijs. Maar die domeinen moeten ook door de vrouwelijke leerkrachten goed worden beheerst. Genderstereotypen in het onderwijs – en zeker in het lager onderwijs – zijn erg nefast. Op die manier worden rollenpatronen immers doorgegeven.
Wat al uit meerdere bevragingen naar voren is gekomen, is de vaststelling dat jongens de school niet zo fijn vinden of niet meer zo graag naar school gaan indien te veel, tussen aanhalingstekens, vrouwelijk gedrag wordt gepromoot. Het gaat dan om netjes zijn, stil zitten, netjes schrijven en dergelijke. Dat wordt in ons onderwijs zeer sterk beloond. Het gedrag dat veeleer typisch voor jongens is, zoals niet goed kunnen stilzitten, niet altijd zo netjes willen zijn of wat actiever willen zijn, wordt eigenlijk strenger aangepakt. Dat is niet zo motiverend. Ik hoor dit van mensen uit het werkveld, van onderzoekers en soms ook van ouders. Hun dochters ervaren het onderwijs als leuker en lonender dan hun zonen.
Om die reden wil ik toch enigszins aan de alarmbel trekken. Ik vind het doorgeven van rollenpatronen anno 2015 eigenlijk zeer nefast en zeer spijtig. We zien dat op meerdere vlakken gebeuren. We zouden verwachten dat jonge mensen zeker een heel moderne blik op gender hebben, maar dat is niet altijd het geval.
Minister, we zullen in het lerarenloopbaanpact aandacht moeten hebben voor de punten die u terecht hebt aangehaald. De vlakke loopbaan moet worden doorbroken. We moeten nagaan of de promotiekansen, de maatschappelijke waardering en eventueel ook het loon beter kunnen. In een ideale wereld zou dat kunnen. Op die manier zouden we een diverser lerarenkorps kunnen aantrekken.
Ik kijk ernaar uit kennis te nemen van de projecten van de hogescholen die zelf met gender aan de slag zijn gegaan. Ook in de scholen moeten we met gender aan de slag. çavaria levert op dat vlak al heel wat werk: çavaria focust zich in de eigen projectwerking niet enkel op geaardheid, transgenders en dergelijke, maar ook op de genderpatronen in het algemeen. Dergelijke zaken lijken me zeer belangrijk. Dit wordt zeker nog vervolgd.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Het is opvallend dat het genderonevenwicht bij het onderwijzend personeel zeer sterk aanwezig is. De cijfers liegen er niet om. Ik ken niet direct een pasklare oplossing om dit te doorbreken. Mevrouw Brusseel heeft een aantal denksporen naar voren geschoven. Het onderwerp is belangrijk en we moeten hier verder over nadenken. Er wordt al veel gedaan. Het is een goede zaak dat die inspanningen worden geleverd. Volgens mij is er echter nog wat werk aan de winkel.
De vraag om uitleg is afgehandeld.